Paaswake 2014 Bij name genoemd Dienst van belijdenis en doopgedachtenis Voorganger: ds Marco Visser Orgel: Anja van der Ploeg Ouderling: Rommie Klijn Diaken: Nico Otte Lector: Jo Talman
2
Voor aanvang van de dienst zijn wij stil Schriftlezing: Johannes 19: 38-42 DIENST VAN DE VOORBEREIDING 38 Daarna vroeg Jozef van Arimatea, die een leerling van Jezus was, maar in het verborgene, uit vrees voor de Judeeërs aan Pilatus of hij het lichaam van Jezus mocht afnemen. Pilatus stond het toe. Dus kwam hij en nam zijn lichaam af. 39 Ook Nicodemus kwam, hij die de eerste keer s nachts naar hem toe gekomen was. Hij droeg een mengsel van mirre en aloë bij zich (Psalm 45:9), ongeveer honderd pond. 40 Zij namen het lichaam van Jezus en bonden het met die geurige kruiden in lijkwindsels, zoals het voor de Judeeërs de gewoonte is om te begraven. 41 Nu was er op de plaats waar hij gekruisigd was een tuin, en in die tuin een nieuwe grafkamer, waarin nog nooit iemand neergelegd was. 42 Vanwege de Voorbereidingsdag voor de Judeeërs legden ze dan dáár, omdat die grafkamer dichtbij was, Jezus neer. Lied: 598, Als alles duister is (3x) 3
Schriftlezing: Genesis 1: 1-5 1 In den beginne schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde nu was woest en leeg, duisternis was over de oervloed, Gods Geest zwevend over de wateren. 3 God sprak: Er zij licht! En er was licht. 4 God zag het licht, het was goed. God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. 5 God riep tot het licht: Dag. En tot de duisternis riep hij: Nacht. Het werd avond, het werd morgen, een dag. (gemeente gaat staan) De nieuwe Paaskaars wordt binnengedragen als teken van de intocht van het licht van de opgestane Heer Lied 600, Licht, ontloken aan het donker Voorzang: 4
Bemoediging en groet allen: 2. Licht, geschapen, uitgesproken, Licht, dat straalt van Gods gelaat, Licht uit Licht, uit God geboren, groet ons als de dageraad! 3. Licht, aan liefde aangestoken, Licht, dat door het donker brandt, Licht, jij lieve lentebode, zet de nacht in vuur en vlam! 4. Licht, verschenen uit den hoge, Licht, gedompeld in de dood, Licht, onstuitbaar, niet te doven, zegen ons met morgenrood! 5. Licht, straal hier in onze ogen, Licht, breek uit in duizendvoud, Licht, kom ons met stralen tooien, ga ons voor van hand tot hand! v. Onze hulp is in de Naam van de Heer, a. die zijn volk uit de benauwdheid geleid heeft, v. die zijn Zoon Jezus Christus uit de dood geroepen heeft a. en die ons door de heilige Geest levend maakt. v. Genade zij u en vrede van God onze Vader en van Jezus Christus, de Heer. a. Amen Gebed (gemeente gaat zitten) 5
Lied 617: 1, 2 en 3 De Heer is waarlijk opgestaan 2. Wanneer Hij niet was opgestaan, halleluja, halleluja, dan zou de wereld zijn vergaan. Halleluja, halleluja! 3. Maar nu Hij overwonnen heeft, halleluja, halleluja, nu loven wij de Heer die leeft. Halleluja, halleluja! Schriftlezing: Exodus 14: 13-22 DIENST VAN DE SCHRIFT 13 Mozes sprak tot het volk: Vrees niet! Sta vast en zie de bevrijding van JHWH die hij aan jullie zal doen, vandaag nog. Want zoals je vandaag Egypte ziet, zo zul je het niet meer zien, niet meer, voor altijd. 14 JHWH zal voor jullie strijden. Jullie, wees stil! 6
15 JHWH sprak tot Mozes: Wat schreeuw je tot mij? Spreek tot de zonen van Israël dat zij opbreken. 16 En jij, hef je staf omhoog, strek je hand uit over de zee en splijt die, opdat de zonen van Israël midden door de zee gaan over het droge. 17 En ik, hier ben ik, ik verhard het hart van Egypte, opdat zij achter hen aan komen. Ik zal mijn overwicht doen verschijnen aan Farao en aan heel zijn legerschare, zijn wagens, zijn ruiters. 18 Egypte zal erkennen dat ik het ben, JHWH, omdat ik mijn overwicht doe verschijnen aan Farao met zijn wagens en zijn ruiters. 19 De bode van God, die voor Israëls legerkamp uitging, brak van daar op en ging achter hen; de wolkkolom brak op, weg van hen, en ging achter hen staan. 20 Zo kwam hij tussen het legerkamp van Egypte en het legerkamp van Israël, de wolk was aan de ene kant duister, aan de andere kant was hij licht in de nacht. Zo kon de één de ander niet naderen, die hele nacht niet. 21 Mozes strekte zijn hand uit over de zee en JHWH dreef de zee terug door een hevige oostenwind heel die nacht. Hij maakte de zee tot droge grond, het water werd gespleten. 22 De zonen van Israël kwamen midden door de zee over het droge, het water stond als een muur, rechts en links van hen. Lied 350: 1-4, Het water van de grote vloed 1. Het water van de grote vloed en van de zee zo rood als bloed, dat is de aardse moederschoot, dat is de diepte van de dood. 7
Schriftlezing: Johannes 20: 1-18 2. Want al het water wast niet af, dat wij verzinken in dit graf, tenzij de duif die nederdaalt ons uit den hoge vrede haalt. 3. Tot ondergang zijn wij gedoemd, als God ons niet bij name noemt, maar God-zij-dank, Hij doet ons gaan door 't water van de doodsjordaan. 4. Wij staan geschreven in zijn hand, Hij voert ons naar 't Beloofde Land. Als kinderen gaan wij zingend voort. De Vader is het die ons hoort. 1 Op de eerste dag van de week kwam Maria van Magdala vroeg, terwijl het nog donker was, aan bij het graf. Zij zag de steen: weggenomen van het graf! 2 Zij liep weg en kwam bij Simon Petrus en bij de andere leerling hem, wie Jezus het meest liefhad en zei tegen hen: Zij hebben de Heer weggenomen uit het graf en we weten niet, waar zij hem hebben neergelegd. 3 Toen ging Petrus naar buiten, en ook de andere leerling, en zij kwamen bij het graf. 4 De twee renden er tegelijk heen, maar de andere leerling liep vooruit, sneller dan Petrus, en hij kwam als eerste aan bij het graf. 5 Hij bukte zich en zag de lijkdoeken daar zomaar liggen. Hij ging echter niet naar binnen. 6 Toen kwam ook Simon Petrus bij hem aan en ging het graf binnen; hij zag de lijkdoeken liggen, 7 en ook de zweetdoek, die zijn hoofd bedekt had; die lag niet bij de lijkdoeken, maar apart, opgerold op een eigen plek. 8 Toen pas ging de andere leerling naar binnen, die als eerste bij het graf was aangekomen, 8
en hij zag en hij vertrouwde. 9 Want zij kenden de schrift nog niet: dat hij uit de doden moest opstaan. 10 Toen gingen de leerlingen weer weg, naar huis. 11 Maria stond buiten bij het graf, ze weende. En wenend boog zij zich voorover in het graf. 12 Daar zag zij twee engelen in witte gewaden, één aan het hoofdeinde, één bij de voeten, waar het lichaam van Jezus gelegen had. 13 Zij zeiden tegen haar: Vrouw, waarom ween je? Zij zei tegen hen: Zij hebben mijn Heer weggenomen uit het graf en ik weet niet waar zij hem hebben neergelegd. 14 Terwijl zij dit zei, keerde zij zich om en zag Jezus staan, maar zij wist niet, dat het Jezus was. 15 Jezus zei tegen haar: Vrouw, waarom ween je? Wie zoek je? Zij dacht dat het de tuinman was en zei tegen hem: Heer, als u hem hebt weggedragen, zeg me waar u hem hebt neergelegd, dan kan ik hem daar ophalen. 16 Jezus zei tegen haar: Maria! Zij keerde zich om en zei tegen hem in het Hebreeuws: Rabbuni! dat wil zeggen: Meester. 17 Jezus zei tegen haar: Houd mij niet vast, want ik ben nog niet opgegaan naar de Vader. Maar ga naar mijn broeders en zeg tegen hen dat ik opga naar mijn Vader en jullie Vader, naar mijn God en jullie God. 18 Maria van Magdala ging weg en berichtte aan de leerlingen: Ik heb de Heer gezien en dit-alles heeft hij gezegd! 9
Lied 350: 7 Schriftlezing: Romeinen 6: 3-8 7. Gij heft de aarde aan het licht door diepte heen en door gericht, eens zal zij bloeien als een roos, een dal van rozen, zondeloos! 3 Of is het jullie onbekend, dat wij allen, als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? 4 Dan zijn wij dus door de doop met hem begraven in de dood, opdat, zoals Christus uit de doden is opgewekt door de glorie van de Vader, zo ook wíj in vernieuwd leven zullen wandelen. 5 Immers, als wij een medeplanting geworden zijn, gelijk aan hem in zijn dood, dan zullen wij het ook zijn in zijn opstanding! 6 Want dit weten wij: dat ons oude mens-zijn medegekruisigd is, opdat het lichaam van de zonde buiten werking gesteld wordt en wij niet meer dienstbaar zijn aan de zonde. 7 Want wie gestorven is, is naar het recht vrijgesproken van de zonde. 8 Als wij met Christus gestorven zijn, vertrouwen wij erop dat wij ook met hem zullen léven. Woorden ter overdenking: BIJ NAME GENOEMD 10
Lied: In U zijn wij begrepen tekst Willem Barnard / melodie Von Gott will ich nicht lassen 1. In U zijn wij begrepen, in U zijn wij gedoopt, uw dood werd ons ten teken, uw leven onze hoop. Nu weten wij voorgoed: Gij zult ons nooit begeven, uw lichaam is ons leven, uw offer is ons bloed. 2. Wij zijn in U begraven, wij staan met U rechtop. Wij zijn niet langer slaven, maar kinderen van God. Een wereld zijn wij oud maar nieuw als deze morgen, geborgen ongeborgen, verloren tot behoud. 3. De dood van één voor allen werd vruchtbaar in de tijd, het zaaizaad is gevallen, het loopt op oogsten uit. De zondvloed is voorbij, ziedaar de nieuwe oever, een duif koert in het lover, dit is de overzij. DIENST VAN BELIJDENIS EN DOOPGEDACHTENIS v: Gemeente, in de doop zijn wij met Christus begraven om ook met hem te worden opgewekt. In deze nacht noemen wij de doop het teken van onze uittocht uit de benauwdheid, het teken van de weg ten leven, waarop Jezus ons, door de dood heen, is voorgegaan. In deze nacht vernieuwen wij ons belijden en onze belofte. Daarom zeggen wij, in de gemeenschap met de synagoge en in de geest van de Messias Jezus: a: Hoor Israël: De HEER is onze God, De HEER alleen! 11
v: Gij zult de HEER, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht, en uw naaste als uzelf. Laat ons zo, samen met de kerk van alle tijden en plaatsen, het geloof in de drie-ene God bezingen en belijden: Lied 344, Wij geloven één voor één (gemeente gaat staan) 2. Wij geloven in de naam Jezus Christus, gestorven en weer opgestaan. Halleluja! 3. Wij geloven dat de Geest ook nog heden de wereld en onszelf geneest. Vrede, vrede. 12
v: Gemeente van Christus, wilt u zich verzetten tegen alle machten die als goden over ons heersen; en wilt u alleen hem dienen, wiens naam genoemd wordt: Ik zal er zijn? a: Ja, dat willen wij! v: Wilt u elk slavenjuk afwerpen en leven in de vrijheid van Gods kinderen? a: Ja, dat willen wij! v: Gedoopt in het verhaal van God de Bevrijder, mogen wij toekomstmensen zijn, in het spoor van Jezus, de Heer, de levende. Dit water van de heilige doop zij ons tot een teken! a: Amen (gemeente gaat zitten) U wordt uitgenodigd om naar voren te komen. Vooraan bij de doopvont krijgt u met water een kruisteken in de hand getekend, om de doop te gedenken. Voorbeden, stil gebed, Onze Vader Onze Vader die in de hemelen zijt! Uw Naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde. Geef ons heden ons dagelijks brood. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. Want van u is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen 13
(gemeente gaat staan) Lied 601, Licht dat ons aanstoot in de morgen 14
2. Licht, van mijn stad de stedehouder, aanhoudend licht dat overwint. Vaderlijk licht, steevaste schouder, draag mij, ik ben jouw kijkend kind. Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen of ergens al de wereld daagt waar mensen waardig leven mogen en elk zijn naam in vrede draagt. 3. Alles zal zwichten en verwaaien wat op het licht niet is geijkt. Taal zal alleen verwoesting zaaien en van ons doen geen daad beklijft. Veelstemmig licht, om aan te horen zolang ons hart nog slagen geeft. Liefste der mensen, eerstgeboren, licht, laatste woord van Hem die leeft. Wij spreken geen zegen uit; van Witte Donderdag tot Paaszondag vieren wij de diensten als één geheel. Muziek 15
16