V. 24. MED brand Dit is een gecoördineerde versie. De datum van de recentste versie is steeds de datum van de laatst verstuurde mededeling



Vergelijkbare documenten
Inhoudstafel Tekst Begin

HOOFDSTUK I. Definities

Wetgeving rond brandveiligheid voor de kinderdagverblijven

GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

Bijlage 2. Specifieke brandveiligheidsvoorschriften voor groepsopvang als vermeld in artikel 23

BELGISCH STAATSBLAD Ed. 2 MONITEUR BELGE

II. 12 BVCHECK MC Checklist voor de preventie van brand in de mini-crèches

Mededeling betreffende het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 houdende de normen voor de preventie van brand in de mini-crèches

CONTROLE BRANDVEILIGHEID VOORZIENING VOOR KINDEROPVANG T KLIMOPJE Adres: Jules de Saint-Genoisstraat 91-93, 9050 Gentbrugge

VOORAL DE ALINEA S IN HET ROOD ZIJN ZEER BELANGRIJK VOOR HET JAARMARKTGEBEUREN

Adviesverlening & begeleiding Preventie en welzijn. Brand & evacuatie gebruikers gc Berkenhof

Welke elementen ondernemen om oudere appartementsgebouwen veiliger maken

1. Fenomeen brand. 2. Voorstelling dienst brandpreventie. 3. Reglementering. 4. Aanvragen, afhandeling, retributie

Brandveiligheidsnormen en veiligheid in het algemeen

Circulaire BRANDPREVENTIE

Circulaire BRANDPREVENTIE

2. KWALITEITS- EN VEILIGHEIDSNORMEN VOOR KAMERS

VR DOC.0787/4

Bijlage 5. Specifieke brandveiligheidsnormen van toepassing op die toeristische logies overeenkomstig de tabel in bijlage 1 bij dit besluit

HOOFDSTUK XII JEUGDLOKALEN: REGLEMENTERING MET BETREKKING TOT DE BRANDVEILIGHEID IN JEUGDLOKALEN

- Zelfredzaamheid! - Opvang brandweer (IP) - Brandcommando - CP-OPS - KB 2006 NOODPLANNING

BRANDVEILIGHEID GEBOUWEN VOOR KINDEROPVANG. Ronny Houben

KB van 28 maart 2014 Brandpreventie op de arbeidsplaatsen

Bijlage 4. FAQ link :

Overzicht wetgeving brandpreventie. Ir. Pieter De Munck

Brandveiligheid in schoolgebouwen. Guy Lenaerts Coördinerend preventieadviseur GID KOR Turnhout

ALGEMENE POLITIEVERORDENING STAD AALST REGLEMENT OP VERHUUR VAN KAMERWONINGEN

BRANDVEILIGHEID IN PTI S

Brandveiligheid kamerwoningen

Tijdens elke activiteit een hoofdverantwoordelijke aanduiden en minstens 1 keer per jaar een evacuatie-oefening houden zijn de belangrijkste taken!

ALGEMENE RICHTLIJNEN dansgelegenheden en dansactiviteiten

Koninklijk besluit van 28 maart 2014 betreffende de brandpreventie op de arbeidsplaatsen (B.S )

PERIODIEKE CONTROLES MET BETREKKING TOT BRANDBESTRIJDING

Nieuwbouw en vernieuwbouw Aandachtspunten veiligheid Scholen van morgen

Brandweerzone Centrum

Uitgebreide toelichting over controle en onderhoud van beschermingsmiddelen tegen brand

BRANDPREVENTIE. op de arbeidsplaatsen.

AANVRAAG HORECAVERGUNNING

Brandpreventie- dossier. Caroline Deleu. Activity Manager B.U. Environment, Safety & Sustainability

Hoofdstuk 1: Algemeen

De ouderdom van het gebouw (datum aanvraag stedenbouwkundige vergunning van voor of na 31 december 1997) is ook een bepalende factor 56.

Aantal verhuureenheden 1 Maximum aantal personen (volgens opgave exploitant) 6 Naam exploitatie Neptunus 0203

Brandpreventieverslag & risicoanalyse: Gebouwen - brandveiligheid straat+ nr postnr. Antwerpen. Geachte heer, mevrouw,

HOOFDSTUK XIV GEBOUWEN VOOR MEERVOUDIGE BEWONING: REGLEMENTERING MET BETREKKING TOT DE BRANDVEILIGHEID VAN GEBOUWEN VOOR MEERVOUDIGE BEWONING

BIJLAGE 2. FAQ link : 1. Wat is een verhuureenheid in een kamergerelateerd logies?

NEDERLANDS. Veiligheidsvoorschriften Stel het product niet bloot aan water of vocht Verf niet over de rookmelder

- WAT IS BRAND? - BRANDKLASSEN - HOE EEN BRAND BESTRIJDEN? - KLEINE BLUSMIDDELEN - WAT TE DOEN BIJ BRAND - VOORKOMEN VAN BRAND

Codex over het welzijn op het werk. Boek III.- Arbeidsplaatsen. Titel 3. Brandpreventie op de arbeidsplaatsen

Brandveiligheid en infrastructuur consultatiebureaus

Fiche 9 (Analyse): Artikel 52 van het ARAB

Brandweerzone Centrum

BIJLAGE 2. FAQ link : 1. Wat is een verhuureenheid in een kamergerelateerd logies?

1 Inleiding. 2 Een overzicht van de wijzigingen. 2.1 Toepassingsgebied (artikel 1) 2.2 Algemene bouwtechnische en bouwfysische normen (artikel 2)

VLAANDEREN WALLONIE BRUSSEL. Keuring BOSEC of gelijkwaardig BOSEC of gelijkwaardig BOSEC of gelijkwaardig

Gemeentelijk reglement inzake

Politiereglement met betrekking tot de brandveiligheid in horecazaken

Fireforum Congress 20/11/2018. Maj. Dieter Brants (MSc, PgD Fire Safety Engineer UGent) Robby De Roeck (MSc, PgD Fire Safety Engineer UGent)

ONMIDDELLIJK AANPAKKEN

HOOFDSTUK XI - BRANDVEILIGHEID IN HORECAZAKEN: REGLEMENTERING MET BETREKKING TOT DE BRANDVEILIGHEID IN DE HORECAZAKEN

MEDEDELING. KWMDJ maart Alle opvangvoorzieningen

Enquête naar de brandpreventie van de Belgen in hun woning

Overzicht I. KADER II. NORMEN III. VOORBEELD

EVACUATIE BIJ BRANDALARM. Evacuatieplan bij Brandalarm

Tijdig brandveilig. Tips voor een brandveilige zaak met maximaal 49 toegelaten personen

Infosessie bijscholing preventieadviseurs

VRAGENLIJST IVM BRANDVEILIGHEID & COMFORT IN DE BRUSSELSE STUDENTENKAMERS.

Aandachtspunten voor organisatoren van evenementen, manifestaties en fuiven.

Brandpreventie in het bedrijfsleven

Politieverordening inzake preventie van brand en ontploffing van publiek toegankelijke inrichtingen

RICHTLIJNEN STAD ANTWERPEN

Arbeidsongevallen. Steven Van den Broeck Directie TWW Antwerpen FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg

AREI : DE KB 2012 AANPASSINGEN

Brandveiligheid in WZC & werking commissie brandveiligheid. Lieven CARRON

0.1 Brandveiligheid in kamers, studio s en kamerwoningen

Maj. Dieter Brants (MSc, PgD Fire Safety Engineer UGent) Robby De Roeck (MSc, PgD Fire Safety Engineer UGent)

1 De organisatie van het beleid met betrekking tot de BVH

VLAREM-wijzigingen betreffende brandveiligheid voor schouwspelzalen en inrichtingen met muziekactiviteiten

1. Aanvraagplannen werden ons overgemaakt door 2. Inplantingsplaats: Pijnven - Kerkhoven

BIJLAGE 6: INDUSTRIEGEBOUWEN. Deze bijlage bepaalt de eisen waaraan het ontwerp, de bouw en de inrichting van industriegebouwen moeten voldoen om:

Bijlage 3. Specifieke brandveiligheidsnormen van toepassing op die toeristische logies overeenkomstig de tabel in bijlage 1 bij dit besluit

ROOKMELDERS INSTALLEREN

Bijlage 3. FAQ link :

Kamerreglement van Veurne zoals goedgekeurd bij M.B. van 20/04/2015.

VERZEKERAARSVOORSCHRIFTEN VOOR DE INSTALLATIE VAN AUTOMATISCHE BRANDDETECTIESYSTEMEN

MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk

Uittreksel uit Code van gemeentelijke politiereglementen Nieuwe gecoördineerde versie _CBS_11850

Wijkoverleg Rischot 10 februari 2011 Brandpreventie

Prev 1. Wat in de vorige hoofdstukken?

V

Procedure voor de afwijkingen - Vaak gestelde vragen over de afwijkingen

Reglement veiligheidsregels voor derden.

Brandpreventie in de praktijk

Tips voor een brandveilige zaak met maximum 49 toegelaten personen

Hieronder volgt een voorbeeld van een detectorlijst, deze lijst moet in digitaal formaat aan STB Security bezorgt worden voor de indienststelling.

HET LOGIESDECREET. Informatie voor Syndici

Brandpreventie voor ouderen

UITTREKSEL UIT DE NOTULEN VAN DE GEMEENTERAAD

INFORMATIEFICHE VRIJWILLIGE BRANDWEER SCHOTEN 1/7

Wie waakt als je slaapt? Rookmelders redden levens!

CHECKLIST Brandpreventie

Transcriptie:

1 Mededeling van 22 december 2008 over het besluit van de Vlaamse Regering van 19 september 2008 houdende de normen voor de preventie van brand in de voorzieningen voor kinderopvang Korte inhoud: Vanaf 1 januari 2009 is de brandveiligheid op een gelijkaardige manier geregeld in alle kinderopvangvoorzieningen met 9 kinderen of meer. Er zijn enkel verschillen volgens het aantal kinderen, de aard van het gebouw, en volgens dag- of nachtopvang. Deze mededeling geeft artikelsgewijze uitleg over het nieuwe besluit. INLEIDING - Het besluit van 19 september 2008 voor de preventie van brand voor de kinderopvang is volledig nieuw en vervangt vanaf 1 januari 2009 de 3 voorgaande besluiten. - De nieuwe regelgeving is bedoeld voor: - de sectoren waarvoor er al een brandveiligheidregelgeving was - de zelfstandige kinderdagverblijven en de samenwerkende onthaalouders. Eenduidigheid en uniformiteit: - Eén besluit voor de groepskinderopvang betekent een algemene vereenvoudiging. De veiligheid van de kinderen moet overal op een gelijkaardige manier gegarandeerd zijn, ongeacht of het kind wordt opgevangen in een erkend kinderdagverblijf, een initiatief voor buitenschoolse opvang of een zelfstandige opvangvoorziening. - De normen zijn voor alle voorzieningen voor groepsopvang gelijk. Er wordt enkel een verschil gemaakt volgens het aantal kinderen, de aard van het gebouw en volgens dag- of nachtopvang, - De regelgeving bestaat uit 2 delen: - Algemene voorwaarden die gelden voor alle groepsopvang; - Een bijlage met minimumvoorwaarden die enkel gelden voor de gebouwen of gedeeltes van gebouwen die niet onder het toepassingsgebied van de federale basisnormen vallen.

2 BESLUIT Hoofdstuk I. Definities - In de definities worden bepaalde termen uitgelegd die niet zo gebruikelijk zijn in de gewone omgangstaal of die in dit besluit een toch iets specifiekere betekenis hebben dan in het algemeen taalgebruik. Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder: 1 voorziening: gebouw of gedeelte van een gebouw waarin groepsopvang plaatsvindt. Daaronder worden niet alleen de leef- en rustruimtes van de kinderen verstaan, maar ook alle andere lokalen, bijvoorbeeld de hal, berging, keuken, personeelslokalen, kelder, zolder, technische ruimten, trappen en evacuatiewegen. Evacuatiewegen die bestemd zijn voor de voorziening kunnen gemeenschappelijk gebruikt worden en behoren daardoor niet noodzakelijk tot de voorziening, maar voldoen wel aan de voorwaarden van dit besluit; - Gebouw: elke bouwconstructie die een voor mensen toegankelijke overdekte ruimte vormt, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten; - Voorziening: het gaat om het geheel of een gedeelte van het gebouw, waarin groepsopvang plaatsvindt. 2 kleine voorziening: voorziening met een capaciteit van negen tot en met vijfentwintig kinderen; 3 middelgrote voorziening: voorziening met een capaciteit van zesentwintig tot en met vijftig kinderen; 4 grote voorziening: voorziening met een capaciteit van minstens eenenvijftig kinderen; 5 capaciteit: aantal plaatsen als vermeld op het attest van toezicht of vastgelegd bij de erkenningsbeslissing, of zoals vermeld op de aanvraag; - De capaciteit voor de samenwerkende onthaalouders is het maximale aantal gelijktijdig aanwezige kinderen, niet het gemiddelde aantal voltijds opgevangen kinderen. - Eigen kinderen die nog niet naar de lagere school gaan worden altijd meegerekend. 6 groepsopvang: opvang van minstens negen kinderen op hetzelfde moment; 7 opvang: de voorschoolse en buitenschoolse opvang van kinderen overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 1997 houdende de regeling van de melding aan de instelling Kind en Gezin van de opvang op bestendige wijze van kinderen;

3 8 nachtopvang: groepsopvang die s nachts plaatsvindt; - Nachtopvang is opvang gedurende de nacht, dus niet als de kinderen overdag slapen. 9 Kind en Gezin: het intern verzelfstandigd agentschap Kind en Gezin, opgericht krachtens het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin; 10 federale basisnormen: de specificaties waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen; - De federale basisnormen zijn de minimumnormen voor de preventie van brand die nationaal werden opgelegd. Het toepassingsgebied van de federale basisnormen wordt in art. 2 uitgelegd. - Voor meer informatie kan men terecht bij: FOD Binnenlandse Zaken, telefoon: 02 500 23 15, website: http://www.ibz.fgov.be. 11 veilige verzamelplaats: een verzamelplaats die voldoende groot is om de geëvacueerde personen te verzamelen en die op voldoende afstand van het geteisterde gebouw ligt; - De verzamelplaats is mogelijk: - buiten in open lucht - binnen in een ander gebouw - in een ander compartiment van hetzelfde gebouw. - De verzamelplaats moet: - voldoende groot zijn om alle aanwezige kinderen en begeleid(st)ers samen te brengen; - gelegen zijn op voldoende afstand tot het geteisterde gebouw (dit is soms een probleem bij een te kleine achtertuin); - bereikbaar zijn voor de hulpverleners (dit is soms een probleem bij een ingesloten achtertuin); - veilig gelegen zijn (bv. niet naast een drukke verkeersweg). - De verzamelplaats maakt deel uit van het evacuatie -en interventieplan. 12 ARAB: het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming; - Het ARAB wordt op termijn vervangen door de codex over het welzijn op het werk. - Voor meer informatie men terecht bij: FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, telefoon: 02 233 43 93, website: http://www.werk.belgie.be.

4 13 CODEX: de Codex Welzijn op het Werk; - Deze reglementering is toepasselijk op de werkgevers en de werknemers. Voor de toepassing ervan worden gelijkgesteld met: 1 werknemers: a) de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon; b) de personen die een beroepsopleiding volgen waarvan het studieprogramma voorziet in een vorm van arbeid die al dan niet in de opleidingsinstelling wordt verricht; c) de personen verbonden door een leerovereenkomst; d) de stagiairs; e) de leerlingen en studenten die een studierichting volgen waarvan het opleidingsprogramma voorziet in een vorm van arbeid die in de onderwijsinstelling wordt verricht; 2 werkgevers: de personen die de onder 1 genoemde personen tewerkstellen. - Voor meer informatie men terecht bij: FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, telefoon: 02 233 43 93, website: http://www.werk.belgie.be. 14 AREI: het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties. - Voor meer informatie men terecht bij: FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, telefoon: 0800 120 33, website: http://mineco.fgov.be Voor aanvullende terminologie is bijlage 1 van het Koninklijk Besluit van 7 juli 1994 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen toepasselijk. - Bepaalde specifieke termen zijn in dit besluit niet gedefinieerd omdat de definitie al in de federale basisnormen is opgenomen. De definities van de belangrijkste specifieke termen komen wel aan bod in deze mededeling. Hoofdstuk II. Algemene bepalingen Art. 2. Dit besluit is van toepassing op alle voorzieningen die bestemd zijn voor groepsopvang met een attest van toezicht of erkend door Kind en Gezin. - Enkele voorbeelden van voorzieningen waar het besluit van toepassing is: - zelfstandige opvangvoorzieningen met een capaciteit vanaf 9 plaatsen. - erkende kinderdagverblijven (ook kleine vestigingsplaatsen, lokale diensten, ) - initiatieven voor buitenschoolse opvang (ook lokale diensten) vanaf 9 kinderen per vestigingsplaats. - samenwerkende onthaalouders aangesloten bij een dienst - Enkele voorbeelden van voorzieningen waar het besluit niet van toepassing is: - enkel gemelde opvang, CKG s, jeugdlokalen, - zelfstandige onthaalouders

5 - onthaalouders, aangesloten bij een dienst, die tot 8 kinderen op hetzelfde moment opvangen. - zelfstandige opvangvoorzieningen of vestigingsplaatsen van IBO s met een capaciteit van 8 plaatsen De voorzieningen voldoen aan de federale basisnormen, als ze onder het toepassingsgebied ervan vallen, en aan de voorwaarden van dit besluit. - Deze technische specificaties zijn van toepassing op: - de op te richten gebouwen; - de uitbreidingen aan bestaande gebouwen maar beperkt tot het gedeelte van de uitbreiding. - Uitgesloten van het toepassingsgebied zijn echter: - de gebouwen met maximaal twee bouwlagen en met een totale oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 100m² - de eengezinswoningen. - de industriegebouwen - De basisnormen zijn niet van toepassing op bestaande gebouwen. - Als bestaande gebouwen worden beschouwd: - hoge en middelhoge gebouwen waarvoor de bouwaanvraag werd ingediend vóór 26/05/1995; - lage gebouwen waarvoor de bouwaanvraag werd ingediend vóór 1/01/1998. - Je kan deze regelgeving terugvinden op onze website: http://www.kindengezin.be. Ga naar professional, kies wie je bent, bv. erkend kinderdagverblijf, dan regelgeving, Kwaliteit specifieke onderwerpen, preventie van brand en ontploffing. De voorzieningen die niet onder het toepassingsgebied van de federale basisnormen vallen, voldoen aan de voorwaarden van dit besluit, en bijkomend aan de minimumvoorwaarden, vastgelegd in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd. - Alle eengezinswoningen, gebouwen met maximaal twee bouwlagen en met een totale oppervlakte kleiner dan of gelijk aan 100m², industriegebouwen en bestaande gebouwen vallen niet onder het toepassingsgebied van de federale basisnormen. - Omdat bovengenoemde regelgeving niet van toepassing is zijn er minimumvoorwaarden vastgelegd, deze minimumvoorwaarden zijn terug te vinden in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd. - Om uitsluitsel te krijgen of het gebouw al dan niet onder het toepassingsgebied van de federale basisnormen valt kijk je de bouwvergunning na, of doe je navraag bij de gemeente, en wend je je best tot de brandweer. De voorzieningen voldoen daarnaast aan andere normeringen met betrekking tot de brandveiligheid zoals vervat in het ARAB, de CODEX en het AREI, als ze onder het toepassingsgebied vallen.

6 - Het ARAB en de CODEX zijn in principe niet van toepassing als je geen werkgever bent. Bijvoorbeeld in het geval van twee samenwerkende onthaalouders of als twee zelfstandigen een zelfstandige opvangvoorziening uitbaten. Opgepast: werknemer en werkgever zoals beschreven in de CODEX zijn ruime begrippen. Je bent al werkgever indien je een persoon onder jouw gezag hebt, zoals bijvoorbeeld een stagiair. (ook op zelfstandige basis) Zie definitie hoofdstuk II, art. 13 - Het AREI (Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties) is in ieder geval van toepassing. Art. 3. De voorzorgsmaatregelen worden getroffen om brand te voorkomen. De bouwplannen van hetzij de nieuwbouw, hetzij de verbouwingswerken, die een weerslag kunnen hebben op de veiligheid, alsook de beschrijving van de gebruikte materialen, kunnen vooraf voor advies aan de bevoegde brandweerdienst voorgelegd worden. - Het kan nuttig zijn om vooraf een advies te vragen aan de brandweer. Op die manier loop je niet het risico dat je werken uitvoert die achteraf onnodig of onjuist blijken te zijn. - Het advies vooraf kan een brandweerverslag niet vervangen. - In bepaalde gemeenten zijn er retributiereglementen voor brandpreventieonderzoeken: er wordt dan een vergoeding voor een advies gevraagd. Art. 4. Er is een brandweerverslag vereist: 1 bij een eerste erkenning of attest van toezicht; 2 bij een capaciteitswijziging van de erkenning of van het attest van toezicht die invloed heeft op de voorwaarden van dit besluit; Enkele voorbeelden: - Als je een capaciteitsuitbreiding aanvraagt van 14 naar 22 plaatsen zonder bijkomende lokalen in gebruik te nemen, dan is er geen nieuw brandweerverslag nodig. - Als je een capaciteitsuitbreiding aanvraagt van 22 naar 26 plaatsen zonder bijkomende lokalen in gebruik te nemen, dan is er wel een nieuw brandweerverslag nodig omdat je verandert van een kleine naar een middelgrote voorziening. - Als je voor een capaciteitsuitbreiding bijkomende lokalen in gebruik neemt, dan is er steeds een nieuw brandweerverslag nodig. - Als je enkel dagopvang organiseert en bijkomend nachtopvang wilt organiseren, dan is er een nieuw brandweerverslag nodig. 3 bij verbouwingswerken die een weerslag kunnen hebben op de veiligheid 4 om de tien jaar. Het brandweerverslag bevat een volledig overzicht van de toepasselijke artikels van dit besluit met een duidelijke formulering van de opmerkingen. Het brandweerverslag vermeldt ook de capaciteit.

7 - Het brandweerverslag moet een duidelijk beeld geven van de toestand ter plaatse en een goede beschrijving van de eventuele tekortkomingen. - De voorziening moet aan de brandweer meedelen hoeveel kinderen zij volgens de erkenning of het attest van toezicht mag opvangen, of wat de gewenste capaciteit is (bij een nieuwe voorziening). - De voorziening moet aan de brandweer meedelen of zij ook nachtopvang organiseert. Een bijkomend brandweerverslag kan gevraagd worden ter staving van maatregelen genomen om te verhelpen aan tekorten vermeld in een voorgaand brandweerverslag. Als er in het brandweerverslag opmerkingen geformuleerd zijn kan kind en Gezin: - het attest van toezicht of de erkenning weigeren of intrekken; - een bijkomend brandweerverslag opvragen; - in bepaalde gevallen het nodige bewijsmateriaal opvragen dat je de nodige aanpassingen gedaan hebt. (bijvoorbeeld een aankoopbewijs van de nodige brandbestrijdingsmiddelen of een kopie van ontbrekende keuringsattesten, ). Hoofdstuk III. Controle en onderhoud Art. 5. Met behoud van de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen, moeten de controles van de installaties minstens binnen de aangegeven termijnen worden uitgevoerd door de personen of instellingen, vermeld in de onderstaande tabel: Controle Termijn Persoon of instelling laagspanningsinstallaties om de 5 jaar geaccrediteerde instelling hoogspanningsinstallaties elk jaar geaccrediteerde instelling branddetectie-installatie om de 3 jaar bevoegde instelling autonome rookmelders maandelijks voorziening liftinstallatie volgens vigerende wetgeving zie vigerende wetgeving rookkanalen en schoorstenen elk jaar bevoegde instelling gas-, gasolie- en volgens vigerende wetgeving zie vigerende wetgeving propaangasinstallaties verwarmingsinstallaties om de 3 jaar bevoegde instelling of door een gehabiliteerd installateur brandbestrijdingsmiddelen elk jaar bevoegde instelling Art. 6. Alle documenten die verband houden met controle en onderhoud, worden in een veiligheidsregister gebundeld. Dat veiligheidsregister moet permanent in de voorziening ter inzage van de bevoegde instanties liggen. Vooraleer de opvang start moeten de volgende documenten in het veiligheidsregister aanwezig zijn, voor zover ze van toepassing zijn:

8 1 een keuringsverslag van alle elektrische laagspanninginstallaties voor drijfkracht, verlichting, veiligheidsverlichting en signalisatie. Het keuringsverslag is niet ouder dan 5 jaar en werd afgeleverd door een geaccrediteerde instelling. De installatie voldoet aan de voorschriften van de wettelijke en reglementaire teksten en aan het AREI, ongeacht het jaar van inbedrijfstelling; - Om de vijf jaar is er een nieuw keuringsverslag nodig. - Het keuringsverslag moet afgeleverd worden door een geaccrediteerde instelling. Een geaccrediteerde instelling vind je terug in de Gouden Gids onder de rubriek certificatieinstellingen of controleorganismen. Vraag na of de instelling een erkenning of accreditatie van een certificatie- en keuringsinstelling heeft voor controles op laagspanningsinstallaties. 2 een keuringsverslag van de elektrische hoogspanningsinstallaties, afgeleverd door een geaccrediteerde instelling; - Jaarlijks is er een nieuw keuringsverslag nodig. - Het keuringsverslag moet afgeleverd worden door een geaccrediteerde instelling. Een geaccrediteerde instelling vind je terug in de Gouden Gids onder de rubriek certificatieinstellingen of controleorganismen. Vraag na of de instelling een erkenning of accreditatie van een certificatie- en keuringsinstelling heeft voor controles op hoogspanningsinstallaties. - Indien er geen elektrische hoogspanningsinstallaties in het gebouw aanwezig zijn, is er geen keuringsverslag nodig. In eengezinswoningen is er meestal geen hoogspanningsinstallatie. 3 een keuringsverslag van de branddetectie-installatie en het manuele alarmsysteem, afgeleverd door een bevoegde instelling; - Om de drie jaar is er een nieuw keuringsverslag nodig. - Het keuringsverslag moet afgeleverd worden door een bevoegde instelling. Een bevoegde instelling voor controles op branddetectie-installaties en/of manuele alarmsystemen kan je installateur zijn. De persoon of instelling moet in het bezit zijn van een gepaste toegang tot het beroep op basis van de zogenaamde vestigingswet (vb. erkende aannemer). Vraag na of je installateur een erkenning heeft voor controles op branddetectie-installaties en/of manuele alarmsystemen (vestigingswet). Een bevoegde instelling voor controles op brandbestrijdingsmiddelen vind je terug in de Gouden Gids onder de rubriek brandbeveiliging, branddetectie materiaal-installaties en brandweermateriaal. - Een geaccrediteerde instelling kan bevoegd zijn. - Indien er geen branddetectie-installatie of een manueel alarmsysteem in de voorziening aanwezig is, is er geen keuringsverslag nodig. - Verder in deze regelgeving wordt beschreven in welke voorzieningen een branddetectieinstallatie of een manueel alarmsysteem verplicht is en aan welke voorwaarden beide installaties moeten voldoen.

9 4 een schriftelijke controlelijst opgesteld door de voorziening van de autonome rookmelders; - Er is maandelijks een controle nodig. - De controle mag gebeuren door de voorziening zelf. Op de handleiding van de autonome rookmelders staat hoe deze correct moet gebeuren. - Indien er geen autonome rookmelders in de voorziening aanwezig zijn, is er geen controlelijst nodig. - Verder in deze regelgeving wordt beschreven in welke voorzieningen autonome rookmelders verplicht zijn en aan welke voorwaarden deze moeten voldoen. 5 een keuringsverslag van de liftinstallatie, afgeleverd door een geaccrediteerde instelling volgens de vigerende wetgeving; - De frequentie van de controle hangt af van de liftinstallatie. Voor meer informatie kan men terecht bij het Contactcenter van de FOD Economie, telefoon: 0800 120 33, website: www.economie.fgov.be - Het keuringsverslag moet afgeleverd worden door een geaccrediteerde instelling. Een geaccrediteerde instelling vind je terug in de Gouden Gids onder de rubriek liften, certificatie-instellingen of controleorganismen of via de lijst van gecertificeerde liftonderhoudsbedrijven van FOD Economie. (http: //www.mineco.fgov.be/protection_consumer/consumentenveiligheid/files/32- liste_entrep_certi_nl.pdf) Vraag na of de instelling een erkenning of accreditatie van een certificatie- en keuringsinstelling heeft voor controles op liftinstallaties). - Er is geen keuringsverslag nodig indien er geen liftinstallatie aanwezig is in de voorziening of in het gebouw waarin de voorziening gelegen is. 6 een schriftelijk bewijs dat de in gebruik zijnde rookkanalen en schoorstenen van de gebouwen die met vloeibare en fossiele brandstoffen worden verwarmd, gecontroleerd en gereinigd zijn. Dat bewijs is afgeleverd door een bevoegde instelling; - Jaarlijks is er een nieuw schriftelijk bewijs nodig. - Het schriftelijk bewijs moet afgeleverd worden door een bevoegde instelling. Een bevoegde instelling voor controles op rookkanalen en schoorstenen van de gebouwen die met vloeibare en fossiele brandstoffen worden verwarmd kan je installateur zijn of een erkende schoorsteenveger. De persoon of instelling moet in het bezit van een gepaste toegang tot het beroep op basis van de zogenaamde vestigingswet (erkende technicus vloeibare brandstoffen). Een erkende schoorsteenveger vind je terug in de Gouden Gids onder de rubriek schoorsteenvegen. Vraag na of je installateur of je schoorsteenveger een erkenning heeft voor de controle van de rookkanalen of schoorstenen (vestigingswet). - Als je stookt met vaste brandstoffen (centrale verwarming op basis van o.a. hout, pellets, steenkool) ben je verplicht de schoorsteen te laten controleren en reinigen door een geschoold vakman (schoorsteenveger).

10 7 een keuringsverslag van de verwarmingsinstallatie, inclusief de warmwatertoestellen, afgeleverd door een bevoegde instelling of door een gehabiliteerd installateur; - Jaarlijks, tweejaarlijks of driejaarlijks is er een nieuw schriftelijk bewijs van de onderhoudsbeurt nodig, afhankelijk van jouw installatie (brandstof, leeftijd toestel en vermogen) hiervoor is de vigerende wetgeving van toepassing. - Voor een centrale verwarming op vaste brandstof (o.a. hout, pellets, steenkool) is een jaarlijks onderhoud door een geschoold vakman verplicht. - Voor een centrale verwarming op vloeibare brandstof (o.a. stookolie) met vermogen groter of gelijk aan 20 kw, is een jaarlijks onderhoud door een erkend technicus vloeibare brandstof verplicht. - Voor een centrale verwarming op gasvormige brandstof (o.a. aardgas, propaan, butaan) met vermogen groter of gelijk aan 20 kw is een tweejaarlijks onderhoud door een erkend technicus gasvormige brandstof module G1/G2/G3 verplicht (vraag je technicus of hij over de juiste erkenningmodule beschikt voor het onderhoud van je toestel). - Het schriftelijk bewijs van de periodieke onderhoudsbeurt geldt als keuringsverslag. Voor meer informatie over de vigerende wetgeving kan je terecht bij de Vlaams Overheid, departement Leefmilieu, Natuur en Energie. (http://www.mina.be/brandertechnici.html of centraleverwarming.lne.be of http://www.lne.be/campagnes/centrale-verwarming/ - Indien je een centrale verwarming niet onder de vigerende wetgeving valt (bijvoorbeeld CV op gasvormige of vloeibare brandstof met vermogen kleiner dan 20 kw) is een driejaarlijkse controle door een bevoegde instelling of door een gehabiliteerd installateur verplicht. - Gehabiliteerd installateur is een persoon of instelling die een officiële erkenning heeft ter staving van zijn deskundigheid en vakmanschap zoals bijvoorbeeld een installateur van de verwarmingsinstallatie. Vraag na of je installateur van de verwarmingsinstallatie gehabiliteerd is. Voor meer informatie en de lijst van gehabiliteerd installateurs ( http://aardgas.gasinfo.be/nl/?aardgas-praktisch/installateur-regio) kan je terecht bij de Koninklijke Verenging van Belgische Gasvaklieden, telefoon: 02 383 02 00, website: http://aardgas.gasinfo.be. - Een bevoegde instelling voor controles op verwarmingsinstallatie kan je installateur zijn. De persoon of instelling moet in het bezit van een gepaste toegang tot het beroep op basis van de zogenaamde vestigingswet (vb. erkende aannemer). Vraag na of je installateur een erkenning heeft voor controles op verwarmingsinstallaties (vestigingswet). - Onder de warmwatertoestellen wordt niet bedoeld elektrische waterkokers die men in de keuken gebruikt.

11 8 een keuringsverslag voor gas-, gasolie- en propaangasinstallaties volgens de vigerende wetgeving; - Voor meer informatie indien je een aardgasinstallatie hebt, kan je terecht bij de Koninklijke Vereniging van Belgische Gasvaklieden, telefoon: 02 383 02 00, website: http://aardgas.gasinfo.be. - Voor meer informatie indien je een gasolie-installatie (mazout, stookolie)hebt, kan je terecht bij asbl Informazout, telefoon: 078 152 150, website: http://www.infomazout.be - Voor meer informatie indien je een butaan of propaangasinstallatie hebt, kan je terecht bij Federatie Butaan Propaan, telefoon: 02 581 09 32, website: http://www.febupro.be 9 een schriftelijk bewijs van de controle van de brandbestrijdingsmiddelen, afgeleverd door een bevoegde instelling; - Jaarlijks is er een schriftelijk bewijs van de controle nodig. - Het schriftelijk bewijs moet afgeleverd worden door een bevoegde instelling. Een bevoegde instelling voor controles op brandbestrijdingsmiddelen kan je installateur zijn. De persoon of instelling moet in het bezit van een gepaste toegang (vb. erkende aannemer) tot het beroep op basis van de zogenaamde vestigingswet. Vraag na of je installateur een erkenning heeft voor controles op brandbestrijdingsmiddelen (vestigingswet). Een bevoegde instelling voor controles op brandbestrijdingsmiddelen vind je terug in de Gouden Gids onder de rubriek brandbeveiliging, branddetectie materiaal-installaties en brandweermateriaal. 10 een schriftelijk bewijs dat sommige medewerkers, die vooraf werden aangewezen wegens de permanentie en de aard van hun functies, geoefend zijn in het hanteren van de brandbestrijdingsmiddelen en de ontruiming van de voorziening. Alle medewerkers moeten over de gevaren en de preventie van brand in de voorziening ingelicht zijn. - Het is belangrijk dat alle medewerkers ingelicht zijn over de potentiële gevaren bij brand en welke preventieve maatregelen er genomen moet worden (bv. preventieve maatregelen in de keuken en wasplaats, kinderwagens wegzetten die de evacuatiewegen belemmeren), hoe ze in gevaarlijke situaties moeten reageren en welke de evacuatiemogelijkheden zijn. - Er zijn hiervoor verscheidene mogelijkheden: gebruiksaanwijzingen van toestellen, informatiefolders en video s inzake brandbestrijdingsmiddelen, - Sommige medewerkers, die vooraf werden aangewezen wegens de permanentie en de aard van hun functies, moeten een opleiding volgen zodat een beginnende kleine brand kan worden geblust. Kleine brandjes op een correcte wijze kunnen blussen kan branden met catastrofale gevolgen vermijden. Het verkeerd gebruiken van sommige brandbestrijdingmiddelen kan gevaren inhouden - Sommige brandweerdiensten, fabrikanten van brandbestrijdingsmiddelen, preventieinstellingen en veiligheidsinstituten, geven een basisopleiding.

12 - Provinciale brandweerscholen geven een uitgebreide opleiding, deze opleidingen kunnen zeer nuttig zijn, maar zijn niet verplicht. Hoofdstuk IV. Evacuatieplan en interventiedossier Art. 7. Vooraleer de opvang start is een evacuatieplan en een interventiedossier aanwezig. Er wordt een veilige verzamelplaats bepaald in overleg met de brandweer. - Zie definitie hoofdstuk I, art. 1.11 Er wordt jaarlijks een evacuatieoefening gehouden, waarna de doelmatigheid van het evacuatieplan en het interventiedossier zo nodig wordt bijgestuurd. - Een evacuatieoefening kan gebeuren zonder de aanwezigheid van de brandweer. Als de brandweer aanwezig is, spreekt men van een interventieoefening. - Het is niet altijd evident om met kleine kinderen een evacuatieoefening te organiseren. Belangrijk bij een evacuatieoefening is de wijze waarop en de frequentie waarbinnen dit gebeurt. - Enkele voorbeelden: - Door middel van een spelvorm kan met de kinderen dagelijks geoefend worden: de (mobiele) kinderen vormen een ketting of een duizendpoot en verplaatsen zich zo gezamenlijk bijvoorbeeld naar de buitenspeelruimte. Bij brand kunnen de kinderen zich op dezelfde vertrouwde manier naar de afgesproken evacuatieplaats verplaatsen. - De baby s en kruipers kunnen d.m.v. enkele kinderbedjes op wieltjes in groepjes worden geëvacueerd. De evacuatieweg(en) moet(en) dit wel toelaten. - Een evacuatieoefening hoeft niet speciaal met de kinderen erbij, maar kan ook met poppen of zandzakjes gebeuren. De evacuatieplannen worden aangebracht op plaatsen in overleg met de brandweerdiensten. Het interventiedossier is steeds beschikbaar voor de brandweerdiensten. - Het evacuatieplan wordt aangebracht en goed aangeduid in de directe omgeving van de hoofdingang ter attentie van de hulpdiensten. Het evacuatie- en interventieplan is vóór de start van de kinderopvang aanwezig en onder andere de volgende onderdelen zijn duidelijk vermeld: - Trappen en vluchtwegen - Veilige verzamelplaats - hoofdkraan voor gas en hoofdschakelaar voor elektriciteit - Indien van toepassing: centrale voor automatische branddetectie - Indien van toepassing: alarminstallatie - Installaties en lokalen met een bijzonder risico - Stooklokalen - Brandbestrijdingsmiddelen

13 Hoofdstuk V. Detectie, melding, waarschuwing, alarm, evacuatie en brandbestrijdingsmiddelen - Een brand kan worden: - ontdekt door één of meer personen; - gedetecteerd door één of meer automatische middelen - Melding: brandweer informeren over de ontdekking of detectie van brand - Waarschuwing: doorgeven van de ontdekking of detectie van brand aan de organisatorisch daarbij betrokken personen - Alarm: beveelt de gebruikers hun compartiment of gebouw te verlaten Art. 8. 1. Elke voorziening beschikt over een permanent gebruiksklaar telefoontoestel op een vaste plaats. - Een vast telefoontoestel met een vaste lijn biedt altijd de meeste zekerheid. - Een GSM kan toegelaten worden mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: - de GSM moet een vaste plaats hebben; - Je moet er zeker van zijn dat je op die plaats voldoende GSM-ontvangst hebt (permanent gebruiksklaar); - Je moet ervoor zorgen dat de batterij steeds voldoende opgeladen is (permanent gebruiksklaar). De richtlijnen voor een melding aan externe hulpdiensten zijn duidelijk aangegeven bij elk punt vanwaar een noodmelding kan worden gedaan. Die richtlijnen omvatten een standaardboodschap en de telefoonnummers van de belangrijkste hulpdiensten. - Een goede oproep vermeldt: - WIE de oproep doet (naam); - WAT er gebeurd is. Zeg kort en duidelijk wat er aan de hand is. bv. brand in de keuken van het kinderdagverblijf; - WAAR het gebeurd is. Geef duidelijk het juiste adres: straatnaam, huisnummer en gemeente. Vertel erbij dat het gaat om een voorziening voor kinderopvang en hoeveel kinderen er die dag aanwezig zijn. 2. Elke voorziening beschikt over een specifiek waarschuwingsplan met vermelding van: 1 de personen die gewaarschuwd moeten worden bij het begin van een brand, met vermelding van ten minste één telefoonnummer; 2 de te gebruiken brandbestrijdingsmiddelen en hun locatie. Art. 9. Elke voorziening beschikt over brandbestrijdingsmiddelen. De keuze, het aantal en de plaats van de brandbestrijdingsmiddelen worden bepaald op advies van de bevoegde brandweerdienst, en zijn afhankelijk van de aard en de omvang van het risico.

14 - Het type en het aantal brandbestrijdingsmiddelen dat noodzakelijk is, is afhankelijk van heel wat factoren: de grootte van het gebouw, de ligging en bereikbaarheid, brandbelasting, eventuele (al dan niet externe) risico s, - Elke situatie is anders en sommige situaties vragen specifieke brandbestrijdingsmiddelen. - De brandweer is de meest bevoegde instantie om een juiste inschatting te maken van de noodzakelijke brandbestrijdingsmiddelen. Art. 10. Elke voorziening moet afhankelijk van de capaciteit, de opvangsoort en de aard van het gebouw minstens beschikken over autonome rookmelders, een manueel alarmsysteem, een branddetectie-installatie en uitgangen zoals hierna aangegeven: - Om te weten welke tabel en kolom op de voorziening van toepassing is ga je na: - Hoeveel kinderen je opvangt: heb je een kleine (t.e.m. 25), middelgrote (26 t.e.m. 50) of grote voorziening (vanaf 51) - Of het gebouw onder het toepassingsgebied valt van de federale basisnormen - Of je nachtopvang organiseert - Er is meestal maar één tabel en kolom per voorziening of gebouw van toepassing. 1 voor voorzieningen die onder het toepassingsgebied van de federale basisnormen vallen, geldt de volgende tabel: kleine voorziening middelgrote voorziening grote voorziening Autonome rookmelders verplicht verplicht verplicht Manueel alarmsysteem niet verplicht verplicht verplicht Branddetectie-installatie niet verplicht niet verplicht niet verplicht Minimaal aantal uitgangen per bouwlaag en 1 uitgang 1 uitgang 2 uitgangen per compartiment waar kinderen verblijven tot en met de tweede bouwlaag Minimaal aantal uitgangen per bouwlaag en per compartiment waar kinderen verblijven vanaf de derde bouwlaag 1 uitgang 2 uitgangen 2 uitgangen 2 voor voorzieningen die niet onder het toepassingsgebied van de federale basisnormen vallen, geldt de volgende tabel: kleine voorziening middelgrote grote voorziening voorziening Autonome rookmelders verplicht verplicht niet verplicht Manueel alarmsysteem niet verplicht verplicht verplicht Branddetectie-installatie niet verplicht niet verplicht verplicht Minimaal aantal uitgangen per bouwlaag en per compartiment waar kinderen verblijven, tot en met de tweede bouwlaag 1 uitgang 2 uitgangen 2 uitgangen

15 Minimaal aantal uitgangen per bouwlaag en per compartiment waar kinderen verblijven, vanaf de derde bouwlaag 2 uitgangen 2 uitgangen 2 uitgangen 3 voor voorzieningen met nachtopvang geldt de volgende tabel: kleine voorziening middelgrote grote voorziening voorziening Autonome rookmelders niet verplicht niet verplicht niet verplicht Manueel alarmsysteem niet verplicht verplicht verplicht Branddetectie-installatie verplicht verplicht verplicht Minimaal aantal uitgangen per bouwlaag en 1 uitgang 2 uitgangen 2 uitgangen per compartiment waar kinderen verblijven, tot en met de tweede bouwlaag Minimaal aantal uitgangen per bouwlaag en per compartiment waar kinderen verblijven, vanaf de derde bouwlaag 2 uitgangen 2 uitgangen 2 uitgangen De uitgangen leiden naar buiten of naar een ander compartiment. Voor de bouwlagen of compartimenten die niet op het evacuatieniveau gelegen zijn, zijn de uitgangen met het evacuatieniveau verbonden door middel van trappen binnen of buiten het gebouw die voldoen aan de voorwaarden van dit besluit. - Een uitgang moet steeds bereikbaar en bruikbaar zijn: - De uitgang mag niet versperd zijn door bijvoorbeeld kinderwagens die in de gang staan. - De deuren aan de uitgangen mogen geen vergrendeling bezitten die de evacuatie kan belemmeren. - Als het omwille van de veiligheid noodzakelijk is om de deuren aan de uitgangen op slot te doen, zorg er dan voor dat deze altijd van binnenuit te openen zijn. Zorg bijvoorbeeld dat de sleutel in een kastje naast de deur hangt, zodat je daar nooit hoeft naar te zoeken. - Een uitgang op een verdieping moet steeds met het evacuatieniveau verbonden zijn door middel van vaste trappen. - Via een ladder kan je kinderen niet op een veilige manier evacueren. - Een glijbaan is niet bruikbaar als evacuatieweg voor baby s en kleine kinderen. Een glijbaan is bovendien slechts in één richting (van boven naar beneden) bruikbaar. Je kan als begeleider dus niet terugkeren naar boven als je een kind naar beneden begeleid hebt. Ook de brandweer kan langs die weg niet binnengaan in het gebouw. - De glijbanen die momenteel aanwezig zijn mogen blijven en kunnen als extra hulpmiddel ingezet worden. Glijbanen kunnen boven op het vereiste aantal uitgangen slechts als bijkomende uitgang worden toegestaan. - Evacuatieniveau: bouwlaag die de uitgang(en) bevat waardoor de evacuatie naar buiten mogelijk is. Deze uitgangen leiden naar de openbare weg of naar een ruimte vanwaar die bereikbaar is.

16 - Compartiment: deel van een gebouw begrensd door wanden die de brandvoortplanting naar aanliggende compartiment of compartimenten gedurende een bepaalde tijd dienen te beletten. Een compartiment is al dan niet onderverdeeld in lokalen. - In sommige gevallen kan het volstaan om (tijdelijk) naar een ander compartiment in hetzelfde gebouw te evacueren en is het niet noodzakelijk om (onmiddellijk) met de kinderen naar buiten te gaan. - Je kan best in overleg met de brandweer bepalen welke uitgangen je in geval van brand kan/mag gebruiken. - Een schuifdeur of schuifraam kan boven op het vereiste aantal uitgangen slechts als bijkomende uitgang worden toegestaan. Ramen bieden te weinig evacuatiemogelijkheden. Bij minimaal twee uitgangen dienen er steeds twee uitgangen te zijn op elke bouwlaag en per compartiment waar kinderen verblijven van de voorziening. De uitgangen zijn gelegen in tegenovergestelde zones van het compartiment of van de bouwlaag. - De derde bouwlaag is de tweede verdieping. (eerste bouwlaag = gelijkvloers) - Vanaf het moment dat er ook kinderen verblijven op de derde bouwlaag zijn twee uitgangen vereist op elke bouwlaag waar kinderen verblijven, niet alleen op de 3 de bouwlaag of hoger. - Bijvoorbeeld: Een woning met 2 verdiepingen (3 bouwlagen). Op het gelijkvloers, 1 ste en 2 de verdieping worden er kinderen opgevangen. Een buitentrap die elke verdieping verbindt kan eventueel de 2 de verplichte uitgang zijn naast de bestaande binnentrap. Op het gelijkvloers moeten eveneens 2 uitgangen zijn. Geen enkele voorziening mag zich bevinden op een bouwlaag hoger dan 25 meter. Art. 11. De autonome rookmelders worden in alle lokalen geplaatst, volgens de volgende leidraad: - Autonome rookmelders verwittigen snel bij brand of rookontwikkeling. Het is noodzakelijk om niet enkel de leefruimtes en de rustruimtes maar ook andere lokalen zoals de keuken, berging, waslokaal, kelder, van een rookmelder te voorzien. Op deze lokalen is namelijk geen permanent toezicht, bovendien bestaat in deze lokalen vaak een groter risico op brand (bijvoorbeeld door aanwezigheid van elektrische apparaten) en een grotere brandbelasting (bijvoorbeeld berging met knutselmateriaal zoals verf en papier). - Een rookmelder maakt niet altijd onderscheid tussen condensatiedampen en de rook van een brand. Daardoor kan de rookmelder in de keuken vlugger een vals alarm geven. Als alternatief kan je hier een thermische detector plaatsen. - Onder lokalen verstaan we niet de douchecabines en individuele toiletten. 1 zo veel mogelijk in het midden van het plafond; 2 op meer dan 30 cm van de randen van het plafond en van de hoeken;

17 3 op muren: in de zone tussen 15 en 30 cm van het plafond en op 30 cm van de hoeken. - Niet alle autonome rookmelders zijn geschikt om op de muren te worden gemonteerd. Of de autonome rookmelder hiervoor geschikt is, staat vermeld op de handleiding. Rookmelders van het ionische type zijn niet toegestaan omdat ze werken op basis van een radioactief bestanddeel. - Let bij de aanschaf van een optische rookmelder op: - een indicator als de batterij bijna leeg is - een testknop om de werking regelmatig te kunnen testen - een extra luid pulserend alarm van minimaal 85dB - CE-goedkeuring - BOSEC-certificaat of certificaat van een gelijkaardig erkend Europees organisme - een lithium batterij met levensduur van 10 jaar. - Onderhoud van een optische rookmelder: - Lees en bewaar steeds de handleiding van de rookmelders. - Als de batterij bijna leeg is, geeft de melder een signaal. Vervang de batterijen tijdig! - Reinig de rookmelder regelmatig volgens de bijgevoegde handleiding - Test de rookmelder minstens één keer per maand door op de testknop te duwen. Als je een geluid hoort, werkt hij prima; hoor je niets, vervang dan de batterijen of het hele toestel. Art. 12. 1. Een manueel alarmsysteem dat aangesloten is op een interne alarmcentrale, bestaat uit een aantal drukknoppen en een alarminrichting. De drukknoppen staan op goed zichtbare of degelijk gemerkte plaatsen en zijn in alle omstandigheden makkelijk bereikbaar. Ze worden onder andere geplaatst in de nabijheid van de doorgangen die naar buiten leiden, op de overlopen en in de gangen. Ze worden zo geplaatst dat ze de circulatie niet hinderen en niet beschadigd kunnen worden. De alarminrichtingen worden bepaald op advies van de bevoegde brandweerdienst. Op iedere bouwlaag waar kinderen verblijven, moet er minstens één drukknop aanwezig zijn. Als de alarminrichtingen zich buiten bevinden, zijn ze minstens spatwaterdicht. 2. Alarminrichtingen (sirene) worden zo opgevat dat: 1 signalen niet met andere signalen kunnen worden verward; 2 ze overal in het gebouw kunnen worden gehoord; 3 ze in geval van defect van de normale stroombron, hun voeding krijgen via een autonome stroombron; 4 ze verbonden zijn met een centrale.

18 - Een toeter, bel of fluit is geen alarmsysteem. Deze hebben in tegenstelling tot de drukknoppen geen vaste plaats en zijn daardoor misschien niet in alle omstandigheden bereikbaar. Bovendien kan hun signaal misschien verward worden met signalen die in functie van spelactiviteiten gebruikt worden. Art. 13. Een branddetectie-installatie met centrale bestaat uit een aantal branddetectoren, verbonden met een interne centrale, in alle lokalen die deel uitmaken van de voorziening. Bij de keuze van het type van detectoren moet rekening gehouden worden met de aard, het risico en de omgevingsvoorwaarden. De centrale is aangepast aan de detectoren en minstens uitgerust met: 1 een optisch signaal dat de inbedrijfstelling van de installatie aangeeft; 2 een akoestisch waarschuwingssignaal; 3 een optisch waarschuwingssignaal dat het mogelijk maakt de plaats waar de brand is ontstaan, te lokaliseren. Die lokalisering van de brand moet op zijn minst per bouwlaag mogelijk zijn; 4 een akoestisch en optisch storingssignaal dat verschilt van het waarschuwingssignaal bij brand; 5 een alarmsignaal dat niet verward kan worden met andere signalen en overal in het gebouw gehoord kan worden. De centrale wordt gevoed door het openbare elektriciteitsnet en wordt beveiligd met afzonderlijke zekeringen. Als het openbare elektriciteitsnet uitvalt, zorgt een secundaire stroombron automatisch voor de voeding van de installatie. - De norm NBN S21-100 geeft voorschriften voor het ontwerp, de onderdelen, de installatie en de oplevering van een automatische branddetectie-installatie met puntmelders, zoals thermische detectoren en rookdetectoren. - Art. 13 van dit besluit verplicht niet om een detectie-installatie volgens de norm te installeren. Het volstaat als het branddetectie-systeem voldoet aan de bepalingen beschreven in bovenstaand artikel. Er zijn geen autonome rookmelders verplicht als er een branddetectie-installatie met centrale aanwezig is. Hoofdstuk VI. Constructievoorschriften voor compartimenten, sommige lokalen, technische ruimten en materialen Art. 14. Voorzieningen die in een groter geheel gelegen zijn, vormen een compartiment. De wanden van het compartiment hebben een Rf 1 h of bestaan uit beton of metselwerk. De deuren van het compartiment hebben een Rf ½ h en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand. Als

19 compartimentering van de voorziening niet mogelijk is, voldoet het volledige gebouw aan alle voorwaarden van dit besluit. - Enkele voorbeelden van voorzieningen die in een groter geheel gelegen zijn: - De voorziening bevindt zich op het gelijkvloers; op de verdieping is de privéwoning van de verantwoordelijke. Indien compartimentering van de voorziening niet mogelijk is, moet ook het privégedeelte aan alle bepalingen van dit besluit voldoen. Vb. ook in het privégedeelte is een gaskachel niet toegestaan. - De voorziening bevindt zich in een schoolgebouw. Indien compartimentering van de voorziening niet mogelijk is, moet ook het gedeelte van de school aan alle bepalingen van dit besluit voldoen. Vb. rookmelders in alle klaslokalen. - De voorziening bevindt zich in een handelspand op het gelijkvloers van een appartementsgebouw. Indien compartimentering van de voorziening niet mogelijk is, moeten alle bovenliggende appartementen aan alle bepalingen van dit besluit voldoen. Vb. keuringen en controles noodzakelijk voor alle appartementen. - Compartiment: deel van een gebouw begrensd door wanden die de brandvoortplanting naar aanliggende compartiment of compartimenten gedurende een bepaalde tijd dienen te beletten. Een compartiment is al dan niet onderverdeeld in lokalen. - Wand: al dan niet verticaal bouwelement dat twee volumes scheidt: een binnenwand bevindt zich tussen twee binnenomgevingen; een buitenwand bevindt zich tussen een binnen- en een buitenomgeving. - Met de wanden van een compartiment worden dus niet alleen de muren bedoeld, maar ook de tussenvloer (draagconstructie) tussen twee bouwlagen. - Rf = De brandweerstand van een bouwelement: de tijd dat een bouwelement gelijktijdig voldoet aan de criteria stabiliteit, vlamdichtheid en thermische isolatie. - De brandweerstand van bouwelementen wordt bepaald door proeven en wordt uitgedrukt in uren. Voor de wanden van het compartiment moet de brandweerstand dus minstens 1 uur en voor de deuren minstens ½ uur bedragen. - Omdat in bestaande gebouwen de brandweerstand van de gebruikte bouwelementen niet altijd gekend is, volstaat het als de wanden opgetrokken zijn uit beton of metselwerk. Uiteraard mogen er in die wanden geen gaten of openingen aanwezig zijn die de brandweerstand kunnen verminderen. - Een zelfsluitende deur is voorzien van een mechanisme (pomp of veer) zodat ze altijd automatisch sluit. Het is niet toegestaan om deze deuren op een geforceerde manier open te houden (geen spie onder de deur!) - Een bij brand zelfsluitende deur is voorzien van een mechanisme zodat ze bij brand automatisch sluit. In normale omstandigheden wordt de deur opengehouden door middel van een magneet of dergelijke. Art. 15. De oppervlakte van de compartimenten bedraagt maximaal 750 m². De wanden van het compartiment hebben een Rf 1 h of bestaan uit beton of metselwerk. De deuren van het compartiment hebben een Rf ½ h en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand. - Als het gebouw groter is dan 750m², dan moet het opgedeeld worden in verschillende compartimenten.

20 Art. 16. De wanden van de lokalen van middelgrote en grote voorzieningen die was- of droogmachines bevatten, hebben een Rf 1 h of bestaan uit beton of metselwerk. De deuren van die lokalen hebben een Rf ½ h en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand. - Niet verplicht voor kleine voorzieningen. Het is wel aangewezen om ook in een kleine voorziening de was en droogmachine niet binnen het bereik van de kinderen te plaatsen. Art. 17. De wanden die de keuken begrenzen van middelgrote en grote voorzieningen hebben een Rf 1 h of bestaan uit beton of metselwerk. De deuren van de keuken hebben een Rf ½ h en zijn zelfsluitend of zelfsluitend bij brand. De keukens van kleine voorzieningen en aanrechtkeukens hoeven niet aan die bepalingen te voldoen. Een aanrechtkeuken is een keuken die bestemd is voor het beperkt bereiden van koude en warme maaltijden met behulp van apparaten die zich na verloop van tijd automatisch uitschakelen, bijvoorbeeld een waterkoker, toaster of microgolfoven, en voor het bewaren van etenswaren, bijvoorbeeld een koelkast. Toestellen met een open vlam en met een vermogen van meer dan 0,8 kw zijn uitgesloten in een aanrechtkeuken, zoals een gasvuur, een elektrische kookplaat, een oven. - Voor kleine voorzieningen is een open keuken toegestaan omdat op die manier meer toezicht op de kinderen in de leefruimte mogelijk is. Tijdens het koken moet de keuken of een gedeelte ervan wel afgeschermd kunnen worden voor de kinderen. Spelende kinderen horen niet thuis in de keuken. In de keuken bestaat niet alleen een groter risico op brand, brandwonden kunnen ook veroorzaakt worden door kokend water of een hete kookplaat. Art. 18. Bij alle trappen van elke voorziening wordt, naast de gebruikelijke leuning aan één van de zijden, een extra handgreep geplaatst op 60 cm hoogte, als die trap bij evacuatie door kinderen wordt gebruikt. Op elk punt waar de kans op vallen bestaat, is een balustrade of een wand aangebracht van minstens 110 cm hoogte. - Deze bepaling geldt voor ruimten waar kinderen kunnen verblijven, zoals bijvoorbeeld een leefruimte met een vide, een buitenspeelruimte op een (dak)terras. De trapleuning van de trap moet geen 110 cm hoogte hebben. Als de leuningen of balustrades bestaan uit verticale spijlen, bedraagt de tussenruimte maximaal 8 cm en bedraagt de diameter minstens 1,25 cm. Horizontale tussenregels zijn niet toegestaan. - Om aan deze bepaling te voldoen is het niet altijd noodzakelijk om de bestaande balustrade te vervangen. Eventueel kan een volle plaat of tegen de bestaande balustrade aangebracht worden om de balustrade te verhogen of om te grote tussenruimtes dicht te maken. - Horizontale tussenregels kunnen voor kinderen aantrekkelijk lijken als klimrek.

21 Art. 19. Gemakkelijk brandbare materialen mogen niet als plafondbekleding gebruikt worden. - Dit artikel legt geen specifieke klasse voor brandreactie op voor de plafondbekleding. De voorschriften van bijlage 5 van de federale basisnormen voor plafonds en valse plafonds kunnen uiteraard wel als leidraad gehanteerd worden. In bestaande gebouwen is de klasse van brandreactie van de gebruikte materialen niet steeds gekend. - Verboden zijn bijvoorbeeld plastieken lamellen, brandbare doeken die tegen het plafond worden opgehangen, kunststof platen (polystyreen, ) - Gemakkelijk brandbaar materiaal als plafondbekleding kan voor een zeer snelle verspreiding van het vuur zorgen en is bovendien gevaarlijk omdat het brandend of smeltend materiaal naar beneden kan vallen. Gemakkelijk brandbaar textiel en brandbare kunststoffen mogen in de voorzieningen noch als decoratie, noch als bouwmateriaal gebruikt worden. - Gemakkelijk brandbaar materiaal zoals tekeningen, slingers, ballonnen, knutselwerkjes, die aan het plafond zijn opgehangen kunnen een risico vormen in geval van brand. Het is echter niet de bedoeling om de eigenheid en sfeer van de opvangvoorziening teniet te doen. Je kan wel opteren om deze zaken zo veel mogelijk aan de zijkant of tegen de muren aan te brengen zodat de centrale ruimte vrij blijft. - Als je gordijnen wilt ophangen voor de ramen, kies dan voor brandvertragende stoffen. Je hoeft bestaande gordijnen niet meteen te vervangen, er bestaan producten om jouw gordijnen brandvertragend te behandelen. Art. 20. Centrale verwarming is verplicht, behalve bij elektrische verwarming. - Individuele verwarmingstoestellen en kachels die werken op gas, hout, steenkool, petroleum, zijn niet toegestaan wegens de kans op brand, CO-vergiftiging, en brandwonden door hoge aanraaktemperatuur (toestel, rookafvoer, ). Art. 21. Het gebruik van gas in verplaatsbare recipiënten is verboden. - Verplaatsbare recipiënten zijn bijvoorbeeld gasflessen. - Vaste gastanks met zijn wel toegestaan zolang ze voldoen aan de vigerende wetgeving. Hoofdstuk VII. Slotbepalingen Art. 22. De volgende regelingen worden opgeheven: 1 het besluit van de Vlaamse Regering van 5 oktober 2001 houdende de normen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de erkende kinderdagverblijven moeten voldoen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 juli 2002, 13 juni 2003 en 1 oktober 2004; 2 het besluit van de Vlaamse Regering van 24 oktober 2003 houdende de normen voor de preventie van brand in de erkende initiatieven voor buitenschoolse opvang, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004;