De rol van de beuk in de bosontwikkeling Patrick Hommel Rein de Waal Alterra; Wageningen-UR
Vegetatiekundige invalshoek: Bostypen zijn vaste combinaties van plantensoorten (struiklaag, kruidlaag, moslaag).
Vegetatiekundige invalshoek: Bostypen zijn vaste combinaties van plantensoorten (struiklaag, kruidlaag, moslaag). Relatie met bodem, waterhuishouding en bosgeschiedenis.
Vegetatiekundige invalshoek: Bostypen zijn vaste combinaties van plantensoorten (struiklaag, kruidlaag, moslaag). Relatie met abiotiek, beheer en bosgeschiedenis. Maar hoe zit het dan met de bomen?
De rol van de boomsoort: Traditioneel: weinig aandacht voor relatie boomsoort bostype Boomsoort komt wel voor in namen van bostypen, maar namen bostypen zijn niet meer dan codewoorden (Westhoff, 1973)
De rol van de boomsoort: Traditioneel: weinig aandacht voor relatie boomsoort - bostype Westhoff (1973): niet meer dan code-woorden Van der Werf (1991): andere boomsoort leidt tot tijdelijke afwijking van het bostype - geringe invloed op soortensamenstelling - grote invloed op abundantie
Van der Werf: PNV-concept Ongestoorde ontwikkeling leidt tot convergentie Per groeiplaats één eindstadium met bijbehorende (boom)soorten
Van der Werf: PNV-concept Ongestoorde ontwikkeling leidt tot convergentie Per groeiplaats één eindstadium met bijbehorende (boom)soorten Na 150 à 200 jaar: tussenstadium (PNV) Op veel groeiplaatsen is beukenbos PNV en tevens eindpunt van ontwikkeling
Voordelen PNV-benadering: Toekomstgericht: handig voor beheersplanning Groeiplaats als kader: mogelijkheden voor integratie van kennis (vegetatie, bodem, grondwater, bosbeheer)
Bezwaren tegen PNV-benadering: Schijnnauwkeurigheid (koffiedik-kijken) Periode van 150 à 200 jaar is arbitrair - ontwikkelingssnelheid afhankelijk van groeiplaats - gaat voorbij aan plaats in successie van uitgangssituatie
Bezwaren tegen PNV-benadering: Schijnnauwkeurigheid Periode van 150 à 200 jaar is arbitrair Één op één relatie groeiplaats PNV niet altijd zeker Onderschatting effecten boomsoortkeuze en strooiselkwaliteit
Bezwaren tegen PNV-benadering: Schijnnauwkeurigheid Periode van 150 à 200 jaar is arbitrair Één op één relatie groeiplaats PNV niet altijd zeker Onderschatting effecten boomsoortkeuze en strooiselkwaliteit Overschatting betekenis beuk
Alternatief: ontwikkelingsreeksen per groeiplaats 3 voorbeelden: Arme, zure bodem (pleistocene zandgronden) Rijke, basenrijke bodem (kleigronden) Intermediaire bodems (matig voedselrijk, verzuring gevoelig; leemgronden)
Bosontwikkeling op zand Ontwikkelingen gaan eerst snel dan traag Natuurlijke verjonging afhankelijk van successiestadium Eindstadium is beukenbos Belangrijkste sturende factor: humusprofiel
Hardhoutooibos Resultaten
Bosontwikkeling op klei Ontwikkelingen gaan zeer traag Natuurlijke verjonging niet afhankelijk van successiestadium Belangrijkste boomsoorten zijn es en esdoorn; beuk speelt geen rol van betekenis Belangrijkste sturende factor: moedermateriaal
Diepte (cm) 0 a L b Ah1-5 Ah2 c -10 d B -15 200 µm
Diepte (cm) +10 b a L +5 c F H 0 d Ah -5 200 µm
Bosontwikkeling op leem (incl. lemig zand) Bosontwikkeling wordt gestuurd door boomsoortkeuze (strooiselkwaliteit) - arm strooisel > trage afbraak > arm bos - rijk strooisel > snelle afbraak > rijk bos
Arm strooisel Rijk strooisel slecht afbreekbaar goed afbreekbaar relatief kalkarm relatief kalkrijk Beuk Eik Tamme kastanje Naaldhout Linde Iep Es Hazelaar Esdoorn
Bosontwikkeling op leem (incl. zavel en lemig zand) Bosontwikkeling wordt gestuurd door strooiselkwaliteit Zelfversterkende processen - arm wordt armer - rijk wordt rijker
Geulhem 0 ph(kcl) 2 2.5 3 3.5 4 4.5 5 5.5 6 6.5 7 7.5 8 50 diepte onder maaiveld 100 150 200
Bosontwikkeling op leem (incl. lemig zand) Ontwikkelingen gaan relatief snel Natuurlijke verjonging afhankelijk van boomsoortkeuze Eindstadium: of essen-esdoornbos, of beukenbos Belangrijkste sturende factor: boomsoortkeuze
Welke keuzes heeft een bosbeheerder op de Veluwse stuwwallen?