College van Procureurs-Generaal



Vergelijkbare documenten
Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I

Datum 19 december 2014 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het strafbaar stellen van wraakporno

Factsheet. Wetgeving kinderporno, opsporing en vervolging Laatste update: april 2019 Expertisebureau Online Kindermisbruik. Auteur: mr. S.R.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

VOOR RECHTSPRAAK NEDERLANDSE VERENIGING. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus EH DEN HAAG.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Advies Wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen

Na overleg met de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

College van Procureurs-Generaal

Na overleg met de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Directoraat-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

MEMORIE VAN TOELICHTING. 1. Inleiding

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

Gehoord de gerechten heeft de Raad de eer u als volgt te berichten.

SAMENVATTING Achtergrond Onderzoeksopzet

College van Procureurs-Generaal

Wetboek van Strafrecht

Advies initiatiefwetgeving strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel

Minister van Justitie. Naar aanleiding van uw verzoek bericht ik u als volgt.

De Minister van Veiligheid en Justitie mr. I.W. Opstelten Postbus EH Den Haag.

Advies inzake initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het strafbaar stellen van seksuele intimidatie

ECLI:NL:RBGEL:2017:1090

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA ZITTINGSPLAATS BONAIRE STRAFVONNIS

Advies inzake initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het strafbaar stellen van seksuele intimidatie

De Minister van Justitie

ECLI:NL:GHARL:2013:9938

1. Inleiding. Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

Geachte heerteeven, Strekking wetsvoorstel

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 2

2595 AJ Den Haag Ministerie van Justitie en Veiligheid T www. omnl Postbus EH S GRAVEN HAGE

Richtlijn voor Strafvordering seksueel misbruik van minderjarigen

ECLI:NL:GHDHA:2015:1193

ECLI:NL:RBMNE:2016:978

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR RECHTSPPjy^K

Aan de minister van Veiligheid en Justitie Mr. I.W. Opstelten Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Opstelten,

Ons kenmerk z Contactpersoon. Onderwerp Advies inzake Boeken 3 tot en met 6 nieuwe Wetboek van Strafvordering

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

2 Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak

Datum 9 oktober 2018 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over het bericht dat de naam van de kerk boven het welzijn van de mens komt

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 2005, directie Wetgeving, nr. ; De Raad van State gehoord (advies van );

Rapport. Datum: 25 maart 2002 Rapportnummer: 2002/086

advies. Strekking wetsvoorstellen

Datum 6 januari 2016 Onderwerp Gespreksnotitie Nationaal Rapporteur rondetafelgesprek kindermisbruik. Geachte voorzitter,

ECLI:NL:RBHAA:2011:BP8672

Publicatieblad van de Europese Unie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

ECLI:NL:RBUTR:2010:BL4830

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ADVIES. Concept-wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten

DPENBAAR MINISTERIE. College van procureurs-generaal. 2595AJ Den Haag

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijziging van de regeling van de bevrijdende verjaring in het Burgerlijk Wetboek in geval van schade veroorzaakt door strafbare feiten

Adviescommissie voor. Vreemdelingenzaken. 1. Inhoud van het voorstel. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Preadvies van de. Adviescommissie Strafrecht. inzake

Privacyverklaring Meldpunt Kinderporno op Internet

14279/10 mak/ngs/rb 1 DG H 2B

De voorgestelde wettekst, alsmede de daarbij behorende memorie van toelichting geven de NVvR aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.

College van Procureurs-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Ons kenmerk z

De Minister van Veiligheid en Justitie mr. I.W. Opstelten Postbus EH Den Haag bezoekadres Kneuterdijk EM Den Haag

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH DEN HAAG

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

Datum 13 augustus 2018 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over Aangiftebereidheid van minderjarige slachtoffers mensenhandel

Vreemdelingenzaken. Adviescommissie voor. Postbus EH DEN HAAG. 24 november 2014 ACVZ/ADV/20 14/017

VOOR Rf CH f SPRAAK. Geachte heer Hirsch Ballin,

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

ECLI:NL:RBBRE:2009:BH5369

Ons kenmerk z Contactpersoon. Onderwerp Advisering ontwerpbesluit onderzoek in een geautomatiseerd werk

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

ECLI:NL:GHSHE:2010:BN7215

Ons kenmerk z Contactpersoon

No.W /III 's-gravenhage, 21 augustus 2015

Pubers in beeld OM-beleid bij door jongeren geproduceerde seksuele afbeeldingen van minderjarigen

ECLI:NL:RBOVE:2016:1480. Datum uitspraak: Datum publicatie: Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg - meervoudig.

ECLI:NL:RBGEL:2015:5702. Uitspraak

No.W /II 's-gravenhage, 5 november 2012

Ad 2. Verbetering regeling identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden Dit onderdeel van het wetsvoorstel bevat drie wijzigingen.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ons kenmerk z Onderwerp Wetgevingsadvies Tijdelijk besluit experiment vervroegde inzet no-risk polis

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de volgende onderwerpen.

Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming ~ 2500 GC Den Haag

efogn ARUM Volgrirt.5/7 o- I ALHIER. ( 2 j zoog ) Oranjestad, 2 5 On 2010 Aan: Onderwerp:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Camera-toezicht op de werkplek

Transcriptie:

Openbaar Ministerie OBD College van Procureurs-Generaal Voorzitter Postbus 20305 2500 EH Den Haag P~ns Clauslaan 16 2595 AJ Den Haag Minister van Veiligheid en Justitie Telefoon +31 (0)703399600 : Postbus 20301 telefax +31 (0)70.3399652 2500 EH S-GRAVENHAGE : Onderdeel Beleid & Stategie Bij beantwoording de datum en Contactpersoon ons kenmerk vermelden. Wilt u Doorkiesnummer(s) slechts één zaak in uw b~ef E-mail behandelen Datum 30 augustus 2012 Ons kenmerk Uw kenmerk Onderwerp Advies conceptwetsvoorstel tot implementatie van de EU richtlijn betreffende het tegengaan van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie (PbEU L 335) Geachte heer Opstelten, Bij brief van 6 juni 2012 heeft u het College van procureurs-generaal gevraagd te adviseren over een conceptwetsvoorstel inzake de bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpomografie. Met het wetsvoorstel wordt beoogd de EU-richtlijn 20111921EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 in de Nederlandse wetgeving te implementeren (hierna: de richtlijn ). In de memorie van toelichting wordt geconstateerd dat de Nederlandse wetgeving voor een belangrijk deel al voldoet aan de internationale verplichtingen waar het gaat om de bestrijding van seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie. De aanpassingen aan de Nederlandse wetgeving kunnen derhalve beperkt blijven. Met instemming heeft het College kennis genomen van het zeer uitvoerige overzicht in de memorie van toelichting van alle inspanningen die de afgelopen jaren door eenieder, nationale en internationale wetgevers en alle ketenpartners, zijn verricht waar het gaat om de versterking van de bestrijding van kindermisbruik en kinderpornografie. Het overzicht is verhelderend en informatief en verdient een compliment. Maar tegelijkertijd is duidelijk dat het noodzakelijk is dat, ook in internationaal verband, het beleid en de operationele samenwerking verder moet worden ontwikkeld om daders van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen aan te pakken. De bestrijding van seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen staat hoog

30 augustus2012!] op de lijst van prioriteiten. Het openbaar ministerie participeert in de inmiddel~ ingestelde Taskforce kindermishandeling. Deze Taskforce moet toezien op de :~-~ uitvoering van het actieplan voor de aanpak van kindermishandeling en seksue~l misbruik. De versterking van de aanpak van kinderporno is opgenomen in het Programmaplan High Impact Crime. Voor de praktijk is het - uiteraard - van gro:ot belang dat de wetgeving goed is toegesneden op de aanpak van deze ernstige ~m van criminaliteit. Vanuit deze invalshoek behoeft het wetsvoorstel verbetering. ~ het navolgende zal het College op de verschillende onderdelen ingaan. Artikel 1 onderdeel A Aan artikel 240b wordt een nieuw lid toegevoegd, waarin wordt bepaald dat onder een afbeelding van een seksuele gedraging als bedoeld in het eerste lid mede wordt begrepen een afbeelding houdende een ontuchtige weergave van de geslachtsorganen van een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt. In de memorie van toelichting wordt beargumenteerd dat de betekenis die de Hoge Raad in zijn jurisprudentie heeft gegeven aan het begrip seksuele gedraging in artikel 240h, aansluit bij de definitie van kinderpornografie die in artikel 2 van de richtlijn is opgenomen. In deze definitie, in onderdeel c - ii, is tevens opgenomen elke weergave voor primair seksuele doeleinden van de geslachtsorganen van een kind;. Omwille van een eenduidige implementatie wordt voorgesteld om dit onderdeel uit de definitie in artikel 240b Sr op te nemen. Een inhoudelijke wijziging van artikel 240b Sr wordt niet beoogd, de wijziging moet tevens worden gezien als een codificatie van de rechtspraak van de Hoge Raad, meer in het bijzonder HR 7 december 2010, UN B06446. Het College is echter van oordeel dat met de voorgestelde wijziging niet alleen de reikwijdte van artikel 240h Sr, zoals die nu in de praktijk wordt uitgelegd, feitelijk wordt beperkt, maar ook dat de definitie in artikel 2 van de richtlijn te beperkt wordt geïmplementeerd. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 december 2010 de ontwikkeling van de laatste jaren in de jurisprudentie vastgelegd, waarbij met name wordt ingegaan op beeldmateriaal dat in de praktijk poseermateriaal wordt genoemd. Het gaat hierbij om afbeeldingen waarop niet een seksuele gedraging in klassieke zin - strafbaar gesteld in de zedenparagraaf - is afgebeeld. Te denken valt aan kinderen die in seksueel getinte poses en/of kleding poseren of (heimelijk) worden geportretteerd, deels gekleed of soms naakt. Het gaat om afbeeldingen waarbij wordt ingezoomd op al dan niet bedekte geslachtsdelen, billen, borsten of dat de nadruk hierop wordt gelegd door pose, uitsnede of camerastandpunt. Net als bij de klassieke kinderporno is het maken en in omloop brengen van dit materiaal bijzonder schadelijk voor minderjarigen. In de rechtspraktijk is lange tijd geworsteld met dit materiaal. Niet altijd is een 2)7

30 augustus2ol2! expliciet seksuele gedraging te zien of zijn de kinderen naakt of zijn geslachtdel~ zichtbaar. Toch is de achterliggende seksuele bedoeling onmiskenbaar. De laatste jaren gaat de rechter praktisch met dit materiaal om. De rechter oordeelt dat ef~prake is van strafbaar materiaal indien de afbeelding bijvoorbeeld overduidelijk als seksueel prikkelend bedoeld is of als de afbeelding een kennelijk seksuele strekldng heeft, ook als het gaat om geklede kinderen en geen expliciet seksuele gedragingen zij~ afgebeeld. De rechter kijkt sterk naar de kennelijke bedoeling van de afbeelding, het seksualiseren van kinderen. Deze praktijk heeft de Hoge Raad in het hierboven genoemde arrest bestendigd. In rechtsoverweging 3.3 legt de Hoge Raad uit dat artikel 240b Sr ziet op twee vormen van kinderpornografle: 1. Artikel 240b Sr ziet vooreerst op een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, zoals die aan de hand van de afbeelding zelf kan worden vastgesteld, waarçnder begrepen het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek. 2. Voorts ziet artikel 240b Sr op een afbeelding die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin toont, maar die, gelet op de wijze waarop zij is tot stand gekomen eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Hierbij kan het gaan om een afbeelding van iemand in een houding of omgeving die weliswaar op zichzelf of in andere omstandigheden onschuldig zouden kunnen zijn, maar die in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking heeft. Aan de hand van het arrest van de Hoge Raad kan worden betoogd dat de voorgestelde wetswijziging geen verruiming van artikel 240b Sr betekent. Een afbeelding houdende een ontuchtige weergave van de geslachtsorganen valt onder de in onderdeel 1 genoemde afbeelding waarop het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek is te zien. Wat nu in een nieuw tweede lid van artikel 240b strafbaar wordt gesteld, is dus volgens de Hoge Raad al strafbaar. Wanneer deze wijziging tot wet wordt verheven, is de kans erg groot dat een verdachte een geslaagd verweer voert als hij aanvoert dat de wetgever er kennelijk bewust voor heeft gekozen het grijze gebied datbuiten artikel 240b Sr is ontstaan, zeer beperkt te definiëren. Veel materiaal dat nu door de rechter als strafbaar wordt beoordeeld zou dat na deze wetswijziging mogelijk niet meer zijn, met alle gevolgen voor strafzaken en slachtoffers van dien. De voorgestelde wijziging kan daarmee een ernstige beperking van de huidige jurisprudentie betekenen en daarmee enkele jaren Nederlandse rechtsontwikkeling teniet doen. Voorts heeft het College ernstige bezwaren tegen de gekozen terminologie van de voorgestelde wijziging. De woorden ontuchtig en geslachtsdelen zullen tot 3(7

30 augustus2012 discussie en problemen leiden tijdens behandeling van de strafzaak op de 0 terechtzitting. Nu de voorgestelde wettekst zich beperkt tot het begrip geslachtsdelen is het de vraag of daaronder ook andere, vaak strafbaar geportretteerde lichaanis~delen, zoals borsten en billen worden begrepen. Op basis van de huidige jurisprudentie is het met een seksuele bedoeling afbeelden van bedekte geslachtsdelen, borsten of billen ook strafbaar. Komt hierin als gevolg van de wetswijzing verandering in? En di~i~n de geslachtsdelen bedekt of onbedekt te zijn? Het woord ontuchtig is in de zedenrechtspraak een woord dat problemen oplevert en doorgaans zeer beperkt wordt uitgelegd. Zie bijvoorbeeld de jurisprudentie rondom het met een overduidelijk seksuele intentie heimelijk ifimen van zich omkiedende of naakte mensen in bijvoorbeeld kleedhokjes, douches en toiletten. De Hoge Raad heeft het begrip ontucht beperkt door te stellen dat dit niet als een ontuchtige handeling (in de zin van aanranding ) kan worden gezien, omdat het ifimen op zichzelf niet als ontuchtige handeling kan gelden, ook in geval de persoon die fllmt of fotografeert~ de intentie had om die foto s of ifimpjes nadien te gebruiken ter bevrediging van zijn eigen lustgevoelens of die van derden. Hetzelfde geldt voor de ontuchtige weergave die nu wordt voorgesteld: hoe kan het enkele weergeven van een afbeelding als ontuchtig worden aangemerkt? Is het niet eerder zo, gelet op de bestaande jurisprudentie over het begrip ontuchtig, dat dan de handeling van de geportretteerde als ontuchtig moet worden gekwalificeerd? Die handeling is bij het onschuldige materiaal waar de Hoge Raad het oog op had juist niet ontuchtig, het is de kennelijke (!) strekking van de afbeelding, de strekking tot het opwekken van seksuele prikkeling, die de afbeelding strafbaar maakt. Ten slotte wijst het College erop dat met de voorgestelde wetswijzing de definitie in artikel 2, onderdeèl c - ii, van de richtlijn te beperkt wordt geïmplementeerd. De kern van deze definitie ligt besloten in het element for primarily sexual purposes, of in de Nederlandse vertaling voor primair seksuele doeleinden. Dit heeft betrekking op de bedoeling, de intentie, waarmee het beeldmateriaal is vervaardigd, bewaard, verkregen, etc. Dit element betreft precies d~t waar de Hoge Raad in het tweede deel van het hierboven genoemde rechtsoverweging 3.3 het oog op had, namelijk: gelet op de wijze waarop zij is tot stand gekomen eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. En het is juist dit element, de kern van de definitie, dat niet is opgenomen in het wetsvoorstel. Resumerend adviseert het College voor dit onderdeel van het wetsvoorstel als volgt. Aan het voorgestelde tweede lid van artikel 240b bestaat in de rechtspraktijk geen behoefte omdat wordt gevreesd voor nadelige effecten. Er is een reële kans dat het voorstel zal leiden tot een beperking van de mogelijkheden om terzake van kinderpomografie te vervolgen, in die gevallen dat het beeldmateriaal weliswaar met 4/7

30 augustus2012 3495 LJ een seksuele intentie is vervaardigd, maar geen expliciete ontuchtige weergave ~evat. Omdat de richtlijn ook niet noopt tot een aanvulling zoals nu wordt voorgesteld; de weergave van de geslachtsorganen van een kind voor primair seksuele doelein4~n valt al onder artikel 240h Sr, kan het voorgestelde tweede lid beter worden geschrapt. Een aanvulling op artikel 240b Sr is zeker nodig en gewenst, maar het College zo~i graag zien dat een tekst wordt voorgesteld waarin de kern wordt gevormd doos-de kennelijke bedoeling, het kennelijke doel ( for primarily sexual purposes ), verg~zeld van een uitvoerige uitleg in de memorie van toelichting waarin de grenzen van de stratbaarsteffing, in overeenstemming met de Nederlandse jurisprudentie, goed aangegeven worden. Aan de eisen van de richtlijn wordt dan zeker voldaan, gelet op het feit dat de rechtspraak in Nederland kennelijk al meer is ontwikkeld dan de richtlijn voorschrijft. Artikel T onderdeel B Artikel 9 van de richtlijn noemt een aantal omstandigheden waarmee de rechter rekening kan houden en die moeten kunnen leiden tot een strafverzwariflg voor de in de richtlijn omschreven strafbare feiten. Als verzwarende omstandigheid wordt in onderdeel a genoemd dat het strafbare feit werd gepleegd jegens een kind in een bijzonder kwetsbare positie.... In het voorgestelde derde lid van artikel 248 Sr wordt dit geformuleerd als: tegen een persoon bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt.. Het College meent dat dit iets anders is dan de richtlijn voorschrijft. In de richtlijn is het simpele feit dat het strafbare feit is gepleegd jegens een kind in een kwetsbare positie al voldoende om vast te stellen dat er sprake is van een strafverzwarende omstandigheid. Niet nodig is dat er in de betreffende situatie ook nog sprake moet zijn van misbruik van deze kwetsbare positie. Nu zal het misbruik in de meeste gevallen wel zijn opgesloten in het plegen van het strafbare feit. Maar zeer wel is voorstelbaar dat de verdediging zal aanvoeren dat niet is beoogd misbruik te maken van de kwetsbare positie, bijvoorbeeld omdat het voor de pleger onvoldoende kenbaar was. Dat kan juist zijn, maar de bedoeling van de richtlijn is dat ook in deze omstandigheid een strafverzwaring kan worden toegepast. Het College adviseert derhalve om de voorgestelde tekst te vervangen door een formulering die beter past hij de tekst en de bedoeling van de richtlijn. Dat zou kunnen door bijvoorbeeld de zinsnede: indien het feit is begaan jegens een persoon in een bijzonder kwetsbare situatie. In de memorie van toelichting kan vervolgens nader worden uitgelegd welke bijzondere kwetsbare situaties worden bedoeld. In de toelichting op dit onderdeel dient ook aandacht te worden besteed aan het volgende. Als bijzonder kwetsbare positie wordt in de richtlijn ook aangemerkt een toestand van afhankelijkheid. Deze omstandigheid doet zich echter ook nu al voor in de artikelen 249, eerste lid en 250 Sr, waar wordt gesproken over een aan de zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige. In deze gevallen ontstaat het risico van 5/7

30 augustus20l2/ een dubbele strafbaarstelling. Strafverzwaring kan worden toegepast indien bij I~t misdrijf als bedoeld in de artikelen 249, eerste lid, en 250 Sr, waarbij het kind in~en afhankelijke positie verkeert, misbruik wordt gemaakt van een kwetsbare posidè~van het kind die bestaat in diens afhankelijkheid. Indien de strafverzwaring daadwerkelijk wordt toegepast zou de omstandigheid dat het kind zich in een afhankelijke positie bevindt, in feite tweemaal voor rekening van de dader komen. : Ook bij het voorgestelde vierde lid van artikel 248 doet zich, voor zover dit betrèkking heeft op artikel 249, tweede lid, Sr, het risico van een dubbele stratbaarheid voor. Voorts vraagt het College zich af of het voorgestelde artikel 248f terecht in de opsomming van het vijfde lid van artikel 248 wordt opgenomen, nu in deze delictsornschrijviflg het plegen van geweld expliciet wordt genoemd. Feitelijk komt de nu voorgestelde wetswijziging van artikel 248f erop neer, dat hij die door geweld een minderjarige dwingt tot ontucht met een derde, kan worden gestraft met maximaal tien jaar gevangenisstraf. Maar ingevolge artikel 248, lid 4, kan deze straf met een derde worden verhoogd indien het feit is begaan met gebruikmaking van geweld. Ook in dit geval is sprake van een deels dubbele strafbaarheid. Ten slotte, voor wat betreft Artikel 1 onderdeel B, vraagt het College zich af of in het voorgestelde vijfde en zesde lid, waar het gaat om de toepassing van geweld, niet ook de dreiging met geweld dient te worden opgenomen. En overigens meent het College dat de formulering indien het feit is voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld niet fraai is. Beter zou zijn indien het feit is voorafgegaan door, vergezeld van of gevolgd door geweld. Artikel 1 onderdeel D In artikel 3, lid 6 van de richtlijn wordt strafbaar gesteld een kind door dwang, geweld of bedreigingen aanzetten tot ontuchtige handelingen met een derde. Met verbazing moet het College vaststellen dat een dergelijke stratbaarstelling tot op heden nog niet in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is opgenomen. In de praktijk wordt al naar gelang de situatie in het concrete geval gebruik gemaakt van 242 Sr, verkrachting, 246 Sr, de feitelijke aanranding van de eerbaarheid, of artikel 248a Sr, de verleiding tot ontuchtige handelingen. Onder omstandigheden kan er ook sprake zijn van 273f Sr, mensenhandel. Er wordt in de praktijk dus wel altijd een oplossing gevonden die een vervolging mogelijk maakt, maar een zo op deze situatie toegesneden bepaling, het door geweld dwingen van een kind tot ontuchtige handelingen met een derde, ontbreekt tot op heden. Het College heeft derhalve met instemming van dit voorstel kennis genomen. Artikel II Artikel II heeft betrekking op een wijziging van artikel 35 van het Besluit justitiële en 617

30 augustus20l2l L.~) F~.) strafvorderlijke gegevens. Justitiële gegevens die betrekking hebben op een onherroepelijke veroordeling terzake van bepaalde zedenmisdrijven worden verstrekt aan autoriteiten van andere lidstaten ten behoeve van de werving van persone~voor activiteiten waarbij betrokkene rechtstreeks en geregeld in aanraking komen met kinderen. Deze wijziging (artikel 10 in de richtlijn) is er mede gekomen op aandringen van Nederland, nadat de noodzaak ervan is gebleken in de Amsterdamse zedei~aak. Het College juicht de wijziging dan ook toe, deze is absoluut noodzakelijk. Wel~ïaagt het College zich af, omdat er alleen wordt gesproken over onherroepelijke veroordelingen, of niet ook informatie over buitengerechtelijke afdoeningen met buitenlandse autoriteiten kan worden gewisseld. Daarbij kan gedacht worden aan een OM-afdoening of een behandeling in het kader van een voorwaardelijk sepot. Graag zag het College dat in ieder geval in de memorie van toelichting hieraan aandacht wordt besteed. Enkele opmerkingen over de memorie van toelichting In onderdeel 3 van het concept van de memorie van toelichting wordt bij de bespreking van de bescherming van het slachtoffer gesteld dat de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik (Stcrt. 2010, 19123) het kader biedt voor de opsporing en vervolging van zedenmisdrijven. In die Aanwijzing heeft ook de zorg voor het slachtoffer een centrale plaats gekregen. Het College wijst erop dat in deze paragraaf ook de Aanwijzing kinderpomografle (Stcrt. 2010, 19121) kan worden genoemd. Deze Aanwijzing biedt een kader voor de opsporing en vervolging van kinderpomografie in het bijzonder en bevat ook elementen voor de bescherming van het slachtoffer. Bijvoorbeeld dat het slachtoffer door ten minste één bevoegd zedenrechercheur moet worden verhoord en met het oog op de belangen van het slachtoffer uiterste zorgvuldigheid betrachten bij de omgang met inbeslaggenomen materiaal. In de toelichting op Artikel 1, onderdeel B, wordt op pagina 12 in de passage over strafverzwaring per abuis gesproken over artikel 43 Sr waar waarschijnlijk artikel 43a is bedoeld. Hoogachtend Het College van procureurs~generaal 7/7