SECTOR BRANDWEER / VEILIGHEID Toelichting bij het aanvraagformulier gebruiksvergunning voor bouwwerken. De aanvraag en de daarbij horende bescheiden moeten in het Nederlands zijn gesteld. 1. Naam van de aanvrager (in de meeste gevallen is dit de gebruiker van het bouwwerk). Dit kan bijvoorbeeld een natuurlijk persoon, firma of stichting zijn. De vergunning wordt op naam van de rechthebbende gesteld. Indien het wenselijk is dat de correspondentie en contacten, die nodig zijn voor het in behandeling nemen van de aanvraag, via een ander plaatsvinden, dient tevens vraag twee ingevuld te worden. Er dient een Nederlands correspondentie adres opgegeven te worden. 2. Indien de contacten en de correspondentie, die nodig zijn voor de aanvraag, niet via de rechthebbende moeten plaatsvinden dan kunt u hier de naam van de gemachtigde invullen. Er dient een Nederlands correspondentie - adres opgegeven te worden. Een door de aanvrager ondertekende machtiging moet worden meegezonden. 3. Aan de aanvraag van de vergunning zijn legeskosten verbonden. Hier kunt u de gegevens invullen waar de factuur naartoe gestuurd moet worden. 4. Onder de omschrijving van het bouwwerk dient één van de onderstaande categorieën aangegeven te worden: theater/schouwburg gebedshuis ziekenhuis/verpleeginrichting bioscoop school loods/veem/opslagplaats industrie tentoonstellingsruimte horeca nachtverblijf museum garage bejaardenoord winkel/warenhuis dierenverblijf dagverblijf kantoor logies anders Bij het adres dient het adres van het bouwwerk aangegeven te worden. 5a. De gebruiksvergunning is ook nodig, wanneer het bouwwerk gebruikt wordt voor tijdelijke activiteiten waarbij meer dan 50 personen aanwezig zijn. Als brandbare brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen als bedoeld in de tabellen VI en VIII van het bouwbesluit zijn, in artikel 4 van de Regeling Bouwbesluit 2003, onderscheiden naar groepen, aan te merken: Groep F1 A Brandbare gassen, zoals acetyleen, butaan, etheen, koolmonoxide, methaan, propaan, waterstof; B Vloeistoffen met een vlampunt lager dan 21 o C, bepaald volgens NEN-EN 57, zoals ruwe aardolie, aceton, benzeen, benzine, brandspiritus, petroleumether, zwavelkoolstof;
C D Zeer licht ontvlambare en zeer snel verbrandende vaste stoffen, zoals celluloid, houtwol, magnesiumpoeder; Reeds in kleine hoeveelheden aan zelfontbranding onderhevige stoffen, zoals fosfor (witte en gele), kalium, natrium; Groep F2 E Vloeistoffen met een vlampunt van 21 o C tot en met 55 o C, bepaald volgens NEN-EN 57, zoals kerosine, petroleum, terpentijn; F Licht ontvlambare en snel verbrandende vaste stoffen, zoals aluminiumpoeder (pigment), golfkarton, houtkrullen, zaagsel; G Alleen in grote hoeveelheden of onder bijzondere omstandigheden aan zelfontbranding onderhevige stoffen, zoals bruinkool, chloorvasthoudende onkruidverdelgingsmiddelen, vochtig opgeslagen oogstproducten (o.a. hooi, vlas) H Brandbare stoffen welke bij verhitting grote hoeveelheden brandbare en /of giftige gassen ontwikkelen, zoals bepaalde bestrijdingsmiddelen en nitrocellulose; I Zuurstof en gemakkelijk ontledende oxidatiemiddelen (zuurstofdragers), zoals natriumperoxide, organische peroxiden, ozon; J Onbrandbare stoffen welke bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen, zoals calciumcarbid; Groep F3 K Vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 55 o C, doch niet hoger dan 100 o C, bepaald volgens ISO 2719, zoals dieselolie (gasolie), huisbrandolie; L Gemakkelijk ontvlambare vaste stoffen, zoals kamfer, metablokjes, naftaline, zwavel; Groep F4 M Vloeistoffen met een vlampunt boven 100 o C, zoals aardnootolie, glycerine, olijfolie, stookolie; N Matig ontvlambare vaste stoffen, zoals briketten, eierkolen, houtblokken, paraffinewas O Onbrandbare stoffen met mogelijkheid van ontploffing van hun ontledingsproducten, zoals ammoniumnitraat, mengmest; P Moeilijk ontleedbare oxidatiemiddelen (zuurstofdragers), zoals chroomzuuranhydride, kaliumpermanganaat, natriumchloraat, pyrosulfaten; Groep Fu Q Stoffen behorende tot en met de groepen F1 tot en met F4, welke ook bij normale verbranding buitengewoon veel rook of verbrandingsgassen ontwikkelen, zoals acetyleen, benzeen, kunststoffen, rubber; Groep X R Onbrandbare gevaarlijke stoffen, niet behorende tot één van de hierboven genoemde groepen, zoals chloor, fluor (samengeperste onbrandbare gassen), tetrachloorkoolstof en ander halogeenkoolwaterstoffen, niet zijnde blusstoffen. 2 van 5
5b. Het maximaal aantal personen dat tegelijkertijd aanwezig zal zijn moet worden aangegeven. Gebruiksoppervlakte (volgens NEN 2580) = vloeroppervlak van het bouwwerk, waarbij de volgende voorzieningen en soorten ruimten niet meegerekend moeten worden: - een ruimte en / of voorziening voor verticaal verkeer (trappenhuis, lift), behalve in een woning of logiesverblijf; - een ruimte die dient voor het onderbrengen of bedienen van gebouwinstallaties of zelfstandige onderdelen daarvan, voor zover de vloeroppervlakte daarvan groter is dan 0.5m 2 ; - een ruimte die dient als buitenberging of stallingruimte; - een buitenruimte; - de oppervlakte van delen van vloeren, waarboven de netto hoogte kleiner is dan 1.5 meter, met uitzondering van vloeren onder trappen, hellingbanen e.d. waarvan de oppervlakte kleiner is dan 2.5 m 2 ; - een dragende binnenwand; - een vrijstaande kolom of een vrijstaande dragende wandschijf, voor zover het grondvlak daarvan groter is dan 0.5 m 2 ; - de oppervlakte van een al dan niet toegankelijke leidingschacht. 5c. Hier moet opgegeven worden welke nevenactiviteiten er plaatsvinden op welke locatie en hoeveel personen daarbij maximaal aanwezig zullen zijn. 6a. Welke stoffen in de categorie brandbaar, brandbevorderend en bij brand gevaar opleverend vallen wordt in de toelichting onder punt 5a aangegeven. Onder punt 6a dient in de bijlage gevaarlijke stoffen aangegeven te worden welke stof het betreft (stofnaam), in welke de stof aanwezig is en waar de betreffende stof opgeslagen wordt. 6b-d Indien één van de onder vraag 6b tot en met 6d voorzieningen aanwezig zijn in het bouwwerk dient dit aangekruist te worden. 6e Overige van belang zijnde gegevens kunnen hier ingevuld worden. Bijlage gevaarlijke stoffen Gebruiksvergunning bouwwerk / inrichting 3 van 5
Brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen 1 Groep F1 1.1 brandbare gassen, zoals acetyleen, butaan, etheen, koolmonoxide, methaan, propaan, waterstof; 1.2 vloeistoffen met een vlampunt lager dan 21 C, bepaald volgens NEN-EN 57, zoals ruwe aardolie, aceton, benzeen, benzine, brandspiritus, petroleumether, zwavelkoolstof; 1.3 zeer licht ontvlambare en zeer snel verbrandende vaste stoffen, zoals celluloid, houtwol, magnesiumpoeder; 1.4 reeds in kleine hoeveelheden aan zelfontbranding onderhevige stoffen, zoals fosfor (witte en gele), kalium, natrium. 2 Groep F2 2.1 vloeistoffen met een vlampunt van 21 C tot en met 55 C, bepaald volgens NEN-EN 57, zoals kerosine, petroleum, terpentijn; 2.2 licht ontvlambare en snel verbrandende vaste stoffen, zoals aluminiumpoeder (pigment), golfkarton, houtkrullen, zaagsel; 2.3 alleen in grote hoeveelheden of onder bijzondere omstandigheden aan zelfontbranding onderhevige stoffen, zoals bruinkool, chloorvasthoudende onkruidverdelgingsmiddelen, vochtig opgeslagen oogstproducten (o.a. hooi, vlas); 2.4 brandbare stoffen welke bij verhitting grote hoeveelheden brandbare en/of giftige gassen ontwikkelen, zoals bepaalde bestrijdingsmiddelen en nitrocellulose; 2.5 zuurstof en gemakkelijk ontledende oxidatiemiddelen (zuurstofdragers), zoals natriumperoxide organische peroxiden ozon; 2.6 onbrandbare stoffen welke bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen, zoals caliumcarbid. 3 Groep F3 3.1 vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 55 C, doch niet hoger dan 100 C, bepaald volgens ISO 2719, zoals dieselolie (gasolie), huisbrandolie; 3.2 gemakkelijk ontvlambare vaste stoffen, zoals kamfer, metablokjes, naftaline, zwavel. 4 Groep F4 4 van 5
4.1 vloeistoffen met een vlampunt boven 100 C, zoals aardnootolie, glycerine, olijfolie, stookolie; 4.2 matig ontvlambare vaste stoffen, zoals briketten, eierkolen, houtblokken, paraffinewas; 4.3 onbrandbare stoffen met mogelijkheid van ontploffing van hun ontledingsproducten, zoals ammoniumnitraat, mengmest; 4.4 moeilijk ontleedbare oxidatiemiddelen (zuurstofdragers), zoals chroomzuuranhydride, kaliumpermanganaat, natriumchloraat, pyrosulfaten. 5. Groep Fu 5.1 stoffen behorende tot de groepen F1 tot en met F4, welke, ook bij normale verbranding, buitengewoon veel rook of verbrandingsgassen ontwikkelen, zoals acetyleen, benzeen, kunststoffen, rubber. 6. Groep X 6.1 onbrandbare gevaarlijke stoffen, niet behorende tot één van de hierboven genoemde groepen, zoals chloor, fluor (samengeperste onbrandbare gassen) tetrachloorkoolstof en andere halogeenkoolwaterstoffen, niet zijnde blusstoffen. 5 van 5