REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE Beslissing d.d. 17 juli 2008 naar aanleiding van de op 17 september 2007 ingekomen klacht van A, wonende te B, k l a g e r -tegen- C, huisarts te D, gemachtigde: mr. L. Fedder, verbonden aan de Stichting Rechtsbijstand Gezondheidszorg te Utrecht, v e r w e e r d e r 1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE Klager heeft een klaagschrift ingediend voorzien van bijlagen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend voorzien van bijlagen. Vervolgens heeft klager gerepliceerd en verweerder gedupliceerd. Beide partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek. De zaak is behandeld ter openbare zitting van 17 mei 2008, alwaar partijen in persoon zijn verschenen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.
2 2. DE FEITEN 2.1 Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan. 2.2 Klager was patiënt in de (antroposofische) huisartsenpraktijk van verweerder. In november 2005 verrekte klager zijn linker achillespees bij het sporten (squashen). Op 2 februari 2006 bezocht hij het spreekuur van verweerder vanwege pijnklachten van deze blessure. Verweerder constateerde een duidelijke zwelling in het verloop van de linker achillespees en heeft hierop een echo laten maken. Dit onderzoek werd op 21 februari 2006 uitgevoerd en toonde een verdikking van de linker achillespees. Op 10 maart 2006 kwam klager weer op verweerders spreekuur. Klager had dagelijks veel pijn. Verweerder heeft klager een injectie gegeven rondom de pees met 20 mg kenacort en marcaïne. Bij controle op 27 maart 2006 was de zwelling met 80% verminderd, maar klager had nog steeds pijn. Verweerder heeft toen een tweede injectie gegeven met dezelfde samenstelling. Op 14 april 2006 heeft verweerder een derde, zelfde injectie gegeven. Verweerder heeft hierbij aanvullend antroposofische/ homeopathische middelen gegeven. 2.3 Medio juni 2006 kreeg klager bij een ongeluk(je) met de motormaaier ineens hevige pijn in de linkerkuit. Hij bezocht daarvoor verweerders spreekuur op 12 juli 2006. Verweerder constateerde dat er sprake was van een achillespeesruptuur en verwees klager naar de orthopeed E te D voor behandeling. Deze besloot tot een conservatieve behandeling. Vervolgens heeft klager zich gewend tot de kliniek F en het G te H, waar met behulp van de flexor hallucis longuspees een achillespeesreconstructie is uitgevoerd.
3 3. DE KLACHT Klager verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij: a) als antroposofisch arts ondeskundig heeft gehandeld door in korte tijd driemaal een corticosteroïd injectie in de achillespees te geven, waardoor de pees poreus is geworden; b) onvoldoende heeft gesproken over bijwerkingen en mogelijke complicaties; dit te meer nu er in brede kring twijfel bestaat over deze injecties. 4. HET VERWEER Het verweer komt er zakelijk weergegeven op neer dat er geen duidelijke richtlijnen zijn voor de behandeling van klachten van de achillespees. Uit de wetenschappelijke literatuur komt niet eenduidig naar voren dat het geven van drie injecties met corticosteroïden als juist of onjuist moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft verweerder toegegeven dat hij tekort is geschoten in het bespreken van mogelijke bijwerkingen en complicaties met klager. 5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE 5.1 Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. 5.2 Met betrekking tot onderdeel a van de klacht wijst het College erop dat gelet ook op het verhandelde ter zitting ervan uitgegaan moet worden dat verweerder niet in de achillespees maar rondom de pees heeft geïnjecteerd. Daarom ontbreekt anders dan klager meent het oorzakelijke verband tussen de injecties en de achillespeesruptuur. Er bestaat geen richtlijn
4 voor het behandelen van achillespeesklachten. Het is het College voorts gebleken dat de weinige voorhanden wetenschappelijke studies naar de behandeling van pijnklachten met corticosteroïd injecties de slotsom trekken dat het op de langere termijn niet uitmaakt of deze injecties al dan niet worden gegeven. Met andere woorden: het kan geen kwaad. Niet gezegd kan dan ook worden dat verweerder door het geven van drie injecties met een tussenpoos van steeds ongeveer 2½ week de in 5.1 omschreven norm heeft overtreden. Het College heeft daarbij in aanmerking genomen dat verweerder correct heeft gehandeld door voorafgaand aan een injectie eerst een echo te laten maken, en dat uit de dosering van de injecties blijkt dat hij rekening heeft gehouden met mogelijke bijwerkingen. Dat verweerder antroposofisch arts is maakt niet dat zijn handelen of nalaten anders behoort te worden beoordeeld dan dat van een gewone huisarts. Onderdeel a van de klacht is dus ongegrond. 5.3 Het klachtonderdeel b betreft in feite het informed consent. Het College stelt vast dat verweerder klager niet vooraf heeft gesproken over mogelijke bijwerkingen en complicaties van het injecteren met corticosteroïden. Bij de tweede en de derde injectie heeft verweerder dit eveneens nagelaten. Het College constateert dat, in het verlengde van het gebrek aan informatie, verweerder bij het eerste consult, maar ook daarna, klager niet de keus heeft gelaten tussen een conservatieve behandeling (rust houden) en het geven van één of meer injecties. Dit had verweerder naar het oordeel van het College wel moeten doen. Onderdeel b van de klacht is dus gegrond. Verweerder is zoals hij ter zitting ook heeft toegegeven wat dit betreft tekort geschoten in zijn verplichting klager te informeren over zijn behandeling. 5.4 Nu onderdeel b van de klacht gegrond is, zal een maatregel worden opgelegd. Naar het oordeel van het College kan in dit geval worden volstaan met opleggen van de maatregel van waarschuwing. Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder ter zitting ruiterlijk heeft toegegeven dat hij tekort is geschoten in het bespreken van bijwerkingen en complicaties met klager. Voorts is gebleken dat verweerder zich thans heeft verdiept in de wetenschappelijke literatuur betreffende corticosteroïd injecties, zodat de kans op herhaling nihil is te achten.
5 6. DE BESLISSING Het College waarschuwt verweerder. Aldus gedaan in raadkamer door mr. W. J. B. Cornelissen, voorzitter, mr. J. E. van den Steenhoven-Drion, lid-jurist, dr. P.J.G. Jörning, dr. H.E. Sluiter en dr. A. P. E. Sachs, ledengeneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2008 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris. voorzitter secretaris Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.