RAADSVOORSTEL. Aan de gemeenteraad,



Vergelijkbare documenten
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Verordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ BMWE 2016

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen- Duiveland 2015

Afstemmingsverordening gemeente Arnhem 2015

Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Doesburg 2015.

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Deurne houdende regels omtrent afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Deurne 2018

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017

vast te stellen: de volgende Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012-A gemeente Heerde.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

besluit: vast te stellen de Maatregelenverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz 2015 gemeente Heerde.

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.

DE RAAD DER GEMEENTE DEURNE BESLUIT

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 december 2014, nr. 12A;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2013;

Verordening cliëntenparticipatie Participatiewet gemeente Berkelland 2015.

Nadere uitleg is opgenomen in de implementatiehandleiding, onderdeel van de bij deze modelverordening behorende ledenbrief.

Gemeente Nissewaard - Verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2016

Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 maart 2013;

RAADSVOORSTEL. raadsvergadering: 5 november 2014 Verordeningen Participatiewet. datum: 27 oktober 2014 gemeenteblad I nr.: 96 agenda nr.

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Werk en Inkomen Nieuwegein 2018

RAADSBESLUIT. Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Asten februari

Zaaknummer. Documentnummer

Afstemmingverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013

Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Gennep 2013

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d..., nummer: ; b e s l u i t:

Officiële uitgave van de gemeente Bergeijk Nummer 9 22 december 2014

De raden van de gemeenten Berkelland, Oost Gelre en Winterswijk, ieder voor zover bevoegd,

Gemeenteblad Officiële uitgave van de gemeente Huizen Week: 51 Datum: nr. 31

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 november 2008, voorstelnummer 180;

MAATREGELENVERORDENING IOAW EN IOAZ 2010

b e s l u i t : Het college kan een tegenprestatie opdragen voor zover die werkzaamheden:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Verordening cliëntenparticipatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Lingewaard 2015

Maatregelverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Renkum 2012

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

de hierna volgende Verordening cliëntenparticipatie Halte Werk gemeente Langedijk 2015 vast te stellen.

Maatregelenverordening Wet Investeren in Jongeren gemeente Aa en Hunze

Verordening maatregelen Wet Werk en Bijstand 2005

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.18 november 2014, nummer: 14/987;

Verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Haarlem (versie ) De raad van de gemeente Haarlem;

VERORDENING CLIENTENPARTICIPATIE HALTE WERK GEMEENTE HEERHUGOWAARD

Afstemmingsverordening WWB

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 mei 2013;

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

Verordening cliëntparticipatie Participatiewet Gemeente Heemskerk 2016

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 december 2014, nr ;

MAATREGELENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2010

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Hoogezand-Sappemeer 2015

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Peel en Maas

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2015

io-fó-m nr. 6293^ n Heemst

vast te stellen de hierna volgende Verordening tegenprestatie Alkmaar 2015 Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Verordening cliëntenparticipatie sociaal domein gemeente Borger-Odoorn 2016

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d ;

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Heerenveen 2015

Besluit gemeenteraad. De raad van de gemeente Someren; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 19 november 2014;

MAATREGELENVERORDENING inkomensvoorzieningen Lelystad 2012

VERORDENING CLIENTENPARTICIPATIE PARTICIPATIEWET HELMOND 2015

Maatregelenverordening WWB Dantumadiel 2009 e.v (*)

b e s l u i t : 2. vast te stellen de Verordening Cliëntenparticipatie Participatiewet Gooise Meren 2016

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Rijssen-Holten 2015

Maatregelenverordening WWB, Bbz, Ioaw, Ioaz 2013

Verordening tegenprestatie participatiewet 2015 Documentnummer INT

BBM gemeente Steenbergen

Verordening Tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ Orionis Walcheren 2015

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d., nummer:. ;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d., nummer:. ;

Gemeente Baarn - Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ. - gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014;

Afstemmmingsverordening 2015

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 november 2014 gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet;

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015

GEMEENTEBLAD. Officiële publicatie van Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders nr ;

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Enschede 2015

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET GEMEENTE ASSEN 2015

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Verordening cliëntenparticipatie adviesraad sociaal domein Ede 2015.

gemeente Bronckhorst

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Venray 2017

Verordening tegenprestatie Regionale Sociale Dienst Hoeksche Waard 2015

Verordening tegenprestatie Participatiewet en IOAW / IOAZ Krimpen aan den IJssel 2015

Verordening Tegenprestatie Gemeente Achtkarspelen

Verordening cliëntenparticipatie Participatiewet, Wmo en Jeugdwet gemeente Kampen

AFSTEMMINGSVERORDENING PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ GEMEENTE MENTERWOLDE 2014

De raad van de gemeente Schiermonnikoog,

ARTIKEL I: WIJZIGINGEN

Verordening Tegenprestatie Participatiewet gemeente Bergen gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2014;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 5 december 2014, nr ;

Verordening tegenprestatie Participatiewet BMWE 2015

b e s l u i t : vast te stellen de: Afstemmingsverordening 2016

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 16 december 2014,

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van,

VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZ ASTEN 2015

De Verordening tegenprestatie Participatiewet IOAW en IOAZ Waddinxveen 2015.;

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente

VERORDENING TEGENPRESENTATIE PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015

Transcriptie:

RAADSVOORSTEL raadsvergadering: 5 november 2014 onderwerp: Verordeningen Participatiewet bijlage: ontwerp-besluit datum: gemeenteblad I nr.: agenda nr.: Aan de gemeenteraad, 1. Inleiding Op 1 januari 2015 worden de Participatiewet en de Wet Maatregelen Wet werk en bijstand (WWB) ingevoerd. Op grond van deze nieuwe wetgeving dient de gemeente enkele nieuwe verordeningen op te stellen en enkele verordeningen en beleidsregels aan te passen. Bij de overgelegde stukken is een overzicht gevoegd van bestaande en nieuwe verordeningen. Tevens zijn hier infobladen opgenomen, waarin per verordening een overzicht wordt gegeven van de belangrijkste wijzigingen en beleidskeuzen. 2. Samenvatting van het voorstel De invoering van de Participatiewet heeft consequenties voor de huidige verordeningen op grond van de Wet werk en bijstand. De Participatiewet verplicht de gemeente ook tot enkele nieuwe verordeningen. Hieronder geven wij u een overzicht: Bestaande verordeningen die in het kader van de Participatiewet moeten worden gewijzigd in: - Verordening Cliëntenparticipatie Participatiewet Hilversum 2015 - Verordening Afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Hilversum 2015 - Verordening Verrekening bestuurlijke boete bij recidive Hilversum 2015 - Verordening Handhaving inkomensvoorzieningen Hilversum 2015 - Verordening Re-integratie Hilversum 2015 De Participatiewet verplicht gemeenten de volgende nieuwe verordeningen op te stellen: - Verordening Individuele inkomenstoeslag Hilversum 2015 - Verordening Individuele studietoeslag Hilversum 2015 - Verordening Tegenprestatie Hilversum 2015 - Verordening Loonkostensubsidie Hilversum 2015 De verordeningen die moeten worden ingetrokken zijn: - Toeslagenverordening Gemeente Hilversum 2013 Dit voorstel bevat het merendeel van de hier genoemde verordeningen. De onderstaande verordeningen zijn geagendeerd voor commissiebehandeling op 26 november en raadsbehandeling op 10 december: - Verordening Re-integratie Hilversum 2015 - Verordening Loonkostensubsidie Hilversum 2015 - Verordening Handhaving inkomensvoorzieningen Hilversum 2015 Bij het opstellen van de nieuwe verordeningen zijn de beschikbare modelverordeningen van de Programmaraad (waar in onder andere de VNG participeert) als basis gehanteerd. Dit heeft als voordeel dat toekomstige wijzigingen op grond van bijvoorbeeld gewijzigd rijksbeleid eenvoudiger kunnen worden doorgevoerd. In alle verordeningen is een hardheidsclausule opgenomen. Hiermee wordt benadrukt dat een rechtmatige uitvoering niet vóór alles gaat, maar voor iedere inwoner maatwerk kan worden geboden.

Waar nodig stellen wij bij de verordeningen beleidsregels op. Niet bij elke verordening is dit noodzakelijk. Gezien de beperkte beleidsvrijheid bij het merendeel van de verordeningen is ook het aantal beleidsregels beperkt. De beleidsregels worden separaat aan het College ter vaststelling aangeboden op 28 oktober. De beleidsregels worden u vervolgens ter advisering aan het College aangeboden. 3. Aanleiding of huidige situatie/projectfase De re-integratieverordening, de verordening loonkostensubsidie, alsmede de verordening Handhaving inkomensvoorzieningen Hilversum staan gepland voor de raad van december, deze verordeningen vergen nog voorbereiding in de regio. Bovendien wordt de Participatiewet voor enkele nieuwe onderdelen nog uitgewerkt in lagere regelgeving (Algemene Maatregelen van Bestuur), die nog niet is vastgesteld door het Rijk (planning oktober/november). Deze verordeningen volgen daarom in een separaat raadsvoorstel, gepland voor commissiebehandeling in november en raadsbehandeling in december. 4. Doelstelling of gewenste situatie De doelstelling is om tijdig met de verordeningen aangesloten te zijn op de nieuwe wet- en regelgeving die per 1 januari 2015 van kracht wordt. We willen voorkomen dat er als gevolg van overlap tussen oude en nieuwe regelgeving problemen in de uitvoering ontstaan. De kernboodschap in deze Participatiewet is dat iedereen meedoet naar vermogen. De invoering van de Participatiewet vormt onderdeel van het decentralisatieproces. Het gaat om een complex proces met verbindingen naar bijvoorbeeld jeugdzorg en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, waarbij naar maatwerk wordt gestreefd. In het proces Transformatie Sociaal Domein wordt gemonitord of met de verordeningen en beleidsregels het gewenste beleidseffect wordt gerealiseerd. Vanwege het nieuwe karakter van de Participatiewet is het voorzienbaar dat op basis van toepassing in de praktijk in de loop van 2015 correcties op verordeningen en/of beleidsregels noodzakelijk zijn. 5. Risico s, oplossing en toetsing De invoering van de Participatiewet leidt tot een aantal wijzigingen in het beleid. Het is niet goed mogelijk op voorhand alle beleidsmatige, financiële en organisatorische effecten volledig in te schatten. Door het vaststellen van de verordeningen vóór 1 januari 2015 wordt zo ver als nu mogelijk is - duidelijkheid over het beleid gegeven aan zowel cliënten als aan uitvoerende medewerkers. 6. Financiën Het uitgangspunt is dat de verordeningen en beleidsregels op grond van de Participatiewet worden uitgevoerd met de reguliere beschikbare budgetten die zijn opgenomen in de begroting. Het betreft het Inkomensdeel Participatiewet en het Participatiebudget. Dit laatste budget is vanaf 1 januari 2015 onderdeel van de Integratie uitkering Sociaal Domein. 7. Burgerparticipatie De verordeningen en beleidsregels zijn met de Cliëntenraad Sociale Zaken besproken en om advies voorgelegd. De Cliëntenraad brengt per verordening advies uit. De uitgebrachte vier adviezen zijn alle positief. In deze gevallen heeft de Cliëntenraad ook een aanvullend advies gegeven, dat met één uitzondering wordt ondersteund. Deze uitzondering betreft de hoogte van de individuele studietoeslag. Van de adviezen is een overzicht bijgevoegd, waarin per advies de reactie van het college is weergegeven. De ontvangen adviezen van de Cliëntenraad zijn eveneens als bijlagen bij dit voorstel gevoegd. De overige twee adviezen worden zo spoedig mogelijk aangeleverd en eveneens voorzien van een reactie van het college. 8. Communicatie De verordeningen wordt zo spoedig mogelijk na vaststelling door uw raad bekendgemaakt, op de gebruikelijke wijze door middel van publicatie in de Gooi- en Eembode en op www.hilversum.nl

alsmede www.overheid.nl. Daarnaast zal hierover worden bericht in de Nieuwsbrief welke aan alle belanghebbenden van de afdeling WIZ wordt gestuurd. 9. Duurzaamheid Niet van toepassing. 10. Rechtmatigheidskader De vastgestelde verordeningen moeten worden toegevoegd aan het normenkader van de rechtmatigheidscontrole. 11. Alternatieven door derden Niet van toepassing. 12. Voorstel 1. Vaststellen van de verordeningen -1. Verordening Cliëntenparticipatie Participatiewet Hilversum 2015-2. Verordening Tegenprestatie Hilversum 2015-3. Verordening Individuele inkomenstoeslag Hilversum 2015-4. Verordening Individuele studietoeslag Hilversum 2015-5. Verordening Afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Hilversum 2015-6. Verordening Verrekening bestuurlijke boete bij recidive Hilversum 2015 2. De Toeslagenverordening 2013 intrekken met ingang van 1 januari 2015 Burgemeester en wethouders van Hilversum, de secretaris, de burgemeester, I.C. de Vries P.I. Broertjes

RAADSBESLUIT De raad van de gemeente Hilversum, Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 7 oktober 2014; BESLUIT: Raadsbesluit Raadsbesluit Verordening Cliëntenparticipatie Participatiewet Hilversum 2015 De raad van de gemeente Hilversum, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 oktober 2014; gelet op artikel 47 van de Participatiewet; BESLUIT: Verordening Cliëntenparticipatie Participatiewet Hilversum 2015 vaststellen. Artikel 1. Cliëntenraad 1. De personen bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Participatiewet worden bij de uitvoering van de Participatiewet betrokken. 2. De cliëntenraad is, voor zover redelijkerwijs mogelijk, zodanig samengesteld dat deze een afspiegeling is van de bij de uitvoering van de Participatiewet betrokken personen. 3. De cliëntenraad bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf personen. 4. De benoeming van de leden van de cliëntenraad gebeurt door het college op schriftelijke voordracht van de cliëntenraad. 5. De cliëntenraad benoemt uit zijn midden een voorzitter ten behoeve van de voorbereidingsvergaderingen. 6. De zittingstermijn voor leden is een periode van twee jaar. 7. Benoeming voor een volgende periode is mogelijk. 8. De cliëntenraad komt ten minste vier maal per kalenderjaar in vergadering bij elkaar. Dit wordt de overlegvergadering genoemd. Ter voorbereiding op deze overlegvergadering zijn er voorbereidingsvergaderingen. 9. Naast de leden van de cliëntenraad nemen aan de overlegvergadering deel de afdelingsmanager Werk, Inkomen en Zorg (WIZ) en de ambtelijk secretaris. Tenminste één keer per jaar neemt de portefeuillehouder deel aan de overlegvergadering. 10. het lidmaatschap van de cliëntenraad eindigt, naast periodiek aftreden, tussentijds op het moment dat a) een lid van de cliëntenraad daar zelf om verzoekt;

b) het college op grond van een gemotiveerd verzoek van de cliëntenraad een lid uitsluit van verdere deelname aan de cliëntenraad; c) een lid niet meer behoort tot de groep personen als aangeduid in artikel 7, eerste lid, van de Participatiewet. Artikel 2. Ambtelijk secretaris Het college stelt een ambtenaar van de gemeente aan als ambtelijk secretaris om te waarborgen dat de cliëntenraad in staat is zijn taken naar behoren te vervullen. Artikel 3. Taken van gemeentebestuur 1. Het gemeentebestuur vraagt over beleidsvoornemens van de gemeenteraad en het college via de ambtelijk secretaris advies aan de cliëntenraad op een dusdanig tijdstip dat dit advies van invloed kan zijn op het te nemen besluit. 2. Van een tijdstip als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake als de adviesaanvraag aan de cliëntenraad wordt toegezonden uiterlijk vier weken voorafgaand aan de datum waarop het college of de gemeenteraad voornemens is het beleid vast te stellen. Artikel 4. Ondersteuning cliëntenraad Het college zorgt in goed overleg met de afdelingsmanager Werk, Inkomen en Zorg (WIZ) en de ambtelijk secretaris voor adequate ondersteuning van de cliëntenraad. Het college a. stelt een vergaderruimte ter beschikking ten behoeve van de voorbereidingsvergaderingen; b. biedt de leden van de cliëntenraad via de ambtelijk secretaris toegang tot kantoormiddelen zoals een kopieermachine en een printer; c. zorgt ervoor, met inachtneming van artikel 3, tweede lid, dat adviesaanvragen en conceptbeleid de ambtelijk secretaris tijdig bereiken; d. stelt ambtenaren van de gemeente in de gelegenheid een vergadering bij te wonen voor het geven van toelichting of uitleg, als daarom door de cliëntenraad is verzocht; e. zorgt ervoor dat aan de cliëntenraad de nodige informatie wordt verstrekt voor zover dat nodig is voor het naar behoren functioneren van de cliëntenraad; f. verstrekt de informatie, bedoeld onder e, op een zodanig tijdstip dat daadwerkelijk invloed mogelijk is op de beleidsvorming en besluitvorming; g. ziet erop toe dat de cliëntenraad wordt geïnformeerd over de redenen van afwijking van het door de cliëntenraad gevraagd of ongevraagd gegeven advies. Artikel 5. Taken en bevoegdheden van de cliëntenraad 1. De cliëntenraad brengt gevraagd en ongevraagd advies uit in verband met door het college of de gemeenteraad voorgenomen beleid in het kader van de Participatiewet en andere door de afdeling Werk, Inkomen en Zorg uitgevoerde regelingen. 2. Het advies als bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk veertien werkdagen voordat het college of de gemeenteraad voornemens is het beleid vast te stellen uitgebracht door toezending aan de betreffende beleidsafdeling. 3. De cliëntenraad heeft geen bevoegdheden in zaken betreffende individuele klachten, bezwaarschriften, andere zaken met betrekking tot een individuele persoon en in zaken betreffende de uitvoering van het beleid. 4. Ieder lid is bevoegd agendapunten aan te dragen. Dit dient te geschieden uiterlijk veertien werkdagen voorafgaand aan de vergadering door toezending aan de ambtelijk secretaris. Artikel 6. Taken van de ambtelijk secretaris De ambtelijk secretaris: a. draagt in overleg met de cliëntenraad zorg voor een vergaderreglement en ziet toe op de naleving ervan; b. stelt voor aanvang van het kalenderjaar in overleg met de voorzitter van de cliëntenraad een vergaderkalender samen; c. stelt in overleg met de voorzitter van de cliëntenraad voorafgaand aan iedere vergadering de agenda samen; 5

d. verzendt de uitnodigingen en, indien van toepassing, conceptbeleid en adviesverzoeken, met inachtneming van artikel 3, tweede lid, uiterlijk acht werkdagen voordat de vergadering plaatsvindt aan de leden; e. ziet erop toe dat adviesvragen en conceptbeleid de leden op een zodanig tijdstip bereiken dat zij hun rol effectief kunnen vervullen. Indien nodig last hij een tussentijds extra overleg in; f. maakt een verslag van de vergaderingen en zendt deze gelijktijdig met de uitnodiging van de volgende vergadering aan de leden. Artikel 7. Beleid en financiën 1. Ten behoeve van de cliëntenraad wordt jaarlijks op basis van een door de cliëntenraad bij de afdelingsmanager WIZ voor 1 september ingediende begroting een budget beschikbaar gesteld. 2. De leden van de cliëntenraad ontvangen per drie maanden een bedrag als onkostenvergoeding en een vergoeding voor deelname aan de vergaderingen. 3. Ten laste van het budget kunnen, ter beoordeling van de afdelingsmanager WIZ, onder meer kosten worden gebracht die verband houden met deskundigheidsbevordering, het inwinnen van advies, achterbanraadpleging en organisatiekosten. 4. Het college kan in beleidsregels aanvullende bepalingen vaststellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening. Artikel 8. Jaarverslag De cliëntenraad stelt jaarlijks voor 1 april het jaarverslag vast. Dit verslag wordt ter kennisname aan het college gezonden. In het financiële gedeelte van dit jaarverslag wordt verantwoording afgelegd over de besteding van het beschikbaar gestelde budget. Artikel 9. Intrekken oude verordening De Verordening Cliëntenparticipatie WWB en WIJ van Gemeenten Hilversum en Weesp 2010 wordt ingetrokken ingaande 1 januari 2015. Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Cliëntenparticipatie Participatiewet Hilversum 2015. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van [datum]. De voorzitter, De griffier, 6

Toelichting op Verordening Cliëntenparticipatie Participatiewet Hilversum 2015 Met deze verordening wordt uitvoering gegeven aan artikel 47 van de Participatiewet. Dit artikel draagt de gemeenteraad op bij verordening regels vast te stellen over de wijze waarop personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Participatiewet of hun vertegenwoordigers in een vroegtijdig stadium betrokken worden bij de ontwikkeling van het gemeentelijke beleid. Personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Participatiewet zijn personen: - die algemene bijstand ontvangen; - als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid onderdelen b en c, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b en c, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend; - personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet; - personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet; - personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; - personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; - personen zonder uitkering; en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening. Om een goede werking van de cliëntenraad te waarborgen worden de leden van de cliëntenraad ondersteund en gefaciliteerd door de gemeente. Cliëntenparticipatie wordt gezien als een belangrijk instrument in een cliëntgerichte uitvoeringsorganisatie. De cliëntenraad wordt in een vroegtijdig stadium betrokken bij de voorbereiding van het gemeentelijke beleid. De in deze verordening gestelde termijnen moeten als richtlijn worden gezien. Een te stringente toepassing van deze termijnen zou een adequate advisering en besluitvorming in de weg kunnen staan. Alleen de bepalingen die om een nadere toelichting vragen worden hier behandeld. Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Artikel 1. Cliëntenraad Om de actieve betrokkenheid van alle personen goed tot zijn recht te kunnen laten komen, is het van belang dat de cliëntenraad een afspiegeling is van de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet genoemde doelgroepen. De benoeming van de leden van de cliëntenraad gebeurt door het college. De cliëntenraad werft leden op basis van de in het functieprofiel gestelde selectiecriteria. In ieder geval gelden de volgende selectiecriteria: a) behorend tot de personengroep als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Participatiewet; b) woonachtig zijn in Hilversum; c) kennis hebben van het Sociaal Domein; d) geen ambtenaar zijn, geen lid zijn van de gemeenteraad. De selectiegesprekken worden gevoerd door twee leden van de cliëntenraad en de afdelingsmanager Werk, Inkomen en Zorg (WIZ). Uit de leden van de cliëntenraad wordt de voorzitter benoemd. Daarmee wordt gewaarborgd dat ook de voorzitter voor en namens de benoemde doelgroep handelt. 7

Er is sprake van overlegvergaderingen en van voorbereidingsvergaderingen. De overlegvergaderingen worden geleid door de afdelingsmanager WIZ. In deze vergaderingen vindt periodiek overleg plaats tussen het hoofd van de afdeling en de cliëntenraad over uitvoeringsaangelegenheden van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg (WIZ). Deze vergadering worden door de ambtelijk secretaris voorbereid. In de voorbereidingsvergaderingen bereiden de leden van de cliëntenraad, ondersteund door de ambtelijk secretaris, de overlegvergaderingen voor. De voorbereidingsvergaderingen worden door de voorzitter van de cliëntenraad geleid. Voor beide vergaderingen is geen quorum vereist. Artikel 2. Ambtelijk secretaris Op grond van artikel 47, onderdeel b, van de Participatiewet wordt voorzien in ondersteuning om de cliëntenraad zodat deze zijn rol effectief kan vervullen. Daarom wordt een ambtelijk secretaris aan de cliëntenraad toegevoegd. De afdelingsmanager WIZ kan binnen de afdeling de uit te voeren taken bij meerdere medewerkers beleggen. Artikel 3. Taken van het gemeentebestuur Het is belangrijk dat de cliëntenraad tijdig wordt betrokken bij de totstandkoming van beleid zodat het uitoefenen van invloed op het beleid op die wijze mogelijk is. Artikel 4. Ondersteuning cliëntenraad Om zijn taken effectief te kunnen vervullen is het van belang dat de cliëntenraad wordt gefaciliteerd. Artikel 5. Taken en bevoegdheden van de cliëntenraad De cliëntenraad is bevoegd gevraagd en ongevraagd advies te geven over het te ontwikkelen beleid. De cliëntenraad brengt uiterlijk veertien werkdagen voordat het college of de gemeenteraad voornemens is het beleid vast te stellen advies uit door toezending aan de afdelingsmanager WIZ. Ieder lid van de cliëntenraad is bevoegd agendapunten aan te dragen. Dit moet uiterlijk veertien werkdagen voorafgaand aan de vergadering gebeuren. De agendapunten worden gezonden aan de ambtelijk secretaris. Artikel 6. Taken van de ambtelijk secretaris De ambtelijk secretaris vormt de ambtelijke schakel tussen de ambtelijke organisatie, het college, de gemeenteraad en de cliëntenraad. Hij ziet er op toe dat alle partijen informatie tijdig ontvangen of verstrekken, zodat alle partijen hun taak zo effectief mogelijk kunnen vervullen. Artikel 7. Beleid en financiën Ten laste van het budget kunnen kosten worden gebracht indien deze zijn goedgekeurd door de afdelingsmanager WIZ. De cliëntenraad dient jaarlijks voor 1 september een begroting ter goedkeuring in. De cliëntenraad legt jaarlijks achteraf verantwoording af voor 1 april. 8

Raadsvoorstel Verordening Tegenprestatie Hilversum 2015 De raad van de gemeente Hilversum, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 oktober 2014; gelet op artikel 7, lid 1 onderdeel c, artikel 8a, lid 1 onderdeel b en artikel 9 van de Participatiewet; gelet op artikel 35, lid 1, onderdeel e en artikel 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW); gelet op artikel 35, lid 1, onderdeel e en artikel van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); overwegende dat in het Coalitieakkoord Draagvlak en Draagkracht in Hilversum van 30 april 2014 een richtinggevend kader is aangegeven; BESLUIT: Verordening Tegenprestatie Hilversum 2015 vaststellen. Artikel 1. Begrippen In deze verordening wordt verstaan onder: - tegenprestatie: het naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. - vrijwilligerswerk: werk dat in enig verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen of de samenleving. - mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Artikel 2. Inhoud van de tegenprestatie Het college kan een tegenprestatie opdragen voor zover die werkzaamheden: a) niet zijn bedoeld als re-integratie-instrument direct gericht op toeleiding tot de reguliere arbeidsmarkt; b) worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht en derhalve niet leiden tot verdringing van reguliere arbeid; c) bijdragen aan de ontwikkeling van het individu. Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie 1. Het college kan een tegenprestatie opdragen aan personen die zich voor een uitkering in het kader van de Participatiewet, de IOAW of IOAZ hebben gemeld dan wel ontvangen. 2. Bij het opdragen van een tegenprestatie staat meedoen naar vermogen en maatwerk centraal. Het college houdt in ieder geval rekening met de volgende factoren: a) de tegenprestatie wordt afgestemd op de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van de belanghebbende; b) de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende. 9

Artikel 4. Omvang en duur van een tegenprestatie De tegenprestatie is beperkt in omvang en duur en wordt afgestemd op de mogelijkheden van de belanghebbende. De omvang is bepaald op ten minste 12 uur per week en de duur op ten minste 3 maanden per kalenderjaar. Artikel 5. Afzien van opdragen van een tegenprestatie Een tegenprestatie wordt niet opgelegd indien: a) de belanghebbende in verband met arbeidsongeschiktheid volledig is vrijgesteld van de arbeids- en re-integratieverplichting; b) de belanghebbende alleenstaande ouder is en een ontheffing heeft als bedoeld in artikel 9a Participatiewet, of artikel 38, lid 1 van de IOAW of IOAZ; c) uitsluitend bijstand wordt verleend op grond van de bijzondere bijstand; d) maatschappelijke nuttige activiteiten in de vorm van vrijwilligerswerk of mantelzorg van een bepaalde omvang worden verricht. Artikel 6. Beleid en financiën 1. Het college stelt in beleidsregels aanvullende bepalingen vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening; 2. Het college zendt periodiek aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid. Artikel 7. Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere individuele gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 8. Inwerkingtreding en citeertitel 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Tegenprestatie Hilversum 2015. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van datum @@@@ De voorzitter, De griffier, 10

Toelichting Verordening Tegenprestatie Hilversum 2015 De Participatiewet legt de verplichting op om bij Verordening regels vast te stellen over het opleggen van een tegenprestatie voor belanghebbenden die een uitkering ontvangen op grond artikel 9, lid 1 onder c van de Participatiewet én op grond van artikel 37 in zowel de IOAW als IOAZ. De raad is verplicht om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie, maar is niet verplicht deze ook daadwerkelijk op te leggen aan belanghebbenden. In de Participatiewet staat Meedoen naar vermogen centraal. Belanghebbenden kan worden gevraagd actief deel te nemen aan de samenleving. Hierbij wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van de belanghebbende, mag geen verdringing van werk plaatsvinden en dragen de werkzaamheden bij aan de ontwikkeling van het individu. De tegenprestatie kan worden opgelegd vanaf de datum van melding aan iedere belanghebbende in de leeftijd van 18 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. De werkzaamheden op grond van de tegenprestatie betreft maatschappelijk nuttige activiteiten. Alleen de bepalingen die om een nadere toelichting vragen worden hier behandeld. Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Artikel 1. Begrippen Er is onderscheid te maken tussen mantelzorg en vrijwilligerswerk. Dit wordt beschreven in de beleidsregels bij deze verordening. Artikel 2. Inhoud van de tegenprestatie Het hoofddoel van de tegenprestatie is het activeren van belanghebbenden om naar vermogen mee te doen aan de samenleving. Artikel 3. Het opdragen van een tegenprestatie Het is aanvaardbaar dat belanghebbenden voor het ontvangen van de uitkering een tegenprestatie verrichten. Een deel van belanghebbenden verricht al in voldoende mate mantelzorg of vrijwilligerswerk. Zij worden vrijgesteld voor het verrichten van een tegenprestatie. Zie artikel 5. Andere belanghebbenden verrichten taken die tijdelijk of voor een langere periode als tegenprestatie kunnen worden aangemerkt. Indien dit het geval is, kan aan de individuele belanghebbende worden gevraagd de tegenprestatie te organiseren. Artikel 4. Omvang en duur van een tegenprestatie De tegenprestatie wordt bepaald rekening houdend met de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de beschikbaarheid van maatschappelijk nuttige taken. De omvang en duur is maatwerk. Als richtlijn geldt dat een belanghebbende die een tegenprestatie uitvoert per kalenderjaar tenminste 12 uur per week (bijvoorbeeld verdeeld over 2 of 3 dagen) en in dit jaar gedurende een periode van tenminste 3 maanden werkzaamheden verricht. De taken mogen geen belemmering vormen voor een re-integratietraject of het verrichten van betaalde werkzaamheden. Er mag geen verdringing van betaald werk plaatsvinden. De activiteiten worden niet door de gemeente vergoed. De organisatie waarvoor de activiteiten worden verricht kan wel een vergoeding verstrekken die gebaseerd is op de reguliere vrijwilligersvergoedingsregeling van de belastingdienst. De gemaakte afspraken tussen belanghebbende en het college worden in een overeenkomst vastgelegd. Artikel 5. Afzien van opdragen van een tegenprestatie 11

Er is sprake van het in voldoende mate verrichten van mantelzorg of vrijwilligerswerk indien belanghebbende deze werkzaamheden 156 uur per kalenderjaar verricht. Dit urencriterium wordt tijdsevenredig toegepast. Artikel 6. beleid en financiën De rapportage van het college aan de gemeenteraad vormt in beginsel onderdeel van de gemeentelijke informatie- en verantwoordingscyclus. Zo nodig kan het college besluiten aanvullende rapportages op te stellen. 12

Raadsvoorstel Verordening Afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Hilversum 2015 De raad van de gemeente Hilversum, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 oktober 2014; gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; BESLUIT: Verordening Afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Hilversum 2015 vaststellen. Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begrippen In deze verordening wordt verstaan onder: - bijstandsnorm: 1 toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of 2 grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); - uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; - maand van oplegging: de maand waarin het besluit aan belanghebbende is bekend gemaakt. Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een verlaging In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 18 van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAZ worden in ieder geval vermeld: a. de reden van de verlaging; b. de duur van de verlaging; c. het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en d. indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging. 13

Artikel 3. Horen van belanghebbende 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. 2. Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als: a. de vereiste spoed zich daartegen verzet; b. belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; c. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid of d. belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken. Artikel 4. Afzien van verlaging 1. Het college ziet af van een verlaging als: a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; b. de gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden. 2. Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. 3. Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging 1. Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand of kalendermaanden volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm. 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is terugbetaald. 3. Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt, anders dan bij beëindiging of intrekking van de uitkering wegens werkaanvaarding, de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen één jaar opnieuw een uitkering ontvangt. Artikel 6. Berekeningsgrondslag 1. Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm. 2. In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als: a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet, of b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft. 3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 bijstandsnorm worden gelezen als bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand. 4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2, 3 en 4 bijstandsnorm worden gelezen als de verleende bijzondere bijstand. Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling Artikel 7. Gedragingen Participatiewet Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: 14

1. eerste categorie: a. het zich niet of niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; b. het niet of niet tijdig ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van een bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand; c. het niet of niet tijdig verstrekken van inlichtingen die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn voor de inschakeling in de arbeid, waaronder mede wordt begrepen het zonder tegenbericht niet verschijnen op een oproep of afspraak daarover; d. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. 2. tweede categorie: a. het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet; b. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet; c. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet; 3. derde categorie: a. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet. Artikel 8. Gedragingen IOAW en IOAZ Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: 1. eerste categorie: a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; b. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; 2. tweede categorie: a. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; b. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening; c. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot 15

het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; 3. derde categorie: a. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; b. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; c. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid; d. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening. Artikel 9. Hoogte en duur van de verlaging De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt vastgesteld op: a. 5 % van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie; b. 30% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie; c. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie. Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling Artikel 10. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting Participatiewet Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende: a. één maand, bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel b, f en g, van de Participatiewet; b. twee maanden, bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a, c, d, e en h, van de Participatiewet. Artikel 11. Verrekenen verlaging 1. Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 10, wordt toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende maximaal twee maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. 2. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, kan de verlaging worden toegepast over twee maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de daaropvolgende maand de helft van de verlaging wordt toebedeeld. 3. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 10, onderdeel b, kan de verlaging worden toegepast over drie maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de twee daaropvolgende maanden een derde van de verlaging wordt toebedeeld. 4. Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet, vindt geen verrekening als bedoeld in het eerste lid plaats. 5. In afwijking van het eerste, tweede, derde en vierde lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is terugbetaald. Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 16

1. Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand. 2. De verlaging wordt op de volgende wijze vastgesteld: a. bij een periode van 3 maanden of korter: 100 % van de bijstandsnorm gedurende één maand; b. bij een periode van 3 tot 6 maanden: 100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden; c. bij een periode van 6 maanden of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden. 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid, is op de verlaging van de bijstandsnorm voor een gedraging waarbij een voorliggende voorziening is verspeeld als gevolg waarvan een belanghebbende eerder aanspraak maakt op bijstand, artikel 7, lid 3, juncto artikel 9 aanhef en onder c, van deze verordening van overeenkomstige toepassing. 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid, is op de verlaging van de bijstandsnorm voor een gedraging overeenkomstig artikel 18, lid 4, van de Participatiewet, welke heeft plaatsgevonden voor datum melding als bedoeld in artikel 44 van de Participatiewet, artikel 10 en artikel 16, lid 2 van deze verordening van overeenkomstige toepassing. Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen 1. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van: a. 100 % van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het dreigen met en/ of uitoefenen van fysiek geweld tegen de in het eerste lid genoemde personen; b. 40 % van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het dreigen met en/ of uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken én bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht tegen de in het eerste lid genoemde personen. 2. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), wordt een verlaging opgelegd van: a. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het dreigen met en/of uitoefenen van fysiek geweld tegen de in het tweede lid genoemde personen; b. 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand bij het dreigen met en/of uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken én bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht tegen de in het tweede lid genoemde personen. Artikel 14. Niet nakomen van overige verplichtingen Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op: a. 20 % van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling; b. 20 % van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand; c. 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand; d. 100 % van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand. Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive Artikel 15. Samenloop van gedragingen 1. Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor 17

het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld. 2. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden zo mogelijk gelijktijdig en zo nodig volgtijdelijk opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is. 3. Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, wordt geen verlaging opgelegd, voor zover voor die schending een bestuurlijke boete wordt opgelegd. 4. Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet genoemde verplichting als een in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is. Artikel 16. Recidive 1. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikel 7, eerste, tweede of derde lid, 8, eerste, tweede of derde lid, artikel 12, eerste lid, artikel 13 of artikel 14 opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde verwijtbare gedraging van dezelfde categorie, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. 2. Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden. Hoofdstuk 6. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ Artikel 17. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege. Hoofdstuk 7. Slotbepalingen Artikel 18. Beleid en financiën 1. Het college stelt zonodig in beleidsregels aanvullende bepalingen vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening; 2. Het college zendt periodiek aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid. Artikel 19. Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere individuele gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. 18

Artikel 20. Intrekken oude verordening De Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2013 en Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Hilversum 2013 worden ingetrokken ingaande 1 januari 2015 Artikel 21. Inwerkingtreding en citeertitel 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Hilversum 2015. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van [datum]. De voorzitter, De griffier, 19

Toelichting Verordening Afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ Hilversum 2015 In de Participatiewet is opgenomen dat gemeenten een verantwoordelijkheid hebben bij het invullen van de rechten en plichten van bijstandsgerechtigden. De regering is van mening dat tegen het niet nakomen van arbeidsverplichtingen, het tonen van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en ernstige misdragingen tegen personen en instanties die zich met de uitvoering van de Participatiewet bezighouden krachtdadig en uniform moet worden opgetreden.. In de Participatiewet staat dat het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Daarnaast moet het college rekening houden met de ernst van de gedraging en de individueel vastgestelde verplichtingen. Kortom, het college moet maatwerk leveren. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, verlaagt het de uitkering. Er is geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Van deze verplichting kan alleen gemotiveerd worden afgeweken. Indien iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van een verlaging. Verder kan het college afzien van een verlaging als het college daartoe zeer dringende reden(en) aanwezig acht. Artikel 18 van de Participatiewet spreekt over het afstemmen van de bijstand. Er wordt in de Participatiewet een directe koppeling gelegd tussen de rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden. De rechten en plichten zijn twee kanten van één medaille. Het recht op algemene bijstand is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering. De hoogte van de uitkering hangt niet alleen af van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de bijstandsgerechtigde, maar ook van de mate waarin de verplichtingen worden nagekomen. Met ingang van 1 januari 2015 zijn in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet geüniformeerde arbeidsverplichtingen opgenomen. Voor schending van deze verplichtingen geldt dat de bijstand in beginsel moet worden verlaagd met honderd procent gedurende één tot drie maanden. Het rijk heeft de hoogte van de afstemming vastgesteld. Het college moet in de verordening de duur van de verlaging vastleggen. Een verlaging krachtens de afstemmingsverordening is een punitieve sanctie voor zover de verlaging wordt opgelegd omdat belanghebbende zich zeer ernstig heeft misdragen. Als een betreffende gedraging ook een strafbaar feit oplevert, kan belanghebbende hier strafrechtelijk voor worden vervolgd. Deze verlaging en de strafvervolging kunnen alleen naast elkaar bestaan als sprake is van juridisch te onderscheiden feiten. In andere gevallen waarin een verlaging wordt opgelegd krachtens de afstemmingsverordening is sprake van een reparatoire sanctie (bijvoorbeeld bij schending arbeidsverplichting). Als een betreffende gedraging ook een strafbaar feit oplevert, kan belanghebbende hier strafrechtelijk voor worden vervolgd. De verlaging en de strafvervolging kunnen naast elkaar bestaan omdat het hier gaat om een reparatoire maatregel en een punitieve sanctie. Daarnaast heeft het college de mogelijkheid een uitkering op grond van de IOAW en IOAZ te verlagen of te weigeren als een belanghebbende de aan het recht op uitkering verbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Het gemeentelijk beleid is in deze verordening vastgelegd. In deze verordening wordt niet ingegaan op de schending van de inlichtingenplicht door belanghebbenden. Dit vormt onderdeel van het boete regime. Alleen de bepalingen die om een nadere toelichting vragen worden hier behandeld. Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Artikel 4. Afzien van verlaging 20