BUREAU VOOR DE INDUSTRIËLE EIGENDOM RIJSWIJK, 19 januari 2005

Vergelijkbare documenten
Datum 24 juni 2013 Betreft Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 inzake NL octrooi

Verzoekster: Gerhardus Frederikus Ophuis h.o.d.n. Ophuis Engineering te Hengelo Gemachtigde: mw. ir. W.H. Slikker

BUREAU VOOR DE INDUSTRIËLE EIGENDOM RIJSWIJK, 14 december 2004

Handelsmaatschappij Boumans Benschop B.V. te IJsselstein

RIJSWIJK, 6 juni mevr. mr. C. Eskes, voorzitter ir. D. van den Berge ir. A.A.M. Bexkens ir. B.L. van Soest, secretaris

dr. mr. F. Liefrink, voorzitter ir. B.L. van Soest ir. P.C.A. de Haas ir. J.C. Hordijk, secretaris

mr. dr. ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter ir. A.A.M. Bexkens ir. B.L. van Soest ir. J.C. Hordijk, secretaris

RIJSWIJK, 6 februari mr. J.L. Driessen, voorzitter ir. J.G. Hofman ir. B.L. van Soest mw. mr. C. Witteman, secretaris

mr. J.L. Driessen, voorzitter ir. A.A.M. Bexkens ir. B.L. van Soest ir. J.C. Hordijk, secretaris

RIJSWIJK, 29 juni mevr. mr. C. Eskes, voorzitter ing. J. de Vries ir. A.A.M. Bexkens ir. B.L. van Soest, secretaris

Sulphide Productions (HK) Ltd te Hong Kong

River Hopper B.V. te Zwijndrecht ir. H.A. Witmans, octrooigemachtigde te Arnhem

RIJSWIJK, 8 augustus mr. J.L. Driessen, voorzitter ir. J.G. Hofman ir. B.L. van Soest mw. drs. S. Jonkhart, secretaris

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

dr. mr. F. Liefrink, voorzitter dr. ir. S.C.J. Worm drs. S. Jonkhart ir. W. Boek, secretaris

mr.dr.ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter ir. A.A.M. Bexkens mw. drs. S. Jonkhart dr.ir. J.W. Meewisse, secretaris

Advies ex art. 84 jº art. 76, lid 1 Rijksoctrooiwet 1995 Nederlands octrooi

RIJSWIJK, 15 november mr. J.L. Driessen, voorzitter ir. J.G. Hofman ir. A.A.M. Bexkens ir. F.A.T. van Looijengoed, secretaris

ir. K.J. Metman, octrooigemachtigde te Amsterdam

dr. mr. ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter mevr. drs. S. Jonkhart dr. ir. J.W. Meewisse ir. W. Boek, secretaris

RIJSWIJK, 28 juli mw. mr. C. Eskes, voorzitter ing. J. de Vries ir. J.P.F. Barneveld Binkhuijsen ir. B.L. van Soest, secretaris

dr. mr. ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter dr. ir. J.W. Meewisse ir. J.C. Hordijk ir. S. el Bouazzaoui, secretaris

Albert Eltjo Doewe van Capelleveen te Bleiswijk ir. A. Ferguson, octrooigemachtigde te Den Haag

dr. ir. G.J.C. Verdijck

ir. M. H. Luten dr. mr. F. Liefrink, voorzitter ir. A.A.M. Bexkens dr. ir. J.W. Meewisse dr. ir. M. van der Vlugt, secretaris

dr. mr. ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter ir. B.L. van Soest dr. ir. M. van der Vlugt dr. ir. I.M. Stuijt-Noordhoek, secretaris

RIJSWIJK, 10 november mevr. mr. C. Eskes, voorzitter mr.drs. R.C.D.E. Hasekamp drs. H.J.H. Korfage mr. dr. ir. M.W.D. van der Burg, secretaris

dr. mr. F. Liefrink, voorzitter ir. B.L. van Soest ir. P.C.A. de Haas ir. S. el Bouazzaoui

: HBC International A/S te Svenstrup, Denemarken Fase Partner voor de automotive te St. Gillis-Waas, België Inventive Repair te Heerenveen, Nederland

De inhoud van de hiervoor genoemde stukken dient als hier ingelast te worden beschouwd.

dr. mr. F. Liefrink, voorzitter ir. P.C.A. de Haas dr. ir. J.W. Meewisse ir. M.C. van der Wel, secretaris

5 Op grond van art 23p ROW 1995 overweegt de voorzitter van de Raad het volgende:

dr.mr.ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter ir. A.A.M. Bexkens dr.ir. J.W. Meewisse ir. J.C. Hordijk, secretaris

De inhoud van de hiervoor genoemde schriftelijke stukken dient als hier ingelast te worden beschouwd.

RIJSWIJK, 29 januari Mr. Drs. R.C.D.E. Hasekamp, voorzitter Drs. H.J.H. Korfage Mr. J.L. Driessen Mw. Ir. A.E. Heezius, secretaris

Verzoeksters: MBrands International B.V. en MBrands B.V., beide gevestigd te Katwijk Gemachtigde: drs. J.W. Burger

RIJSWIJK, 24 november mw. mr. C. Eskes, voorzitter ir. L.Th.M. Crouzen ir. M. Martin ir. F.A.T. van Looyengoed, secretaris

Datum 28 november 2012 Betreft Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 inzake NL octrooi

Datum 20 december 2013 Betreft Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 inzake NL octrooi

Sulphide Productions (HK) Ltd te Hong Kong

Maxi Miliaan te Helmond en Dorel Juvenile Group te Helmond. Octrooihouder: Bébécar Utilidades para Criança, Lda te Caldas de Sao Jorge, Portugal

Datum 19 september 2013 Betreft Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 inzake NL octrooi Grendene S/A te Farroupilha, Brazilië

dr. mr. F. Liefrink, voorzitter dr. ir. S.C.J. Worm mw. drs. S. Jonkhart ir. W. Boek, secretaris

RAAD VAN TOEZICHT VOOR Postbus GE RIJSWIJK DE OCTROOIGEMACHTIGDEN Tel Fax

RIJSWIJK, 21 oktober Mr. J.L. Driessen Ir. D. van den Berge Ir. A.A.M. Bexkens Mw. mr. A.P. van Rooden, secretaris

Datum 14 september 2012 Betreft Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 inzake NL octrooi

B.V. Machinefabriek P.M. Duyvis te Koog a.d. Zaan ir. A.R. Aalbers

ir. G.J.M. Verhees, die daarbij was vergezeld van mr. T.W.F. Overdijk, advocaat te

mr. ir. D.J. Dronrijp te Capelle a.d. IJssel, ing. E.C. Dronrijp te Nieuwerkerk en ing. J.G.E. Keetels MBA te Valkenswaard

verzoeksters) hebben op 29 september 2016 een verzoekschrift ingediend bij

Octrooihoudster : H. van Wijnen B.V., te Krimpen a/d IJssel : drs. A.J.W. Hooiveld, vergezeld van de heren P. de Snoo en D.

Octrooihoudster: Bébécar Utilidades para Criança S.A. te Caldas de S. Jorge, Portugal

Rijswijk DE OCTROOIGEMACHTIGDEN telefoon fax Beschikking A. - B.

RIJSWIJK, 12 december mw. mr. C. Eskes, voorzitter ir. J.G. Hofman mr.dr.ir. M.W.D. van der Burg mw. mr. A.P. van Rooden, secretaris


mr. J.L. Driessen, voorzitter mr. dr. ir. M.W.D. van der Burg ir. B.L. van Soest ir. J.C. Hordijk, secretaris

RIJSWIJK, 9 januari mr. I.W. van der Eijk, voorzitter ir. J.G. Hofman mr. dr. ir. M.W.D. van der Burg mw. mr. A.P. van Rooden, secretaris

dr. mr. ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter ir. P.C.A. de Haas ir. J.C. Hordijk ir. M.C. van der Wel, secretaris

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Agrifirm Mechanisatie B.V., Loon- en Kranenverhuurbedrijf J.S. van Diepen en Martijn Oudhuis mr.ir. E.E. de Vries

RIJSWIJK, 4 November mw. mr. C. Eskes, voorzitter ir. J.G. Hofman ir. J.P.F. Barneveld Binkhuijsen ir. B.L. van Soest, secretaris

RIJSWIJK, 26 april mr. J.L. Driessen, voorzitter ir. D. van den Berge ir. B.L. van Soest mw. mr. C. Witteman, secretaris

SAMENVATTING Geschil met betrekking tot het taakbelastingsbeleid van de opleiding; HBO

Zaaknummer: 2000/026 en 2000/026.1 Rechter(s): mr. Olivier Datum uitspraak: 22 mei 2000 X tegen het college van bestuur van de Universiteit Leiden

ECLI:NL:CBB:2002:AE1633

ECLI:NL:RBDOR:2010:BO7430

dr. mr. ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter ir. B.L. van Soest dr. ir. J.W. Meewisse ir. M. van der Wel, secretaris

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN. Uit de stukken is, voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, het navolgende gebleken.

Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 Betreft: Nederlands octrooinr Verzoekster: TR-Care B.V. te Ochten ir. P. Dorna en drs. G.

ECLI:NL:RVS:2014:1169

DE RAAD VAN TOEZICHT NOORD VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS IN ONROERENDE GOEDEREN NVM.

te Yerseke te Zoutkamp te Harlingen te Arnemuiden te Jüchen, Duitsland en

RAAD VAN TOEZICHT VOOR DE OCTROOIGEMACHTIGDEN Postbus 3219, 2280 GE Rijswijk telefoon fax

dr. ir. J.W. Meewisse, voorzitter ir. B.L. van Soest mw. dr. ir. J. C. van der Linden mw. dr. ir. I. Stuijt-Noordhoek, secretaris

prof. dr. ir. H.R. Brouwer

ECLI:NL:CBB:2004:AR3508

dr.mr.ir. M.W.D. van der Burg, voorzitter dr. F. Liefrink dr.ir. J.W. Meewisse ir. J.C. Hordijk, secretaris

RAAD VAN TOEZICHT VERZEKERINGEN

mw. drs. S. Jonkhart, voorzitter ir. B.L. van Soest dr. R.B. Boers ir. J.C. Hordijk, secretaris

Vertrouwensbeginsel, terugwerkende kracht Artikelen: WHW art lid 1,3 en 4, Uitvoeringsbesluit WHW art. 2.1 en 2.2 lid 1, Awb art.

RIJSWIJK, 16 december mr. J.L. Driessen, voorzitter ir. L.Th.M. Crouzen dr. ir. S.C.J. Worm mr. dr. ir. M.W.D. van der Burg, secretaris

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

B., hierna te noemen onderneemster,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ir. R. Wijnstra dr. mr. F. Liefrink, voorzitter ir. B.L. van Soest dr. ir. J.W. Meewisse ir. S. el Bouazzaoui

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

Een school of schoolbestuur mag stukken die persoonsgegevens bevatten niet zomaar delen met derden. ADVIES inzake de klacht van:

K MAKELAARSKANTOOR O.G. B.V.,kantoorhoudende te G, beklaagde,

UITSPRAAK. het College van Bestuur van Stichting C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. J.A.

Cola Dairy Products S.p.A. te Napels, Italië

R A A D V O O R G E S C H I L L E N

3. Tegen het besluit werd op 10 oktober 2006 een bezwaarschrift ingediend. 2

CR 12/2415 DE CENTRALE RAAD VAN TOEZICHT VAN DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MAKELAARS O.G. EN VASTGOEDDESKUNDIGEN NVM.

Schending privacy? Gegevens verstrekken uit uitwisselingssysteem aan derden. De Raad van Toezicht Oost geeft uitspraak inzake de klacht van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Noot van de commissie: Ook hier blijkt weer dat externe veiligheid ook een kwestie van overwogen ruimtelijke ordening is

: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Rechtsbijstandverzekeraar

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

Transcriptie:

BUREAU VOOR DE INDUSTRIËLE EIGENDOM RIJSWIJK, 19 januari 0 mr. H.R. Furstner, voorzitter ir. B.L. van Soest ir. R.M. Schouwenaars dr.ir. J.W. Meewisse, secretaris Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 199 Betr.: Nederlands octrooi 116 Verzoekster: Gemachtigde: ATAG ETNA PELGRIM B.V. te Duiven drs. A.A. Jilderda Octrooihoudster: Gemachtigde: ITHO B.V. te Schiedam dr.ir. L. de Haas 1 Het geding Verzoekster (hierna ATAG ) heeft op juli 04 een verzoekschrift met bijlagen ingediend, met het verzoek een advies volgens artikel 84 van de Rijksoctrooiwet 199 (hierna ROW 199 ) uit te brengen omtrent de toepasselijkheid van de in artikel 7 van de ROW 199 genoemde nietigheidsgronden op het Nederlandse octrooi 116. Octrooihoudster (hierna ITHO ) heeft op september 04 een schriftelijke reactie op het verzoekschrift ingediend. 1 Tijdens de hoorzitting van het Bureau voor de Industriële Eigendom (hierna het Bureau ) op 1 november 04 hebben partijen hun standpunten doen bepleiten bij monde van hun respectievelijke octrooigemachtigden. De gemachtigde van verzoekster was hierbij vergezeld van mevrouw Van het Hof, gemachtigde in opleiding. De gemachtigde van de octrooihoudster was vergezeld van de heer L.H.J. van Bohemen van ITHO. Gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting een pleitnota overgelegd, alsmede een Nederlandse vertaling van de Italiaanse passages uit één van de bijlagen behorende bij het verzoekschrift.

2 De inhoud van de hiervoor genoemde stukken dient als hier ingelast te worden beschouwd. 2 De feiten 1 ITHO is rechthebbende op Nederlands octrooi 116 voor een Luchtafzuiginstallatie, dat met dagtekening 17 augustus 00 voor de duur van twintig jaren is verleend op een aanvrage ingediend op 1 februari 1999. Het octrooi bevat conclusies. Conclusie 1 luidt als volgt: Luchtafzuiginstallatie voor een bouwwerk, in het bijzonder voor een woonhuis, voorzien van een centraal mechanisch ventilatiesysteem met afzuigpunten in diverse ruimten van het bouwwerk, zoals een badkamer, toilet en keuken, waarbij in de keuken gebruik wordt gemaakt van een afzuigkap, terwijl verder een luchtsuppletieventilator aanwezig is om suppletielucht aan te zuigen en met behulp hiervan een luchtgordijn rond de afzuigkap aan te leggen, met het kenmerk, dat bij een afzuigcapaciteit van het afzuigpunt in de ruimte waar de afzuigkap op dit afzuigpunt is aangesloten in de orde van 7 tot m 3 /uur, de suppletielucht rondom de afzuigkap wordt geblazen met een debiet van ongeveer 0 tot 90 m 3 /uur. Conclusies 2 tot en met zijn afhankelijke volgconclusies en bespreken meer specifieke uitvoeringsvormen van de luchtafzuiginstallatie van conclusie 1, met name gericht op de vorm van de afzuigkap als onderdeel van de luchtafzuiginstallatie en de richting van luchtstromen. 2 3 Door ATAG aangevoerde nietigheidsgronden ATAG heeft in het verzoekschrift gesteld dat het Nederlands octrooi 116 dient te worden vernietigd wegens gebrek aan nieuwheid en gebrek aan uitvindingshoogte (inventiviteit) van alle verleende conclusies. Ter zitting werd bovendien nog aangevoerd dat de beschrijving van de uitvinding in het octrooi essentiële informatie ontbeert en dat de uitvinding derhalve niet nawerkbaar is. 3.1 Nawerkbaarheid ATAG heeft tijdens de hoorzitting aangevoerd dat de beschrijving van de uitvinding de essentiële informatie ontbeert, dat voor een deugdelijke werking van de luchtafzuiginstallatie de verhouding tussen luchtsuppletiedebiet en luchtafzuigdebiet in de orde van 3: moet zijn, terwijl volgens ATAG het octrooi stelt dat deze verhouding kan variëren van 1,67: tot 6:. 3 3.2 Nieuwheidsbezwaren ATAG heeft betoogd dat niet duidelijk is wat geoctrooieerd wordt: een luchtafzuiginstallatie voor een bouwwerk voorzien van een centraal mechanisch ventilatiesysteem, of een in een keuken toegepaste afzuigkap als zodanig. In het eerste geval is ATAG van mening dat conclusie 1 in het geheel geen

3 1 onderscheidende maatregelen bevat en derhalve niet nieuw is. In het tweede geval is ATAG van mening dat de afzuigkap beschreven in het Nederlandse octrooischrift 7216603 ( productie 2 ) de nieuwheid van conclusie 1 wegneemt. Volgens ATAG geeft productie 2 weliswaar niet aan welk luchtafzuigdebiet wordt aangeboden en evenmin welk luchtsuppletiedebiet wordt bedreven, maar ATAG is van mening dat deze debieten triviaal en niet onderscheidend zijn en dat derhalve van nieuwheid geen sprake is. ATAG heeft bovendien gesteld dat het luchtafzuigdebiet genoemd in conclusie 1 niets anders behelst dan het correct toepassen van de voorschriften van het Bouwbesluit van 1992 ( productie 3 ). Ook heeft ATAG in haar verzoekschrift het luchtafzuigsysteem Airwall van fabrikant Turboair genoemd, en gesteld dat deze voldoet aan alle kenmerken van conclusie 1, inclusief het luchtsuppletiedebiet 0 tot 90 m 3 /uur, waardoor conclusie 1 niet nieuw is ten opzichte van deze inrichting. Een en ander volgt uit een verklaring van de fabrikant Turboair ( productie 4 ) en een Italiaans testrapport ( productie ), waarvan de vertaling ter zitting is overhandigd. Tenslotte heeft ATAG in haar verzoekschrift gesteld dat alle maatregelen van de afhankelijke volgconclusies 2 tot en met ook bekend zijn uit de inrichting volgens productie 2 en het Airwall afzuigsysteem. 3.3 Inventiviteitsbezwaren ATAG heeft betoogd dat er geen sprake kan zijn van uitvinderswerkzaamheid in het licht van productie 2, het Airwall afzuigsysteem, resp. een combinatie daarvan. 4 Het verweer van ITHO 2 ITHO voert in haar verweerschrift aan dat de uitvinding berust op het inzicht dat door met een bepaald debiet suppletielucht rond de afzuigkap te blazen, kookluchtjes in de keuken kunnen worden voorkomen. Pas na het nodige onderzoek is door ITHO ontdekt dat een verhouding 3: tussen luchtsuppletiedebiet en luchtafzuigdebiet een bevredigende oplossing biedt. 4.1 Openbare bekendheid ITHO heeft in het verweerschrift twijfels geuit over de openbare bekendheid van het Airwall afzuigsysteem zoals beschreven in productie 4 en in productie. ITHO gaat er van uit dat het Bureau zowel de situatie beschouwt waarin dit systeem wel, als de situatie waarin dit systeem niet bekend zou zijn op de indieningsdatum van het octrooi. 4.2 Nawerkbaarheid

4 Het bezwaar van niet-nawerkbaarheid ten aanzien van de verhouding 3: tussen luchtsuppletiedebiet en luchtafzuigdebiet werd door ATAG niet voorafgaand aan de zitting aan de orde gesteld. ITHO heeft bezwaar gemaakt tegen deze gang van zaken en heeft betoogd dat zij zich niet heeft kunnen voorbereiden op de verdediging van dit bezwaar van niet-nawerkbaarheid. ITHO heeft het Bureau verzocht dit bezwaar op procedurele gronden niet te behandelen. 1 2 4.3 Nieuwheidsbezwaren ITHO stelt dat de maatregelen van conclusie 1 wel degelijk concrete, eenvoudig vast te stellen eigenschappen van de installatie zijn. De waarden van het luchtsuppletiedebiet en het luchtafzuigdebiet betreffen daarom wel onderscheidende maatregelen. ITHO is bovendien van mening dat niet onderbouwd is waarom de waarden van conclusie 1 triviaal zouden zijn. In haar verweerschrift heeft ITHO de getalswaarden uit conclusie 1 nader toegelicht. ITHO erkent dat het luchtafzuigdebiet van 7- m 3 /uur volgt uit het correct toepassen van de voorschriften van productie 3, maar geeft aan dat de essentie van de uitvinding juist de verhouding van ongeveer 3: tussen luchtsuppletiedebiet en luchtafzuigdebiet is. ITHO is van mening dat voldoende duidelijk is gemaakt dat de uitvinding een luchtafzuiginstallatie betreft waarin een afzuigkap is opgenomen in een systeem met centraal mechanische ventilatie en niet slechts een zelfstandige afzuigkap betreft. Ten aanzien van het Airwall afzuigsysteem heeft ITHO betoogd dat een dergelijk systeem niet toegepast kan worden in een afzuiginstallatie met een centraal mechanisch ventilatiesysteem, omdat het Airwall afzuigsysteem voorzien is van een motor voor het afzuigen, zoals volgens haar is waar te nemen in de figuren van productie 4 en productie, en daarom bedoeld is voor toepassing als zelfstandige afzuigkap. Daar ITHO van mening is dat conclusie 1 nieuw is, heeft zij geen verweer gevoerd tegen de nieuwheidsbezwaren ingebracht tegen de afhankelijke volgconclusies 2 tot en met. 4.4 Inventiviteitsbezwaren ITHO heeft in het verweerschrift gesteld dat er sprake is van wijsheid achteraf als ATAG stelt dat het toepassen van de luchtdebieten van conclusie 1 triviaal is. In de praktijk was het geen bevredigende oplossing gebleken om de afzuigkap op het interne ventilatiesysteem van de woning aan te sluiten, omdat hiermee de kookluchtjes in de keuken onvoldoende verdwenen. ITHO wijst in dit verband bovendien op het lange tijdsverloop dat is verstreken na de openbaarmaking van productie 2, een tijd waarin de afzuigsystemen uit productie 2 niet succesvol zijn toegepast in combinatie met centraal mechanische ventilatiesystemen. 3

Advies van het Bureau.1 Openbare bekendheid Het Bureau laat zich niet uit over de vraag of het afzuigsysteem Airwall tot de stand van de techniek behoorde op de indieningdatum van het octrooi. Het advies gaat derhalve in op beide situaties, namelijk de situatie dat zulks wel aangetoond kan worden en de situatie dat dit niet het geval is. Overigens, de uitkomst van dit advies in de situatie dat de openbare bekendheid van het afzuigsysteem Airwall ten tijde van de octrooiaanvrage wel wordt vastgesteld, verschilt, zoals uit het hierna volgende blijkt, niet van de uitkomst ingeval dit niet wordt vastgesteld. 1.2 Nawerkbaarheid ITHO heeft het Bureau verzocht het nietigheidsbezwaar van niet-nawerkbaarheid op procedurele gronden niet te behandelen. Hoewel het Bureau aan dit verzoek gehoor zou willen geven, gezien het late tijdstip van indiening van dit bezwaar, is dit in dit geval onmogelijk omdat uit de hierna volgende paragraaf.3, die onontbeerlijk is voor dit advies, onmiddellijk de mening van het Bureau hierover valt af te leiden. Het Bureau volstaat daarom hier met de opmerking dat het bezwaar van nietnawerkbaarheid geen doel treft. 2 3.3 Uitleg van het onderscheidend kenmerk van conclusie 1 Omdat de partijen van mening verschillen over hoe de vakman de in het onderscheidend kenmerk van conclusie 1 genoemde maatregelen zal opvatten, acht het Bureau bespreking hiervan noodzakelijk alvorens in te gaan op de overige bezwaren. Volgens ATAG stelt het octrooi dat de verhouding tussen het suppletiedebiet en de afzuigcapaciteit kan variëren van 1,67: tot 6:, terwijl slechts een verhouding van 3: het gestelde probleem oplost. Het Bureau constateert dat de door ATAG genoemde variatie in de verhouding tussen het suppletiedebiet en de afzuigcapaciteit in het octrooi niet wordt gesuggereerd. Integendeel, de enige waarden die in de figuurbeschrijving (zie blz., regel 16 32) als voorbeeld worden gegeven zijn een luchtsuppletiedebiet van 90 m 3 /h met een daarbij horende luchtafzuigcapaciteit van m 3 /h, hetgeen een verhouding tussen het suppletiedebiet en de afzuigcapaciteit van 3: impliceert. De in conclusie 1 genoemde bereiken voor de afzuigcapaciteit resp. het suppletiedebiet kunnen, omdat deze in het licht van de beschrijving gelezen dienen te worden, niet anders begrepen worden dan twee parallelle bereiken. Het Bureau verstaat hieronder dat als in het ene bereik de ondergrens toegepast wordt, te weten 0 m 3 /h luchtsuppletiedebiet,

6 in het andere bereik ook de ondergrens moet worden toegepast, te weten 7 m 3 /h afzuigcapaciteit (een verhouding van ongeveer 3:). Hetzelfde geldt voor de bovengrenzen en alle tussenliggende waarden. 1 2 3.4 Meest nabij gelegen stand van de techniek Het Bureau komt tot de vaststelling dat de uitvinding betrekking heeft op een luchtafzuiginstallatie voor een bouwwerk dat voorzien is van een centraal mechanisch ventilatiesysteem. Naar het oordeel van het Bureau vormt van de door verzoekster in het geding gebrachte inrichtingen de luchtafzuiginstallatie volgens figuur 1 van productie 2 de meest nabij gelegen stand van de techniek. Hieruit is een luchtafzuiginstallatie voor een bouwwerk bekend, dat voorzien is van een centraal mechanisch ventilatiesysteem met afzuigpunten in diverse ruimten van het bouwwerk, en waarbij gebruik wordt gemaakt van een afzuigkap met een luchtsuppletieventilator waarmee een luchtgordijn rond de afzuigkap aan te leggen is. ATAG heeft tijdens de hoorzitting naar voren gebracht dat het octrooi niet duidelijk is waar het gaat om de reikwijdte van conclusie 1. Daarbij heeft zij gewezen op blz. 6, de regels 3 resp. 1 van het octrooi, waarin gesproken wordt over de afzuigkap overeenkomstig de uitvinding, terwijl de aanhef van conclusie 1 begint met Luchtafzuiginstallatie voor een bouwwerk. Het Bureau volgt de visie van ATAG in deze niet. De beschrijvingsinleiding (zie blz. 1, de regels 1 8 en blz. 2 de regels 9-16) vermeldt namelijk dat de onderhavige uitvinding betrekking heeft op een luchtafzuiginstallatie voor een bouwwerk, voorzien van een centraal mechanisch ventilatiesysteem, en dat een afzuigkap daar deel van uit maakt. De beschrijvingsinleiding is daarom consistent met conclusie 1. Op blz. 6 van de beschrijvingsinleiding worden twee uitvoeringsvormen van de afzuigkap als onderdeel van de inrichting besproken. Dit is een hier te lande gebruikelijke praktijk en maakt noch de reikwijdte van conclusie 1 noch het soort inrichting waar de uitvinding betrekking op heeft onduidelijk. De inrichting volgens figuur 1 van productie 2 ligt dichter bij de luchtafzuiginstallatie volgens het octrooi dan het Airwall afzuigsysteem volgens producties 4 en, omdat het laatste ongeschikt is voor toepassing in een luchtafzuiginstallatie zoals bedoeld in conclusie 1, d.w.z. met een centraal mechanisch ventilatiesysteem met afzuigpunten. De reden hiervan is dat het afzuigsysteem volgens producties 4 en blijkens de daarin getoonde afbeelding uitgerust is met een omvangrijke afzuigventilator. Deze inrichting behoort daarom kennelijk tot de soort die in de inleiding van het octrooi (blz. 1, regel 21 blz. 2, regel 8; blz. 4, regel 3 blz., regel 1) en figuur 2 beschreven resp. getoond wordt. Dit soort inrichtingen wordt vanwege een te hoge afzuigcapaciteit als niet bruikbaar gekwalificeerd in combinatie met het centraal mechanische ventilatiesysteem, omdat zonder de toepassing van terugslagkleppen op andere afzuigpunten luchtjes uit de keuken in bijvoorbeeld het toilet en de douche/badkamer komen. Bovendien is het afzuigsysteem volgens de producties 4 en, in tegenstelling tot dat volgens figuur 1 van productie 2, niet voorzien van een luchtsuppletieventilator.

7 De inrichting van figuur 1 van productie 2 ligt dichterbij het octrooi dan de overige uitvoeringen uit productie 2, omdat bij de uitvoering volgens figuur 2 het luchtgordijn op een andere wijze - niet rond de afzuigkap maar rond de kookplaat of het fornuis - aangelegd wordt, en de afzuigkappen uitgevoerd volgens de figuren 3 t/m 8 voorzien zijn van een afzuigventilator en niet gekoppeld zijn aan een centraal mechanisch ventilatiesysteem. Ten aanzien van de uitvoeringsvorm volgens de figuren 6 en 7 is productie 2 overigens onduidelijk. Op blz. 3, de regels 26 staat dat de in de figuren 1 en 2, en 7, 6 weergegeven kappen kunnen worden verbonden met een algemene afzuiginstallatie, maar op blz. 6, de regels 22 23 wordt aangegeven dat bij de kappen volgens de figuren 6 en 7 de afgezogen lucht direct naar de atmosfeer wordt afgevoerd. Dit laatste is naar de mening van het Bureau meer aannemelijk gezien het feit dat de uitvoeringsvorm volgens de figuren 6 en 7 voorzien is van een afzuigventilator. 1 2. Beoordeling van de nieuwheid van conclusie 1 De luchtafzuiginstallatie volgens conclusie 1 onderscheidt zich van die volgens productie 2, figuur 1, door de kenmerkende maatregelen: 1A de afzuigcapaciteit van het afzuigpunt in de ruimte waar de afzuigkap op dit afzuigpunt is aangesloten in de orde van 7 tot m 3 /uur ligt; 1B waarbij de suppletielucht rondom de afzuigkap wordt geblazen met een debiet van ongeveer 0 tot 90 m 3 /uur. ATAG heeft ten aanzien van deze maatregelen beaamd dat de daarin genoemde waarden van de afzuigcapaciteit en het luchtsuppletiedebiet in productie 2 niet aangegeven worden, maar heeft betoogd dat dit geen constructieve kenmerken zijn die de luchtafzuiginstallatie als zodanig kunnen onderscheiden. Volgens ITHO betreffen de geclaimde waarden daarentegen concrete, eenvoudig vast te stellen eigenschappen van de installatie, die niet zomaar genegeerd kunnen worden. Het Bureau deelt deze mening van ITHO en voegt daaraan toe dat deze waarden bepalend zijn voor de constructieve kenmerken van de toe te passen centrale ventilator 3, de luchtsuppletieventilator 13, de dimensies van het luchtafzuigkanaal, van de luchtgeleidingsmiddelen 14, 18 en van de openingen 1 (zie de figuren 4 en van het octrooi). Conclusie 1 dient daarom als nieuw aangemerkt te worden ten opzichte van de inrichting volgens productie 2, figuur 1. Het Bureau concludeert, nu zoals hierboven uiteengezet de overige door ATAG in het geding gebrachte inrichtingen verder van het octrooi verwijderd liggen, dat conclusie 1 voldoet aan de eis van nieuwheid. 3.6 Beoordeling van de inventiviteit van conclusie 1 Met ATAG is het Bureau I.E. van oordeel dat de eerste verschilmaatregel (1A) van conclusie 1 met de inrichting van productie 2, figuur 1, dat de afzuigcapaciteit van het afzuigpunt in de ruimte waar de

8 1 2 3 afzuigkap op dit afzuigpunt is aangesloten in de orde van 7 tot m 3 /uur ligt, rechtstreeks voortvloeit uit de wettelijke eisen die in het Bouwbesluit van 1992 (productie 3) geformuleerd staan. Deze maatregel moet dus voor een deskundige algemeen bekend worden beschouwd, zodat in deze maatregel geen uitvinderswerkzaamheid kan worden gezien. De tweede verschilmaatregel (1B) ten opzichte van de inrichting van productie 2, figuur 1, dat de suppletielucht rondom de afzuigkap wordt geblazen met een debiet van ongeveer 0 tot 90 m 3 /uur bij het in de eerste verschilmaatregel gegeven bereik van de afzuigcapaciteit, heeft blijkens de passage op blz. 2, regel 23 tot en met blz. 3, regel 3, als technisch effect dat geur-, vocht- en vetverspreiding in de keuken vrijwel geheel wordt tegengegaan, terwijl de luchtafvoer bewerkstelligd kan blijven door de ventilator van het centraal mechanisch ventilatiesysteem. De vakman die voor de opgave wordt gesteld om de luchtafzuiginstallatie volgens productie 2, figuur 1, zodanig te verbeteren dat genoemd technisch effect wordt bereikt, zal er eerst achter moeten komen dat de beperkingen van deze installatie te maken hebben met het luchtsuppletiedebiet. Omdat hij de keuze heeft uit een veelvoud aan mogelijke oorzaken van het probleem, zoals de vorm en geometrie van de afzuigkap, het ontbreken van additionele afschermende onderdelen, en de richting-, en de verdeling van de uitstroomopeningen, is inventieve arbeid nodig om deze gedachtestap te maken. Vervolgens moet de stap gemaakt worden om het luchtgordijn minder ver naar beneden uit te laten strekken dan bij de inrichting volgens productie 2, figuur 1, waar het luchtgordijn het fornuis of een andere bron voor dampen of gassen omgeeft (zie blz. 4, de regels 27 29). Door deze stap wordt een luchtstroom van buiten het luchtgordijn langs de bron gecreëerd (zie bladzijde, de regels 32-34 van het octrooi, en de onderste pijl in de figuren 4 en ), zodat deze stap in gaat tegen de geldende leer voor alle in productie 2 getoonde uitvoeringsvormen, dat het luchtgordijn de bron van de op te vangen wasem dient te omgeven, en zich uitstrekt over tenminste een gedeelte van de hoogte van de bron (zie productie 2, conclusie 1). Uit productie 2 is weliswaar op zichzelf bekend (zie bladzijde 6, de regels 26-28) dat het luchtsuppletiedebiet bij de uitvoeringsvorm volgens de figuren 6 en 7 kan worden geregeld, maar ook voor deze uitvoeringsvorm geldt dat het luchtgordijn de bron van de op te vangen wasem dient te omgeven, en zich uitstrekt over tenminste een gedeelte van de hoogte van de bron, zodat de vakman door deze passage evenmin op het spoor wordt gezet om het luchtgordijn minder ver naar beneden te laten uitstrekken. Volgens ATAG is het luchtsuppletiedebiet van 0-90 m 3 /h op zichzelf bekend uit het Airwall afzuigsysteem. Er van uitgaande dat dit systeem tot de stand van de techniek behoorde op de indieningsdatum van de aanvrage voor het onderhavige octrooi, zou de vakman die een probleem wil oplossen bij de luchtafzuiginstallatie volgens productie 2, figuur 1, bij oriëntatie op zijn vakgebied het Airwall afzuigsysteem weliswaar aantreffen, maar hij zou dit systeem terzijde schuiven omdat hij het

9 gezien de omvangrijke afzuigventilator ongeschikt zou achten om te worden toegepast bij een luchtafzuiginstallatie met een centrale ventilator, die slechts een relatief kleine hoeveelheid lucht uit de keuken kan verwerken (zie ook het octrooi, bladzijde, de regels tot en met 13). Bovendien verschilt de afzuigkap van het Airwall afzuigsysteem op belangrijke punten met die volgens productie 2 en die volgens het octrooi, zoals een luchtgordijn dat slechts aan de voorzijde, in plaats van rondom de afzuigkap aanwezig is, een tweetal zijschotten en het ontbreken van een luchtsuppletieventilator. Ook al zou het luchtsuppletiedebiet van 0 90 m 3 /h op zichzelf bekend zijn uit het Airwall afzuigsysteem en ook al zou de deskundige deze maatregel kunnen toepassen bij de luchtafzuiginstallatie volgens productie 2, figuur 1, dan nog zou hij deze combinatie niet gemaakt hebben omdat hij hiertoe niet aangezet werd door enige aanwijzing uit productie 2. De toepassing van genoemde tweede verschilmaatregel (1B) in conclusie 1 wordt derhalve door het Bureau als inventief gewaardeerd. 1 Daarbij komt, zoals ITHO heeft opgemerkt, dat er sprake is van een tijdsverloop van ruim 2 jaar tussen de publicatiedatum van productie 2 en de indieningsdatum van het octrooi, en er door ATAG geen verklaring is gegeven waarom de stappen die geleid hebben tot de inrichting volgens het octrooi, niet eerder zijn gezet. Het Bureau komt op grond van het hierboven staande tot de slotsom dat conclusie 1 voldoet aan de eis van inventiviteit, ook in het geval dat het Airwall afzuigsysteem van openbare bekendheid was op de indieningsdatum van het octrooi. Het is derhalve niet nodig om de situatie waarin het Airwall afzuigsysteem niet van openbare bekendheid was op de indieningsdatum van het octrooi verder te beschouwen. 2.7 Beoordeling van de overige conclusies 3 Daar conclusie 1 nieuw en inventief is gebleken en de conclusies 2 tot en met daarvan afhankelijk zijn, zijn deze conclusies per definitie ook nieuw en inventief. Voor de volledigheid zal het Bureau de afzonderlijke maatregelen van conclusies 2 tot en met hieronder kort beschouwen: Conclusie 2 De afhankelijke volgconclusie 2 bevat de volgende aanvullende maatregelen: 2A de luchtsuppletieventilator maakt deel uit van de afzuigkap 2B de afzuigkap is behalve de luchtsuppletieventilator motorloos uitgevoerd 2C de afzuigkap is voorzien van luchtgeleidingsmiddelen langs de bovenrand van de afzuigkap

2D de luchtgeleidingsmiddelen begrenzen een ruimte via welke de door de ventilator aangezogen suppletielucht rondom de afzuigkap naar beneden geblazen wordt. Het Bureau acht alle vier de maatregelen 2A tot en met 2D op zichzelf bekend uit productie 2, figuur 1, en de daarop betrekking hebbende passages in de beschrijving van productie 2. Conclusie 3 De afhankelijke volgconclusie 3 bevat de volgende aanvullende maatregelen: 3A de lucht die uit de ruimte van maatregel 2D en rondom uit de afzuigkap geblazen wordt, wordt in neerwaartse richting uitgeblazen, zodanig dat 3B de neerwaarts geblazen lucht een luchtgordijn vormt Het Bureau acht de maatregelen 3A en 3B op zichzelf bekend uit productie 2, figuur 1 en de beschrijving daarvan. 1 Conclusie 4 De afhankelijke volgconclusie 4 bevat de volgende aanvullende maatregel: 4A de luchtgeleidingsmiddelen worden gevormd door een dubbelwandig uitgevoerde bovenwand Deze maatregel is eveneens op zichzelf bekend uit productie 2, figuur 1. 2 Conclusie De afhankelijke volgconclusie bevat de volgende aanvullende maatregelen: A de luchtgeleidingsmiddelen worden gevormd door een of meer langs de bovenwand omlaag lopende kanalen, B die uitmonden in een rondom de afzuigkap aangebracht kanaal C dat is voorzien van luchtuitstroomopeningen Uit productie 2, blz. 4, de regels 16, is een rondom de afzuigkap aangebracht kanaal bekend (een zogenaamd tussenelement ), dat voorzien is van luchtuitstroomopeningen (een reeks gaten 9 ). Als verschil resteert in conclusie dat de luchtgeleidingsmiddelen opgedeeld zijn in meerdere kanalen (maatregel A). Hierin wordt door het Bureau geen bijzondere maatregel gezien. 6 Conclusie 3 Het advies van het Bureau luidt op grond van het vorenstaande dat de door ATAG aangevoerde bezwaren tegen de nieuwheid en inventiviteit ongegrond zijn. Het Bureau adviseert ongewijzigde handhaving van alle conclusies van het octrooi, met dien verstande dat de bereiken genoemd in conclusie 1 uitgelegd moeten worden als twee parallelle bereiken, zoals besproken in paragraaf.3 van dit advies.

11 Aldus gedaan op 19 januari 0 te Rijswijk door H.R. Furstner, B.L. van Soest en R.M. Schouwenaars. w.g. R.M. Schouwenaars w.g. J.W. Meewisse