Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBROT:2016:665

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

ECLI:NL:RBAMS:2016:199

ECLI:NL:RBUTR:2009:BI6799

ECLI:NL:RBROT:2015:5262

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBMID:2007:BB8676

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

ECLI:NL:RBZWB:2013:11284

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:RBROT:2008:BG2357

Rechtspraak.nl - Print uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2013:11405

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:RBMNE:2015:5675


ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9384

ECLI:NL:RBMID:2010:BP5101

ECLI:NL:RBALK:2010:BP3091

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0624

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6133

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBROT:2010:BN8300

ECLI:NL:RBLIM:2014:7598

ECLI:NL:RBLIM:2014:7733

ECLI:NL:RBROT:2015:7740

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN1218

Rechtbank Amsterdam CV EXPL Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:RBMID:2008:BE0039

ECLI:NL:RBLIM:2014:6224

ECLI:NL:RBNNE:2013:6272

ECLI:NL:RBROT:2009:BI9844

ECLI:NL:RBROT:2017:5084

ECLI:NL:RBNNE:2014:131

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8812

ECLI:NL:RBROT:2012:BV6392

ECLI:NL:RBDHA:2017:4885

ECLI:NL:RBROT:2009:BJ2053

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBLIM:2017:1301

ECLI:NL:RBROT:2007:BB1240

ECLI:NL:RBZLY:2009:BL7181

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8221

ECLI:NL:RBDHA:2013:18614

ECLI:NL:RBDHA:2017:7283

ECLI:NL:RBGEL:2016:7158

ECLI:NL:RBROT:2017:3565

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3422

ECLI:NL:RBGEL:2017:4300

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBNNE:2017:2980

ECLI:NL:RBROT:2015:2010

ECLI:NL:RBDHA:2016:14100

ECLI:NL:RBARN:2007:BB1598

ECLI:NL:RBROT:2016:6088

ECLI:NL:RBHAA:2009:BI7758

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN9920

ECLI:NL:RBROT:2017:886

ECLI:NL:RBARN:2011:BU6953

ECLI:NL:RBROT:2011:BP3927

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

ECLI:NL:RBAMS:2014:8805

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

ECLI:NL:RBAMS:2014:290

ECLI:NL:RBARN:2011:BU7634

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBMNE:2013:BY8980

ECLI:NL:RBARN:2011:BP3591

Eiseres zal hierna [A] genoemd worden. Gedaagden zullen hierna ieder afzonderlijk [B] en [C], alsmede gezamenlijk [B] c.s. genoemd worden.

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9753

ECLI:NL:RBOVE:2016:5109

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:RBOVE:2016:4562

ECLI:NL:RBNNE:2014:1383 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C HA ZA

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

ECLI:NL:RBLIM:2017:2053

ECLI:NL:RBROT:2015:4468

ECLI:NL:RBZLY:2007:BC5305

zaaknummer / rolnummer: / KG ZA

ECLI:NL:RBONE:2013:BZ0282

ECLI:NL:GHAMS:2017:526 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBDHA:2017:364

ECLI:NL:RBROT:2015:5910

ECLI:NL:GHAMS:2014:4363 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer


ECLI:NL:RBAMS:2017:5266

ECLI:NL:RBMID:2011:BR4744

Transcriptie:

pagina 1 van 5 LJN: BY0153, Rechtbank 's-gravenhage, 409427 / HA ZA 11-2833 Datum 03-10-2012 uitspraak: Datum 15-10-2012 publicatie: Rechtsgebied: Civiel overig Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig Inhoudsindicatie:Eiser vordert van verzekeraar uit hoofde van zijn opstalverzekering uitkering van verzekeringspenningen voor zijn verbrande spuitcabine. Volgens eiser is de spuitcabine onroerend in de zin van de opstalverzekering. Nu voor de definitie van onroerende zaak in de polisvoorwaarden is aangesloten bij de wettelijke definitie, is aan de orde of de spuitcabine als onroerende zaak in de zin van artikel 3:4 BW dan wel 3:3 BW moet worden gekwalificeerd. De spuitcabine is naar het oordeel van de rechtbank noch op grond van de verkeersopvattingen in de zin van artikel 3:4 lid 1 BW noch op grond van het fysieke criterium van artikel 3:4 lid 2 BW een bestanddeel van het gebouw. De spuitcabine is evenmin zodanig (indirect) duurzaam met de grond verenigd dat sprake is van een onroerende zaak in de zin van artikel 3:3 lid 1 BW. De rechtbank wijst de vordering af. Vindplaats(en): Rechtspraak.nl Uitspraak vonnis RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 409427 / HA ZA 11-2833 Vonnis van 3 oktober 2012 in de zaak van [A], h.o.d.n. [A] AUTO- EN INDUSTRIEEL SPUITWERK, wonende te [woonplaats], eiser, advocaat mr. M. van der Bent, tegen de naamloze vennootschap NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ. N.V., gevestigd te 's-gravenhage, gedaagde, advocaat aanvankelijk mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, thans mr. D. Knottenbelt. Partijen zullen hierna [A] en Nationale-Nederlanden genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 12 december 2011, met producties; - de conclusie van antwoord van 21 maart 2012, met producties; - het tussenvonnis van 4 april 2012 waarin een comparitie van partijen is gelast; - het proces-verbaal van comparitie van 16 augustus 2012 en de daarin genoemde gedingstukken. 1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald. 2. De feiten

pagina 2 van 5 2.1. [A] exploiteert sinds 2006 een autoschadeherstelbedrijf vanuit één van de drie units van een bedrijfsverzamelgebouw aan de [straat, huisnummer] te [woonplaats] (hierna: de loods). [A] heeft aanvankelijk de loods gehuurd en is sinds juli 2008 eigenaar van het gehele gebouw. 2.2. [A] heeft in de loods een spuitcabine opgebouwd. Bij verzekeraar De Algemene Zeeuwse heeft [A] ten behoeve van zijn roerende zaken een bedrijfsschadeverzekering afgesloten waarbij de spuitcabine is meeverzekerd. 2.3. Na aankoop van het gebouw heeft [A] een opstalverzekering afgesloten bij Nationale- Nederlanden. In de algemene polisvoorwaarden, genoemd op het polisblad van 13 februari 2009, is - onder meer - opgenomen: Artikel 1 Begrippen ( ) 1.4 Gebouw Een als zodanig omschreven onroerende zaak met inbegrip van: - al hetgeen volgens verkeersopvatting daarvan deel uitmaakt; - alle bijbehorende bouwsels die naar hun aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven, voor zover niet voor afzonderlijke sommen verzekerd. ( ) Artikel 3 Gedekte gebeurtenissen 3.1 Brand Brand, zoals vermeld in de Nadere omschrijvingen. 2.4. Op 25 februari 2009 heeft een brand gewoed in de loods. Door de brand is de in de loods aanwezige spuitcabine beschadigd. Nationale-Nederlanden heeft onder de opstalverzekering een bedrag aan [A] uitgekeerd, exclusief de schade aan de spuitcabine. 3. Het geschil 3.1. [A] vordert samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat Nationale-Nederlanden voor de schade aan de spuitcabine van [A] en de vervangen vloer gehouden is dekking te verlenen onder de opstalverzekering, en Nationale- Nederlanden zal veroordelen tot betaling aan [A] van 81.499,61, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2011, subsidiair vanaf 12 december 2011, tot aan de dag der algehele voldoening en Nationale-Nederlanden zal veroordelen tot betaling aan [A] van de aanvullende kosten die [A] gehouden is aan KnowRisk B.V. (hierna: KnowRisk) te betalen, met veroordeling van Nationale -Nederlanden in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. 3.2. Ter onderbouwing van zijn vorderingen met betrekking tot de spuitcabine stelt [A] - zakelijk weergegeven - dat Nationale-Nederlanden de spuitcabine ten onrechte als roerend heeft aangemerkt waardoor de spuitcabine volgens Nationale-Nederlanden buiten dekking van de opstalverzekering zou vallen. Volgens [A] dient de spuitcabine op grond van artikel 3:3 lid 1 BW als onroerende zaak aangemerkt te worden omdat er sprake is van een duurzame verbinding met de grond. Indien de spuitcabine door de rechtbank niet als onroerende zaak wordt gezien, is het volgens [A] een bestanddeel van zijn bedrijfsloods in de zin van artikel 3:4 BW. Een bestanddeel van een onroerende zaak is zelf ook onroerend. De nieuwe spuitcabine is eind 2009 / begin 2010 geplaatst en daarvoor heeft [A] in totaal een bedrag van 61.205,80 exclusief BTW betaald, zodat [A] dit bedrag als vergoeding onder de opstalverzekering van Nationale-Nederlanden vordert. 3.3. Ten aanzien van de vorderingen die zien op de vervangen vloer stelt [A] dat de vloer in het bij [A] in gebruik zijnde deel van het gebouw door de brand was aangetast en vervangen moest worden. Tijdens de inspectie door de betrokken experts was niet goed zichtbaar dat ook een gedeelte van de vloer van de naastgelegen unit beschadigd was geraakt. Bij het afbreken en opnieuw opbouwen van de loods werd dit zichtbaar en vervolgens is 100 m² vloer van de naastgelegen unit vervangen. Door de experts is de prijs voor reparatie van de vloer vastgesteld op 59,26 per m², zodat het herstel van 100 m² 5.926,- bedraagt. 3.4. Daarnaast stelt [A] dat hij kosten heeft gemaakt voor inschakeling van de heer [B] van KnowRisk

pagina 3 van 5 die namens [A] met Nationale-Nederlanden heeft gecorrespondeerd over vergoeding van de door [A] gestelde schade. Deze kosten bedragen 12.579,81 exclusief BTW. 3.5. Ten slotte stelt [A] dat zijn advocaat buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht, waarvoor op grond van rapport Voor-werk II een vergoeding van 1.788,- gerechtvaardigd is. 3.6. Nationale-Nederlanden voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. In geschil is of Nationale Nederlanden onder de opstalverzekering dekking dient te verlenen voor de schade aan de spuitcabine. Nationale Nederlanden stelt zich allereerst op het standpunt dat de spuitcabine is verzekerd onder de door [A] als huurder afgesloten inboedelverzekering en dat bij het afsluiten van de verzekering expliciet is besproken dat de spuitcabine niet onder de opstalverzekering zou vallen; [A] stelt dat er in het geheel niet over is gesproken. Partijen hebben bij gelegenheid van de comparitie van partijen de rechtbank verzocht voorrang te geven aan de vraag of de spuitcabine als roerend dan wel onroerend aangemerkt dient te worden, zodat de rechtbank dat geschilpunt als eerste zal beoordelen. 4.2. De polisvoorwaarden geven in artikel 1.4 een definitie van het begrip gebouw waarbij in de toelichting op wat tot een onroerende zaak behoort kennelijk aansluiting is gezocht bij (achtereenvolgens) het begrip bestanddeel zoals gedefinieerd in artikel 3:4 lid 1 BW en bij het bepaalde in artikel 3:3 lid 1 BW, zodat de rechtbank de polisvoorwaarden aan de hand van de (jurisprudentie op de) desbetreffende wetsartikelen zal uitleggen. Het gaat daarbij om twee van elkaar te onderscheiden beoordelingen met eigen maatstaven. 4.3. Voor de beoordeling van de vraag of de spuitcabine volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van een andere zaak in de zin van artikel 3:4 lid 1 BW, is van belang of het gebouw en de spuitcabine in constructief opzicht op elkaar zijn afgestemd en of het gebouw bij het ontbreken van de apparatuur als onvoltooid moet worden beschouwd (HR 15 november 1991, NJ 1993, 316). 4.4. Vast staat dat [A] toen hij de loods als huurder betrok een tweedehands spuitcabine heeft gekocht van 7 meter lang, 4 meter breed en 3,5 meter hoog. Hij heeft deze toen zelf afgebroken en in zijn loods weer opgebouwd. De spuitcabine is met U-profielen en keilbouten in de betonvloer van de grond verankerd. De cabine staat op een groot rooster dat ligt op een uitsparing in de vloer. In de uitsparing in de vloer zit een put. De lucht wordt afgevoerd door een afzuigsysteem in de put. Ook het erbij behorende afzuigsysteem heeft [A] zelf aangelegd. 4.5. Anders dan [A] betoogt, acht de rechtbank de spuitcabine op grond van verkeersopvattingen geen bestanddeel van het gebouw geworden, waartoe zij als volgt overweegt. De in de grond aangebrachte uitsparingen voor de afzuigkanalen van de spuitcabine zijn niet zodanig dat sprake is van een wezenlijke constructieve afstemming tussen loods en zaak. Het gaat om voorzieningen van ondergeschikte aard, waarbij - als onweersproken - vaststaat dat het dichten van het gat in de vloer door het opvullen met beton ongeveer 6.000,- kost, hetgeen een relatief gering bedrag is. Voorts is niet gebleken dat de loods na verwijdering van de spuitcabine niet meer als bedrijfshal geschikt zou zijn. De loods is niet specifiek als autoschadebedrijf gebouwd, maar door [A] daartoe geschikt gemaakt. De spuitcabine neemt slechts een deel van de loods in beslag en ook de in de grond aangebrachte uitsparingen staan het gebruik als bedrijfshal niet in de weg. De loods kan daarom geenszins als incompleet worden beschouwd wanneer de spuitcabine wordt verwijderd (vgl. HR 6 oktober 2000, NJ 2001, 167 en HR 28 juni 1996, NJ 1997, 397). 4.6. Evenmin is de spuitcabine op grond van een fysiek criterium in de zin van artikel 3:4 lid 2 BW bestanddeel geworden. De stelling van [A] dat bij verwijdering van de spuitcabine een gat in de grond van 28 m² resteert, zodat hij dat deel van de loods niet meer kan gebruiken en mitsdien sprake is van een substantiële beschadiging, is niet doorslaggevend. Het betreffen immers - zoals hiervoor weergegeven - voorzieningen van ondergeschikte aard die tegen relatief geringe kosten ongedaan gemaakt kunnen worden. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de spuitcabine zelf bij verwijdering niet significant beschadigd raakt.

pagina 4 van 5 4.7. Thans is aan de orde de vraag of de spuitcabine op grond van duurzame vereniging (hetzij rechtstreeks hetzij indirect) in de zin van artikel 3:3 lid 1 BW onroerend is geworden. In het Portocabin arrest heeft de Hoge Raad als richtsnoer gegeven dat daartoe van belang is of het gebouw of werk naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, waarbij moet worden gelet op de bedoeling van de bouwer voor zover deze naar buiten kenbaar is en blijkende uit bijzonderheden van aard en inrichting van dat gebouw of werk. Vanwege de zakenrechtelijke verhoudingen dient de bestemming om duurzaam ter plaatse te blijven naar buiten kenbaar te zijn, waarbij de verkeersopvattingen niet als zelfstandige maatstaf kunnen worden gebezigd voor de beoordeling of een zaak onroerend of roerend is (HR 31 oktober 1997, NJ 1998, 97). 4.8. Ten aanzien van apparatuur in een gebouw die niet als bestanddeel kan worden aangemerkt, zal slechts in bijzondere gevallen mogen worden aangenomen dat deze (indirect) duurzaam is verenigd met de grond. Van cruciaal belang is daarbij de subjectieve bedoeling van de bouwer. Uit de onder 4.4 weergegeven feiten blijkt allereerst dat de bouwer van de spuitcabine niet de bedoeling heeft gehad de cabine duurzaam aan een zekere locatie te binden. De spuitcabine is immers demontabel. En ook als [A] als bouwer - in de zin van installateur - wordt beschouwd, acht de rechtbank die bedoeling niet aanwezig. [A] heeft als huurder van de loods de cabine tweedehands gekocht, hem afgebroken en vervolgens zelf weer in de loods opgebouwd. Niet kan worden aangenomen dat [A], die op dat moment dus slechts een persoonlijk recht van gebruik van de grond had, de bedoeling had dat de cabine daarmee onroerend zou worden. Dit rechtsgevolg zou immers (op grond van het bepaalde in artikel 5:20 sub e BW) tevens impliceren dat hij de eigendom zou verliezen van de demontabele spuitcabine, omdat hij toen geen eigenaar was van de loods. Dat verklaart ook waarom hij voor de spuitcabine een inboedelverzekering had afgesloten (zie onder 2.2.). De stelling van [A] dat hij zijn bedrijf niet kan uitoefenen zonder spuitcabine zodat deze bestemd is duurzaam ter plaatse te blijven, verwerpt de rechtbank, reeds omdat voor het oordeel over het karakter van de spuitcabine beslissend is de omstandigheden ten tijde van de plaatsing ervan. 4.9. Evenmin kan op grond van andere omstandigheden geoordeeld worden dat er sprake is van de bedoeling om de spuitcabine duurzaam ter plaatse te laten blijven. De cabine vormt immers visueel en functioneel niet één geheel met het bedrijfscomplex terwijl de spuitcabine naar zijn aard en inrichting niet bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven. Dat de spuitcabine met U-profielen en keilbouten in de betonvloer van het gebouw is verankerd en is aangesloten op een ondergronds afzuigsysteem, zoals [A] stelt, maakt dit niet anders. Er is geen sprake van vereniging door fundering van de spuitcabine nu deze in een paar dagen weer is te demonteren en in een ander pand op te bouwen. Het voorgaande impliceert dat de spuitcabine niet op grond van artikel 3:3 BW als onroerend kan worden aangemerkt. 4.10. Een en ander betekent dat de spuitcabine niet kan worden aangemerkt als een gebouw in de zin van artikel 1.4 van de Algemene polisvoorwaarden. Dat betekent tevens dat niet meer ter zake doet of Nationale-Nederlanden en [A] expliciet hebben afgesproken dat de spuitcabine een roerende zaak is, zoals Nationale-Nederlanden betoogt en [A] betwist. Het onderdeel van de vordering van [A] gegrond op een uitkering voor de spuitcabine onder de opstalverzekering ( 61.205,80 exclusief BTW) ligt dan ook voor afwijzing gereed. 4.11. Met betrekking de schade aan de vloer van de naast gelegen unit overweegt de rechtbank als volgt. Tussen partijen staat vast dat door de experts van [A] en Nationale-Nederlanden na de brand de omvang van de schade aan het gehele gebouw is getaxeerd en opgenomen in de akte van taxatie die door beide partijen is ondertekend. Zoals Nationale-Nederlanden terecht opmerkt is deze akte van taxatie een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. Dat betekent dat de omvang van de schade tussen partijen bindend is vastgesteld, zodat [A] - wat er ook zij van zijn stellingen - geen aanspraak kan maken op aanvullende schadevergoeding voor eventuele beschadiging van de vloer van de naastgelegen unit. De rechtbank zal ook dit onderdeel van de vordering afwijzen. 4.12. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, inclusief de gevorderde nakosten. 5. De beslissing

pagina 5 van 5 De rechtbank 5.1. wijst de vorderingen af, 5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Nationale-Nederlanden tot op heden begroot op 1.158,- aan salaris van de advocaat en 1.744,- aan verschotten, 5.3. veroordeelt [A] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen - onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [A] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan - met een bedrag van 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, 5.4. verklaart de veroordelingen onder 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.M. Ahsmann en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.?