Nummer Toegang: G032 Collectie Neuwied Koninklijke Verzamelingen, Den Haag (c) 2000
G032 3 I N H O U D S O P G A V E BESCHRIJVING VAN HET ARCHIEF...5 Aanwijzingen voor de gebruiker...6 Aanvraaginstructie...6 Citeerinstructie...6 Archiefvorming...7 Geschiedenis van het archiefbeheer...7 Geschiedenis van de archiefvormer...7 Frederik, prins der Nederlanden...7 Inhoud en structuur van het archief...11 Bereik en inhoud...11 Bronnen...11
G032 5 Beschrijving van het archief Beschrijving van het archief Naam archiefblok: Collectie Neuwied Periode: (1778) 1802 1848 Archiefbloknummer: G032 Omvang: 0,3 m. Archiefbewaarplaats: Koninklijk Huisarchief, Den Haag Archiefvormers: Frederik, prins der Nederlanden
6 G032 Aanwijzingen voor de gebruiker Aanwijzingen voor de gebruiker Aanvraaginstructie AANVRAAGINSTRUCTIE Voor de raadpleging van de archieven in het beheer van de Koninklijke Verzamelingen dient u toestemming te vragen. U kunt uw onderzoeksaanvraag schriftelijk indienen bij de Directeur van het Koninklijk Huisarchief. Gebruik hiervoor dit formulier. Nadat aan u toestemming voor onderzoek is verleend kunt u een afspraak maken voor een bezoek aan het Koninklijk Huisarchief. Citeerinstructie CITEERINSTRUCTIE Bij het citeren in annotatie en verantwoording dient het archief tenminste éénmaal volledig en zonder afkortingen te worden vermeld. Daarna kan worden volstaan met verkorte aanhaling. VOLLEDIG: Koninklijke Verzamelingen, Den Haag, Archief: Collectie Neuwied, inventarisnummer G032... VERKORT: KV Archief: Collectie Neuwied, inv.nr. G032...
G032 7 Archiefvorming Archiefvorming Geschiedenis van het archiefbeheer GESCHIEDENIS VAN HET ARCHIEFBEHEER De collectie G032 II is afkomstig uit Neuwied en werd in 1963 overgedragen. De stukken uit Neuwied zijn via prins Frederik als executeur testamentair van koning Willem I in Neuwied terchtgekomen. Geschiedenis van de archiefvormer GESCHIEDENIS VAN DE ARCHIEFVORMER Frederik, prins der Nederlanden FREDERIK, PRINS DER NEDERLANDEN I Biografische schets van prins Frederik De politieke onrust in de Republiek en de dreiging van oprukkende Franse troepen in januari 1795, die stadhouder Willem V deden besluiten de Republiek te ontvluchten en in ballingschap te gaan, waren ook voor zijn oudste zoon reden hetzelfde lot te kiezen. Erfprins Willem, zijn vrouw prinses Wilhelmina van Pruisen, en hun driejarig zoontje Willem vonden, net als prins Willem V en prinses Wilhelmina onderdak in Engeland. Vanaf het voorjaar van 1796 vestigde de erfprins zich met zijn gezin aan het hof van zijn schoonvader, koning Friedrich Wilhelm II van Pruisen. In Berlijn werd op 28 februari 1797 prins Willem Frederik Karel, zijn tweede zoon, geboren; hij werd Frederik (in de familiekring Frits of Fritz ) genoemd. Na hem volgden nog twee meisjes: prinses Pauline in 1800 (overleden in 1806) en prinses Marianne in 1810. De jonge prins Frederik groeide op met zijn oudere broer Willem en zijn Pruisische neven Friedrich Wilhelm (de latere koning Friedrich Wilhelm IV van Pruisen) en Wilhelm (de latere Wilhelm I, koning van Pruisen, keizer van Duitsland); met de laatste scheelde hij slechts enkele weken in leeftijd. Hij zou zijn hele leven bevriend met hen blijven. Het erfprinselijk gezin verliet Berlijn in 1803 en vestigde zich in Fulda. Over dit voormalige bisdom nam de erfprins de regering op zich, uit naam van zijn vader Willem V. Deze had dit gebied met enkele andere goederen, dankzij de inzet van Napoleon, in 1802 bij de vrede van Amiens verkregen als schadevergoeding voor zijn in beslag genomen bezittingen in de nu Bataafse Republiek. De erfprins, die na het overlijden van zijn vader in 1806 prins van Oranje was geworden, moest Fulda echter in 1807 weer afstaan vanwege zijn deelneming aan de oorlog tegen Napoleon aan Pruisische zijde, die in Jena en Auerstädt op een nederlaag was uitgelopen. Zoals te doen gebruikelijk in vorstelijke kringen werd aan de militaire scholing van jonge prinsen veel waarde gehecht. Aanvankelijk werd L.D. Glaser (later Pruisisch staatsraad) tot gouverneur van de prinsen Willem en Frederik aangesteld; deze vergezelde het gezin naar het voormalige bisdom Fulda. Na 1807 verbleef prins Frederik merendeels in Berlijn en werd hij samen met zijn Pruisische neven militair geschoold. Eén van hun gouverneurs was de officier Georg Wilhelm Freiherr von Valentini, die als schrijver van een militair handboek enige faam genoot. In maart 1813 werd zijn militaire opleiding als voltooid beschouwd en werd hij aangesteld tot Pruisisch officier bij het hoofdkwartier van
8 G032 veldmaarschalk Gebhardt Leberecht von Blücher. Als zodanig nam hij deel aan diverse veldtochten tegen Napoleon en zette hij in december van dat jaar in het legerkorps van generaal Friedrich Wilhelm von Bülow voor het eerst voet op vaderlandse bodem. Zijn vader, inmiddels uitgeroepen tot Soeverein Vorst van Nederland, benoemde hem nog in diezelfde maand tot grootmeester der Artillerie in het Nederlandse leger. In het geallieerde leger nam hij in 1815 en 1816 inmiddels was hij luitenant generaal geworden als bevelhebber bij het mobiele Nederlandse leger deel aan de krijgshandelingen, die leidden tot de definitieve val van Napoleon. Wetenschappelijke vorming kreeg de prins aan de universiteit van Leiden in 1814 en 1815 volgens een voor hem door de rechtsgeleerde prof. Joan Melchior Kemper ontworpen programma. In minder dan een half jaar werden hem onder meer rechtsbeginselen, Nederlandse taal en geschiedenis, latijn en statistiek bijgebracht. Hoewel de voertaal in zijn jeugd overwegend Duits en Frans was geweest, leerde hij zich vrij spoedig in de Nederlandse taal uit te drukken. De reeds bestaande banden met het Pruisische vorstenhuis werden nog nauwer aangehaald door Frederiks huwelijk in 1825 met zijn elf jaar jongere nichtje prinses Louise van Pruisen, die hij vanaf haar geboorte kende. Met zijn vrouw nam prins Frederik voorlopig zijn intrek in het voormalige logement van Amsterdam, Plein 23 te Den Haag, dat voordien als verblijf van zijn grootmoeder, prinses Wilhelmina van Pruisen en zijn tante prinses Louise van Oranje Nassau had gediend. In de jaren er na werd aan het Korte Voorhout te Den Haag een nieuw paleis gebouwd voor het jonge paar. Ook het voormalige huis van Johan Meerman, op de hoek van de Prinsessegracht en het Korte Voorhout, dat de koning in 1824 had gekocht, kreeg prins Frederik in eigendom; het werd een bijgebouw van het paleis. Had de hofhouding van prins Frederik vóór 1825 bestaan uit enkele adjudanten en een secretaris, na zijn huwelijk werden daaraan onder meer toegevoegd een hofmaarschalk (die de leiding kreeg), kamerheren, een grootmeesteres en enkele hofdames. Financiële zaken werden vooralsnog geregeld door de thesaurie van de koning; pas onder koning Willem III vond een scheiding plaats. De prins had voortaan zijn eigen thesaurier. Aan het huwelijk van prins Frederik en prinses Louise kwam na 45 jaar een einde door haar overlijden op 6 december 1870. Prins Frederik had een vriendelijk karakter en beschikte over veel takt. Beide eigenschappen maakten hem tot raadgever en bemiddelaar binnen de koninklijke familie. Diverse conflicten trachtte hij tot een oplossing te brengen, niet alleen in de familiekring, maar ook in het maatschappelijk leven. Als oudste lid van de koninklijke familie werd hij aan het eind van zijn leven geconfronteerd met de decimering van het vorstenhuis. Hij stierf, 84 jaar oud, op 8 september 1881. Prins Frederik en prinses Louise kregen twee zonen en twee dochters. De zonen, de prinsen Willem en Frederik, overleden op jonge leeftijd. De oudste dochter, eveneens Louise geheten, trouwde met de kroonprins van Zweden. Deze werd in 1859 koning. Koningin Louise overleed in 1871, enkele maanden na haar moeder. De jongste dochter,
G032 9 prinses Marie, was nu het enig overgebleven kind van prins Frederik. Zij trouwde nog in hetzelfde jaar 1871 met Wilhelm, vijfde vorst van Wied; zij stierf in 1910. II Functies Een groot deel van het leven van prins Frederik werd gevuld door zijn militaire activiteiten. Nadat hij van 1813 tot 1826 de taak van grootmeester der Artillerie had vervuld, was hij van 1826 tot 1829 commissaris generaal (minister) van Oorlog. Aansluitend was hij tot 1839 opperbestuurder van leger en vloot. In deze functie nam hij in de jaren 1830 1832 deel aan de krijgshandelingen tegen het opstandige zuiden; in 1839 vond de afscheiding van België definitief haar beslag. Als grootmeester generaal nam hij in 1839 opnieuw de leiding over de artillerie op zich; deze taak legde hij een jaar later neer. Zijn broer Willem in 1840 koning geworden benoemde hem in dat jaar tot veldmaarschalk. Na diens dood in 1849 bekleedde koning Willem III hem met het oppertoezicht over diverse wapenkorpsen en het geniematerieel en de Koninklijke Militaire Akademie. In 1868 verzocht en kreeg prins Frederik ontslag uit actieve dienst; de (honoraire) titel van veldmaarschalk behield hij. Hoewel hij niet meer actief was in het Pruisische leger, begiftigde koning Friedrich Wilhelm III van Pruisen hem in 1816 uit erkentelijkheid voor zijn aandeel in de veldtochten tegen Napoleon aan de zijde van Pruisen met het ere commando van het Regiment Infanterie no. 15. In 1873, toen prins Frederik herdacht dat hij zestig jaar tevoren als officier zijn militaire loopbaan was begonnen, bepaalde keizer Wilhelm I dat dit regiment voortaan Infanterie Regiment Prinz Friedrich der Niederlände zou heten. Reeds in 1816 was prins Frederik grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren geworden; hij zou deze functie vijfenzestig jaar vervullen. Uit eigen middelen bekostigde de prins bij het honderdjarig bestaan van de Orde in 1856 tevens zijn veertigjarig grootmeesterschap een nieuw gebouw voor het hoofdbestuur aan de Fluwelen Burgwal te Den Haag. Aan de bestrijding van de armoede, die vanaf de Franse tijd (onder meer door de invoering van Napoleons Continentale Stelsel ) enorm was toegenomen, had prins Frederik sinds 1818 een aandeel als voorzitter van het hoofdbestuur van de op particulier initiatief opgerichte Maatschappij van Weldadigheid. Deze functie bekleedde hij tot 1856. Eén van de kolonies, die tot dat doel werden gesticht in Drenthe en Overijssel, Frederiksoord, droeg zijn naam. Als enig overgebleven lid van het Oranjehuis, dat de wording van Nederland in 1813 had meegemaakt, was prins Frederik de aangewezen persoon om het voorzitterschap op zich te nemen van de op initiatief van enkele industriëlen opgerichte Hoofdcommissie, die de viering van het vijftigjarig bestaan van de onafhankelijkheid vorm zou geven; plaatselijk werden commissies gevormd om hiervoor geld in te zamelen. De Hoofdcommissie besloot tot oprichting van een monument in Den Haag en een gedenknaald in Scheveningen en tot stichting van een nationale ambachtsschool in Amsterdam; alleen de eerste twee projecten vonden doorgang. De naald in Scheveningen kwam in 1865 zonder problemen tot stand en werd in dat jaar door prins Frederik onthuld. Dat was anders met het monument in Den Haag, waarvoor koning Willem III op 17 november 1863 de eerste steen legde, maar waarvan op dat tijdstip onbekend was hoe het er zou gaan uitzien. Over de
10 G032 na een daartoe uitgeschreven prijsvraag ingediende ontwerpen, die pas na deze datum werden beoordeeld, ontstond in het openbaar een heftige ideologische pennenstrijd; deze vertraagde de totstandkoming van het project. Eerst zes jaar later werd het monument op Plein 1813 in Den Haag in aanwezigheid van de voltallige koninklijke familie door prins Frederik onthuld.
G032 11 Inhoud en structuur van het archief Inhoud en structuur van het archief Bereik en inhoud BEREIK EN INHOUD De collectie is afkomstig uit Neuwied, in 1963 overgedragen aan het Koninklijk Huisarchief, en bevat een lijst met aanduiding van het archief waartoe de documenten behoren. Het betreft het archief van koning Willem I, de thesaurier van koning Willem I, de nalatenschap koning Willem II en stukken behorende tot de Duitse Kanselarij. De stukken behorend tot het archief van prins Frederik zijn bij herinventarisatie opgenomen in zijn archief (A37). Bronnen Bronnen Archief van koning Willem I te Neuwied, J. Steur, In: Bijdragen voor de geschiedenis der Nederlanden (17), 1963, p. 221 222