RAPPORT 2008/119, NATIONALE OMBUDSMAN, 8 JULI 2008

Vergelijkbare documenten
Ten eerste omdat verzoekster ten onrechte of onjuist een voorlopige teruggaaf 2003 had verzocht.

Rapport. Datum: 5 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/307

RAPPORT 2008/205, NATIONALE OMBUDSMAN, 26 SEPTEMBER 2008

Het is mij bekend dat u meent dat in zo'n geval geen kwijtschelding mogelijk is.

Samenvatting 1 Klacht 2 Beoordeling 2 Conclusie 7 Aanbeveling 7 Onderzoek 7 Bevindingen 8

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 3 mei 2007 Rapportnummer: 2007/084

Rapport. Datum: 6 april 2001 Rapportnummer: 2001/096

Rapport. Datum: 26 juni 2007 Rapportnummer: 2007/133

Op 12 januari 2006 volgde de definitieve aanslag 2004 (H46), die was gesteld op 0.

Rapport. Afwijzing kwijtscheldingsverzoek. Datum: 23 december 2014 Rapportnummer: 2014/223

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/304

RAPPORT 2009/168, NATIONALE OMBUDSMAN,

Rapport. Datum: 19 maart 1998 Rapportnummer: 1998/070

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Rapport. Datum: 7 april 2004 Rapportnummer: 2004/118

Rapport. Datum: 16 maart 1998 Rapportnummer: 1998/061

Op en b aar r ap p o r t

Volgens onze gegevens kunt u geld terugkrijgen. Het kan al gauw gaan om een paar honderd euro. Ook als u weinig kosten hebt gemaakt.

Rapport. Rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Leeuwarden. Rapportnummer: 2011/304

Beoordeling. h2>klacht

3. Bij brief van 3 mei 2007 heeft het hoogheemraadschap naar aanleiding van een brief van verzoekster van 27 maart 2007 gesteld:

RAPPORT 2008/025, NATIONALE OMBUDSMAN, 17 MAART 2008

Verzoeker verzocht de Belastingdienst een betalingsregeling van 250 tot 500 per maand toe te staan.

Rapport. Rapport over een klacht over het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) te Zwolle.

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/353

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Datum: 9 februari 2007 Rapportnummer: 2007/027

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Randmeren uit Zwolle. Datum: 11 april Rapportnummer: 2011/105

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/293

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/205

Beoordeling. h2>klacht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland te Leiden. Datum: Rapportnummer: 2014/025

Rapport. Datum: 8 juni 1998 Rapportnummer: 1998/219

4. De heer B. heeft zijn klacht op 9 februari 2010 ter beoordeling aan de Nationale ombudsman voorgelegd.

Rapport. Datum: 19 mei 1999 Rapportnummer: 1999/225

Rapport. Datum: 27 april 1998 Rapportnummer: 1998/127

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Oost-Brabant te Oss. Datum: 2 oktober Rapportnummer: 2013/138

Rapport Datum: 23 oktober 2013 Rapportnummer: 2013/153

Geachte heer xxxxx, Op 12 oktober 2015 heeft u zich namens uw cliënt, xxxxx, gewend tot de Nationale ombudsman met een klacht over de Belastingdienst.

4. De heer H. heeft bij de Nationale ombudsman geklaagd over de weigering van de BSR hem kwijtschelding te verlenen.

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Rapport 1994/198, Nationale ombudsman, 7 april 1994

Een onderzoek naar de wijze van behandeling van een beroepschrift tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding.

Rapport. Datum: 2 juni 1998 Rapportnummer: 1998/202

Belastingdienst stuurt aanmaning direct na vermindering aanslag

Rapport. 2014/111 de Nationale ombudsman 1/7

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Datum: 17 september 1999 Rapportnummer: 1999/404

Verzoekster klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV):

Rapport. Rapport over een klacht over Belastingsamenwerking Rivierenland te Tiel. Datum: 23 juli Rapportnummer: 2013/092

Rapport. Datum: 16 september 1999 Rapportnummer: 1999/401

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/312

Rapport. Datum: 27 juli 1998 Rapportnummer: 1998/300

Rapport. Datum: 15 november 2007 Rapportnummer: 2007/257

Rapport. Datum: 4 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/304

Rapport. Datum: 14 juli 1998 Rapportnummer: 1998/280

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Holland-Midden. Datum: 08 maart Rapportnummer: 2011/080

Erven, belasting en rente. Rapport over een klacht over de voorlichting van de Belastingdienst.

Een onderzoek naar de beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering van opgelegde belastingaanslagen.

Beoordeling. I Bevindingen. h2>klacht

Samenvatting 1 Klacht 2 Beoordeling 2 Conclusie 4 Aanbeveling 5 Onderzoek 5 Bevindingen 5

Beoordeling. I Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Datum: 19 januari 2006 Rapportnummer: 2006/019

Rapport. Datum: 21 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/295

Beoordeling. I Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over de directeur Belastingen van de Belastingdienst niet gegrond.

Rapport. Datum: 28 januari 2011 Rapportnummer: 2011/026

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 november 2010 Rapportnummer: 2010/332

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Datum: 8 april 2005 Rapportnummer: 2005/111

Verzoekers klagen voorts over de reactie van de Belastingdienst op hun klacht van 15 december 2009.

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/093

Tevens klaagt verzoekster erover dat zij op haar diverse brieven aan de Belastingdienst geen antwoord heeft gekregen.

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/210

Rapport. Datum: 26 april 2007 Rapportnummer: 2007/077

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten bv uit Den Haag. Datum: 27 april 2011

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Een onderzoek naar de betaling door de Belastingdienst van een belastingteruggaaf op een niet gewenst bankrekeningnummer.

Rapport. Datum: 8 mei 2007 Rapportnummer: 2007/087

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Rijnmond. Datum: 5 juni Rapportnummer: 2012/0095

Verzoeker gaf aan dit ongewenst te vinden en verzocht de Belastingdienst de teruggave op een andere wijze te regelen.

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het CAK Bijzondere Zorgkosten b.v. uit Den Haag. Datum: 15 augustus Rapportnummer: 2011/250

Rapport. Oordeel: Gegrond. Datum: 27 september 2016 Rapportnummer:2016/087

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

Het ondertekende verzoek tot onderzoek is op 27 januari 2009 binnengekomen bij het secretariaat van de Overijsselse Ombudsman.

Rapport. Datum: 9 december 2002 Rapportnummer: 2002/374

Rapport. Rapport van een klacht over de Belastingdienst/Oost-Brabant. Datum: 11 december Rapportnummer: 2012/196

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 december 2008 Rapportnummer: 2008/314

Beoordeling. h2>klacht

Verzoekster klaagt erover dat de Informatie Beheer Groep (IB-Groep):

Rapport. Datum: 4 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/305

Transcriptie:

RAPPORT 2008/119, NATIONALE OMBUDSMAN, 8 JULI 2008 Samenvatting 1 Klacht 2 Beoordeling 2 Conclusie 7 Aanbeveling 7 Onderzoek 8 Bevindingen 9 Achtergrond 9 SAMENVATTING Verzoekster heeft op haar verzoek in 2003 een voorlopige teruggaaf van inkomstenbelasting ontvangen van 1.757. Nadat zij voor dat jaar aangifte heeft gedaan, heeft de Belastingdienst in november 2005 een te betalen aanslag opgelegd van 4.215. Verzoekster vroeg om kwijtschelding. De Belastingdienst wees het verzoek op drie beleidsgronden af: verzoekster had ten onrechte om voorlopige teruggaaf verzocht, zij had in 2004 een auto gekocht en zij kon de aanslag voor een deel betalen. Verzoekster verkocht haar auto, die ze vier maanden bezat, voor 350 en ging tegen de afwijzing in beroep bij de directeur. De directeur wees het verzoek op dezelfde gronden af. Verzoekster klaagde erover dat de Belastingdienst noch de directeur kwijtschelding heeft verleend voor het bedrag van 4.215. De Nationale ombudsman overwoog dat de Belastingdienst bij de beoordeling van kwijtscheldingsverzoeken gebonden is aan het invorderingsbeleid. Volgens dat beleid kon de Belastingdienst het verzoek - ook in de ogen van de Nationale ombudsman - terecht afwijzen voor zover het gaat om het bedrag van de onterecht ontvagen voorlopige teruggaaf ( 1.757) en het bedrag dat verzoekster zonder bezwaar kan betalen ( 76,80). Voor het resterende deel valt de beoordeling echter anders uit. Tijdens het onderzoek kwam naar voren dat de Belastingdienst ten onrechte geen arbeidskorting had toegekend, waardoor de aanslag 1.191 te hoog was opgelegd. Ook bleek dat de UWV bij het verstreken van verzoeksters uitkering hoogst waarschijnlijk 882,20 te weinig aan loonheffing had ingehouden. De Nationale ombudsman zag niet in dat het ontstaan van dit deel van de schuld aan verzoekster te wijten was. Volgens hem kon het verzoekster niet worden toegerekend dat zij dit deel van de aanslag niet kan betalen. Ook niet na de www.schuldinfo.nl 1

(ver)koop van een auto van zeer geringe waarde. De Nationale ombudsman woog daarbij mee, dat de Belastingdienst de eigen omissie pas aan het einde van het onderzoek onderkende evenals de ongerijmdheden in de berekening van de UWV. De Nationale ombudsman oordeelde dat de beslissing van de directeur om het kwijtscheldingsverzoek in het geheel af te wijzen niet voldeed aan het redelijkheidsvereiste en dat daarom de klacht gegrond was. De Nationale ombudsman heeft met instemming ervan kennis genomen dat de Belastingdienst de aanslag alsnog met 1.191 heeft verminderd. Tevens geeft de Nationale ombudsman de minister van Financiën in aanbeveling om ook de 882,20 kwijt te schelden. KLACHT Verzoekster klaagt erover dat de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/Wettelijke Taken afwijzend heeft beslist op haar beroep tegen de afwijzende beslissing van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Lelystad op haar verzoek om kwijtschelding van haar aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003. BEOORDELING I. Bevindingen 1. Op 22 november 2002 verzocht verzoekster de Belastingdienst om een voorlopige teruggave van inkomstenbelasting 2003. Naar aanleiding hiervan heeft de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Lelystad (hierna: het regiokantoor) haar op 15 januari 2003 een negatieve voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) 2003 opgelegd ten bedrage van 1.766. Verzoekster heeft vervolgens in twaalf termijnen een totaalbedrag van 1.757 ontvangen. 2. Op 27 juni 2005 deed verzoekster aangifte ib/pvv 2003. Dit leidde tot een met dagtekening 17 november 2005 opgelegde aanslag ib/pvv inkomstenbelasting ten bedrage van 4.215. Verzoekster verzocht op 26 november 2005 om kwijtschelding van deze aanslag. Bij haar verzoek gaf zij op het daartoe bestemde formulier onder meer aan, dat zij in oktober 2005 een auto had gekocht voor een bedrag van 550. 3. In de Leidraad Invordering 1990 (hierna: de Leidraad) heeft de staatssecretaris van Financiën beleidsregels opgesteld die door de Belastingdienst moeten worden toegepast www.schuldinfo.nl 2

bij de beoordeling van onder meer kwijtscheldingsverzoeken. Met beroep op de Leidraad wees het regiokantoor op 1 februari 2006 haar verzoek op drie gronden af: - Ten eerste omdat verzoekster ten onrechte of onjuist een voorlopige teruggaaf 2003 had verzocht. - Ten tweede omdat zij in of na het jaar waarop de aanslag betrekking heeft zonder noodzaak daartoe een auto had aangeschaft. - Ten derde omdat haar betalingscapaciteit voldoende was om een gedeelte van de aanslag zonder buitengewoon bezwaar te voldoen. Het regiokantoor berekende de betalingscapaciteit op 8 per maand. 4. Bij brief van 7 februari 2006 ging verzoekster tegen de afwijzing van het regiokantoor in beroep bij de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/Wettelijke Taken (hierna: de directeur). In het beroepschrift meldde verzoekster onder andere dat zij de auto inmiddels had verkocht om huurachterstand in te lopen. De directeur volgde de beslissing van het regiokantoor en wees het beroep op 3 april 2006 af. Naast de onder punt 3. genoemde gronden voerde hij ook de omstandigheid aan dat aan de te betalen aanslag ib/pvv 2003 de negatieve voorlopige aanslag ib/pvv 2003 was voorafgegaan, welke laatste was gebaseerd op gegevens die door verzoekster zelf in haar aangiftebiljet waren verstrekt. Daarnaast was verzoekster bij het verlenen van de voorlopige negatieve aanslag erop gewezen dat pas na controle van de aangifte een definitieve aanslag zou worden vastgesteld, hetgeen ertoe kan leiden dat nog een bedrag moest worden betaald. Volgens het algemene kwijtscheldingsbeleid wordt in een dergelijk geval geen kwijtschelding verleend voor een bedrag, dat overeenkomt met het bedrag van de negatieve voorlopige aanslag vermeerderd met de daarin begrepen heffingsrente. 5. Nadat verzoekster op 10 april 2006 haar klacht bij de Nationale ombudsman had ingediend, liet zij desgevraagd op 19 april 2006 aan de Nationale ombudsman weten dat de auto in januari/februari 2006 was verkocht voor een bedrag van 350. 6. Op 24 mei 2006 legde de Nationale ombudsman de klacht met een aantal vragen voor aan de directeur met het verzoek erop te reageren. 7. In zijn reactie van 8 juni 2007 gaf de directeur aan dat hij geen gedeeltelijke kwijtschelding had overwogen. Volgens hem konden de volgende gronden zijn afwijzing voor het geheel dragen: - de aanslag ib/pvv 2003 was het gevolg van het feit dat verzoekster ten onrechte dan wel onjuist om voorlopige teruggaaf 2003 had verzocht; - verzoekster had de auto aangeschaft op een moment dat zij kon weten dat zij een belastingschuld moest betalen. Hij benadrukte het belang van verzoeksters gedrag. Verzoekster had zich volgens hem met de aanschaf van de auto onvoldoende rekenschap gegeven van de omstandigheid dat zij een belastingschuld moest/zou moeten betalen: www.schuldinfo.nl 3

Het aanschaffen van een auto, los van de geringe waarde, is een aspect waaruit moet worden geconcludeerd dat een belastingschuldige wel geld uitgeeft voor aanschaf en exploitatie (vaste en variabele lasten) van een luxe -zaak, maar dat geld niet over heeft voor het betalen van zijn belasting. Bij een kwijtscheldingsverzoek kan hem/haar zo n verkeerde keuze tegengeworpen worden 8. Uit tijdens het onderzoek verkregen informatie van het regiokantoor van 20 juni 2006 kwam naar voren dat verzoekster bij haar verzoek om een voorlopige teruggaaf 2003 geen, en bij haar aangifte inkomstenbelasting 2003 wel, inkomen had opgegeven. 9. Op verzoek van de Nationale ombudsman verstrekte de directeur op 15 januari 2007 de volgende aanvullende informatie : Op het moment dat verzoekster werd uitgenodigd een aangifte inkomstenbelasting over het kalenderjaar 2003 in te dienen en deze vervolgens ook invulde en indiende, moet voor haar duidelijk zijn geworden dat er een aanslag met een (hoog) te betalen bedrag zou volgen Ten aanzien van de betalingscapaciteit liet hij weten: Zou de betalingscapaciteit het enige criterium zijn geweest, dan zou 96 op jaarbasis zonder bezwaar op de aanslag kunnen worden voldaan. Nu hier echter andere afwijzingsgronden zijn genoemd die de kwijtschelding in het geheel niet toestonden, is deze afwijzingsgrond toegevoegd. Een zelfstandige waarde heeft deze afwijzingsgrond slechts tot het bovengenoemde beperkte bedrag... 10. Op verzoek van de Nationale ombudsman verstrekte het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) op 7 juni 2007 de volgende informatie: " Er is NIET te weinig loonheffing op de ZW-uitkering ingehouden. Alle in de loonstaat vermelde inhoudingen zijn conform de voorgeschreven waarden in de betreffende, door de Belastingdienst uitgegeven, tabel. In dit geval zijn dat de witte dagtabellen 1/1/2003 en 1/4/2003. Naar de bedragen te oordelen lijkt het erop dat de Belastingdienst de toepassing van de Loonheffingskorting op deze inhoudingen bestrijdt " 11. Geconfronteerd met de informatie van het UWV liet de directeur op 11 september 2007 onder meer met het volgende weten: "Indien een belastingplichtige een verzoek om een voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting heeft ingediend wordt na afloop van het betreffende jaar altijd een definitieve aanslag opgelegd om eventuele te hoge teruggaven (boven 42) te corrigeren. ( ) www.schuldinfo.nl 4

In deze casus is echter door (verzoekster; N.o.) op een onjuiste wijze aangifte gedaan. De van het UWV ontvangen Ziektewet-uitkering is aangegeven onder 2b bij inkomen uit werk en woning. De uitkering had moeten worden opgegeven onder 2a. Bij de aanslagregeling is dat niet onderkend. Het gevolg hiervan is wel dat de arbeidskorting van 1.331 bij de definitieve aanslag niet is verleend. De definitieve aanslag is dan ook 1.331 (plus de hierover berekende heffingsrente) te hoog." ( ) Ik onderken nu de te hoge aanslag. Ik verwacht dat die wordt teruggebracht tot het juiste bedrag. Het verzoek om kwijtschelding van de aanslag heeft eerder niet geleid tot enige tegemoetkoming. Op dit punt komt er geen verandering. Er was geen reden voor kwijtschelding; er is nog steeds geen reden voor kwijtschelding." Op 13 september 2007 deelde de directeur aanvullend mee: " (contact met het kantoor Lelystad van de regio-eenheid Randmeren; N.o.) heeft geleid tot het in werking zetten van het geautomatiseerde systeem van ambtshalve vermindering van de aanslag. Vermoedelijk zal de beschikking over ongeveer twee weken bij (verzoekster; N.o.) in haar brievenbus vallen. ( ) Echter in het bedrag van de vermindering komt een wijziging. De arbeidskorting is inkomensafhankelijk. Het door mij genoemde bedrag van 1.331 is het maximum. In het inkomen van (verzoekster, N.o.) over het jaar 2003 komt de korting uit op 1.191 " 12. Op 1 oktober 2007 bevestigde de echtgenoot van verzoekster dat de gewijzigde aanslag 2003 was ontvangen. 13. Op de vraag van de Nationale ombudsman om wat betreft de aanslag ib/pvv 2003 het verschil te verklaren tussen het bedrag van de ten onrechte ontvangen voorlopige aanslag ib/pvv 2003 van 1.757 en de aanvankelijk niet toegekende arbeidskorting van 1.191 enerzijds en het totaalbedrag van de aanslag ib/pvv 2003 van 4.215 anderzijds, liet het regiokantoor op 25 september 2007 telefonisch weten, enige inconsistentie te zien in de inhouding door het UWV. Zo gaf het regiokantoor aan dat de door het UWV toegepaste arbeidskorting niet correspondeerde met de leeftijd van verzoekster, waardoor het UWV in dit geval teveel arbeidskorting zou hebben toegepast. Daarnaast zou het gehanteerde dagloon niet bij de opgegeven jaaropgaaf passen. Een verklaring voor een en ander kon de Belastingdienst niet geven. II. Beoordeling 14. Allereerst wordt opgemerkt dat tijdens het onderzoek is gebleken dat bij de aanslagregeling ib/pvv 2003 ten onrechte geen arbeidskorting van 1.191 is toegepast. Terecht is de opgelegde aanslag ib/pvv 2003 alsnog met dit bedrag verminderd. 15. Het redelijkheidvereiste houdt in dat het bestuursorgaan de in het geding zijnde belangen tegen elkaar afweegt en dat de uitkomst hiervan niet onredelijk mag zijn. www.schuldinfo.nl 5

Dit impliceert onder meer dat de burger niet de financiële gevolgen moet dragen van een door een bestuursorgaan uitgevoerde berekening die later onjuist bleek te zijn. Zodra een bestuursorgaan de onjuistheid heeft (ond)erkend, dient het de daaruit voor de burger voortvloeiende negatieve gevolgen ongedaan te maken. Is herstel op dat moment niet meer mogelijk dan hoort het bestuursorgaan naar evenredigheid compensatie te bieden. 16. Vooropgesteld dient te worden dat de afwijzende beslissing van de directeur deels is terug te voeren op het invorderingsbeleid zoals dat is neergelegd in de Leidraad Invordering 1990 (hierna: de Leidraad). Zo wordt in beginsel geen kwijtschelding verleend voor een bedrag dat onterecht is ontvangen na een verzoek om voorlopige teruggaaf of na het doen van aangifte. In beide gevallen wordt ervan uitgegaan dat de belastingplichtige wist wat hij deed en wat hij kon verwachten. Immers heeft hijzelf met het verzoek om voorlopige teruggaaf of met de aangifte de gegevens aangeleverd die hebben geleid tot het (voorlopig) uitbetalen van een teruggaaf. Verzoekster heeft voor 2003 een onjuist verzoek om voorlopige teruggaaf gedaan. Ze heeft toen 1.757 ontvangen. Zij wist dat dit niet definitief was. Daarom moest zij rekening houden met een terugbetaling en sluit de Leidraad voor dat bedrag kwijtschelding uit. Ook de aanschaf van een auto kan kwijtschelding van belastingschuld in de weg staan. Vooral als de auto is gekocht nadat de schuld is ontstaan. Dan wordt ervan uitgegaan dat de belastingschuldige geen rekening wil houden met het terugbetalen van ontstane schuld. Verzoekster heeft in juni 2005 aangifte gedaan voor inkomstenbelasting 2003. Zij heeft toen kunnen weten dat een (substantiële) aanslag zou volgen. Immers, met de gegevens uit haar aangifte, had zij de te verwachten aanslag (= haar schuld) kunnen berekenen. Door in oktober 2005 een auto te kopen heeft verzoekster geen rekening gehouden met haar voorzienbare belastingschuld. 17. Volgens berekening van de Belastingdienst kon verzoekster 8 per maand betalen; betalingscapaciteit. Het beleid staat toe om 80% ( 6,40) van deze berekende betalingscapaciteit ( 8) in te vorderen. Dit betekent dat op jaarbasis 76,80 op de aanslag kon worden voldaan en dat in elk geval voor dat bedrag kwijtschelding kon worden geweigerd. 18. Voor zover de afwijzende beslissing het bedrag van de voorlopige teruggaaf ad 1.757 betreft, is verder geen sprake van omstandigheden die de directeur hadden moeten brengen tot een afwijking van het geldende invorderingsbeleid (zie Achtergrond onder 1.). Immers, verzoekster heeft zelf de gegevens voor een voorlopige teruggaaf verstrekt en op basis daarvan een verzoek daartoe ingediend. Hetzelfde geldt, zoals gezegd voor zover de afwijzende beslissing is gebaseerd op de opeisbare betalingscapaciteit van 76,80 per jaar. Ook voor dat bedrag is afwijzing van het kwijtscheldingsverzoek niet onredelijk, nu verzoekster in staat is dit bedrag per jaar te betalen. 19. De opgelegde aanslag ib/pvv 2003 is nog steeds, ook na ambtshalve vermindering op grond van het alsnog toepassen van de arbeidskorting, 2.716 groot (exclusief www.schuldinfo.nl 6

heffingsrente). Hiervoor is onder punt 17 en 18 uiteengezet dat voor een bedrag van 1.833,80 ( 1.757 + 76,80) de afwijzende beslissing op het verzoek om kwijtschelding redelijk is. 20. Voor het resterende deel van 882,20 valt dit oordeel anders uit. Gevraagd naar het hoe en waarom van dit deel van de opgelegde aanslag ib/pvv 2003 is uit het onderzoek naar voren gekomen dat naar het oordeel van de Belastingdienst sprake is van inconsistentie in de inhoudingen loonheffingen zoals die zijn gedaan door het UWV als inhoudingsplichtige voor verzoekster. Zo zou het UWV bij de inhoudingen een te hoge arbeidskorting hebben toegepast en zou het door het UWV gehanteerde dagloon niet met de jaaropgave corresponderen. Een verklaring voor het een en ander kon de Belastingdienst niet geven. De Nationale ombudsman ziet niet in hoe verzoekster redelijkerwijs rekening kon of had moeten houden met de aanslag ib/pvv 2003 voor zover die het bedrag van de door haar onterecht aangevraagde - en ontvangen voorlopige teruggaaf oversteeg. Ook de Belastingdienst heeft ondanks herhaalde vragen van de Nationale ombudsman op dit punt geen inzicht kunnen geven in hoeverre verzoekster dit heeft kunnen en moeten voorzien. Het staat vast dat dit deel van de aanslag geen gevolg is van een onterecht of onjuist ingediend verzoek van verzoekster om een voorlopige teruggaaf. Daarmee moet worden geoordeeld dat zij in zoverre de aanslag niet heeft kunnen voorzien, en kan het aan haar niet worden toegerekend dat zij de belastingaanslag voor dat deel niet kan betalen ( 882,20). Het is aannemelijker dat dit deel van de aanslag is ontstaan door verkeerde berekeningen van het UWV. Daarom is het redelijk om voor dit deel van de aanslag de (ver)koop van de auto van zeer geringe waarde en kortstondig bezit niet aan verzoekster tegen te werpen, en om de aanslag ib/pvv 2003 voor het bedrag van 882,20 kwijt te schelden. De omstandigheid dat de Belastingdienst de eigen omissie en de ongerijmdheden in de berekening van het UWV pas aan het einde van het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft erkend, is hierbij (mede) van belang. De beslissing van de directeur om het kwijtscheldingsverzoek in het geheel af te wijzen voldoet niet aan het redelijkheidsvereiste. Dit geeft aanleiding aan dit rapport een aanbeveling te verbinden. CONCLUSIE De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/Wettelijke Taken te Utrecht is gegrond. AANBEVELING De minister van Financiën wordt in overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/Wettelijke Taken in dit geval 882,20 kwijt scheldt. www.schuldinfo.nl 7

ONDERZOEK Op 12 april 2006 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw Y. te Harderwijk, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi te Utrecht. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Utrecht-Gooi verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld aan Belastingdienst/Utrecht-Gooi en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan verzoekster en aan de Belastingdienst/Utrecht-Gooi. De reacties gaven geen aanleiding om het verslag aan te passen Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: 1. Het verzoek om voorlopige teruggaaf 2003 van 22 november 2002. 2. Het schriftelijke stuk van de Belastingdienst van 22 december 2006 over de uitbetaling van de voorlopige teruggaaf 2003. 3. De door verzoekster ingediende aangifte inkomstenbelasting 2003 van 27 juni 2005. 4. De aanslag inkomstenbelasting 2003 op naam van verzoekster van 17 november 2005. 5. Het kwijtscheldingsverzoek voor de aanslag inkomstenbelasting 2003 van 29 november 2005. 6. De afwijzende beschikking op het verzoek om kwijtschelding van 1 februari 2006 met in de bijlage een berekening van verzoeksters betalingscapaciteit. 7. Het beroepschrift aan de directeur van 7 februari 2006. 8. De uitspraak op het beroepschrift van 3 april 2006. www.schuldinfo.nl 8

9. De brief van verzoekster aan de Nationale ombudsman van 10 april 2007. 10. Het telefoongesprek met verzoekster van 19 april 2006. 11. De schriftelijke reacties van de directeur van 8 en 20 juni 2006 alsmede van 15 januari, 11 en 13 september 2007. 12. De schriftelijke reacties van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen van 14 mei en 7 juni 2007. 13. Meerdere telefoongesprekken met de Belastingdienst/Utrecht-Gooi. BEVINDINGEN Zie onder Beoordeling. ACHTERGROND 1. Leidraad Invordering 1990 (Resolutie van de staatssecretaris van Financiën van 25 juni 1990, nr. AFZ90/1990) Inleidende opmerkingen, paragraaf 1 Onderdeel 6: Awb "...Het voorgaande betekent onder meer dat de ontvanger handelt overeenkomstig deze leidraad, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de leidraad te dienen doelen (vgl. art. 4:84 Awb). Dit laatste zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het afwijken van beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Er dient dus sprake te zijn van daadwerkelijk bijzondere omstandigheden, op grond waarvan onverkorte toepassing van de leidraad onevenredig nadeel voor de betrokkene zou opleveren in verhouding tot de door de ontvanger te dienen belangen. Dit criterium gaat aanzienlijk verder dan een belangenafweging als bedoeld in art. 3:4 Awb..." Hoofdstuk IV, artikel 26, paragraaf 1 Inleiding www.schuldinfo.nl 9

" Gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden verleend als de belastingschuldige niet in staat is, anders dan met buitengewoon bezwaar de belastingaanslag geheel of gedeeltelijk te betalen. In het algemeen zal van buitengewoon bezwaar sprake zijn als de middelen ontbreken om een belastingaanslag te betalen. Kwijtschelding doet de schuldvordering i.c. de belastingaanslag tenietgaan ten belope van het bedrag waarvoor kwijtschelding wordt verleend. De op artikel 26 gebaseerde regels op grond waarvan aan een belastingschuldige kwijtschelding kan worden verleend, zijn vastgelegd in de regeling. In deze regeling zijn de regels van het huidige kwijtscheldingsbeleid opgenomen (artikelen 7 tot en met 28a) en is vastgelegd onder welke voorwaarden aan een belastingschuldige al dan niet kwijtschelding wordt verleend. Hiermee is voor de belastingschuldige de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gewaarborgd. Als hij voldoet aan de voorwaarden waaronder kwijtschelding kan worden verleend, moet hem die ook worden gegeven. Het beleid betreffende het al dan niet verlenen van kwijtschelding is landelijk gelijkluidend. Het kwijtscheldingsbeleid is geen statisch, afgerond geheel maar zal zoveel mogelijk moeten aansluiten op de maatschappelijke ontwikkelingen met inachtneming van het gevoerde inkomensbeleid. Een beleidsmatige uitwerking van genoemde regels is hierna weergegeven " Onderdeel 16 Wanneer wordt geen kwijtschelding verleend "Geen kwijtschelding wordt verleend als: - het aan de belastingschuldige kan worden toegerekend dat de belastingaanslag niet kan worden voldaan. Daarvan is onder andere sprake als: g. het verzoek is ingediend voor een belastingaanslag die het gevolg is van het feit dat de belastingschuldige ten onrechte een verzoek, dan wel een onjuist verzoek om een voorlopige teruggaaf heeft ingediend, tenzij de belastingschuldige aantoont dat hem dit niet kan worden verweten; i. aan de belastingaanslag een negatieve voorlopige aanslag is voorafgegaan, tenzij de belastingschuldige niet kan worden verweten dat een correctie heeft plaats gevonden van de door hem ingediende aangifte. Vermoed wordt dat de belastingschuldige verwijtbaar heeft gehandeld, als de negatieve voorlopige aanslag gebaseerd is op de gegevens die op het aangiftebiljet zijn verstrekt. Dit klemt te meer nu de belastingschuldige er bij zijn aangifte op wordt gewezen dat de definitieve aanslag wordt vastgesteld nadat de aangifte is gecontroleerd, hetgeen ertoe kan leiden dat nog een bedrag moet worden betaald. Kwijtschelding wordt alsdan niet verleend voor het bedrag dat overeenkomt met het bedrag van de negatieve voorlopige aanslag vermeerderd met de daarin begrepen heffingsrente. Voor het bedrag van de belastingaanslag dat resteert, wordt op het kwijtscheldingsverzoek beslist met inachtneming van het beleid zoals dat is verwoord in de regeling en in dit artikel van de leidraad " Hoofdstuk IV, artikel 26, paragraaf 2 www.schuldinfo.nl 10

Onderdeel 6 De auto als vermogensbestanddeel " Met betrekking tot de auto wordt nog opgemerkt dat de aanwezigheid van een auto kan leiden tot afwijzing van een verzoek om kwijtschelding op grond van de overweging dat het feit dat de belastingaanslag niet kan worden voldaan aan de belastingschuldige is toe te rekenen. Daarvan zal sprake zijn als: - de auto is aangeschaft in of na het jaar waarop de belastingaanslag waarvan kwijtschelding wordt verzocht betrekking heeft, zonder dat de noodzaak tot de aanschaf ten koste van het betalen van de belastingschuld aanwezig was " (de aanschaf van een auto als afwijzingsgrond is komen te vervallen met ingang van 1 januari 2007) 2. Algemene wet bestuursrecht (wet van 4 juni 1992, Stb. 315) Artikel 4:84 "Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen." www.schuldinfo.nl 11