Verordening WWB, IOAW en IOAZ: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen 2013

Vergelijkbare documenten
Verordening Wwb, Ioaw en Ioaz: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen gemeente Tubbergen 2013

besluit: vast te stellen de Maatregelenverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz 2015 gemeente Heerde.

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 januari 2013, nr. 12A.

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 december 2014, nr. 12A;

Artikel 3 - Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Gennep 2013

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening.

De raad van de gemeente Oldebroek; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 december 2012

Toeslagenverordening 2013

vast te stellen: de volgende Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012-A gemeente Heerde.

Verordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ BMWE 2016

De raad der gemeente Elburg; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 december b e s l u i t :

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Beek

Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Doesburg 2015.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Deurne houdende regels omtrent afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Deurne 2018

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Nederweert gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 mei 2015;

Artikel 3. Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders. en die derhalve de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen.

Voorgesteld besluit De Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Emmen 2013 vast te stellen.

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.

Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 maart 2013;

Afstemmingsverordening gemeente Arnhem 2015

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 november 2008, voorstelnummer 180;

Raadsvoorstel. Aan de gemeenteraad. categorie/agendanr. B. en W RA A 9 15/458. Raad

TOELICHTING OP DE TOESLAGENVERORDENIG

RAADSBESLUIT. Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Asten februari

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Raadsbesluit. de raad van de gemeente Borne; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van ; besluit:

Besluit van de gemeenteraad van 6 december 2010, nr. 17B, tot vaststelling van de Verordening participatie en inkomen gemeente Tubbergen 2011

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen- Duiveland 2015

MAATREGELENVERORDENING IOAW EN IOAZ 2010

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive WWB 2013 Gemeente Midden-Delfland

Onderwerp : Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gelet op de artikelen 8, eerste lid onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand;

Verordening WWB, IOAW en IOAZ; eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen 2012

DE RAAD DER GEMEENTE DEURNE BESLUIT

Officiële uitgave van de gemeente Bergeijk Nummer 9 22 december 2014

gezien het voorstel van college van burgemeester en wethouders d.d. 8 januari 2013;

Maatregelverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Renkum 2012

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet gemeente Midden- Delfland 2015

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2013;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 5 februari 2013, nr. 0188; gelet op de Wet werk en bijstand (WWB),

Gemeenteblad Officiële uitgave van de gemeente Huizen Week: 51 Datum: nr. 31

Maatregelenverordening WWB/Bbz gemeente Rijssen-Holten 2012

Verordening participatie en inkomen gemeente Almelo

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid onder c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 november 2013;

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017

Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Apeldoorn. Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2013(1e wijziging) (versie geldend sedert 1 januari 2013)

VERORDENING TOESLAGEN WET WERK EN BIJSTAND GEMEENTE GELDERMALSEN 2012

Onderwerp: Verordening toeslagen en verlagingen van uitkeringsnormen op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb).

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Nijkerk

nr Verordening Toeslagen en Verlagingen Wet investeren in jongeren

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Werk en Inkomen Nieuwegein 2018

Gemeente Nissewaard - Verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2016

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 februari 2012, nr. R ;;

Toeslagenverordening WWB II gemeente Hellevoetsluis.Nummer:

Afstemmingsverordening WWB

GEMEENTE BOEKEL. Raadsbesluit Z/ AB/ De raad van de gemeente Boekel;

Toeslagenverordening WWB gelet op de artikelen 8, eerste lid onderdeel c en 30 van de Wet werk en bijstand;

Beleidsregels kostendelersnorm en verlaging bijstandsnorm 2015

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

Zaaknummer. Documentnummer

Artikel 7 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012-A.

TOESLAGENVERORDENING WWB 2012 NOORD-BEVELAND 1 JULI 2012

RAADSBESLUIT. gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d ;

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2015

Artikelsgewijze toelichting op de Toeslagenverordening WWB ISD Bollenstreek 2012

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN BIJSTAND 2006

Toeslagenverordening WWB 2012-A gemeente Diemen

MAATREGELENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2010

Algemene toelichting Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Oldebroek

TOELICHTING TOESLAGEN- EN VERLAGINGENVERORDENING WWB

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013 gemeente Velsen

Afstemmingverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013

Maatregelenverordening WWB Dantumadiel 2009 e.v (*)

Lid 2: De begrippen die niet zijn omschreven in de WWB of Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

GEMEENTEBLAD 2010 nr.28

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013

Verordening toeslagen en verlagingen normen Wet investeren in jongeren

TOESLAGENVERORDENING WWB GEMEENTE PUTTEN

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 26 augustus 2010;

Verordening maatregelen Wet Werk en Bijstand 2005

VERORDENING WWB verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Verordeningen en reglementen

Toeslagenverordening WWB ISD BOL 2012

TOESLAGENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND GEMEENTE DOETINCHEM gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 maart 2012;

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WWB GEMEENTE BUREN

BBM gemeente Steenbergen

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 7 maart 2013, nr ;

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2011 (versie geldend sedert 1 april 2011)

DE TOESLAGENVERORDENING WWB GEMEENTE OEGSTGEEST. gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 13 november 2012, nr.

Toelichting behorende bij de Toeslagenverordening WWB 2010 (vastgesteld bij raadsbesluit van 5 juli 2010, nr. 21, reg.nr.

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand gemeente Maassluis

Verordening toeslagen en verlagingen WWB. Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Transcriptie:

CVDR Officiële uitgave van Almelo. Nr. CVDR259480_1 3 juni 2016 Verordening WWB, IOAW en IOAZ: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen 2013 Gemeenteblad van Almelo Geldende tekst regelingnummer: 6 Nr. 2462 Raadsbesluit van 15 januari 2013, houdende vaststelling van de Verordening WWB, IOAW en IOAZ eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen 2013. De raad van de gemeente Almelo, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders - overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder b WWB en artikel 35 eerste lid onder b IOAW en artikel 35 eerste lid onder b IOAZ de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid WWB, artikel 20 IOAW en artikel 20 IOAZ, - overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder a WWB, artikel 35 eerste lid onder a IOAW en artikel 35 eerste lid onder a IOAZ de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het overeenkomstig artikel 7 WWB, artikel 34 IOAW en artikel 34 IOAZ bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, - overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder c WWB de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30 WWB, - overwegende dat op grond van artikel 8 a WWB, artikel 35 eerste lid onder c IOAW en artikel 35 IOAZ de gemeenteraad in het kader van het financiële beheer bij verordening regels stelt voor de bestrijding van ten onrechte ontvangen uitkering evenals van misbruik en oneigenlijk gebruik van deze wetten, - overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder e WWB de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking de scholing of opleiding bedoeld in artikel 10a, vijfde lid WWB, - overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder f WWB de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot de premie bedoeld in artikel 10a, zesde lid WWB; - overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder g en lid twee onder d WWB de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlenen van bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 35 vijfde lid WWB; - overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder h WWB de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van bijstand, bedoeld in artikel 9a twaalfde lid WWB; - overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder i WWB de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot de bevoegdheid tot verrekening, bedoeld in artikel 60b WWB. B E S L U I T Vast te stellen de hierna volgende Verordening WWB, IOAW, IOAZ: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen 2013 VERORDENING WWB, IOAW en IOAZ: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen 2013 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Algemene begripsbepalingen 1. Voor zover hierna niet anders omschreven hebben de gebruikte begrippen in deze verordening dezelfde betekenis als in de wet. 2. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. WWB: Wet werk en bijstand; b. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; 1

c. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; d. IOAW/IOAZ: de IOAW en de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn; e. Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo; f. De raad: de gemeenteraad van de gemeente Almelo; g. Uitkeringsnorm: de op de belanghebbende van toepassing zijnde norm conform artikel 5 onder c van de WWB, vermeerderd of verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 van de WWB door het college vastgestelde verhoging of verlaging, of de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag bedoeld in artikel 5 vierde lid IOAW/IOAZ; Artikel 2 Opdracht college In het kader van de uitkeringsverstrekking aan personen die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, is het college ondermeer verantwoordelijk voor: 1. Het verhogen en verlagen van de bijstand volgens de WWB, conform het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze verordening. 2. Het handhaven van de verplichtingen, waaronder ook het voorkomen en bestrijden van misbruik, conform het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze verordening. 3. Het beperken van de uitkeringsduur door re-integratie van belanghebbenden, evenals het stimuleren van de participatie van schoolgaande kinderen conform het bepaalde in hoofdstuk 4 van deze verordening. 2 VERHOGEN EN VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM Artikel 3 Begripsbepalingen Voor zover nog niet bepaald in artikel 1 van deze verordening wordt voor de toepassing van de bepalingen in hoofdstuk 2 in deze verordening verstaan onder: 1. De gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c van de WWB, zijnde gelijk aan het netto wettelijk minimumloon; 2. Woning: een woning, een woonwagen of een woonschip; 3. Woonkosten: a. Ingeval van een huurwoning de door de belanghebbende verschuldigde huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag; b. Ingeval van een eigen woning de hypotheeklasten verbonden aan de door hem bewoonde woning, de zakelijke lasten behorend bij de woning en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud; c. Onder zakelijke lasten wordt verstaan; rioolrechten, de onroerende zaakbelasting, premie brand- en opstalverzekering, en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten. 4. Schoolverlater: de uitkeringsgerechtigde die tot zes maanden terug de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd. 5. Onder het begrip zorgbehoefte als bedoeld in artikel 3 lid 2 onder a WWB wordt verstaan: het bij zonder verzorging aangewezen zijn op een opname in een bejaardentehuis of andere inrichting ter verpleging of verzorging. 6. Verzorgende: degene die een persoon met zorgbehoefte verzorgt. Artikel 4 Leeftijdsbepaling en afstemming De bepalingen van dit hoofdstuk gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd volgens artikel 1 onder m WWB. Voor het vaststellen van de toeslagen en verlagingen zoals bedoeld in artikel 25 tot en met 29 van de WWB is bepalend of de woonkosten en overige kosten in verband met het wonen gedeeld kunnen worden dan wel woonkosten ontbreken. Artikel 5 Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders 1. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid van de WWB bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder als in diens woning niet een ander zijn hoofdverblijf heeft en de belanghebbende daardoor de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen, dan wel anderszins de noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen. 2. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de WWB bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft en die daardoor de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen. 2

3. Er wordt geen toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de WWB toegepast bij de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning meer dan één ander zijn hoofdverblijf heeft en die daardoor de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen. 4. Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. a. Een inwonend kind dat jonger is dan 21 jaar. b. Een inwonend kind met een inkomen dat lager is dan 50% van het netto wettelijk minimumloon. c. Een inwonend kind dat deelneemt aan onderwijs waardoor recht bestaat op een inkomen ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 of Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). d. Personen met een zorgbehoefte en verzorgenden tussen wie een eerste of tweedegraads bloedverwantschap bestaat. e. Asielzoekers met een vervangende verstrekking als bedoeld in artikel 3 van het ministerieel besluit 691161/98DVB dat is gebaseerd op de bevoegdheid in artikel 4 RVA 1997 om bepaalde categorieën asielzoekers van verstrekkingen als bedoeld in artikel 5 RVA 1997 uit te sluiten. Artikel 6 Verlaging gehuwdennorm 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de WWB bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft en die daarom de kosten van het bestaan kunnen delen. 2. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de WWB bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor gehuwden in wiens woning meer dan één ander zijn hoofdverblijf heeft en die daarom de kosten van het bestaan kunnen delen. 3. Het vierde lid van artikel 5 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 7 Verlaging woonsituatie 1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt op grond van artikel 27 van de WWB verminderd wanneer er sprake is van lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan gebruikelijk, in verband met de woonsituatie. 2. De verlaging bedraagt: a. 20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de uitkeringsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. b. 10% van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond. c. De vermindering vindt bij voorrang plaats op de toeslag. Artikel 8 Norm schoolverlaters 1. Voor een schoolverlater stellen burgemeester en wethouders de norm vast op het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor deelnemers aan beroepsonderwijs genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000, afhankelijk van de woonsituatie. 2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op alleenstaande ouders en gehuwden. 3. Het bepaalde in artikel 5, 6, 7 en 9 is niet van toepassing indien de uitkeringsgerechtigde valt onder de strekking van lid 1 of 2. Artikel 9 Lagere toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar 1. De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de WWB bedraagt: a. 20 procent van de gehuwdennorm indien het een uitkeringsgerechtigde van 21 jaar betreft; b.10 procent van de gehuwdennorm indien het een uitkeringsgerechtigde van 22 jaar betreft. 2.In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 5 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden. Artikel 10 Samenloop 1. Als op meerdere gronden genoemd in artikel 6 en 7 een verlaging van toepassing is geldt die met het hoogste percentage. 2. In gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, vindt de verlaging met voorrang plaats op de toeslag, tenzij anders is bepaald. 3 HANDHAVEN VAN DE VERPLICHTINGEN Artikel 11 Begripsbepalingen Voor zover nog niet bepaald in artikel 1 van deze verordening wordt voor de toepassing van de bepalingen in hoofdstuk 3 in deze verordening verstaan onder: 3

1. handhaving: alle activiteiten die door het college, zowel preventief als repressief, worden ingezet op naleving van uitkeringsverplichtingen; 2. fraude: het verwijtbaar ten onrechte ontvangen van uitkering, evenals misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB, IOAW en IOAZ; 3. afstemming: het verlagen van de bijstand op grond artikel 18, tweede lid, van de WWB dan wel het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20 tweede lid van de IOAW en artikel 20 eerste lid IOAZ evenals het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20 eerste lid IOAW en artikel 20 tweede lid IOAZ; 4. recidiveboete: een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a vijfde lid WWB. Artikel 12 Informatieverstrekking Het college informeert de belanghebbende tijdig en op meerdere momenten over: 1.algemene rechten en plichten verbonden aan een uitkering; 2. specifieke op de belanghebbende betrekking hebbende rechten en plichten; 3. de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van een uitkering. Artikel 13 Signaalsturing Het college kan ondermeer in de volgende situaties overgaan tot (nadere) controle: 1. bestandsvergelijkingen (met derden) die samenloopgevallen opleveren; 2. mutatieformulieren en inkomstenformulieren welke vragen oproepen; 3. waarneming of onderzoek van de medewerkers van afdeling SEZ; 4. onderzoek van andere instanties en tips van burgers. Artikel 14 Aangifte bij het Openbaar Ministerie Van gebleken fraude doet het college, in overeenstemming met afspraken met het Openbaar ministerie aangifte. Artikel 15 V errekening van een recidiveboete Het college verrekent het openstaande boetebedrag met de algemene bijstand gedurende de eerste drie maanden na dagtekening van het besluit tot oplegging van een recidiveboete zonder dat het bepaalde in artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in acht wordt genomen. Artikel 16 Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente bij recidiveboete 1. Belanghebbende kan verzoeken om, in afwijking van het bepaalde in artikel 15, de huur dan wel hypotheekrente na aftrek van huurtoeslag respectievelijk hypotheekrenteaftrek, gedurende de in artikel 15 genoemde periode direct vanuit de bijstand te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast. 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval afgewezen indien belanghebbende(n) redelijkerwijs over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel redelijkerwijs deze gelden op korte termijn kan verwerven. Artikel 17 Verrekenen met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht In afwijking van artikel 15 verrekent het college het openstaande boetebedrag met inachtneming van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor zover: a. toepassing onaanvaardbare consequenties heeft voor de eventuele minderjarige belanghebbende(n); dan wel b. de gezondheidstoestand van (een van de) belanghebbende(n) naar het oordeel van het college ernstig wordt bedreigd doordat mogelijkheden ontbreken om de noodzakelijke medicatie of behandeling te financieren. Artikel 18 Afstemming van een uitkering 1. Als een bijstandsgerechtigde naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de overige uit de WWB voortkomende verplichtingen niet zijnde de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 lid 1 WWB, waaronder begrepen het zich tegenover het college zeer ernstig misdragen niet of onvoldoende nakomt, dan stemt het college de bijstand daarop af. 2. Als de belanghebbende die beroep doet op de IOAW/IOAZ naar het oordeel van het college een verplichting bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ lid 2, 3 en 4 of een op grond van hoofdstuk III IO- AW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting schendt, wordt in overeenstemming met deze 4

verordening de uitkering afgestemd. Dit is ook het geval als belanghebbende zich tegenover het college zeer ernstig misdraagt. 3. Met afstemming wordt gedoeld op een verlaging van de uitkering van belanghebbende(n) met een bepaalde omvang gedurende een bepaalde periode. Artikel 19 Berekeningsgrondslag 1. De afstemming wordt toegepast op de uitkeringsnorm. 2. De afstemming wordt tevens toegepast op de periodieke bijzondere bijstand voor levensonderhoud die aan jongeren tot 21 jaar wordt verstrekt. 3. In afwijking van lid 1 en 2 kan een verlaging ook worden toegepast op andere vormen van bijzondere bijstand dan bedoeld in lid 2 indien de verwijtbare gedraging in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft. Artikel 20 Het besluit tot afstemming Het besluit tot afstemming vermeldt in ieder geval de reden van de afstemming, de duur van de afstemming, het percentage waarmee de bijstand of uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en de reden om al dan niet af te wijken van een standaardafstemming. Artikel 21 Ingangsdatum en tijdvak 1. De afstemming wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de afstemming per beschikking is meegedeeld. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstand dan wel uitkeringsnorm IOAW/IOAZ. 2. In afwijking van het eerste lid kan de afstemming met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand dan wel uitkeringsnorm IOAW/IOAZ nog niet is uitbetaald. 3. Het college ziet af van een verlaging indien de gedraging meer dan één jaar voor de constatering van die gedraging door het college plaatsgevonden heeft. Artikel 22 Samenloop van gedragingen 1. Indien sprake is van één gedraging die valt te plaatsen onder meerdere in deze verordening genoemde categorieën, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de categorie waarvoor de zwaarste verlaging is gesteld. 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. De verlagingen worden gelijktijdig of elkaar direct opvolgend opgelegd, tenzij dit gelet op de omstandigheden waarin betrokkene verkeert niet verantwoord is. Artikel 23 Gedragingen De gedragingen worden onderscheiden in de volgende categorieën: Categorie 1 Het niet als werkzoekende geregistreerd zijn of blijven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Categorie 2 1. Het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan door een belanghebbende die een beroep op bijstand volgens de WWB of een uitkering volgens de IOAZ doet. 2. Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen. 3. Het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden re-integratieinstrumenten, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het re-integratie- of activeringsprogramma ten behoeve van belanghebbende. 4. Het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 3, van de WWB. 5. Het niet voldoen aan de plicht tot tegenprestatie als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder c WWB of artikel 37 lid 1 onder f IOAW/IOAZ. Categorie 3 1. Het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. 2. Het door eigen toedoen niet (volledig) verkrijgen of behouden van een voorliggende voorziening. 3. Het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van de geboden re-integratie-instrumenten, waardoor het re-integratie- of activeringsprogramma geen doorgang heeft gevonden of voortijdig is beëindigd. Hieronder wordt ook begrepen het als alleenstaande ouder 5

er ondubbelzinnig blijk van geven zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9a lid 5 onder d WWB en 38 lid 5 onder d IOAW/IOAZ niet te willen nakomen. 4. Het zich zeer ernstig misdragen ten opzichte van het college en de in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers. 5. Het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a WWB. Artikel 24 Percentage van de verlaging, waarschuwing en individualisering 1. Het college stelt de verlaging van de uitkering vast op: a. twintig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de eerste categorie als bedoeld in artikel 23; b. vijftig procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23; c. honderd procent van de uitkeringsnorm bij gedragingen van de derde categorie als bedoeld in artikel 23; 2. Het college kan afzien van het verlagen van de uitkering en volstaan met een schriftelijke waarschuwing, als de verwijtbare gedraging bedoeld in artikel 23 niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering en de gedraging niet plaatsvindt binnen een periode van twee jaar na de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven volgens dezelfde wettelijke regeling. 3. Het college kan, in afwijking van het eerste lid, het percentage van de verlaging hoger of lager vaststellen, tot een minimum van vijf procent en een maximum van honderd procent, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. 4. Van het opleggen van een verlaging wordt in ieder geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. 5. Het college kan besluiten af te zien van de tenuitvoerlegging van een verlaging van de uitkering als er sprake is van dringende redenen. Omstandigheden die het rechtstreekse gevolg zijn van een als verwijtbaar aan te merken gedraging zijn geen dringende redenen. Artikel 25 Periode van de verlaging en recidive 1. Een verlaging van de uitkering vindt in beginsel plaats voor de duur van één kalendermaand. 2. In afwijking van het eerste lid kan het college in bijzondere gevallen de uitkering verlagen voor een langere of kortere duur, als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven. 3. De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid of tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd of een schriftelijke waarschuwing is gegeven, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen. Artikel 26 Blijvende verlaging IOAW- en IOAZ uitkering 1. Onverminderd artikel 24, 25 en 26 legt het college, met in achtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, blijvend een verlaging op indien belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren als: a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek: dan wel b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voorzetting zodanige bezwaren zijn verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd. De blijvende verlaging is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto inkomen. 2.Onverminderd artikel 22, 23 en 24 legt het college blijvend een verlaging op indien belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW/IOAZ en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden dan wel door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt. De blijvende verlaging is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit deze arbeid. 4 RE-INTEGRATIE EN PARTICIPATIE Artikel 27 Begripsbepalingen Voor zover nog niet bepaald in artikel 1 van deze verordening wordt voor de toepassing van de bepalingen in hoofdstuk 4 in deze verordening verstaan: 6

1. Voorzieningen: voorzieningen zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a WWB en artikel 34 lid 1 onder a IOAW/IOAZ; 2. Anw-ers: personen die een nabestaanden- of halfwezenuitkering ontvangen ingevolge de Algemene nabestaandenwet; 3. Niet uitkeringsgerechtigde (Nugger): de persoon bedoeld in artikel 6, onder a, van de WWB; 4. Doelgroep: personen die algemene bijstand ontvangen op grond van de WWB, personen als bedoeld in artikel10 lid 2 WWB, personen die een uitkering ontvangen op grond van de IOAW/IOAZ, Anw-ers en Nuggers; 5. Gesubsidieerde arbeid: een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de WWB, waaronder tevens begrepen iedere vorm van arbeid, waarbij de arbeidsverhouding tussen werkgever en werknemer geheel of gedeeltelijk wordt bekostigd uit de aan de gemeente Almelo ter beschikking gestelde WWB-middelen (werk- en inkomensdeel). 6. Ondersteuning: het geheel van activiteiten, al dan niet onderdeel uitmakend van een volledig reintegratietraject en opgenomen in een door de aanvrager en de gemeente ondertekend trajectplan, dat bijdraagt aan de inschakeling in de arbeid; 7. Arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6 onder sub b. van de WWB. Artikel 28 Taak en opdracht van het college 1. Het college draagt zorg voor het aanbieden van voorzieningen aan personen behorend tot de doelgroep in het kader van de ondersteuning bij arbeidsinschakeling gericht op de kortste weg naar duurzame arbeid. Het college stelt vast welke voorziening voor personen uit de doelgroep het meest geschikt is om het beoogde doel te behalen. 2. Ter uitvoering van de in het eerste lid genoemde zorgplicht stelt het college periodiek vast hoe de betreffende periode wordt voorzien in de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en welke voorzieningen in welke mate in het kader van arbeidsinschakeling zullen worden ingezet voor de verschillende groepen binnen de doelgroep. 3. Het college kan bij de vastlegging prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en de maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen. 4. De voorzieningen die de gemeente in dit kader van ondersteuning bij arbeidsinschakeling voor een persoon uit de doelgroep inzet, worden vastgelegd in een beschikking en een individueel ontwikkelingsplan. Artikel 29 Aanspraak op ondersteuning 1. Personen uit de doelgroep hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling; 2. Het college bevordert dat met betrekking tot het aanbieden van ondersteuning, er sprake is van een gelijke aandacht voor de verschillende personen evenals een evenwichtige verdeling binnen de verschillende groepen binnen de doelgroep. 3. Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager. 4. Bij uitkeringsgerechtigden, die op grond van artikel 10a WWB of 38a IOAW/IOAZ onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten, wordt binnen 6 maanden na aanvang van deze werkzaamheden bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Het college betrekt bij deze beoordeling: a. het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert; b. de scholingswens van de belanghebbende; c. de kansen op de arbeidsmarkt; d. de kosten van de gewenste scholing of opleiding. Artikel 30 Voorzieningen 1. Het re-integratietraject is afgestemd op de mogelijkheden van de belanghebbende en kan bestaan uit verschillende vormen van ondersteuning die tot inschakeling in de arbeid moeten leiden zodra algemeen geaccepteerde arbeid niet voorhanden is en sollicitaties tot onvoldoende resultaat hebben geleid. 2. Bij de afweging welke voorziening het meest geschikt is voor welke persoon uit de doelgroep, worden de mogelijkheden en belemmeringen van de persoon en het belang van de gemeente tegen elkaar afgewogen. Daarbij houdt het college rekening met de zorgtaken van alleenstaande ouders voor hun kinderen. Daarnaast speelt het perspectief van op het vinden van regulier werk op de arbeidsmarkt een rol. 7

3. De alleenstaande ouder kan pas deelnemen aan een voorziening zoals bedoeld in lid 5 als het college zich heeft overtuigd van de beschikbaarheid van een kinderopvangvoorziening, mits deze naar het oordeel van het college voor het deelnemen aan de voorziening noodzakelijk is. 4. De vorm van de ondersteuning dient bij te dragen aan een spoedige terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt. 5. Het pakket aan voorzieningen bestaat uit alle producten en diensten die de gemeente ten behoeve van de re-integratie van belanghebbenden kan inzetten volgens plan als bedoeld in artikel 28 lid 4. Artikel 31 Rechten en plichten 1. Belanghebbende is gedurende de deelname aan een traject verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden. 2. Indien het recht op ondersteuning naar oordeel van het college bestaat en een voorziening is toegekend aan een bijstandsgerechtigde, kan het college hier op basis van artikel 55 van de WWB voor de belanghebbende nader afgestemde verplichtingen aan verbinden. 3. Als een persoon zijn verplichtingen niet nakomt, kan het college beslissen dat zijn aanspraak op iedere voorziening vervalt. Artikel 32 Afstemming Bij de persoon die een uitkering op grond van de WWB de IOAW of de IOAZ ontvangt en zijn verplichtingen zoals bedoeld in artikel 31 lid 1 en 2 niet nakomt kan het college de uitkering verlagen, conform wat hierover is bepaald in hoofdstuk 3 van deze verordening. Artikel 33 Beëindiging van de voorziening Het college kan de voorziening beëindigen indien: 1. De persoon die deelneemt aan een voorziening en zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 31 lid 1 en 2 dan wel zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 WWB of 37 IOAW/IOAZ niet nakomt; 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening niet meer behoort tot de doelgroep; 3. Het college een andere voorziening aanbiedt; 4. De persoon die deelneemt aan een voorziening, neveninkomsten heeft die naar het oordeel van het college betekenen dat hij in staat is zonder voorziening een plaats te vinden of te behouden op de arbeidsmarkt. Artikel 34 Criteria ontheffing arbeidsplicht 1. Het college kan met inachtneming van artikel 9, lid 2 WWB, of artikel 37a IOAW/IOAZ bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de plicht tot arbeidsinschakeling op basis van door het college vast te stellen beleidsregels dan wel uitvoeringsvoorschriften. 2. Ontheffing van de arbeidsplicht wordt slechts voor een door het college vast te stellen periode verleend. 3. Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen. Artikel 35 Inkomstenvrijlatingen De vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31 lid 1 onder n WWB en 31 lid 2 onder r WWB, evenals hun equivalenten onder de IOAW en IAOZ worden per uitkeringsgerechtigde van 27 jaar en ouder eenmalig toegepast. Artikel 36 Participatiepremies 1. Het college verstrekt ambtshalve aan uitkeringsgerechtigden van 27 jaar en ouder die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten overeenkomstig artikel10a lid 6 van de WWB en 38a IO- AW/IOAZ na afloop van elke 6 maanden, afhankelijk van de beoordeling van het college, een premie arbeidsparticipatie van 150, -. Het recht op een premie arbeidsparticipatie ontstaat uitsluitend indien er vooraf met het college afspraken zijn gemaakt over het te volgen participatietraject. Er bestaat geen recht op een premie arbeidsparticipatie indien bij de beoordeling blijkt dat de aan de onbeloonde additionele arbeid verbonden verplichtingen in de voorgaande 6 maanden zijn geschonden. 2. Wanneer het college en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen overeen zijn gekomen dat het college ondersteuning bij arbeidsinschakeling biedt aan een persoon aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt dan is lid 1 van dit artikel ook op deze persoon van toepassing. 8

Artikel 37 Cumulatie van inkomstenvrijlating en premies Het totaal dat aan een uitkeringsgerechtigde aangaande een kalenderjaar op grond van deze verordening aan inkomensvrijlatingen en premies wordt verstrekt bedraagt maximaal het bedrag zoals genoemd in artikel 31, lid 2 onder j van de WWB. Artikel 38 Schending inlichtingenplicht Er bestaat geen recht op een premie of vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 35 en 36, indien de activering of re-integratie direct verband houdt met een constatering van oneigenlijk gebruik of misbruik van uitkeringsgelden. Artikel 39 Verrekening Indien de uitkeringsgerechtigde recht op premie heeft en aan de gemeente een bedrag verschuldigd is dat verband houdt met oneigenlijk gebruik of misbruik van uitkeringsgelden, dan wordt de premie verrekend met het verschuldigde bedrag. Artikel 40 Maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen 1. Het college stimuleert de participatie van ten laste komende kinderen, die onderwijs of een beroepsopleiding volgen, van ouders met een inkomen dat gelijk is of minder bedraagt dan 110% van de op hen van toepassing zijnde bijstandsnorm. 2. Onder participatie wordt in dit verband verstaan de structurele deelname aan sportieve en/of sociaal culturele activiteiten in georganiseerd verband. 5 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN Artikel 41 Hardheidsclausule Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 42 Citeerartikel Deze verordening wordt aangehaald als Verordening WWB, IOAW en IOAZ: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen 2013. Artikel 43 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 februari 2013 onder intrekking van de Verordening WWB, IOAW en IOAZ: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen 2012. Artikel 44 Overgangsrecht In afwijking van artikel 43 blijven artikel 5 en 6 van de Verordening WWB, IOAW en IOAZ: eigen verantwoordelijkheid participatie en inkomen 2012 van kracht tot 1 mei 2013 voor uitkeringsgerechtigden welke op 31 december 2012 een WWB uitkering ontvingen, zolang de uitkeringsverstrekking niet wordt onderbroken in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 april 2013. Gedaan ter openbare vergadering van 15 januari 2013. de griffier, de burgemeester, drs. C.M. Steenbergen J.H.M. Hermans-Vloedbeld Toelichting VERORDENING WWB, IOAW, IOAZ: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen 2013 Algemeen In deze verordening zijn alle binnen de WWB, IOAW en IOAZ per 1 januari 2013 verplichte verordeningen opgenomen met uitzondering van de verordeningen aangaande cliëntenparticipatie en de langdurigheidstoeslag. Deze verordening is de opvolger van de verordening WWB, IOAW, IOAZ: eigen verantwoordelijkheid participatie en inkomen 2012. De aanleiding om met een nieuwe verordening te komen was tweeledig. De eerste aanleiding is de ambitie om de uitgaven aan uitkeringen terug te dringen. Almelo heeft een aanvraag voor een Meerjarige aanvullende uitkering (MAU) ingediend bij het ministerie van SZW. Om voor de MAU in aanmerking te komen diende Almelo met een plan te komen waarin werd aangeven hoe zij de uitkeringslasten in de komende jaren omlaag gaat brengen. Onderdeel van dit plan is verzwaring van de afstemming van de uitkering bij niet voldoen aan de verplichtingen verbonden aan de uitkering. Om de uitvoering van het opleggen van een afstemming te vergemakkelijken is in deze veror- 9

dening niet langer het altijd verplicht horen, voordat tot afstemming wordt overgegaan, opgenomen. Dit betekent echter niet dat er nu minder zorgvuldig dan voorheen tot het opleggen van een afstemming kan worden overgegaan, maar in situaties die klip en klaar zijn, is er niet de formele noodzaak om toch tot horen van de belanghebbende over te gaan. Een ander aspect is dat er een lagere uitkering verstrekt wordt als de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met meer dan één medebewoner kunnen worden gedeeld. Verder zullen in Almelo met het van kracht worden van deze verordening niet langer rechten op uitstroompremies ontstaan en wordt de hoogte van de participatiepremie verlaagd naar 150,00 per halfjaar. De (participatie)premies worden met deze verordening niet langer voor de helft maar, waar mogelijk, volledig met fraudevorderingen verrekend. De tweede aanleiding was het van kracht worden van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW wetgeving per 1 januari 2013. Een van de onderdelen van deze wet houdt in dat de bestuurlijke boete weer wordt geïntroduceerd. Dit betekent dat schendingen van de inlichtingenplicht niet langer bestraft worden met afstemming (verlaging) van de uitkering) maar met een boete. Als gevolg hiervan diende het hoofdstuk Handhaven van de verplichtingen anders te worden ingericht dan in de voorganger van deze verordening. Daarnaast ging de introductie van de boete gepaard met een verplichting te komen met een verordening waarin wordt geregeld hoe de gemeente omgaat met verrekening met de uitkering van een recidiveboete. Het uitgangspunt is dat om een recidiveboete te kunnen verrekenen met het recht op bijstand gedurende 3 maanden de beslagvrije voet mag worden genegeerd. Gemeenten dienen in een verordening te regelen hoe zij om gaan met de uitzonderingen op deze regeling. In deze verordening is daarbij de verantwoordelijkheid om problemen, zoals huisuitzetting, te voorkomen in beginsel bij belanghebbenden neergelegd. In de Verordening WWB, IOAW en IOAZ: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen 2013 komt aan de orde: Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Hoofdstuk 2 Verhogen en verlagen van de bijstandsnorm Hoofdstuk 3 Handhaven van de verplichtingen Hoofdstuk 4 Re-integratie en participatie Hoofdstuk 5 Slot en overgangsbepalingen Toelichting artikelsgewijs Artikel 1 Algemene begripsbepalingen Hier zijn de begrippen omschreven die in de verordening worden gehanteerd. In deze verordening hebben de begrippen die niet nader in dit artikel zijn omschreven dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht. De meeste begrippen komen terug in artikel 4, 5 en 6 WWB. Overigens zullen per hoofdstuk begrippen worden gedefinieerd die van toepassing zijn op het desbetreffende hoofdstuk. Artikel 2 Opdracht college Hierin wordt de opdracht van de gemeenteraad aan het college geregeld. De kaders waarbinnen die opdracht dient te worden uitgevoerd zijn in de verordening verder uitgewerkt. Artikel 3 Begripsbepalingen De gehuwdennorm is de norm per kalendermaand, zoals bedoeld in artikel 21 onder c WWB. Voor het hanteren van de gehuwdennorm is gekozen, omdat dit artikel 21 de hoogte hiervan aangeeft. Deze norm is gelijk aan het netto minimumloon zoals bedoeld in artikel 37 lid 1 WWB. De memorie van toelichting bij artikel 3 WWB noemt het volgende over het begrip woning: Het begrip woning wordt nader gedefinieerd als woning, woonwagen en schip. Voor de nadere omschrijving van woonruimte wordt aangesloten bij de Huursubsidiewet. In de uitvoering van de Huursubsidiewet wordt onder een woning een zelfstandige woning verstaan, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn. Het begrip schoolverlater is af te leiden uit artikel 28 WWB. Een schoolverlater is een uitkeringsgerechtigde die recent de deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding heeft beëindigd. Een uitkeringsgerechtigde wordt gedurende zes maanden na beëindiging van de opleiding als schoolverlater aangemerkt. Artikel 4 Leeftijdsbepaling en afstemming De werking van dit hoofdstuk is beperkt tot uitkeringsgerechtigden in de leeftijdscategorie van 21 tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. In bijzondere gevallen kan het college afwijken van de hier vastgelegde toeslagen en verlagingen. Deze bevoegdheid volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. Artikel 5 Toeslagen voor alleenstaanden en alleenstaande ouders Alleenstaanden en alleenstaande ouders die geheel zelfstandig wonen (in de woning heeft geen 10

ander zijn hoofdverblijf) hebben recht op de maximale toeslag van 20% van de gehuwdennorm. Dit volgt uit artikel 30 lid 2 onder a WWB. Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigde een ander, die over inkomsten beschikt, zijn hoofdverblijf heeft, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kan delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigde de kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde zelf. Omdat deze uitkeringsgerechtigde niet alle noodzakelijke kosten van bestaan kan delen, ontvangt hij wel een toeslag, maar deze is lager dan de toeslag van lid 1 en bedraagt 10% van de gehuwdennorm. Nieuw ten opzichte van de voorgaande verordening is dat als er sprake is van meer dan één medebewoner er geen toeslag meer wordt verstrekt. Dat geldt ook voor kamerhuurders en onderhuurders. Zij worden geacht kosten te kunnen delen. Zolang er sprake is van een zelfstandige huishouding, blijft een deel van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan uitsluitend voor rekening van de uitkeringsgerechtigde. Het derde lid sluit bepaalde personen uit, als medebewoners waarmee kosten kunnen worden gedeeld. Dit om te voorkomen dat de toeslag lager wordt vastgesteld terwijl er feitelijk geen mogelijkheden zijn om kosten te delen, dan wel dat het anderszins wenselijk is om de toeslag niet lager vast te stellen. De uitkeringsgerechtigde zal de inlichtingen moeten verstrekken om vast te kunnen stellen of er wel of niet rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van de medebewoner. Om te voorkomen dat inwonende kinderen tot 21 jaar geacht worden het inkomen van hun ouders aan te vullen vindt geen verlaging plaats tot deze leeftijd. Deze leeftijdgrens valt samen met de grens van de onderhoudsplicht van de ouders ten opzichte van hun kinderen. Sinds 1 januari 2010 is de WWB in artikel 25 en 26 gewijzigd. Uitkeringsgerechtigden worden gezien deze wetswijziging niet langer geacht hun kosten van het bestaan te kunnen delen met inwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een inkomen hebben dat lager is dan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs. De gemeente Almelo hanteert door middel deze verordening de iets hogere grens van 50% van het wettelijk minimumloon. Deze grens is in de praktijk gemakkelijker want het is de bijstandsnorm voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder. In de praktijk zullen er waarschijnlijk weinig inwonende kinderen zijn die minder inkomen hebben dan deze norm, want zij kunnen immers beroep doen op de WWB. Met inwonende studerende kinderen worden uitkeringsgerechtigden ook niet geacht de kosten van het bestaan te kunnen delen omdat de gemeente Almelo deelname aan studie door kinderen van minima wil bevorderen. Asielzoekers die buiten een opvangcentrum onderdak hebben, krijgen een vergoeding in het kader van de Regeling toekenning bevoegdheid aan COA tot uitsluiting bepaalde categorieën asielzoekers van verstrekkingen Rva 1997. Deze vergoeding is zo laag dat een bijdrage in de kosten niet is te verwachten. Asielzoekers met een dergelijke vergoeding zijn dan ook uitgesloten als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Artikel 6 Verlaging gehuwdennorm Wanneer in de woning van de uitkeringsgerechtigden een ander zijn hoofdverblijf heeft, die over voldoende inkomsten beschikt, wordt er vanuit gegaan dat deze bepaalde kosten kunnen delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Het is niet van belang of de uitkeringsgerechtigden de kosten daadwerkelijk delen. Dat is een verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigden zelf. Gekozen is, voor een verlaging van 10 procent van de gezinsnorm. Gaat het om meer dan één medebewoner dan wordt er een verlaging van 20 procent toegepast om dat de kosten van het bestaan dan met meer mensen kunnen worden gedeeld. Artikel 7 Verlaging woonsituatie Burgemeester en wethouders verlagen de norm of de toeslag (verder) op grond van artikel 27 WWB als de uitkeringsgerechtigde lagere kosten van bestaan heeft door zijn woonsituatie. Als aan een door de uitkeringsgerechtigde bewoonde woning geen woonkosten voor de uitkeringsgerechtigde zijn verbonden verlagen burgemeester en wethouders de norm met 20% van de gezinsnorm. Onderscheid maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken is niet noodzakelijk. Wanneer de uitkeringsgerechtigde uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kunnen burgemeester en wethouders altijd een beroep doen op hun bevoegdheid van artikel 18 lid 1 WWB. Het artikel richt zich voornamelijk op krakerssituaties en situaties waarin door ex-partners volledig in de woonkosten wordt voorzien. Lid 2, onder b. heeft betrekking op dak- en thuislozen. Als de uitkeringsgerechtigde geen woning bewoont, bedraagt de verlaging 10% van de gezinsnorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Tegenover het ontbreken van woonkosten staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Dit komt tot uitdrukking in deze verlaging, afwijkend van het bepaalde in lid 2, onder a. Artikel 8 Norm schoolverlaters Voor de duur van maximaal zes maanden na beëindiging van onderwijs of beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wtos, verlagen burgemeester en wethouders de norm voor een schoolverlater. 11

De uitkeringsgerechtigde stemde tijdens de studieperiode de bestedingen af op zijn doorgaans beperkte inkomen (veelal uit studiefinanciering). Als hij zijn studie beëindigt nemen zijn noodzakelijke kosten van bestaan niet onmiddellijk toe. Burgemeester en wethouders stemmen daarom de uitkering voor schoolverlaters af op de hoogte van het tijdens de studie genoten inkomen. De invloed van inkomsten bijvoorbeeld uit arbeid of stagevergoeding tijdens de studie speelt hierbij geen rol. De bedoeling van deze norm is de schoolverlater financieel te stimuleren richting arbeidsmarkt. Om de schoolverlater maximaal te stimuleren is voor de schoolverlatersnorm aansluiting gezocht bij het normbedrag voor levensonderhoud van een deelnemer aan beroepsonderwijs, dat in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF) genoemd wordt. Voor 1 januari 2012 werd aangehaakt bij de bedragen, zoals toen genoemd in artikel 33 lid 2, onder a en b van de WWB. Artikel 33 lid 2 WWB is echter ingaande 1 januari 2012 gewijzigd. Sinds 1 januari 2012 wordt in artikel 33 lid 2 WWB verwezen naar artikel 3.18 WSF. In artikel 3.18 WSF worden twee bedragen genoemd voor levensonderhoud: voor hoger onderwijs en voor beroepsonderwijs. Gekozen is alleen gebruik te maken van het laagste bedrag (voor beroepsonderwijs) ook als voor de bijstandverlening hoger onderwijs werd gevolgd. Net als in de Wet studiefinanciering 2000 maken burgemeester en wethouders in de schoolverlatersnorm onderscheid tussen thuisinwonenden en uitwonenden. In de norm schoolverlaters spelen inkomsten uit arbeid geen rol. Dit wordt gecompenseerd door de vrijlating van een deel van de inkomsten uit arbeid voor 6 maanden op grond van artikel 31, lid 2 onder o. van de WWB. De situatie van schoolverlatende alleenstaande ouders leent zich niet voor de toepassing van dit artikel. Alleenstaande ouders vallen derhalve buiten de strekking van dit artikel. De gehanteerde normen voorzien ook niet in de situatie van gehuwden. Eventueel kan wanneer dat wenselijk is bij gehuwden waarvan een of beide partners schoolverlater is/zijn, gebruik worden gemaakt van artikel 18 van de wet. De schoolverlatersnorm heeft een afwijkende systematiek ten opzichte van de systematiek in de rest van deze verordening. Hierdoor zijn de toeslagen en verlagingen van artikel 5, 6, 7 en 9 niet van toepassing op de uitkeringsgerechtigde die is aangemerkt als schoolverlater. Artikel 9 Lagere toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar Op grond van artikel 29 WWB passen burgemeester en wethouders een verlaging toe voor alleenstaanden van 21 en 22 jaar om de inschakeling op de arbeidsmarkt te stimuleren. Gezien het minimumjeugdloon zou een maximale toeslag een drempel opwerpen om werk te aanvaarden. Aangezien het minimumloon voor een 21-jarige lager is dan voor een 22-jarige is de verlaging voor een 21-jarige hoger vastgesteld dan voor een 22-jarige. Het tweede lid verbiedt de gelijktijdige toepassing van de verlaging schoolverlaters met de verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar. Het vastleggen hiervan volgt uit artikel 30 lid 2 onder b WWB. Heeft een 21-jarige alleenstaande bijvoorbeeld een toeslag van 10% dan kan de verlaging nooit meer dan 10% bedragen. Artikel 10 Samenloop Artikel 11 begripsbepalingen Artikel 12 Informatieverstrekking Artikel 13 Signaalsturing Artikel 14 Aangifte bij het Openbaar Ministerie Artikel 15 Verrekening van een recidiveboete Artikel 4:93, vierde lid, van Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat verrekening niet mogelijk is voor zover beslag op de vordering nietig zou zijn. Concreet houdt dit in dat bij verrekening in beginsel rekening moet worden gehouden met de beslagvrije voet zoals deze zijn regeling vindt in artikel 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Wet werk en bijstand geeft het college de bevoegdheid om deze bepaling in de eerste drie maanden na oplegging van de boete buiten toepassing te laten. Het college mag dus de openstaande boetevordering (zowel de recidiveboete als een wellicht nog openstaand bedrag in verband met de eerdere boete) in deze eerste drie maanden volledig met een eventueel bijstandsrecht verrekenen. In eerste instantie was deze verrekening, zoals nu in de IOAW en IOAZ, als een verplichting opgenomen in de WWB. De Tweede Kamer achtte echter, juist bij bijstandsverlening, het risico reëel dat zich situaties zouden kunnen voordoen waarbij de uiteindelijke totale maatschappelijke kosten beduidend hoger lagen dan het met deze invorderingsmethodiek bereikte resultaat. Reden voor de Tweede Kamer om de gemeente in dit kader meer handelingsvrijheid te geven, om juist in deze individuele situaties af te kunnen wijken van het principe. Vandaar dat bij de verrekening met de bijstand niet gesproken wordt over een 12

plicht, maar over een bij verordening nader in te kaderen bevoegdheid. De nadere invulling van deze bevoegdheid volgt in artikel 16 en 17. Artikel 16 Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente bij recidiveboete Dit artikel voorziet in de mogelijkheid voor belanghebbende om het college te verzoeken om in ieder geval de huur (en bij een woning in eigendom de hypotheekrente onder aftrek van de in dit kader ontvangen belastingteruggave en eventueel ontvangen bijzondere bijstand) via de bijstand te laten doorbetalen. Gedachte hierachter is dat vooral moet worden gevreesd dat belanghebbende wanneer hij drie maanden van bijstand verstoken blijft het risico loopt dat hij vanwege de ontstane achterstand in de woonlasten uit huis wordt geplaatst met allerlei eventuele extra kosten voor de maatschappij. Om dit te voorkomen voorziet deze bepaling in de mogelijkheid dat het college het te verrekenen bedrag kan aanpassen, zodat alsnog vanuit de bijstand de woonlasten kunnen worden doorbetaald. Wel is gekozen voor een directe doorbetaling aan de verhuurder/hypotheekverstrekker om te voorkomen dat de bijstand voor andere zaken wordt ingezet, waardoor alsnog het risico van uithuisplaatsing reëel blijft. In het tweede lid van dit artikel is daarnaast bepaald dat een verzoek tot doorbetaling zonder meer wordt geweigerd indien belanghebbende in redelijkheid over voldoende gelden kan beschikken om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te voorzien dan wel in redelijkheid deze gelden op korte termijn kan verwerven. Gesproken wordt over gelden, niet over middelen. Van het in de Wet werk en bijstand gedefinieerde middelen begrip zijn immers een aantal posten uitgesloten. Denk dan bijvoorbeeld aan bedragen die belanghebbende heeft ontvangen in het kader van een immateriële schadevergoeding of bedragen waarover belanghebbende wel beschikt, maar die bij saldering met de openstaande schulden geen aan te spreken vermogen opleveren. Dit zijn echter wel gelden die belanghebbende in deze situatie kan aanspreken voor zijn levensonderhoud, voor zover hij er in ieder geval in redelijkheid over kan (gaan) beschikken. Iemand kan bijvoorbeeld redelijkerwijs over gelden gaan beschikken, indien het redelijk is dat hij of binnen afzienbare tijd vermogensbestanddelen te gelde weet te maken, of op korte termijn werk weet te aanvaarden. Belanghebbende kan natuurlijk altijd al zijn bezittingen verkopen en op die wijze over gelden gaan beschikken, maar het is niet redelijk dat het college in deze van belanghebbende verlangt dat hij bezittingen verkoopt die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn (denk aan meubels en bed). En natuurlijk kunnen inkomsten worden verworven door werk te aanvaarden, maar indien de afstand tot de arbeidsmarkt heel groot is, is het niet reëel om te verwachten dat dit op zeer korte termijn zal lukken. In dit soort situaties kan dus niet met een beroep op het tweede lid een verzoek tot doorbetaling zonder meer worden afgewezen. Dat gesproken wordt over een verzoek houdt in dat belanghebbende zelf in actie moet komen zo hij de verrekening wil laten aanpassen. Dat houdt tevens in dat een dergelijk verzoek ook lopende de drie maanden van verrekening kan worden gedaan, mocht bijvoorbeeld plots blijken dat uithuiszetting dreigt of dat verwachte inkomsten uitblijven. Artikel 17 In dit artikel zijn een tweetal situaties benoemd waarin het college ondanks de in de wet opgenomen bevoegdheid toch de beslagvrije voet bij verrekening in acht neemt. De genoemde omstandigheden betreffen situaties die ook tijdens de parlementaire behandeling expliciet zijn benoemd. Artikel 18 Afstemming van de uitkering Dit artikel bevat de taak van het college om de uitkering te stemmen indien wordt geconstateerd dat belanghebbende zich niet aan de verplichtingen van de WWB, IOAW of IOAZ (niet zijnde de inlichtingenplicht waarvoor sinds 1 januari 2013 een boete regime geldt) of nadere voorwaarden van het college heeft gehouden. Artikel 19 Berekeningsgrondslag Dit artikel bepaalt dat de afstemming wordt toegepast op de uitkeringsnorm van WWB, IOAW of IOAZ, periodieke bijzondere bijstand die aan jongeren wordt verstrekt voor levensonderhoud en andere vormen van bijzondere bijstand. Gezien het karakter van de andere vormen van bijzondere bijstand, ligt een verlaging van het uitkeringsbedrag voor levensonderhoud wegens schending van een of meer verplichtingen niet in de rede. Wel kan bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand een rol spelen of betrokkene zijn verplichtingen in voldoende mate is nagekomen. Dit geldt dan vooral voor de plicht om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan. Artikel 20 Het besluit tot opleggen van een afstemming 13