REGLEMENT GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES



Vergelijkbare documenten
GEMEENTELIJK REGLEMENT M.B.T. DE BRANDVEILIGHEID IN PUBLIEK TOEGANKELIJKE INRICHTINGEN

Politieverordening inzake brandpreventie met betrekking tot publiek toegankelijke inrichtingen

Gemeentelijk reglement houdende vaststelling van de minimumnormen inzake brandpreventie met betrekking tot publiektoegankelijke inrichtingen

Publiek Toegankelijke Inrichtingen

REGLEMENT GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES

HOOFDSTUK XI - BRANDVEILIGHEID IN HORECAZAKEN: REGLEMENTERING MET BETREKKING TOT DE BRANDVEILIGHEID IN DE HORECAZAKEN

Politiereglement met betrekking tot de brandveiligheid in horecazaken

HOOFDSTUK XII JEUGDLOKALEN: REGLEMENTERING MET BETREKKING TOT DE BRANDVEILIGHEID IN JEUGDLOKALEN

UITTREKSEL UIT DE NOTULEN VAN DE GEMEENTERAAD

REGLEMENT GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES

BRANDVEILIGHEID IN PTI S

Wetgeving rond brandveiligheid voor de kinderdagverblijven

II. 12 BVCHECK MC Checklist voor de preventie van brand in de mini-crèches

GOEDKEURING VAN HET POLITIEREGLEMENT MET BETREKKING TOT DE BRANDVEILIGHEID IN HORECAZAKEN

ALGEMENE RICHTLIJNEN dansgelegenheden en dansactiviteiten

Deze reglementering bepaalt de minimale eisen waaraan de opvatting, de bouw en de inrichting van horecazaken moeten voldoen om:

Politiereglement over de vaststelling van de minimumnormen inzake brandpreventie met betrekking tot publiek toegankelijke inrichtingen

POLITIEVERORDENING HOUDENDE VASTSTELLING VAN MINIMUMNORMEN INZAKE BRANDPREVENTIE MET BETREKKING TOT PUBLIEK TOEGANKELIJKE INRICHTINGEN

HOOFDSTUK XIV GEBOUWEN VOOR MEERVOUDIGE BEWONING: REGLEMENTERING MET BETREKKING TOT DE BRANDVEILIGHEID VAN GEBOUWEN VOOR MEERVOUDIGE BEWONING

VOORAL DE ALINEA S IN HET ROOD ZIJN ZEER BELANGRIJK VOOR HET JAARMARKTGEBEUREN

Brandweerzone Centrum

ALGEMENE POLITIEVERORDENING STAD AALST REGLEMENT OP VERHUUR VAN KAMERWONINGEN

Bijlage 1 Artikel 1. Inplanting, toegangswegen en bereikbaarheid voor de brandweer Artikel 2. Evacuatie 1 Aantal uitgangen

Politieverordening houdende vaststelling van de minimumnormen inzake brandpreventie met betrekking tot publiek toegankelijke inrichtingen

Gemeentelijk reglement inzake

UITTREKSEL UIT DE NOTULEN VAN DE GEMEENTERAAD

RICHTLIJNEN STAD ANTWERPEN

Tijdig brandveilig. Tips voor een brandveilige zaak met maximaal 49 toegelaten personen

Gelet op de wet tot invoering van gemeentelijke administratieve sancties van 13 mei 1999;

ZITTING VAN 26 november 2007 DAGORDE:

Tijdig brandveilig. Tips voor een brandveilige zaak met minimaal 50 toegelaten personen

Toelichting. brandpreventie van publiek toegankelijke inrichtingen, vanaf 1 januari 2016

Tips voor een brandveilige zaak met maximum 49 toegelaten personen

Bijlage 2 Specifieke bepalingen van toepassing op alle publiek toegankelijke inrichtingen andere dan bijlage 1

REGLEMENT BRANDVEILIGHEID GEMEENTE HOEGAARDEN

POLITIEREGLEMENT HORECA NOORD-LIMBURG

POLITIEVERORDENING OMTRENT DE BRANDVEILIGHEID IN HORECAZAKEN EN GELIJKAARDIGE INRICHTINGEN

Politieverordening inzake preventie van brand en ontploffing van publiek toegankelijke inrichtingen

Veiligheidsaspecten lt Dirk Vanbaelen Brandweer Hasselt

Brandveiligheidsnormen en veiligheid in het algemeen

Fiche 9 (Analyse): Artikel 52 van het ARAB

Bijlage 2. Specifieke brandveiligheidsvoorschriften voor groepsopvang als vermeld in artikel 23

Aandachtspunten voor organisatoren van evenementen, manifestaties en fuiven.

V

RICHTLIJNEN TER BESCHERMING TEGEN BRAND- EN PANIEKRISICO S IN INSTELLINGEN VAN TIJDELIJKE AARD

GEMEENTERAADSZITTING 3 SEPTEMBER Aanwezig: Hugo Leroy, Burgemeester-Voorzitter. Willy Benoot, Karel Hubau, Denis Dierick, Nadine De Stercke,

HORECAREGLEMENT. Dit geldt eveneens bij de overname van een bestaande drankgelegenheid.

Bijlage 5. Specifieke brandveiligheidsnormen van toepassing op die toeristische logies overeenkomstig de tabel in bijlage 1 bij dit besluit

Tips voor een brandveilige zaak met meer dan 49 toegelaten personen

Administratieve verordening inzake brandveiligheid in de voor het publiek toegankelijke gebouwen, lokalen en plaatsen.

Beleidscontext 1 Algemeen beleid en veiligheid brandweer /03 preventie brandweer

BELGISCH STAATSBLAD Ed. 2 MONITEUR BELGE

Politieverordening inzake preventie van brand en ontploffing van publiek toegankelijke inrichtingen

Brandweerzone Centrum

BIJLAGE 5/1: REACTIE BIJ BRAND

Gemeentelijk reglement inzake brandveiligheid uitbreiding.

"Tijdelijke politieverordening van kracht op 06/07/2015 nav de doortocht Tour de France"

Kennisname occasioneel evenement met openbaar karakter in vaste inrichting - Optreden Willem Vermandere op 25 februari 2017.

De bepalingen m.b.t. het sluitingsuur vermeld in de algemene politieverordening blijven onverminderd gelden. Oppervlakte volledige exploitatie in m²:

POLITIEREGLEMENT STAD MECHELEN AFDELING 20 Pagina 1

Beleidscontext 1 Algemeen beleid en veiligheid brandweer /03 preventie brandweer

BIJLAGE 5: REACTIE BIJ BRAND : Gedrag bij een brand vanaf de buitenzijde

GOEDKEURING VAN HET POLITIEREGLEMENT OP INRICHTINGEN VAN TIJDELIJKE AARD

KB met de algemene bepalingen van de norm NBN inzake brandbescherming in hoge gebouwen

Wetgeving in stooklokalen

UITTREKSEL UIT HET NOTULENBOEK VAN DE

7 Belgisch Staatsblad d.d VLAAMSE OVERHEID

Inhoudstafel Tekst Begin

LAGE GEBOUWEN MIDDELHOGE GEBOUWEN HOGE GEBOUWEN

Dienst politiereglementen Goedkeuring van het politiereglement betreffende brandveiligheid in horecazaken en gelijkaardige inrichtingen.

AANVRAAG HORECAVERGUNNING

Lokalen: Brandvoorkoming

HOOFDSTUK 6. Afdeling 1. Artikel II

Zitting van de gemeenteraad van u

HOOFDSTUK I. Definities

Gemeentelijk reglement inzake brandveiligheid. Artikel 1: het gemeentelijk reglement op de brandveiligheid vastgesteld door de gemeenteraad in

Brandpreventie Politieverordening Publiek Toegankelijke Inrichtingen

POLITIEVERORDENING OMTRENT DE BRANDVEILIGHEID IN HORECAZAKEN EN GELIJKAARDIGE INRICHTINGEN HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Norm NBN S21-204: Brandbeveiliging in gebouwen: Schoolgebouwen 1. ALGEMEEN 2

REGLEMENT GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES

Politieverordening houdende maatregelen tot het voorkomen en bestrijden van brand in publiek toegankelijke inrichtingen

Politieverordening omtrent de brandveiligheid in horecazaken en gelijkaardige inrichtingen.

Algemene politieverordening politiezone Hazodi

Bijzondere politieverordening over de organisatie van activiteiten tijdens het Europees Kampioenschap voetbal 2016 BIJLAGE

Uittreksel uit Code van gemeentelijke politiereglementen Nieuwe gecoördineerde versie _CBS_11850

Ontwerp van wijzigingen aan de algemene politieverordening

OPNAME-RAPPORT APK-KEURING GEBOUWEN. Opsteller. Namens. Datum onderzoek. Aanwezig Naam Namens. Naam bouwwerk. Straat. Gemeente. Bestemming bouwwerk

Koninklijk besluit van 12 juli 2012 Wat verandert er?

HOOFDSTUK 3. Afdeling 1. Artikel III Bestrijding van geluidshinder

Fireforum Congress 20/11/2018. Maj. Dieter Brants (MSc, PgD Fire Safety Engineer UGent) Robby De Roeck (MSc, PgD Fire Safety Engineer UGent)

Brandweer zone Kempen. Politiereglement

Mededeling betreffende het besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 houdende de normen voor de preventie van brand in de mini-crèches

GEMEENTE BRASSCHAAT. Politieverordering op de brandvoorkomingsmaatregelen

Politiereglement op de kamerwoningen

Politiereglement op de kamerwoningen

2. KWALITEITS- EN VEILIGHEIDSNORMEN VOOR KAMERS

VR DOC.0787/4

1. Specifieke bepalingen inzake brandveiligheid in dansgelegenheden

- Zelfredzaamheid! - Opvang brandweer (IP) - Brandcommando - CP-OPS - KB 2006 NOODPLANNING

Welke elementen ondernemen om oudere appartementsgebouwen veiliger maken

Transcriptie:

Provincie OOST-VLAANDEREN Gemeente Zelzate REGLEMENT GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES (gestemd in gemeenteraadszitting van 30 juni 2010 en aangepast in zittingen van 29 maart en 29 november 2011)

2 INHOUDSTAFEL HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.0.1. Toepassingsgebied 7 Artikel 1.0.2. Bevelen burgemeester 7 Artikel 1.0.3. Vlarem geluidsnormen 7 HOOFDSTUK 2. OPENBARE RUST Afdeling 2.1. Algemene bepalingen Artikel 2.1.1. Geluidsoverlast 8 Artikel 2.1.2. Niet-hinderlijk geluid 8 Afdeling 2.2. Specifieke bepalingen Artikel 2.2.1. Laden en lossen 8 Artikel 2.2.2. Muziek 8 Artikel 2.2.3. Ontvang- en zendtoestellen 9 Artikel 2.2.4. Elektronisch versterkte muziek in voertuigen 9 Artikel 2.2.5. Voertuigen 9 Artikel 2.2.6. Voertuigen met luidsprekers of geluidsverwekkende hulpmiddelen 9 Artikel 2.2.7. Grasmaaiers of andere werktuigen 10 Artikel 2.2.8. Toestellen voor recreatief gebruik 10 Artikel 2.2.9. Verbod van quads en motoren voor motorcross op buurtwegen 10 Artikel 2.2.10. Wapens 10 Artikel 2.2.11. Vuurwerk 10 Artikel 2.2.12. Luchtdrukkanonnen 11 Artikel 2.2.13. Dieren 11 HOOFDSTUK 3. PUBLIEK TOEGANKELIJKE INRICHTINGEN Afdeling 3.1. Publiek Toegankelijke Inrichtingen Brandveiligheid Artikel 3.1.1. Algemeen 12 Artikel 3.1.2. Definities 12 Artikel 3.1.3. Brandveiligheidattest 12 Artikel 3.1.4. Verzekering 13 Artikel 3.1.5. Attesten brandklasse en brandweerstand 13 Artikel 3.1.6. Aantal toegelaten personen 13 Artikel 3.1.7. Brandgedrag van materialen 14 Artikel 3.1.8. Toegangswegen 14 Artikel 3.1.9 Inplanting 14 Artikel 3.1.10. Compartimentering 15 Artikel 3.1.11. Evacuatie 15 Artikel 3.1.12. Doorvoering door wanden 18 Artikel 3.1.13. Structurele elementen 18 Artikel 3.1.14. Plafonds en valse plafonds 18 Artikel 3.1.15. Technische lokalen 18 Blz.

3 Artikel 3.1.16. Verwarming 19 Artikel 3.1.17. Keukens 20 Artikel 3.1.18. Principe van goed vakmanschap 20 Artikel 3.1.19. Elektrische laagspanningsinstallaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie 20 Artikel 3.1.20. Installaties voor melding, alarm en detectie 21 Artikel 3.1.21. Brandbestrijdingsmiddelen 21 Artikel 3.1.22. Rook- en warmeteafvoerinstallaties 21 Artikel 3.1.23. Roken 22 Artikel 3.1.24. Controle 22 Artikel 3.1.25. Veiligheidsregister 22 Artikel 3.1.26. Overgangsbepalingen en afwijkingen m.b.t. Hoofdstuk 3 : Publiek Toegankelijke Inrichtingen, afdeling 1 Brandveiligheid 23 Afdeling 3.2. Publiek Toegankelijke Inrichtingen Openbare orde Artikel 3.2.1. Sluiting 23 HOOFDSTUK 4. BEHEER VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN EN VERGELIJKBARE BEDRIJFSAFVALSTOFFEN Afdeling 4.1. Algemene bepalingen Artikel 4.1.1. Huishoudelijke afvalstoffen definities 24 Artikel 4.1.2. Verboden afvalstoffen 24 Artikel 4.1.3. Overbrengers 24 Artikel 4.1.4. Verbranden van afvalstoffen 24 Artikel 4.1.5. Sluikstorten van afvalstoffen 25 Artikel 4.1.5.bis Thuiscomposteren 25 Artikel 4.1.6. Reinheid op privaat terrein 26 Artikel 4.1.7. Afvalstoffen wijze van aanbieden en toezicht 26 Artikel 4.1.8. Afvalstoffen wanneer en waar buitenplaatsen 26 Artikel 4.1.9. Afval op standplaatsen voorzien van afvalrecipiënten 27 Artikel 4.1.10. Afval op standplaatsen gescheiden inzameling 27 Artikel 4.1.11. Afval op standplaatsen opstelling en aantal inzamelrecipiënten 27 Artikel 4.1.12. Afval op standplaatsen lediging van de inzamelrecipiënten 27 Artikel 4.1.13. Reclamedrukwerk en gratis regionale pers 27 Artikel 4.1.14. Evenementen 27 Afdeling 4.2. Inzameling van huisvuil en de gemengde fractie van het vergelijkbaar bedrijfsafval Artikel 4.2.1. Definitie 28 Artikel 4.2.2. Inzameling 28 Artikel 4.2.3. Wijze van aanbieding 28 Artikel 4.2.4. Gebruik van de huisvuilcontainer eigendom 28 Artikel 4.2.5. Gebruik van de huisvuilcontainer onderhoud en gebruik 28 Artikel 4.2.6. Gebruik van de huisvuilcontainer adresgebonden 29 Afdeling 4.3. Inzameling van grofvuil Artikel 4.3.1. Definitie 29 Artikel 4.3.2. Inzameling 29

4 Artikel 4.3.3. Wijze van aanbieding 29 Afdeling 4.4. Selectieve inzameling van hol glas Artikel 4.4.1. Definitie 29 Artikel 4.4.2. Inzameling 30 Artikel 4.4.3. Wijze van aanbieding 30 Artikel 4.4.4. Wijze van aanbieding verboden 30 Afdeling 4.5. Selectieve inzameling van papier en karton Artikel 4.5.1. Definitie 30 Artikel 4.5.2. Inzameling 30 Artikel 4.5.3. Wijze van aanbieding 30 Afdeling 4.6. Selectieve inzameling van klein gevaarlijk afval Artikel 4.6.1. Definitie 31 Artikel 4.6.2. Inzameling 31 Artikel 4.6.3. Wijze van aanbieding 32 Artikel 4.6.4. Bevoegd personeel 32 Afdeling 4.7. Selectieve inzameling van groente-, fruit- en tuinafval en organisch-biologisch vergelijkbaar bedrijfsafval Artikel 4.7.1. Definitie 32 Artikel 4.7.2. Inzameling 33 Artikel 4.7.3. Wijze van aanbieding 33 Artikel 4.7.4. GFT-container eigendom 33 Artikel 4.7.5. GFT-container onderhoud en gebruik 33 Artikel 4.7.6. GFT-container adresgebonden 33 Afdeling 4.8. Selectieve inzameling van houtafval, snoeihout en kerstbomen Artikel 4.8.1. Houtafval definitie 34 Artikel 4.8.2. Houtafval inzameling 34 Artikel 4.8.3. Houtafval wijze van aanbieding 34 Artikel 4.8.4. Snoeihout en kerstbomen definitie 34 Artikel 4.8.5. Snoeihout en kerstbomen inzameling 34 Artikel 4.8.6. Snoeihout wijze van aanbieding 34 Afdeling 4.9. Selectieve inzameling van plastic flessen en flacons, metalen verpakkingen en drankkartons (PMD-afval) Artikel 4.9.1. Definitie 34 Artikel 4.9.2. Inzameling 35 Artikel 4.9.3. Wijze van aanbieding 35 Afdeling 4.10. Selectieve inzameling van metalen gemengd Artikel 4.10.1. Definitie 35 Artikel 4.10.2. Inzameling 36 Artikel 4.10.3. Wijze van aanbieding 36

5 Afdeling 4.11. Selectieve inzameling van textiel Artikel 4.11.1. Definitie 36 Artikel 4.11.2. Inzameling 36 Artikel 4.11.3. Wijze van aanbieding 36 Afdeling 4.12 : Het recyclagepark Artikel 4.12.1. Doel 37 Artikel 4.12.2. Toegang 37 Artikel 4.12.3. Afvalstoffen 37 Artikel 4.12.4. Verkeersregeling 37 Artikel 4.12.5. Sorteren 37 Artikel 4.12.6. Reinheid omgeving 37 Artikel 4.12.7. Rookverbod 38 Artikel 4.12.8. Afwijkingen 38 HOOFDSTUK 5. OPENBARE VEILIGHEID EN VLOTTE DOORGANG Artikel 5.0.1. Vergaderingen in open lucht 39 Artikel 5.0.2. Wildplassen 39 Artikel 5.0.3. Werkzaamheden 39 Artikel 5.0.4. Verlichting van uitgravingen of voorwerpen op de openbare weg 39 Artikel 5.0.5. Onderhoud van bomen, beplantingen en hagen 39 Artikel 5.0.6. Verwijderen van boomstronken 40 Artikel 5.0.7. Rondreizende woonwagens 40 Artikel 5.0.8. Huisnummers 40 Artikel 5.0.9. Aanduidingen van openbaar nut 40 Artikel 5.0.10. Bedrieglijke oproepen 40 Artikel 5.0.11. Toegang tot onbezette gebouwen 40 Artikel 5.0.12. Ruimen van sneeuw en ijs 40 Artikel 5.0.13. IJs op openbare kanalen, waterbekkens en waterlopen 40 Artikel 5.0.14. Herstellen of slopen van bouwvallige gebouwen 40 Artikel 5.0.15. Werpen, plaatsen of achterlaten van voorwerpen op openbaar domein 41 Artikel 5.0.16. Bepalingen in verband met honden 41 HOOFDSTUK 6. DIVERSE BEPALINGEN Artikel 6.0.1. Uitwerpselen van huisdieren 42 Artikel 6.0.2. Uitvliegen van duiven 42 Artikel 6.0.3. Verwijderen van aanplakbiljetten 42 Artikel 6.0.4. Aanbrengen van opschriften op de openbare weg (wildplakken) 42 Artikel 6.0.5. Drankautomaten 43 Artikel 6.0.6. Onderhoud van private grachten 43 Artikel 6.0.7. Onderhoud van niet bebouwde percelen 44

6 HOOFDSTUK 7. GEMENGDE INBREUKEN Afdeling 7.1. Lichte gemengde inbreuken Artikel 7.1.1. Vernieling of beschadiging van grafsteden en monumenten 45 Artikel 7.1.2. Graffiti 45 Artikel 7.1.3. Beschadiging van onroerende eigendommen 45 Artikel 7.1.4. Vernieling en verwoesting van veldvruchten, planten, bomen, Artikel 7.1.5. enten, granen en voeder, vernieling van landbouwgereedschappen 45 Vernieling van afsluitingen, verplaatsing of verwijdering van grenspalen en hoekbomen 45 Artikel 7.1.6. Beschadiging of vernieling van andermans roerende eigendommen 45 Artikel 7.1.7. Nachtgerucht of nachtrumoer 45 Afdeling 7.2. Zware gemengde inbreuken Artikel 7.2.1. Opzettelijke toebrengen van verwondingen of slagen 46 Artikel 7.2.2. Diefstal zonder geweld of bedreiging 46 HOOFDSTUK 8. SANCTIES Artikel 8.0.1. Administratieve geldboete 47 Artikel 8.0.2. Administratieve geldboete Lichte gemengde inbreuken 50 Artikel 8.0.3. Administratieve geldboete Zware gemengde inbreuken 51 Artikel 8.0.4. Specifieke regeling voor het Provinciaal Domein Puyenbroeck 51 Artikel 8.0.5. Administratieve schorsing of intrekking van een door de gemeente afgegeven toestemming of vergunning, of tijdelijke of definitieve administratieve sluiting van een inrichting 51 Artikel 8.0.6. Bemiddelingsprocedure 52

7 HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.0.1. Toepassingsgebied Dit reglement geldt met behoud van de toepassing van enige andere wetgeving. Artikel 1.0.2. Bevelen burgemeester Iedereen moet de bevelen van de burgemeester, gegeven krachtens de nieuwe Gemeentewet 1, naleven. Artikel 1.0.3. Vlarem geluidsnormen Voor alle artikelen in dit reglement waarin geluidsnormen worden opgelegd, gelden artikel 2 en 3 van de bijlage 4.5.1 van Vlarem II voor de meetomstandigheden en de eisen van de meetketen 2. 1 Nieuwe gemeentewet o.a. : Art. 133: De burgemeester is in het bijzonder belast met de uitvoering van de politiewetten, de politiedecreten, de politieordonnanties, de politieverordeningen en de politiebesluiten 2 Vlarem II, Bijlage 4.5.1. Meetmethode en meetomstandigheden voor het omgevingsgeluid Art. 2. Meetomstandigheden 1. Algemene voorwaarden De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de bepalingen van art. 1 van deze bijlage betreffende de meetduur voor een volledig akoestisch onderzoek; De metingen moeten worden uitgevoerd onder representatieve werking van de inrichting en onder representatieve geluidsoverdracht; De metingen mogen niet worden uitgevoerd bij neerslag en/of windsnelheden die hoger zijn dan 5 m/s; mits motivering mag de deskundige erkend in de discipline geluid en trillingen hiervan afwijken; L Aeq, T en L AN,T worden gemeten gedurende een representatief tijdsinterval T en de statistische grootheden worden bepaald op basis van minstens 3600 waarden per uur. Een windscherm moet tijdens de metingen steeds op de microfoon worden geplaatst. 2. Meetomstandigheden in open lucht De geluidsmetingen in open lucht vinden plaats op een hoogte die representatief is voor de woonniveaus in de omgeving en, zo mogelijk, op minstens 3,5 m van muren, gebouwen en andere constructies die het geluid kunnen weerkaatsen. 3. Meetomstandigheden binnenshuis De geluidsmetingen binnenshuis vinden plaats op een hoogte boven de vloer begrepen tussen 1,2 m en 1,5 m en, zo mogelijk, op minstens 1,5m van de wanden en de vensters. De deuren en vensters van de vertrekken waarin de geluidsmetingen gebeuren zijn gesloten tijdens de metingen. Er worden geen bijkomende maatregelen getroffen die de geluidsoverdracht kunnen beïnvloeden. Art. 3. Eisen waaraan de meetketen moet voldoen De meetketen moet bestaan uit apparatuur die minstens voldoet aan de eisen gesteld voor klasse 1- meetinstrumenten in de IEC-normen. Vóór elke meting of reeks van metingen moet de meetketen met behulp van een akoestische ijkbron worden geijkt volgens de aanwijzingen van de fabrikant.

8 HOOFDSTUK 2 - OPENBARE RUST Afdeling 2.1. Artikel 2.1.1. Geluidsoverlast Algemene bepalingen Het is dag en nacht verboden geluid, gerucht of rumoer te veroorzaken zonder reden of zonder noodzaak als dat toe te schrijven is aan een gebrek aan vooruitzicht en voorzorg en de rust van de inwoners in het gedrang brengt. Het bewijs kan met alle mogelijke middelen geleverd worden. Artikel 2.1.2. Niet-hinderlijk geluid Een geluid wordt als niet-hinderlijk beschouwd wanneer het bijvoorbeeld het gevolg is van: werken aan de openbare weg of voor het aanleggen van openbare nutsvoorzieningen, uitgevoerd met toestemming van de daartoe bevoegde overheid of in opdracht van die overheid; van werken die op werkdagen en zaterdagen aan private eigendommen worden uitgevoerd, waarvoor de bevoegde overheid een vergunning heeft verleend, en van verbeterings-, verbouwings- of onderhoudswerken aan dergelijke eigendommen die zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd, en waarbij de nodige voorzorgen worden getroffen om overdreven of niet noodzakelijk lawaai te voorkomen; van werken of handelingen die dringend of zonder verder uitstel moeten worden uitgevoerd ter bescherming van personen of eigendommen, of ter voorkoming van rampen. Hieronder valt ook het gebruik van landbouwvoertuigen tijdens het oogstseizoen; Afdeling 2.2. Artikel 2.2.1. Laden en lossen Specifieke bepalingen Voor het hanteren, laden of lossen van materialen, toestellen of andere voorwerpen die geluiden kunnen voortbrengen, zoals platen, bladen, staven, dozen, vaten, metalen of andere recipiënten, gelden de volgende principes: 1 de voorwerpen moeten gedragen worden zonder ze te slepen en ze moeten op de grond geplaatst worden zonder ze te werpen; 2 als de voorwerpen door hun afmetingen of hun gewicht niet gedragen kunnen worden, moeten ze uitgerust zijn met een voorziening waardoor ze geluidsarm verplaatst kunnen worden. Artikel 2.2.2. Muziek Behoudens machtiging van het gemeentebestuur en onder de voorwaarden opgelegd in de machtiging, is in de openbare ruimte het gebruik van elektronisch versterkte muziek verboden. Voor het gebruik van niet-elektronisch versterkte muziek in een openbare of private inrichting gelden eveneens de regels van het KB van 24 februari 1977 3. 3 Uittreksel uit het koninklijk besluit van 24 februari 1977 houdende vaststelling van geluidsnormen voor muziek in openbare en private inrichtingen: Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1. Muziek: alle vormen van muziekemissie elektronisch versterkt en voortkomend van blijvende of tijdelijke geluidsbronnen

9 Artikel 2.2.3. Ontvang- en zendtoestellen Behoudens afwijking toegestaan door het gemeentebestuur, is het verboden op de openbare weg en op de openbare plaatsen, alle soorten ontvang- en zendtoestellen zoals onder andere radio s, televisietoestellen, luidsprekers en muziekinstallaties, te laten functioneren, tenzij de voortgebrachte geluidssterkte het niveau van 75 db(a) (LAFMAX) niet overtreft, gemeten op een plaats waar er zich personen kunnen bevinden. Artikel 2.2.4. Elektronisch versterkte muziek in voertuigen In afwijking van artikel 2.2.3. is het verboden elektronisch versterkte muziek in voertuigen te produceren die hoorbaar is buiten het voertuig. De overtredingen tegen deze bepaling worden verondersteld door de bestuurder te zijn begaan, tot bewijs van het tegendeel. Artikel 2.2.5. Voertuigen Het is verboden voertuigen of hun toebehoren (o.a. koelinstallaties) draaiende te houden terwijl het voertuig stilstaat, tenzij daartoe noodzaak is. Artikel 2.2.6. Voertuigen met luidsprekers of geluidsverwekkende hulpmiddelen Het gebruik van voertuigen die uitgerust met of voorzien zijn van luidsprekers of geluidsverwekkende hulpmiddelen, en bestemd zijn voor het maken van reclame is onderworpen aan de voorafgaande machtiging van het gemeentebestuur. De machtiging moet steeds in het voertuig aanwezig zijn. Ze kan slechts toegestaan worden van 8 tot 18 u in de periode van 1 oktober tot 31 maart en 8 tot 21 u in de periode van 1 april tot 30 september. Het geproduceerde geluidsniveau mag daarenboven niet hoger liggen dan 90 db(a) (LAFMAX), gemeten op een plaats waar er zich personen kunnen bevinden. 2. Openbare inrichtingen: alle inrichtingen alsmede hun aanhorigheden, die, al dan niet tegen betaling, voor het publiek toegankelijk zijn, ook al is de toegang tot bepaalde categorieën van personen beperkt, zoals danszalen, concertzalen, discotheken, privéclubs, winkels, restaurants, drankgelegenheden, met inbegrip van die welke in open lucht gelegen zijn 3. Private inrichtingen: woningen en hun aanhorigheden en tuinen, en in het algemeen, alle plaatsen welke niet voor het publiek toegankelijk zijn 4. Buurt: alle in de onmiddellijke omgeving gelegen lokalen of gebouwen, waarin zich personen bevinden 5. Achtergrondgeluidsniveau: minimum geluidsniveau, gemeten over een periode van vijf minuten, bij uitschakeling van de onder 1 bedoelde geluidsbronnen in de onder 2 en 3 bedoelde inrichtingen Artikel 2. In openbare inrichtingen mag het maximum geluidsniveau voortgebracht door de muziek 90 db(a) niet overschrijden. Dit geluidsniveau wordt gemeten op gelijk welke plaats in de inrichting waar zich in normale omstandigheden personen kunnen bevinden. Artikel 3. De openbare en private inrichtingen waar muziek geproduceerd wordt, moeten zo ingericht zijn dat het geluidsniveau gemeten in de buurt:1 niet hoger is dan 5 db(a) boven het achtergrondgeluidsniveau, indien dit lager is dan 30 db(a);2 niet hoger is dan 35 db (A) indien het achtergrondgeluidsniveau ligt tussen 30 en 35 db(a);3 niet hoger is dan het achtergrondgeluidsniveau indien dit hoger is dan 35 db (A).Dit geluidsniveau wordt gemeten in het lokaal of gebouw, met gesloten deuren en vensters. De microfoon wordt geplaatst op minstens 1 m afstand van de muren en op een hoogte van 1,20 m boven de vloer. Artikel 4. Het geluidsniveau in db(a) wordt gemeten met een geluidsmeter, die minstens voldoet aan de nauwkeurigheidseisen bepaald in de Belgische norm NBN 576.80, met instelling van de "trage" dynamische karakteristiek. Vóór elke meting of reeks van metingen met betrekking tot een zelfde geluidsbron wordt de geluidsmeter afgesteld met behulp van een akoestische ijkbron.

10 Artikel 2.2.7. Grasmaaiers of andere werktuigen Het gebruik in de open lucht van houtzagen, grasmaaiers of andere werktuigen aangedreven door ontploffings- of elektrische motoren, is alleen toegestaan tussen 8 en 21 u. Op zondagen en wettelijke feestdagen is het gebruik van dergelijke toestellen verboden. Dit artikel is niet van toepassing voor het normaal professioneel gebruik van dergelijke toestellen in de land- en tuinbouw. Artikel 2.2.8. Toestellen voor recreatief gebruik Het is verboden met ontploffingsmotoren aangedreven speeltuigen en experimenteertuigen te gebruiken om er oefeningen, persoonlijke of groepsvermakelijkheden, wedstrijden of manifestaties mee te houden of te organiseren in de open lucht, op minder dan 300 meter van woonwijken, woonkernen, bewoonde huizen of natuurgebieden. Afwijkingen hierop kunnen door het gemeentebestuur worden toegestaan ter gelegenheid van feestelijkheden of vieringen. Dit verbod geldt niet op de erkende terreinen waarop afzonderlijke reglementen van toepassing zijn. Artikel 2.2.9. Verbod van quads en motoren voor motorcross op buurtwegen Behoudens vergunning van het gemeentebestuur is het gebruik van quads en motoren voor motorcross verboden op buurtwegen. Als buurtweg wordt beschouwd een openbare, lokale weg die niet voor het algemene voertuigenverkeer werd ingericht en die in hoofdzaak bestemd is voor één of meerdere categorieën van langzaam verkeer, meer bepaald voetgangers, fietsers en ruiters. Als buurtwegen wordt onder andere beschouwd : voetwegen, veldwegen, aardewegen, jaagpaden, kerkwegels, bospaden. Het verbod geldt niet voor het gebruik van deze voertuigen uitsluitend aangewend voor beroepsdoeleinden (bijvoorbeeld land-, tuin- en bosbouw, ). Artikel 2.2.10 Wapens Het is verboden, zowel op de openbare weg als op private domeinen, binnenplaatsen, gebouwen en op alle plaatsen die palen aan de openbare weg, vuurwapens af te vuren. Deze verbodsbepaling is niet van toepassing op de schietoefeningen die georganiseerd worden op officieel vergunde schietterreinen en voor de uitoefening van de jacht, zoals gereglementeerd bij besluit van de Vlaamse Regering houdende het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning van 6 februari 1991 en de wapenwet van 3 januari 1993 en hun latere wijzigingen en uitvoeringsbesluiten. Artikel 2.2.11. Vuurwerk Met behoud van de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen is het verboden, zowel op de openbare weg als op private domeinen, binnenplaatsen en op alle plaatsen die palen aan de openbare weg, om het even welk vuurwerk af te steken of voetzoekers, thunderflashes, knal- en rookbussen te laten ontploffen. Het gemeentebestuur is ertoe gemachtigd toestemming te verlenen om vuurwerk af te steken, voor zover : dit minstens 1 maand vooraf en schriftelijk wordt aangevraagd flankerende maatregelen i.v.m. de brandveiligheid worden getroffen een gunstig advies werd afgeleverd door de brandweer

11 Artikel 2.2.12 Luchtdrukkanonnen Het verjagen van vogels ter bescherming van de akkerbouw, tuinbouw en fruitteelt door middel van automatische of niet-automatische vogelschrikkanonnen of gelijksoortige toestellen, met inbegrip van toestellen die, al dan niet elektronisch versterkt, het geluid laten horen van krijsende vogels, is verboden tenzij cumulatief aan de volgende voorwaarden is voldaan : voorafgaande en schriftelijke toestemming van het gemeentebestuur tussen 09 u en 20 u dergelijke toestellen zich minstens 100 meter van de dichtstbijzijnde woning bevinden de tijd tussen twee opeenvolgende ontploffingen moet minstens drie minuten bedragen In bijzondere omstandigheden kunnen andere afstandsregels of andere tussentijden opgelegd worden. Artikel 2.2.13. Dieren Dieren mogen geen abnormale hinder zoals aanhoudend geblaf, geschreeuw of gekrijs veroorzaken die storend is voor de omwonenden. De houders, bezitters of begeleiders van dieren zijn daarvoor verantwoordelijk.

12 HOOFDSTUK 3 - PUBLIEK TOEGANKELIJKE INRICHTINGEN Afdeling 3.1. Artikel 3.1.1. Algemeen Publiek Toegankelijke Inrichtingen - Brandveiligheid Dit hoofdstuk bepaalt de normen betreffende brandpreventie, waaraan het concept, de bouw en de inrichting van publiek toegankelijke inrichtingen moeten voldoen. Deze bepalingen zijn echter niet van toepassing op de inrichtingen van tijdelijke aard zoals kermisinrichtingen, tenten, circussen, inrichtingen in open lucht e.d. en gebouwen waar enkel erkende erediensten in worden gehouden en op de publiek toegankelijke inrichtingen waarvoor een specifieke reglementering inzake brandveiligheid van toepassing is. Artikel 3.1.2. Definities brandpreventie: het geheel van veiligheidsmaatregelen, zoals omschreven in artikel 1 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen. publiek toegankelijke inrichting: gebouwen, lokalen of plaatsen, die gewoonlijk voor het publiek toegankelijk zijn, ook al wordt het publiek er slechts onder bepaalde voorwaarden (kosteloos, tegen betaling of op vertoon van een lidkaart) toegelaten, en waar het aantal gelijktijdig toegelaten personen 50 of meer kan bedragen. basisnormen: de basisnormen, vastgesteld in het koninklijk besluit van 7 juli 1994, met latere wijzigingen, tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen. draaideur: deur met één of meerdere vleugels, die om een verticale as draait. uitgang: Een uitgang leidt de aanwezigen ofwel rechtstreeks naar de openbare weg ofwel naar een plaats van waaruit de openbare weg bereikbaar is, via een veilige plaats, via een ander compartiment, via een trap of via een evacuatieweg. evacuatietraject: de weg die men aflegt vanaf de inrichting tot op de openbare weg. netto-oppervlakte: de oppervlakte die beschikbaar is voor het publiek, verminderd met de oppervlakte die wordt ingenomen door het vaste meubilair, de vestiaire(s) en het sanitair. Verder zijn de definities van bijlage 1 van het KB van 07/07/1994 van toepassing. Artikel 3.1.3. Brandveiligheidattest Het openhouden, openen of heropenen van een publiek toegankelijke inrichting is afhankelijk van het bekomen van een gunstig brandveiligheidattest. Bij elke wijziging van exploitatie of exploitant, bij transformatie- of renovatiewerken, bij vernieuwing van de binneninrichting, bij wijziging van de netto-oppervlakte, bij bestemmingswijziging en bij elke wijziging die de brandveiligheid en de evacuatiemogelijkheden kan beïnvloeden, dient voorafgaandelijk door de exploitant een brandveiligheidattest aangevraagd aan de burgemeester. Het brandveiligheidattest wordt door de burgemeester afgeleverd op advies van de brandweer. Het advies van de brandweer bevat een beschrijving van de bestaande toestand en eventueel de maatregelen, die door de exploitant moeten worden getroffen om in overeenstemming te zijn met onderhavige reglementering.

13 Artikel 3.1.4. Verzekering Inrichtingen die onder de toepassing vallen van hoofdstuk II van de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen, bezorgen aan de burgemeester bovendien een duplicaat van het door de verzekeringsonderneming aan de verzekeringnemer afgeleverd attest, bepaald bij artikel 7 van het Koninklijke besluit van 5 augustus 1991 tot uitvoering van de artikelen 8, 8 bis en 9 van de wet van 30 juli 1979 betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen. Artikel 3.1.5. Attesten brandklasse en brandweerstand De exploitant legt op eenvoudige vraag geldige attesten betreffende materiaalklasse en brandweerstanden voor. Artikel 3.1.6. Aantal toegelaten personen 1. Onverminderd de verdere bepalingen van dit reglement dient de exploitant alle nodige maatregelen te nemen om brand te voorkomen en de aanwezigen te beschermen tegen de gevolgen van brand en paniek. 2. De brandweer legt het maximum aantal personen vast dat gelijktijdig binnen de inrichting mag aanwezig zijn, op basis van volgende criteria: het aantal uitgangen, de nuttige breedte van de uitgangen, evacuatiewegen en trappen. Het kleinste resultaat van de uitgevoerde berekeningen geldt als het maximum aantal toegelaten personen voor zover het maximum van 3 personen per m² netto-oppervlakte niet wordt overschreden. De exploitant, of bij afwezigheid zijn aangestelde, neemt alle nodige maatregelen om overschrijding van dit aantal te voorkomen. Het aantal toegelaten personen moet door de exploitant worden aangeduid op een bordje dat duidelijk leesbaar is en voor iedereen zichtbaar. De respectievelijke berekeningswijze is als volgt: het aantal uitgangen: Het aantal toegelaten personen is kleiner of gelijk aan de bezetting die overeenstemt met het aantal uitgangen zoals bepaald in artikel 3.1.11. van dit reglement. de vereiste nuttige breedte van de uitgangen, evacuatiewegen en trappen De uitgangen, evacuatiewegen en deuren in de evacuatiewegen moeten een totale breedte hebben die ten minste gelijk is, in centimeters, aan het aantal personen, dat ze moet gebruiken om de uitgangen van het gebouw te bereiken. De trappen moeten een totale breedte hebben die, uitgedrukt in centimeters, ten minste gelijk is aan dat aantal personen, vermenigvuldigd met 1,25 indien ze afdalen naar de uitgang of 2 indien ze er naar opstijgen. Het berekenen van de nuttige breedte moet gesteund zijn op de onderstelling dat, bij het verlaten van het gebouw, alle personen van een verdieping samen de naburige verdieping vervoegen en dat deze ontruimd is als zij er aankomen. Bij de berekening wordt steeds rekening gehouden met de smalste doorgang op een evacuatietraject.

14 Artikel 3.1.7. Brandgedrag van materialen 1. Vast bevestigde bekledingen Voor vast bevestigde bekledingen van technische lokalen, stookplaatsen, keukens, evacuatiewegen, zowel voor de horizontale als voor de verticale, en voor de publiek toegankelijke lokalen gelden de beproevingsmethoden en de onderverdeling in brandklassen uit bijlage 5 van het KB van 07/07/1994 en de norm NBN EN 13501-1 Vuurindeling van bouwwaren en bouwdelen - Deel 1 : Indeling berustend op uitkomsten van de proeven op de tegenwerking tegen vuur van bouwwaren. Massief parket (minstens 1,8 cm) op betonnen ondergrond is toegestaan. 2. Niet-vastbevestigde bekledingen De niet-vastbevestigde bekledingen moeten op zodanige wijze zijn aangebracht dat de mogelijkheid niet bestaat tot ophoping van stof of afval achter de bekledingen. Velums en andere horizontaal aangebrachte doeken zijn verboden. Verticaal hangende doeken mogen geen deuren of uitgangen aan het zicht onttrekken of het gebruik ervan bemoeilijken. De brandweer kan, mits de nodige motivatie, voor doeken en (over)gordijnen klasse M2 conform NF P 92501-7 of Class 2 conform NBN 13773 opleggen in haar advies. 3. Versieringen Alle aangebrachte versieringen mogen geen bijzonder risico voor de brandveiligheid met zich meebrengen. Gemakkelijk brandbare materialen als rietmatten, stro, karton, boomschors, papier, evenals gemakkelijk brandbare textiel en kunststoffen mogen niet als versiering worden aangewend. 4. Beklede meubelen De brandweer bepaalt het vereiste brandgedrag van de beklede meubelen in functie van het risico van de inrichting. De volgende normen zijn hierbij van toepassing: NBN EN 1021-1 Meubelen - Beoordeling van de ontvlambaarheid van beklede meubelen - Deel 1 : Smeulende sigaret als ontstekingsbron. NBN EN 1021-2 Meubelen - Bepaling van de ontsteekbaarheid van beklede meubelen - Deel 2 : Equivalent van de lucifervlam als ontstekingsbron. Crib 5 volgens BS 5852 Methods of test for assessment of the ignitability of upholstered seating by smouldering and flaming ignition sources. Artikel 3.1.8. Toegangswegen De toegangswegen worden bepaald in akkoord met de bevoegde brandweer, onverminderd de toepassing van de basisnormen ter zake. Artikel 3.1.9. Inplanting Bijgebouwen, uitspringende daken, luifels, uitkragende delen of andere dergelijke toevoegingen zijn enkel toegelaten indien daardoor noch de evacuatie, noch de veiligheid van de personen, noch de actie van de brandweer in het gedrang komen.

15 Artikel 3.1.10. Compartimentering De hoogte van een compartiment stemt overeen met de hoogte van één bouwlaag. Een compartiment mag zich echter uitstrekken over twee boven elkaar gelegen bouwlagen met een binnenverbindingstrap (duplex) op voorwaarde dat de gecumuleerde oppervlakte van die bouwlagen niet groter is dan 2500 m². De wanden tussen compartimenten hebben ten minste de brandweerstand van de structurele elementen. De publiek toegankelijke inrichting dient brandwerend gecompartimenteerd te zijn van de rest van het gebouw. In de publiek toegankelijke inrichting mogen zich geen lokalen met nachtverblijf bevinden. Artikel 3.1.11. Evacuatie 1. Aantal uitgangen Elk compartiment en/of elk lokaal en/of elk niveau van de duplex (met uitzondering van duplexen die het evacuatieniveau omvatten) hebben minimum: - één uitgang indien de bezetting minder dan 100 personen bedraagt; - twee uitgangen indien de bezetting 100 of meer dan 100 en minder dan 500 personen bedraagt; - 2+n uitgangen indien de bezetting 500 of meer dan 500 personen bedraagt waarbij n het gehele getal is onmiddellijk groter dan de deling door 1000 van de maximale bezetting van het compartiment. Indien een deel van het gebouw waarin de publiek toegankelijke inrichting is gelegen gebruikt wordt door de exploitant voor privé doeleinden, mag een uitgang van de inrichting ook dienst doen als uitgang van dit privé gedeelte. Indien een deel van het gebouw, waarin de inrichting is gelegen, door derden wordt gebruikt mag dit gedeelte niet evacueren door de publiek toegankelijke inrichting. Bovengrondse of ondergrondse lokalen die voor het publiek toegankelijk zijn, moeten via vaste trappen bereikbaar zijn. Als de totale oppervlakte van een duplexcompartiment kleiner of gelijk is aan 300 m² én als de oppervlakte van de bouwlaag van de duplex die rechtstreeks evacueert via een uitgang, groter is dan de oppervlakte van de andere bouwlaag van het duplexcompartiment, moet enkel het niveau van de duplex met de grootste oppervlakte over het vereiste aantal uitgangen beschikken. Het minimum aantal uitgangen kan door de brandweer in haar advies verhoogd worden in functie van het risico en de configuratie van de lokalen. Rol- en spiltrappen, evenals hellende vlakken met een hellingsgraad groter dan 10 % komen niet in aanmerking voor de berekening van het vereiste aantal uitgangen. 2. Eigenschappen van de uitgangen De nuttige breedte van elke uitgang bedraagt minstens 0,80 m, de vrije hoogte minstens 2 m. De uitgangen zijn zoveel als mogelijk gelegen in tegenovergestelde zones van een compartiment of een lokaal. Alle uitgangen en nooduitgangen moeten bij aanwezigheid van publiek steeds onmiddellijk bruikbaar zijn en een snelle en gemakkelijke ontruiming van de aanwezigen mogelijk maken.

16 3. Evacuatietraject Een publiek toegankelijke inrichting moet minstens over één brandveilig evacuatietraject beschikken. Op een evacuatieniveau mogen geen wanden of deuren, zonder de vereiste brandweerstand, uitgeven op een brandveilig evacuatietraject, met uitzondering van de laatste 3 m tot de openbare weg. 4. Evacuatiewegen De binnenwanden van evacuatiewegen, gelegen buiten de inrichting, moeten minstens de brandweerstand van de structurele elementen hebben. De deuren die op deze evacuatiewegen uitgeven moeten een brandweerstand van ½ h hebben. De evacuatiewegen moeten aan deze eisen voldoen in de mate dat er minstens één brandveilig evacuatietraject moet zijn. De minimale nuttige breedte van de evacuatiewegen bedraagt 0,80 m, de vrije hoogte minstens 2 m. De evacuatiewegen moeten zo kort en rechtlijnig mogelijk gehouden worden. De lengte van eventueel doodlopende delen in de evacuatiewegen mag niet meer dan 15 m bedragen. De af te leggen afstand vanaf elk punt van de publiek toegankelijke inrichting bedraagt maximaal: 30 m tot de dichtstbijzijnde uitgang; 60 m tot een tweede uitgang. Op een evacuatietraject mogen bij aanwezigheid van publiek de deuren niet op slot zijn of ze moeten uitgerust zijn met paniekbeslag; er mogen zich op een evacuatietraject geen voorwerpen bevinden die de evacuatie kunnen belemmeren en er mogen geen spiegels worden aangebracht die het publiek kunnen misleiden. 5. Trappenhuizen Trappenhuizen gelegen op een evacuatietraject, moeten toegang geven tot een evacuatieniveau. Op een evacuatieniveau leidt iedere trap naar buiten, hetzij rechtstreeks, hetzij via een evacuatieweg. De binnenwanden van een trappenhuis moeten een brandweerstand hebben van minstens 1h en de deuren, die erop uitgeven, ½ h. De laatste eis geldt niet voor buitentrappenhuizen. In de buitenwanden van een trappenhuis mogen openingen zitten indien deze openingen over ten minste 1 m zijdelings afgezet zijn met een element dat een vlamdichtheid heeft van ½ h. De trappenhuizen moeten aan bovenstaande eisen voldoen in de mate dat er minstens één brandveilig evacuatietraject moet zijn. 6. Trappen De trappen moeten de volgende kenmerken hebben: 1. evenals de overlopen zijn de trappen vervaardigd uit beton. Als de graad van brandweerstand niet kan bewezen worden moet de trap brandwerend beschermd worden. Deze eis geldt niet voor buitentrappen, duplextrappen en bij buitentrappenhuizen; 2. ze zijn aan beide zijden uitgerust met leuningen. Voor de trappen met een nuttige breedte, kleiner dan 1,20 m, is één leuning voldoende, voor zover er geen gevaar is voor het vallen. Vanaf een breedte van 2,40 m dienen de trappen voorzien te zijn van een bijkomende leuning in hun as; 3. de aantrede van de treden is in elk punt op de looplijn ten minste 20 cm;

17 4. de optrede van de treden mag niet meer dan 18 cm bedragen; 7. Liften Liften moeten, ongeacht het type, brandwerend gescheiden zijn van de publiek toegankelijke inrichting door wanden Rf 1 h en deuren Rf ½ h. Deze eisen gelden niet als de lift slechts één compartiment aandoet. 8. Deuren De deuren op een evacuatietraject moeten ofwel in beide richtingen ofwel in de richting van de uitgang opendraaien over een minimale hoek van 90. Voor publiek toegankelijke inrichtingen met een capaciteit van meer dan 49 en minder dan 100 personen moet ten minste één deur van een uitgang in beide richtingen ofwel in de richting van de uitgang opendraaien. Voor inrichtingen met een capaciteit vanaf 100 personen moeten de deuren van alle uitgangen in beide richtingen ofwel in de richting van de uitgang opendraaien. Publiek toegankelijke inrichtingen, waarvan een deur niet in de vluchtzin kan opendraaien omdat ze zich op minder dan haar breedte van de rooilijn bevindt, moeten een sas voorzien worden met een binnendeur die opent in de vluchtzin zodat deur op de rooilijn, bij aanwezigheid van publiek in openstand kan geblokkeerd worden. Automatische schuifdeuren mogen op een evacuatietraject enkel gebruikt worden indien ze, onder een lichte druk van binnenuit, kunnen opengedraaid worden in de vluchtzin (= schuifdeuren met anti-paniekbeslag). Draaideuren, draaipaaltjes en manueel bediende schuifdeuren zijn op een evacuatietraject niet toegelaten. De vleugels van glazen deuren moeten een merkteken dragen dat volstaat om zich rekenschap te geven van hun aanwezigheid. 9. Signalisatie Iedere uitgang en nooduitgang, evenals de wegen die ernaar toe leiden moeten aangeduid worden met pictogrammen zoals bepaald in bijlage II van het KB van 17 juni 1997 betreffende de veiligheids- en gezondheidssignalering op het werk. Deze pictogrammen moeten zichtbaar zijn bij veiligheidsverlichting. Vanaf om het even welk punt van de inrichting moet steeds minstens 1 aanduiding van uitgang of nooduitgang zichtbaar zijn. 10. Verlichting De lokalen toegankelijk voor het publiek moeten behoorlijk verlicht zijn. Alleen elektriciteit is toegelaten als kunstmatige verlichtingsbron. In de inrichting moet veiligheidsverlichting aangebracht zijn met een voldoende lichtsterkte om een veilige en snelle ontruiming te verzekeren. Deze veiligheidsverlichting moet conform de norm NBN EN 1838 zijn. Ze bestaat minstens uit een evacuatieverlichting om een veilige evacuatie van het gebouw te verzekeren en het gebruik van de aanwezige brandbestrijdingsmiddelen mogelijk te maken. Volgende plaatsen worden voorzien van veiligheidsverlichting, geleverd door noodverlichtingarmaturen conform NBN EN 60598-2-22: De (nood)uitgangen, de evacuatiewegen, de vluchtterrassen, de overlopen van de trappenhuizen, de liftkooien, de technische lokalen, de belangrijkste elektrische borden, en

18 ook in het bijzonder in de onmiddellijke omgeving van de blusmiddelen en op de plaatsen waar het noodzakelijk is nadruk te leggen op mogelijk gevaar. Lokalen met een bezettingscapaciteit van 100 of meer personen dienen tevens met een antipaniekverlichting uitgerust om de verplaatsing van de aanwezigen naar de evacuatieweg mogelijk te maken en de kans op paniek te verkleinen. Artikel 3.1.12 Doorvoering door wanden Het doorvoeren van leidingen doorheen wanden mag de vereiste brandweerstand van de bouwelementen niet nadelig beïnvloeden. Artikel 3.1.13 Structurele elementen De structurele elementen dienen een weerstand tegen brand te bezitten in overeenstemming met volgende tabel: structuur van het gebouw Aantal bouwlagen Bovengrondse structuur Dakstructuur * Ondergrondse structuur ** 1 ½ h ½ h* 1 h 2 ½ h ½ h* 1 h 2 1 h ½ h* 1 h * Dit voorschrift is niet van toepassing indien het dak aan de binnenkant beschermd is door een bouwelement met weerstand tegen brand van ½ h. ** Met inbegrip van de vloer van het laagste evacuatieniveau. Voor verandadaken worden geen eisen gesteld aan de stabiliteit indien gelijktijdig aan volgende voorwaarden wordt voldaan: 1. de oppervlakte van de veranda is kleiner dan het gedeelte van de inrichting dat in een gebouw gelegen is dat wel aan de eisen betreffende de structurele elementen voldoet; 2. beide ruimtes hebben minstens één uitgang. Artikel 3.1.14. Plafonds en valse plafonds In de evacuatiewegen en in de voor het publiek toegankelijke lokalen hebben de valse plafonds een stabiliteit bij brand van ½ h. De ruimte tussen het plafond en het valse plafond wordt onderbroken door de verlenging van alle verticale wanden die ten minste een weerstand tegen brand van ½ h bezitten. Indien de ruimte tussen het plafond en het valse plafond niet is uitgerust met een sprinklerinstallatie, dient deze ruimte derwijze onderbroken te worden met verticale scheidingen met een Rf = ½ h dat er ruimten ontstaan waarvan de horizontale projectie kan ingeschreven worden binnen een vierkant met zijden 25 x 25 m. Artikel 3.1.15. Technische lokalen Een technisch lokaal of een geheel van technische lokalen vormt een compartiment met wanden Rf 1h en deur(en) Rf ½ h.

19 Artikel 3.1.16. Verwarming 1. Stookplaats Indien het nominale vermogen van de centrale stookinstallatie minder is dan 30 kw, is een stookplaats niet vereist, toch dient de ruimte voorzien te zijn van voldoende boven- en onderverluchting. Indien het vermogen van de centrale stookinstallatie meer dan 30 kw en minder of gelijk aan 70 kw bedraagt, dient deze ondergebracht in een stookplaats met wanden van minstens Rf 1h; de toegang tot dit lokaal geschiedt via een zelfsluitende deur met minstens Rf 1/2h. Bovendien dient dit lokaal voorzien te worden van onder- en bovenverluchting rechtstreeks uitgevend in de buitenlucht. Gaswandketels tot 70 kw van het type C (gesloten type) moeten niet in een stookplaats worden opgesteld. Er moet geen extra verluchting voorzien worden. Centrale stookinstallaties met een vermogen 70 kw, worden ondergebracht in stookplaatsen waarvan de opvatting en uitvoering voldoen aan de voorschriften van de norm NBN B61-001. De stookplaats mag niet rechtstreeks uitgeven in een ruimte toegankelijk voor het publiek. Een stookplaats mag enkel voor desbetreffend doel worden aangewend. Een stookplaats met een verwarmingsinstallatie op gas, dient uitgerust te zijn met een gasdetector, gekoppeld aan een buiten deze ruimte voorziene automatische gasafsluiter. 2. Lokale verwarmingstoestellen met verbranding Deze verwarmingstoestellen moeten aangesloten zijn op een schoorsteen of een speciale inrichting voor de afvoer van verbrandingsgassen. Tevens dient elk toestel minstens voorzien te zijn van een duidelijk gesignaleerde, manueel bedienbare kraan die de brandstoftoevoer afsluit. 3. Verwarmingsinstallaties met warme lucht Deze installaties moeten aan volgende voorwaarden voldoen: - de temperatuur van de warme lucht mag op de verdelingspunten 80 C niet overschrijden; - de kanalen van de warme lucht moeten volledig uit onbrandbare materialen vervaardigd zijn; - doorvoeringen doorheen wanden met een brandweerstand Rf = 1 h mogen deze brandweerstand niet reduceren of teniet doen; - bij abnormale stijging van de temperatuur in de luchtkanalen moet de verwarmingsinstallatie automatisch stilgelegd worden, zowel ventilatoren als warmtegeneratoren; - de te verwarmen lucht mag niet aangezogen worden uit de stookplaats. 4. Gas De gasteller(s) moet(en) geplaatst worden conform de richtlijnen van de gasmaatschappij. Ze moeten ontoegankelijk zijn voor het publiek. Er moet zowel onder- als bovenverluchting voorzien worden met een minimale oppervlakte van elk 150 cm². De gastellers mogen nooit in een stookplaats worden geplaatst. Buiten het gebouw moet een afsluitkraan aangebracht worden op de hoofdtoevoerleiding. De plaats ervan moet aangeduid zijn met de letters Gas en de coördinaten. De brandweer moet te allen tijde deze afsluitkraan gemakkelijk kunnen bedienen.

20 Installaties voor brandbaar gas verdeeld door leidingen moeten voldoen aan de reglementaire voorschriften en de regels van goed vakmanschap. 5. Gasrecipiënten Zowel de volle als de lege gasrecipiënten moeten op een veilige plaats in open lucht worden ondergebracht. De voedingsleidingen naar de verbruikstoestellen zijn vast. Enkel de laatste 2 meter naar het verbruikstoestel kunnen bestaan uit soepele leidingen die moeten voldoen aan NBN EN 559. 6. Brandstofvoorraad In de inrichting moet de niet-ingegraven brandstofvoorraad in een afzonderlijk goed verlucht lokaal geplaatst worden. De binnenwanden van dit lokaal moeten minimaal een brandweerstand van 1 uur hebben. De deuren in die wanden moeten zelfsluitend zijn en moeten een brandweerstand Rf ½ h hebben. 7. Brandbestrijding Op de brander van de centrale verwarming (met stookolie) moet een automatisch poederblusapparaat NBN EN E3-3, E3-6, E3-7 type ABC P12 geïnstalleerd worden. Dit blusapparaat wordt aangesloten op de alarminrichting (indien aanwezig). 8. Rookkanalen De afvoer van de verbrandingsgassen moet gebeuren langs vaste, onbrandbare rookkanalen. De rookkanalen mogen nergens in aanraking komen met brandbare materialen. Een veiligheidsafstand van 15 cm moet worden aangehouden tenzij een effectieve, brandveilige thermische isolatie is aangebracht. Artikel 3.1.17. Keukens De keuken van een inrichting moet brandwerend gescheiden worden van de publiek toegankelijke delen door wanden Rf 1h en door (bij brand) zelfsluitende in de vluchtzin opendraaiende deuren met Rf ½ h. Deze brandwerende compartimentering is niet vereist indien elke dampkap voorzien is van een vaste automatische blusinstallatie die bij activering tevens de energietoevoer van de betrokken keukeninstallaties uitschakelt. Bij gebruik van gasrecipiënten geldt 5 van artikel 3.1.16. Artikel 3.1.18. Principe van goed vakmanschap De technische uitrusting van de inrichting moet ontworpen, geplaatst en onderhouden worden volgens alle geldende regels van goed vakmanschap. Artikel 3.1.19. Elektrisch laagspanningsinstallaties voor drijfkracht, verlichting en signalisatie De volledige elektrische installatie moet worden gekeurd door een vanwege de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie erkend keuringsorganisme: - bij haar inbedrijfstelling. - bij belangrijke uitbreidingen of wijzigingen. - om de vijf jaar, met uitzondering van de neonverlichting werkende op hoogspanning die conform het AREI, jaarlijks moet gekeurd worden.

21 Artikel 3.1.20. Installaties voor melding, alarm en detectie 1. Melding Elke inrichting moet voorzien zijn van een telefoontoestel met duidelijke vermelding van de oproepnummers van de hulpdiensten, evenals de naam, het adres en het telefoonnummer van de betreffende inrichting. 2. Algemeen Volgende installaties worden bepaald op advies en in akkoord met de bevoegde brandweerdienst. a. Alarm De brandweer kan in haar advies een auditief alarmsysteem opleggen dat een alarmsignaal in werking stelt dat de aanwezigen er op een duidelijke wijze toe aanzet de inrichting onmiddellijk te verlaten. Het auditieve alarmsignaal moet niet alleen hoorbaar zijn in de inrichting zelf maar ook in het deel van het gebouw waarin de inrichting is gelegen of, indien nodig, zelfs in gans het gebouw. De brandweer kan in haar advies opleggen dat de activering van het auditieve alarmsysteem moet gepaard gaan met het automatisch stoppen van de muziekinstallatie. b. Automatische branddetectie Indien een deel van het gebouw waarin de inrichting is gelegen lokalen bevat voor nachtverblijf, dient in de publiek toegankelijk gedeelten een automatische branddetectie conform de geldende normen voorzien te worden, gekoppeld aan een auditief alarmsysteem.. Ook indien er geen nachtverblijf is kan de brandweer, indien nodig automatische branddetectie opleggen. Artikel 3.1.21. Brandbestrijdingsmiddelen De aard, het aantal en de plaats van de blusmiddelen worden bepaald in akkoord met de bevoegde brandweer. Er dient minstens voorzien te worden in één bluseenheid per 150 m² vloeroppervlakte met een minimum van twee blustoestellen per niveau. Bijkomend kan de brandweer in haar advies brandhaspels opleggen conform NBN EN 671-1. De exploitant en zijn medewerkers moeten beschikken over duidelijke, schriftelijke instructies in verband met de taakverdeling bij brand en evacuatie en over het gebruik van de aanwezige brandbestrijdingsmiddelen. Het brandbestrijdingsmaterieel moet goed onderhouden worden, beschermd tegen vorstgevaar, doelmatig gesignaleerd, gemakkelijk bereikbaar en oordeelkundig verdeeld. Het moet steeds onmiddellijk in werking kunnen gebracht worden. Artikel 3.1.22. Rook- en warmteafvoerinstallaties De brandweer kan in haar advies in grote onverdeelde ruimten met slechts één bouwlaag, eisen opleggen met betrekking tot de rookafvoer.

22 Artikel 3.1.23. Roken Om de brandrisico s verbonden aan het roken te weren dienen een voldoend aantal veilige asbakken ter beschikking gesteld te worden, in de plaatsen waar roken is toegelaten overeenkomstig de geldende reglementering op het roken. Artikel 3.1.24. Controle De exploitant zal het publiek slechts toelaten na zich er telkens van vergewist te hebben dat alle uitgangen en nooduitgangen goed zichtbaar en onmiddellijk bruikbaar zijn. De exploitant dient te allen tijde toegang te verlenen aan de burgemeester of zijn afgevaardigde. De exploitant moet volgende installaties periodiek laten nazien, hetzij door een bevoegd persoon (BP), hetzij door een bevoegd installateur (BI), hetzij door de externe dienst voor technische controles (EDTC) : Installatie Controleorgaan periodiciteit personenliften EDTC 3-maandelijks door nietgecertificeerde onderhoudsdienst 6-maandelijks door gecertificeerde onderhoudsdienst goederenliften EDTC jaarlijks cv en schouwen BI/BP jaarlijks alarm * BI/BP jaarlijks branddetectie * BI/BP jaarlijks brandbestrijdingsmiddelen * BI/BP jaarlijks individuele BI/BP jaarlijks gasverwarmingstoestellen * dichtheidsproef gasinstallatie * EDTC 5-jaarlijks Gashouders (tanks 300 l) * EDTC 5-jaarlijks laagspanning +werking EDTC 5-jaarlijks veiligheidsverlichting* neonverlichting, werkend op hoogspanning EDTC jaarlijks Installaties aangeduid met een * worden bovendien bij elke wijziging van exploitatie of exploitant, bij transformatie- of renovatiewerken, vernieuwing van de binneninrichting, bij wijziging van de netto-oppervlakte, bij bestemmingswijziging en bij elke wijziging die de brandveiligheid kan beïnvloeden, aan een controle onderworpen. Artikel 3.1.25 Veiligheidsregister In elke inrichting dient een veiligheidsregister ter inzage te liggen voor de burgemeester of zijn afgevaardigde. Dit register bevat informatie met betrekking tot de bij dit reglement opgelegde veiligheidscontroles en verificaties, wettelijk opgelegde periodieke controles, exploitatievergunning, stappenplan, aantal toegelaten personen, verzekeringspolis objectieve aansprakelijkheid in geval van brand en ontploffing (indien van toepassing) e.d. De exploitant dient de gegevens van het veiligheidsregister op te volgen en indien nodig te actualiseren.