Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2. Onder vernummering van het achtste tot en met twaalfde lid tot negende tot en met dertiende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Memo beperken inkomenseffecten

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA Den Haag ASEA/LIV/2004/37584

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voorstel van wet tot het niet indexeren van het basiskinderbijslagbedrag in de Algemene Kinderbijslagwet per 1 juli 2013 (33 525)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tabel 1 Statische Koopkrachtontwikkeling 2002 (in procenten)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Datum : 10 december 2007 Onderwerp : technische toelichting bij brief armoedeval

Verandering van de koopkracht van chronisch zieken en gehandicapten in Nibud, september 2013

Belasting- en inkomensregelingen voor gezinnen met minderjarige kinderen

Alleenstaande ouders en kindregelingen

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met bezuiniging op het kindgebonden budget

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Besluit van (datum) tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang

1 Kamerstukken II, , 33682, nr. 11. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE 2513AA22XA

Koopkrachtverandering van ouderen

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Datum 21 november 2018 Betreft Wetsvoorstel tot wijziging van de wet kindgebonden budget in verband met het verhogen van de inkomensgrens voor paren

Koopkrachtverandering van ouderen

Datum: 23 oktober 2015 Betreft: Doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inkomenseffecten van het basisinkomen 2.0

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Koopkrachtveranderingen voor mensen met een beperking Prinsjesdag 2015 Nibud, september 2015

Koopkrachtverandering van chronisch zieken en gehandicapten Prinsjesdag 2014 Nibud, september 2014

Datum: 26 oktober 2016 Betreft: Doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens (actualisatie 2017)

NOTA VAN TOELICHTING. Algemeen. 1. Inleiding

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Introductie vermogenstoets zorgtoeslag

Datum: 26 oktober 2016 Betreft: Doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens (actualisatie 2017)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Koopkrachtberekeningen voor 100 huishoudens

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage SV/V&V/04/85750

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Voorstel van wet houdende regels inzake de aanspraak op een inkomensafhankelijke financiële bijdrage in de kosten van kinderen

XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2016

Hieronder volgt een stapsgewijze uitleg van de inkomens- en participatie-effecten van de door u gevraagde technische variant.

Bijlage 2: gevolgen verhoging energiebelasting op aardgas in de eerste schijf met 25%

INBRENG VAN EEN VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Inkomenseffecten Wet Uniformering Loonbegrip

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inkomenseffecten Wet Uniformering Loonbegrip

Koopkrachtpakket PvdA. Doorrekening van de koopkrachteffecten van een pakket aan maatregelen. Marjan Verberk, Jasja Bos. Koopkrachtpakket PvdA 3

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Koopkrachtberekeningen voor 2014 Uitgewerkte voorbeelden Prinsjesdag 2013

Koopkrachtberekeningen

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Koopkrachtverandering van ouderen

Koopkracht van ouderen Berekeningen Prinsjesdag 2013 Nibud, september 2013

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

2013D09583 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Koopkrachtberekeningen voor 2016 Uitgewerkte voorbeelden Prinsjesdag 2015

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Koopkrachtberekeningen voor 100 huishoudens

Eerste koopkracht-indicaties Kunduz-akkoord. Maatregelen

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Nota naar aanleiding van het verslag. 1. Inleiding

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2007 2008 31 399 Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met de vaststelling van de hoogte van het kindgebonden budget met ingang van 2009 en de wijziging van het afbouwpercentage Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG Ontvangen 23 april 2008 1. Inleiding Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de bijdragen van de verschillende fracties aan het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel. Deze fracties geven aan nog vragen en opmerkingen bij dit wetsvoorstel te hebben. De vragen spitsen zich vooral toe op de onderbouwing van de gekozen bedragen, de onderbouwing van de verhoging van het afbouwpercentage en de inkomenseffecten voor gezinnen uitgesplitst naar het aantal kinderen. Hieronder wordt op deze vragen ingegaan. Daar waar de vragen van de fracties duidelijk in elkaars verlengde liggen, is de vrijheid genomen om van de volgorde zoals deze in het verslag in acht is genomen, af te wijken. 2. Algemeen De leden van de fracties van CDA, SP, VVD en SGP stellen vragen over de hoogte van het afbouwpercentage. Verder stellen de leden van een aantal fracties vragen naar de gevolgen van het hogere afbouwpercentage. Zo vragen de leden van de VVD-fractie wat er door dit wetsvoorstel verandert in het bedrag dat netto overblijft van een extra verdiende euro bij een aantal inkomenshoogtes en vragen de leden van de fractie van de SGP naar de effecten van het hogere percentage. Die effecten zijn zeer beperkt. Bij het sociaalminimum, bij 120% van het minimum, bij een inkomen van 29 413 (of algemener bij alle huishoudens met een inkomen tot net iets onder modaal) en bij 2 x modaal (met minder dan 4 kinderen) verandert er in het geheel niets. Huishoudens met een modaal inkomen en één kind hebben nadeel van het hogere afbouwpercentage. Zij houden van een extra verdiende euro 0,75 eurocent minder over dan voor de stijging van het afbouwpercentage. Huishoudens met een 2x modaal inkomen met 4 of meer kinderen houden van elke extra verdiende euro 6,5 eurocent minder over. Hierbij zij overigens bedacht dat deze laatste groep voorheen geen kindgebonden budget kreeg. KST117786 0708tkkst31399-7 ISSN 0921-7371 Sdu Uitgevers s-gravenhage 2008 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007 2008, 31 399, nr. 7 1

De leden van de CDA-fractie vragen naar een motivering voor de verhoging van het afbouwpercentage. De leden van de SP fractie vragen daarnaast waarom het afbouwpercentage niet bij een hoger inkomen ingaat en de leden van de SGP-fractie vragen hoe de negatieve inkomenseffecten vallen te compenseren. De doelstelling van dit wetsvoorstel is om de inkomensondersteuning van gezinnen te verbeteren door een budget uit te keren per kind, in plaats van de huidige situatie waarin een budget wordt uitgekeerd per huishouden ongeacht het aantal kinderen. Bij de vormgeving van dit wetsvoorstel heeft het kabinet de inkomensondersteuning willen richten op huishoudens met een relatief laag inkomen. Daarbij is voor wat betreft het inkomensniveau waarop de regeling wordt afgebouwd aangesloten bij de systematiek van de kinderkorting. Wat betreft de hoogte van het afbouwpercentage is voor een lichte verhoging gekozen, welke tot gevolg heeft dat de regeling meer gericht wordt op de lagere inkomensgroepen, en de middelen worden ingezet voor substantiële bedragen voor gezinnen met meer dan één kind. Dit past binnen de doelstelling van het wetsvoorstel. Als gevolg van de verhoging van het afbouwpercentage treden er geen negatieve inkomenseffecten op bij huishoudens met één kind en een inkomen tot iets onder modaal.bij huishoudens met een inkomen van modaal treden beperkte negatieve effecten op tot een maximum van 8 euro in de maand bij anderhalf keer modaal. De regering acht het negatieve inkomenseffect dat optreedt bij huishoudens tot anderhalf keer modaal dermate gering dat het goed verdedigbaar is in het licht van de inkomensverbetering die mogelijk kan worden gemaakt bij huishoudens met meerdere kinderen. Indien het afbouwpercentage niet wordt verhoogd, treedt het beperkte negatieve inkomenseffect niet op, maar dan zullen, gegeven het totaal beschikbare bedrag, de bedragen die per kind worden uitgekeerd, lager uitvallen. De regering is van mening dat de inkomensverbetering voor huishoudens met kinderen en een laag inkomen opweegt tegen de zeer kleine inkomensachteruitgang voor huishoudens met een bovenmodaal inkomen. De leden van de fracties van ChristenUnie, CDA, SGP en SP vragen naar de onderbouwing van de bedragen per kind en naar de aansluiting met de kosten van kinderen. Uit analyses van onder andere NIBUD en CBS-cijfers blijkt dat huishoudens minder kosten maken voor hun tweede kind dan voor het eerste kind en weer minder voor het derde kind etcetera. De kosten nemen dus af per kind. De regering heeft bij de besluitvorming over de hoogte van de bedragen per kind een analyse van de kosten van kinderen meegewogen. Ook is rekening gehouden met het uit NIBUD-cijfers blijkend gegeven dat veel huishoudens met meerdere kinderen moeilijk kunnen rondkomen. Het is echter niet de bedoeling van de regering dat de overheid een volledig kostendekkende bijdrage geeft in de kosten van kinderen. Ouders hebben hierin ook een eigen verantwoordelijkheid. De hoogte van de bedragen is een beleidsmatige keuze, waarmee de regering een aanzienlijk betere dekking van kosten bereikt welke verbonden zijn aan het verzorgen van kinderen. Naar aanleiding van de vraag van de leden van de CDA-fractie naar scenario s staan in onderstaande tabel de budgettaire effecten weergegeven van wijzigingen van het afbouwpercentage en de bedragen per kind. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007 2008, 31 399, nr. 7 2

A. Budgettair effect in 2011 Verlagen afbouwpercentage naar 5,75% 78 mln B. Budgettair effect in 2011 Verhogen bedrag 1e en 2e kind met 50 euro 93 mln C. Budgettair effect in 2011 Verhogen bedrag 1e kind met 50 euro 55 mln D. Budgettair effect in 2011 Verhogen bedrag 2e kind met 50 euro 37 mln E. Budgettair effect in 2011 Verhogen bedrag 1e t/m 6e kind met 50 euro 106 mln De gekozen scenario s in de tabel leiden allemaal tot een verhoging van de kosten. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat de kosten van enkelvoudige varianten (bijvoorbeeld wijzigen hoogte bedrag of wijzigen afbouwpercentage) niet zonder meer opgeteld kunnen worden voor nieuwe varianten (bijvoorbeeld combinatie van wijzigen hoogte bedrag en wijzigen afbouwpercentage). Dit komt omdat er een samenhang is tussen de hoogte van het bedrag voor een bepaald kind, het afbouwpercentage en de verdeling van huishoudens over inkomenscategorieën en daarmee het aantal gezinnen dat in aanmerking komt voor het kindgebonden budget. De leden van de fractie van het CDA vragen naar de fiscale voordelen voor ouders bij uitbreiding van het gezin en vragen of deze fiscale regelingen anders zijn bij een eenoudergezin dan bij een tweeoudergezin. In de Wet inkomstenbelasting 2001 is een aantal kortingen opgenomen die gerelateerd zijn aan het hebben van tot het huishouden behorende kinderen. Deze kortingen zijn de combinatiekorting, de aanvullende combinatiekorting, de ouderschapsverlofkorting, de alleenstaandeouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting. Voor het al dan niet hebben van recht op één van deze kortingen, maakt het aantal kinderen dat aan de voorwaarden voor het recht op die kortingen voldoet, niet uit. De alleenstaande-ouderkorting en aanvullende alleenstaandeouderkorting gelden alleen voor een-oudergezinnen. Het recht op de overige kortingen staat los van de vraag of het gezin een eenoudergezin dan wel een tweeoudergezin is. De leden van de CDA-fractie zien graag een recent overzicht tegemoet waarin gezinnen worden uitgesplitst naar aantallen kinderen, met name grote gezinnen (vier en meer kinderen) Tweede Kamer, vergaderjaar 2007 2008, 31 399, nr. 7 3

Aantallen gezinnen naar gezinsgrootte raming 2008 (Bron CPB 2007) Aantal gezinnen met 1 kind 733 500 Aantal gezinnen met 2 kinderen 872 700 Aantal gezinnen met 3 kinderen 245 800 Aantal gezinnen met 4 kinderen 43 000 Aantal gezinnen met 5 kinderen 8 200 Aantal gezinnen met 6 kinderen 1 400 Aantal gezinnen met 7 of meer kinderen 1 100 Totaal aantal gezinnen met kinderen 1 905 700 De leden van de fractie van de PvdA merken op dat in de meerjarenraming een oplopend budget is opgenomen voor het kindgebonden budget. Deze leden vragen hoe hoog de bedragen per kind worden in de jaren 2010 en 2011. De bedragen per kind worden in de jaren 2010 en 2011 als volgt (genoemde bedragen in prijzen 2008): Bedrag per kind Kalenderjaar 2010 2011 1e kind 994 994 2e kind 325 500 3e kind 200 400 4e kind 105 300 5e kind 50 200 6e kind 50 100 Afbouwpercentage 6,50% 6,50% afbouw vanaf 29 413 29 413 De genoemde bedragen zijn exclusief de voorgenomen verhoging kindgebonden budget voor kinderen in de leeftijd van 12 t/m 17 jaar (als gevolg van de integratie kindgebonden budget en WTOS). De leden van de fractie van het CDA vragen naar het effect van de wet op het kindgebonden budget op de koopkracht van gezinnen in combinatie met overige fiscale tegemoetkomingen voor gezinnen in het algemeen. Daarbij vragen deze leden vanwege dit koopkrachteffect inzicht in het aantal gezinnen met middeninkomens, alsmede in het aantal één- en tweeoudergezinnen zowel boven als onder de inkomensgrens. In onderstaande tabel zijn de inkomenseffecten op de koopkracht van gezinnen van de Wet op het kindgebonden budget weergegeven. Hierbij is nog van belang dat naast de Wet op het kindgebonden budget alleen de introductie van de inkomensafhankelijke aanvullende combinatiekorting voor extra koopkrachteffecten specifiek voor gezinnen met kinderen zorgt. Alleen werkende tweeverdieners en werkende alleenstaande ouders profiteren hiervan. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007 2008, 31 399, nr. 7 4

Inkomenseffecten van de WKB in procenten (vergelijking van de situatie 2011 met die van 2008) 1 kind 2 kinderen 3 kinderen 4 kinderen 5 kinderen 6 kinderen Actieven: Alleenverdiener met kinderen modaal 0 2 3 1 2 4 3 4 5 1 2 6 2 x modaal 0 0 0 1 2 1 1 1 4 Tweeverdieners modaal + 1 2 x modaal met kinderen 0 3 4 2 2 3 4 3 1 2 3 3 4 2 x modaal + 1 2 x modaal met kinderen 0 0 0 0 0 0 Alleenstaande ouder minimumloon 0 2 1 2 4 3 4 6 1 4 7 1 4 7 3 4 modaal 0 1 3 4 3 1 4 4 1 2 5 1 4 5 1 2 Inactieven: Sociale minima paar met kinderen 0 3 5 1 4 7 8 8 3 4 alleenstaande ouder 0 3 1 4 5 3 4 7 1 2 8 3 4 9 1 2 Verder is hieronder een tabel opgenomen waarin het aantal gezinnen naar inkomen is weergegeven. Aantal gezinnen naar inkomen raming 2008 Aantal gezinnen met een inkomen < 30 000 405 700 Aantal gezinnen met een inkomen tussen 30 000 en 45 000 368 000 Aantal gezinnen met een inkomen > 45 000 1 132 000 Totaal aantal gezinnen 1 905 700 Bron CPB 2007 Hieronder staat een tabel waarin het aantal één-oudergezinnen naar inkomen is opgenomen. Aantal eenoudergezinnen naar inkomen 2005 Aantal eenoudergezinnen met een inkomen < 30 000 euro 190 000 Aantal eenoudergezinnen met een inkomen > 30 000 euro 247 000 Totaal aantal eenoudergezinnen 437 000 Bron CBS De leden van de SGP-fractie vragen of het inkomensbegrip dat wordt gehanteerd bij de Wet op het kindgebonden budget het zelfde is als onder het regime van de kinderkorting. Dat is inderdaad het geval. De Wet op het kindgebonden budget valt onder de werking van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De Awir sluit aan bij het draagkrachtbegrip van de loon- en inkomstenbelasting. Net als voor de voormalige kinderkorting is voor het kindgebonden budget het gezamenlijke verzamelinkomen van de ouder en zijn partner bepalend voor de aanspraak op en de hoogte van het kindgebonden budget. De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering schrijft dat het aantal rechthebbenden in het buitenland waarschijnlijk naar beneden bijgesteld zal worden. Deze leden vragen zich af of de regering kan aangeven om hoeveel rechthebbenden het gaat en of daarbij de belangrijkste landen binnen en buiten de EU kunnen worden aangegeven. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007 2008, 31 399, nr. 7 5

De eerste raming van de SVB van de uitvoeringskosten van de exportgevallen die in aanmerking zouden komen voor het kindgebonden budget is een grove inschatting geweest (ca. 45 000 gevallen). Naderhand heeft de SVB met behulp van inkomensgegevens van de Belastingdienst een meer nauwkeurige inschatting kunnen maken die behoorlijk lager is uitgekomen dan de eerste inschatting: ca. 27 000 gevallen. Het is nog niet bekend welke landen voor wat betreft het aantal exportgevallen ter zake van het kindgebonden budget de belangrijkste zijn binnen en buiten de EU. Verwacht wordt dat er wel overeenkomsten zijn met de belangrijkste landen voor de export van de kinderbijslag. Voor de kinderbijslag zijn dit binnen de EU: België, Duitsland, Polen en Groot- Brittannië, en buiten de EU: Marokko, Turkije en de Verenigde Staten. De leden van de fracties van CDA en PvdA vragen naar de maatregelen die de regering neemt om de participatie van met name vrouwen te bevorderen. In het regeerakkoord heeft het kabinet maatregelen aangekondigd die de arbeidsparticipatie van vrouwen moeten bevorderen. Twee belangrijke maatregelen daarbij zijn het afbouwen van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting en de introductie van de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Ter bevordering van grotere deeltijdbanen heeft het kabinet recent de Taskforce Deeltijdplus ingesteld. Daarnaast heeft het kabinet de Commissie Arbeidsparticipatie (Bakker) ingesteld om het kabinet te adviseren over maatregelen om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Na het verschijnen van het advies van deze commissie zal het kabinet een standpunt innemen ten aanzien van de maatregelen die gericht zijn op het bevorderen van de arbeidsparticipatie. Het kindgebonden budget is een belangrijk instrument in het kader van een andere prioritaire kabinetsdoelstellingen, te weten inkomensondersteuning van gezinnen. De wijzigingen in het kindgebonden budget (een iets hoger afbouwpercentage en een hogere bijdrage aan ouders met meerdere kinderen) hebben naar verwachting slechts een geringdrukkend effect op de arbeidsdeelname van vrouwen. 3. Artikelsgewijs De leden van de SGP-fractie vragen of pleegouders er door de omzetting van de kinderkorting in het kindgebonden budget niet op achteruit gaan. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar de beantwoording van kamervragen van het lid Langkamp (SP) over het recht van pleegouders op kindertoeslag (nummer 2070813540), welke op korte termijn naar de Tweede Kamer zullen worden toegezonden. De minister voor Jeugd en Gezin, A. Rouvoet Tweede Kamer, vergaderjaar 2007 2008, 31 399, nr. 7 6