vonnis RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 395991 / HA ZA 11-1715 Vonnis van in de zaak van 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HOLLANDERS PRINTING SYSTEMS B.V., gevestigd te Eindhoven, 2. de vennootschap onder firma AANDACHT VLAGGEN INDUSTRIE/HOLLANDERS COMPUTER WERK, gevestigd te Eindhoven, 3. X, vennoot van de sub 2 genoemde vennootschap onder firma, wonende te Veldhoven, eisers in conventie in de hoofdzaak, eisers in het incident, 4. Y, vennoot van de sub 2 genoemde vennootschap onder firma, wonende te Veldhoven, eiser in conventie in de hoofdzaak, verweerder in reconventie in de hoofdzaak, eiser in het incident, advocaat mr. E.J. Louwers te Eindhoven, tegen 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GEDDEG B.V., gevestigd te Oirschot, gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiseres in reconventie in de hoofdzaak, verweerster in het incident, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BOMÉE B.V., gevestigd te Emmen, 3. Z, wonende te Emmen, gedaagden in conventie in de hoofdzaak, verweerders in het incident, advocaat mr. D.J.B. Bosscher te Haarlem. Eisers in conventie, eisers in het incident en verweerder in reconventie zullen hierna (waar nodig) afzonderlijk HPS, AVI, X en Y genoemd worden. Gezamenlijk zullen zij worden aangeduid (in enkelvoud) als HPS c.s. Gedaagden in conventie, verweerders in het incident en eiseres in reconventie zullen hierna Geddeg, Bomée, Z en gezamenlijk Geddeg c.s. genoemd worden. Voor HPS is de zaak behandeld door haar advocaat voornoemd, en mr.
2 A.D.B. Bolscher, eveneens advocaat te Eindhoven. Voor Geddeg c.s. is de zaak behandeld door mr. D.J.B. Bosscher voornoemd. 1. De procedure 1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 12 december 2012; - de akte zijdens HPS c.s. van 9 januari 2013 met productie 33; - de akte zijdens Geddeg c.s. van 9 januari 2013; - de antwoordakte zijdens HPS c.s. van 6 februari 2013; - de antwoordakte zijdens Geddeg c.s. van 6 februari 2013; - de brief zijdens Geddeg c.s. van 7 februari 2013, waarin Geddeg c.s. de rechtbank verzoekt om een nadere conclusiewisseling, subsidiair om pleidooibepaling; - het (ondersteunende) verzoek van HPS c.s. op de rol van 20 februari 2013 om een nadere aktewisseling; - de rolbeslissing van 20 februari 2013, waarin het verzoek van Geddeg c.s. wordt geweigerd en de zaak wordt verwezen voor vonnis naar de rol van 3 april 2013; - het voorwaardelijk wrakingsverzoek van Geddeg c.s. van 22 februari 2013; - de e-mail van 4 maart 2013 zijdens de rechtbank waarin wordt teruggekomen op de beslissing het subsidiaire verzoek van Geddeg c.s. om pleidooibepaling te weigeren; - de e-mail van 4 maart 2013 zijdens Geddeg c.s. waarin wordt verzocht om schriftelijk pleidooi; - de e-mail van 12 maart 2013 zijdens de rechtbank waarin het verzoek om schriftelijk pleidooi wordt afgewezen en waarin verhinderdata worden opgevraagd voor de dagbepaling van het pleidooi; - de beschikking van 25 maart 2013 waarin pleidooi werd bepaald op 23 april 2013; - de akte indiening aanvullende productie 34 zijdens HPS c.s. houdende de kostenspecificatie; - de akte indiening aanvullende productie 35 zijdens HPS c.s. houdende een nadere kostenspecificatie; - het pleidooi van 23 april 2013 met de daarbij door beide partijen overgelegde pleitnotities; 1.2. Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden. 2. De verdere beoordeling 2.1. De rechtbank neemt over en volhardt bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 12 december 2012 (hierna: het tussenvonnis). kosten procedure in conventie tussen HPS c.s. en Geddeg 2.2. De rechtbank heeft in het tussenvonnis in conventie het Nederlandse deel van EP 095 vernietigd en voor recht verklaard dat Geddeg onrechtmatig heeft gehandeld, alsmede Geddeg veroordeeld tot vergoeding van de daardoor geleden schade, nader op te maken bij staat. In het tussenvonnis is tevens geoordeeld dat Geddeg, op grond van het hiervoor weergegeven oordeel als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie. In de procedure tegen Bomée en Z
3 is overwogen dat de vorderingen van HPS c.s. zullen worden afgewezen zodat HPS c.s. in die procedure als de in het ongelijk gestelde partij is te beschouwen. 2.3. De beslissing over de proceskosten in conventie is vervolgens aangehouden om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de consequenties van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Bericap/Plastinnova (HvJ EU 15 november 2012, C-180/11, hierna: het Bericap-arrest). 2.4. In de na het tussenvonnis wederzijds genomen aktes en ter gelegenheid van het daarop gevolgde pleidooi hebben partijen zich uitgelaten over de toepasselijkheid van artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) op het onderhavige geschil. 2.5. Geddeg heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het Bericap-arrest volgt dat de handhavingsrichtlijn 1 niet van toepassing is op procedures waarin uitsluitend de nietigheid van een intellectueel eigendomsrecht aan de orde is. Deze uitleg, waarin de handhavingsrichtlijn op geen enkele nietigheidsprocedure van toepassing zou zijn, verdraagt zich niet met het arrest van het hof Den Haag in de zaak Danisco/Novozymes (hof Den Haag 26 februari 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013: BZ1902). Volgens het hof Den Haag is de handhavingsrichtlijn wel van toepassing op nietigheidsprocedures als die samenhangen met concrete (dreigende) inbreukacties. Het Bericap-arrest staat daaraan niet in de weg omdat, volgens het Haagse hof, het oordeel van het Hof van Justitie ziet op een andere situatie, te weten een nietigheidsprocedure die niet kenbaar samenhangt met een concrete (dreigende) inbreukactie. De rechtbank ziet geen aanleiding een andere lijn te volgen. 2.6. Anders dan Geddeg heeft betoogd, is de rechtbank met HPS c.s. van oordeel dat de onderhavige procedure niet kwalificeert als een zuivere nietigheidsprocedure, nu de vordering tot vernietiging van het Nederlandse deel van EP 095 voortvloeit uit een dreigende handhavingsactie zijdens Geddeg. De argumenten die Geddeg heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat er geen sprake is en ook niet is geweest van dreigende handhaving harerzijds, overtuigen de rechtbank niet. Onder meer de beslaglegging, het entameren van een kort geding (dat op het laatste moment werd ingetrokken) en ook het inmiddels ingestelde hoger beroep van het tussenvonnis, wijzen op het tegendeel. Er is derhalve sprake van samenhang tussen de nietigheidsprocedure en een dreiging van een inbreukactie. De handhavingsrichtlijn is dus van toepassing op de onderhavige procedure. Niet is in geschil dat in dat geval de proceskosten moeten worden begroot op basis van artikel 1019h Rv. 2.7. HPS c.s. heeft na een aanvullende kostenopgave ten behoeve van het pleidooi een bedrag van 83.069,54 gevorderd voor uitsluitend de kosten in conventie, waarvan HPS c.s. eerder desgevraagd heeft aangegeven dat 1.500,00 voor het incident is aangewend. Laatstgenoemd bedrag dient voor de bepaling van de kostenveroordeling in conventie in mindering te worden gebracht op het totaal gevorderde. Het resterende bedrag is derhalve 81.569,54. 1 Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele eigendomsrechten
4 2.8. Geddeg heeft de redelijkheid en evenredigheid van de proceskosten zijdens HPS c.s. betwist, doch daaraan wordt voorbijgegaan nu zij ter zitting desgevraagd niet heeft kunnen aangeven welk bedrag daarop in mindering zou moeten worden gebracht, terwijl de rechtbank de door HPS c.s. opgegeven en gespecificeerde kosten, gelet op de omvang van de procedure, niet onredelijk voorkomen. Het bezwaar van Geddeg ertoe strekkende dat de kosten van de octrooigemachtigde buiten beschouwing zouden moeten blijven omdat die al zijn gemaakt ten tijde van het (ingetrokken) kort geding, en niet alsnog in deze procedure kunnen worden gevorderd, wordt verworpen. Het in verband met het kort geding opgestelde nietigheidsrapport door de octrooigemachtigde is ook in deze procedure ingebracht en relevant gebleken, zodat niet valt in te zien waarom die kosten niet voor toewijzing in aanmerking zouden komen. Aldus wordt uitgegaan van het door HPC c.s. opgegeven bedrag van 81.569,54. 2.9. De verhouding IE niet-ie-grondslag wordt, nu de schatting van HPS c.s. op 95%- 5% door Geddeg is betwist, redelijkerwijs geschat op 2/3% - 1/3%. Dat betekent dat het IEdeel van de proceskosten kan worden begroot op 54.379,69. Het niet IE-deel kan dan worden begroot op 1/3 x 6 punten x tarief 452,00 = 904,00. De totale kosten bedragen aldus 55.283,69. Nu HPS c.s. evenwel slechts in de procedure jegens Geddeg in het gelijk wordt gesteld, worden de kosten aan haar zijde begroot op 1/3 van genoemd bedrag, zijnde 18.427,90. 2.10. De kostenveroordeling zal als gevorderd uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. kosten procedure in conventie tussen HPS c.s. en Bomée / Z 2.11. HPS c.s. dient als de in het ongelijk gestelde partij in conventie te worden veroordeeld in de kosten van Bomée en Z. Aangezien Bomée en Z een proceskostenveroordeling volgens het liquidatietarief vorderen, zullen hun kosten worden begroot op 2/3 x 6 punten x tarief 452,00 = 1.808,00, bij niet-tijdige betaling te vermeerderen met wettelijke rente. De gevorderde nakosten komen ook voor toewijzing in aanmerking, alles uitvoerbaar bij voorraad, zoals gevorderd, zoals gevorderd. kosten in het incident 2.12. Aangezien de incidentele vorderingen van HPS c.s. zijn afgewezen, zal zij als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van die procedure. Nu Geddeg c.s. een veroordeling conform het liquidatietarief voorstaat, zullen de kosten in het incident aan de zijde van Geddeg c.s. aldus worden begroot op een bedrag van 2 punten x tarief 452,00 is 904,00, bij niet-tijdige betaling te vermeerderen met wettelijke rente. De gevorderde nakosten zullen eveneens worden toegewezen als in het dictum te melden, alles uitvoerbaar bij voorraad, zoals gevorderd. kosten procedure in reconventie tussen Geddeg en Y 2.13. Geddeg zal als de in het ongelijk gestelde partij in reconventie worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Y zijn conform het liquidatietarief te begroten op 4 punten x tarief 452,00 = 1.808,00 en de kostenveroordeling zal, nu zulks is gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5 3. De beslissing De rechtbank: in het incident: 3.1. veroordeelt HPS c.s. in de kosten van het incident, tot zover aan de zijde van Geddeg c.s. begroot op 904,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige voldoening; 3.2. veroordeelt HPS c.s., onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Geddeg c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op: - 131,00 aan salaris advocaat, - te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, 3.3. verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling en de nakosten uitvoerbaar bij voorraad. in conventie: 3.4. veroordeelt Geddeg in de kosten van de procedure in conventie jegens Geddeg, tot zover aan de zijde van HPS c.s. begroot op 18.427,90, 3.5. veroordeelt HPS c.s. in de kosten van de procedure in conventie jegens Bomée en Z, tot zover aan de zijde van Bomée en Z begroot op 1.808,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige voldoening, 3.6. veroordeelt HPS c.s., onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Bomée en Z volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten van Bomée en Z, begroot op: - 131,00 aan salaris advocaat, - te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, 3.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 3.8. wijst het meer of anders gevorderde af. in reconventie: 3.9. veroordeelt Geddeg in de kosten van de procedure, aan de zijde van Y tot zover begroot op 1.808,00,
6 3.10. verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. J.Th. van Walderveen en bij zijn ontstentenis in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Bus op in tegenwoordigheid van mw. mr. B.O. Büller als griffier.