EFG-Vac 22-30 / 25L/S/SL



Vergelijkbare documenten
ETM/V 110/112/114/116

A Stoel naar voren klappen. B Controleer of de batterijstekker in het apparaat is gestoken. C Klap de stoel naar achteren.

Verkorte gebruiksaanwijzing

Roetdeeltjesfilter. Handleiding DFG DFG 316s-320s DFG DFG 425s-435s

Lees aandachtig deze handleiding vooraleer u uw Strider scooter gebruikt!

Handleiding: Rupsdumper roterende kipbak.

Verkorte gebruiksaanwijzing

BGR 233 GEKEURD (DE) Gebruikshandleiding Laadbrug. Bekijk de instructievideo op

Specificaties. WD 2300 Serie. Dubbelheffende stapelaar WD Serie

Oorspronkelijke gebruiksaanwijzing. Routetrein CX T. Aanvullingopdeseriebedieningsinstructies. vandetrekkercxt NL - 02/2012

EFG 535/540/545/550. Gebruiksaanwijzing

2. Geadviseerde omgevingstemperatuur van 0 C tot 50 C.

Handleiding: Verreiker roterend max. hefvermogen 20,6 mtr. incl. machinist

1. Batterijpakket Onderdelen. Kabeltas. Batterijtas Laderstekker. Sleutels (2 stuks) Lader. Batterijstekker F B

EFG Gebruikershandleiding

EFG 316k/ 316/ 318k/ 318/ 320

Gebruikershandleiding Puch Radius, State of the Art, Boogy BMS

Gebruiksaanwijzing kort

ALCT 6/24-2 GEBRUIKSAANWIJZING

Batterijdiagnosetoestel voor het testen van alle types 12 V-batterijen.

A Controleer of de batterijstekker in het apparaat is gestoken.

Theorie. Taxono mie Code

Handleiding: Rupsdumper zelfladende bak.

GEBRUIKSAANWIJZING AQUA LASER 2 IN 1 RAAMREINIGER ARTIKEL NUMMER :

Powerpack. gebruikshandleiding

QUICKSTART. Inbedrijfstelling. Werking B90R

EFG Gebruiksaanwijzing EFG 425k EFG 425 EFG 425ks EFG 425s EFG 430

AX-3010H. Multifunctionele schakelende voeding. Gebruiksaanwijzing

Handleiding Gebruiker Aandrijving Quattrocycle

Gebruikershandleiding kort

De elektrische laadlift

LCD scherm va LCD scherm

N.B.: Lees deze handleiding aandachtig door voordat u het voertuig in gebruik neemt. Bewaar deze handleiding zorgvuldig.

Toetsmatrijs Vakbekwaamheid vorkheftruck-/reachtruckchauffeur praktijk Initieel en Verlenging

LCD scherm ve LCD scherm

Handleiding. Tilly Light fietsendrager

Specificaties. FC 4000 Serie. Vierwiel Vorkheftruck FC Serie

Toetsmatrijs. Opgesteld door: CCV. Examenonderdeel. Chauffeur Containerheftruck. Opgenomen in de toets: Aantal vragen /opdrachten: Taxonomie code:

Handleiding Euroflex Basic & Classic

Gebruiksaanwijzing kort

Fig Veiligheid

Gebruikershandleiding Inhoud

Tijdschakelklok. Bestnr.: (groen) (oranje) (transparant) (blauw) Omwille van het milieu 100% recyclingpapier

LOGISTIEKE OPLEIDINGEN HEFTRUCK PROEFEXAMEN 3 VEILIG WERKEN MET DE HEF- OF REACHTRUCK

Automatische transmissie

Bevestig de kraanhaak van het hefwerktuig in het hijsoog van de klem. Indien de kraanhaak te groot is voor het hijsoog gebruik dan een voorloper.

Gebruikers handleiding versie

Onderhoud aan accu's. Algemene informatie over onderhoud aan accu's WAARSCHUWING!

GEBRUIKSAANWIJZING EASYSTART REMOTE

CCS COMBO 2 ADAPTER. Handleiding

Hoogfrequent batterijladers. KOP serie. Handleiding

Elektrische fiets Pedelec

Afzuigkap Gebruiksaanwijzing

Hoogfrequent batterijladers. PM-24 serie. Handleiding

STIHL AP 100, 200, 300. Veiligheidsinstructies

Professional Supplies EIERKOOKAPPARAAT. Modelnr.: *

Motor vermogen: 26 pk Eigen gewicht: 1599 kg KUBOTA WIELLADER

E-Bike. Gebruikers handleiding versie B2

Gebruikersinstructies LED display, accu en lader voor handbikes uitgevoerd met elektrische ondersteuning

Elektrische Vorkheftrucks t

Verkorte gebruiksaanwijzing

T4512 Telescooplader. Technische gegevens. Motorgegevens. Elektrische installatie

EFG Gebruiksaanwijzing EFG 535 EFG 540 EFG 545 EFG 550

STIHL AK 10, 20, 30. Veiligheidsinstructies

Handleiding: minigraafkraan 1000 KG Kubota U10-3

Programmeerbare elektronische tijdschakelklok

INLEIDING VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN SYMBOLEN. De symbolen in deze gebruiksaanwijzing. Symbolen op het apparaat

GEBRUIKSAANWIJZING. Afstandsbediening BRC315D7

STIHL AK 10, 20, 30. Veiligheidsinstructies

Gebruiksaanwijzing, waarschuwingen en veiligheidsvoorschriften voor batterijen met vloeibaar elektrolyt voor motorfietsen. (zuurpakket meegeleverd)

Sulky Line Painter 1200

EJC/EJC-Z 14/16. Gebruiksaanwijzing

Gebruiksaanwijzing, waarschuwingen en veiligheidsvoorschriften voor gesloten batterijen met vast elektrolyt (AGM-technologie) voor motorfietsen.

MS Semen Storage Pro

Handleiding Euroflex Basic

NL ESP-Systeem

Elektrische Vorkheftrucks t

Afstandsbediening Telis 16 RTS

RX 60 Technische gegevens.

Innovation Protection Conseil

TECHNISCHE HANDLEIDING

ECE 220. Gebruiksaanwijzing

Stoelen IN DE JUISTE HOUDING ZITTEN

Handleiding EPT20-15ET Elektrische transpallet

Transport over land en te water laten van de boot

EMC 110/B 10. Gebruiksaanwijzing

VEILIGHEID EN CORRECT GEBRUIK

NL BOSAL TOURER Gebruiksaanwijzing voor fietsendrager E4-26R

GfS Day Alarm. Algemene omschrijving...p. 2. Montage handleiding en functies...p. 3. Instellingen van magneet contacten...p. 4

Bestnr Toerentalregelaar voor ventilator

Graaflaadcombinatie JCB 4CX-M. druk 1

Technische specificaties. TMM Serie 2,0 tot 2,5 ton Meeneem heftrucks

Wij beschermen mensen

Professional Supplies BORDENWARMKAST. Modelnr.: * * * CaterChef 60

GfS Nooduitgang beveiliging

Gebruikershandleiding Peugeot CE22, CE33, CE141, CE132, CE122, CE151, CE101, CE111

Elektronische jaloezieinbouwschakelaar

Cellion primax. Handleiding voor audiciens. Hearing Systems

Transcriptie:

EFG-Vac 22-30 / 25L/S/SL 01.01- Gebruiksaanwijzing H 50120673 12.03

Voorwoord Voor een veilig gebruik van het interne transportmiddel is kennis nodig, die u in deze ORIGINELE HANDLEIDING vindt. De inormatie is weergegeven in korte, overzichtelijke vorm. De hoodstukken zijn alabetisch gerangschikt. Ieder hoodstuk begint met pagina 1. De pagina-aanduiding wordt gevormd door een hoodstukletter en paginanummer. Voorbeeld: pagina B 2 is de tweede pagina in hoodstuk B. Deze handleiding beschrijt verscheidene voertuigvarianten. Let er bij de bediening en de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden op dat u de beschrijving voor het juiste voertuigtype gebruikt. m A De volgende pictogrammen markeren veiligheidsaanwijzingen en belangrijke uitleg. Staat voor veiligheidsinstructies die u moet opvolgen, om gevaren voor mensen te vermijden. Staat voor instructies die u moet opvolgen, om materiële schade te vermijden. Staat voor aanwijzingen en toelichting. t o Duidt op de standaarduitvoering. Duidt op de optionele uitvoering. Onze apparaten worden continu verder ontwikkeld. Wij vragen om uw begrip voor het eit dat wij een voorbehoud moeten maken voor wijzigingen in vorm, uitrusting en techniek. Uit de inhoud van deze handleiding kunnen op grond hiervan geen claims met betrekking tot bepaalde eigenschappen van het apparaat worden ageleid. Auteursrecht Het auteursrecht voor deze handleiding blijt in het bezit van JUNGHEINRICH AG. Jungheinrich Aktiengesellschat Am Stadtrand 35 22047 Hamburg - DUITSLAND Teleoon: +49 (0) 40/6948-0 www.jungheinrich.com 0108.NL

0108.NL

Inhoudsopgave A B Doelmatig gebruik Voertuigbeschrijving 1 Gebruiksbeschrijving... B 1 2 Beschrijving van de bouwgroepen en unctionele speciicatie... B 2 2.1 Voertuig... B 3 3 Technische gegevens standaard-uitvoering... B 4 3.1 Prestatiewaarden... B 7 3.2 Gewichten (alle opgaven in kg)... B 8 3.3 Banden... B 8 3.4 Aanhanglasten... B 8 3.5 EN-normen... B 9 3.6 Voorwaarden gebruik... B 9 4 Posities van kenplaatjes en typeplaatjes... B 10 4.1 Typeplaatje, voertuig... B 12 4.2 Lastdiagram voertuig... B 12 4.3 Lastdiagram vorktanden (basiswerktuig)... B 13 4.4 Lastdiagram aanbouwappendage... B 13 C Transport en eerste inbedrijstelling 1 Verlading met kraan... C 1 2 Eerste inbedrijstelling... C 2 3 Voertuig zonder aandrijving aan verrijden... C 3 4 Wegslepen van het voertuig... C 3 D Accu - onderhoud, opladen, vervangen 1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu s... D 1 2 Batterijtypen... D 2 3 Openen van de batterijkap met blokkeersysteem (optie)... D 3 4 Batterij open leggen... D 4 5 Batterij laden... D 5 6 Batterij uit- en inbouwen... D 6 7 Batterijkap sluiten... D 7 8 Batterijontladingsaanwijzer, batterijontladingsmeter, bedrijsurenteller D 7 I 1

E Bediening 1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig... E 1 2 Beschrijving van de bedieningsorganen en aleesinstrumenten... E 2 2.1 Schakelaar op het dashboard... E 4 2.2 Schakelaar op de bedieningsconsole... E 4 2.3 Multiunctioneel display... E 5 3 Voertuig in bedrij stellen... E 8 3.1 Controles en en werkzaamheden vooragaand aan de dagelijkse inbedrijstelling... E 8 3.2 Bestuurderstoel instellen... E 8 3.3 Veiligheidsgordel... E 10 3.4 Blokkeersysteem automatisch/mechanisch (optie)... E 12 3.5 Stuurkolom instellen... E 14 3.6 Bedrijsgereed maken... E 14 4 Werken met het bodemtransportvoertuig... E 15 4.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden... E 15 4.2 Rijden... E 17 4.3 Sturen... E 20 4.4 Remmen... E 20 4.5 Bediening van de heinrichting en de appendages (MULTI-PILOT)... E 22 4.6 Bediening van heinrichting en appendages (SOLO-PILOT)... E 24 4.7 Opnemen, transporteren en aleggen van laadeenheden... E 25 4.8 Voertuig beveiligd parkeren... E 28 4.9 Trekken van aanhangers... E 29 4.10 Aanhanglasten... E 29 5 Ontstoringshulp... E 30 I 2

F Instandhouding van het bodemtransportvoertuig 1 Bedrijsveiligheid en milieubescherming...f 1 2 Veiligheidsvoorschriten voor het instandhouden...f 1 3 Onderhoud en inspectie...f 3 4 Onderhouds-checklijst EFG-Vac...F 4 5 Smeerschema EFG-Vac...F 7 5.1 Bedrijsmiddel...F 8 6 Beschrijving van de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden...f 9 6.1 Voertuig voor onderhouds- en reparatiewerkzaamheden gereed maken...f 9 6.2 Bevestiging van de wielen inspecteren...f 9 6.3 Bandenspanning...F 9 6.4 Hydrauliekoliestand controleren...f 10 6.5 Transmissieoliestand controleren...f 11 6.6 Olie atappen...f 11 6.7 Olie vullen...f 11 6.8 Hydrauliekolieilter vervangen...f 11 6.9 Aanzuigilter vervangen...f 12 6.10 Oliestand voor remsysteem controleren...f 12 6.11 Onderhoud aan de veiligheidsgordel...f 13 6.12 Elektrische zekeringen controleren...f 14 6.13 Hernieuwde inbedrijstelling na reinigings- o reparatiewerkzaaheden F 15 7 Stilleggen van het bodemtransportvoertuig...f 15 7.1 Maatregels voor het stilleggen...f 15 7.2 Maatregels tijdens de stillegging...f 15 7.3 Hernieuwde ingebruikname na stillegging...f 16 8 Veiligheidscontrole na verloop van tijd en buitengewone gebeurtenissen (D: UVV-controle volgens BGV D27 [voorschriten voor ongevallenpreventie])...f 16 I 3

I 4

A A Doelmatig gebruik De Richtlijn voor het juiste en doelmatige gebruik van bodemtransport-voertuigen (VDMA) wordt met dit toestel meegeleverd. Ze is onderdeel van deze gebruiksaanwijzing en moet in ieder geval worden nagekomen. Nationale bestemmingen blijven onbeperkt geldig. Het hier beschreven voertuig is een beschreven bodemtransport-voertuig dat geschikt is voor het heen en transporteren van laadeenheden. Het moet volgens de gegevens in deze gebruiksaanwijzing ingezet, bediend en onderhouden worden. Ieder ander gebruik is niet doelmatig en kan schade aan personen, materieel o goederen veroorzaken. Bovenal dient een te zware belasting door te zware o eenzijdig opgenomen lading vermeden te worden. Bindend voor de maximaal op te nemen lading is de aan het voertuig bevestigde typeplaatje o het lastdiagram. De ondernemer dient ervoor te zorgen, dat beschadigde en/o slecht leesbare lastdiagrammen worden vernieuwd. Het bodemtransport-voertuig mag niet in omgevingen met brand- o ontploingsgevaar gereden worden en evenmin in omgevingen die corrosie veroorzaken o die sterk stohoudend zijn. m Verplichtingen voor de exploitant: Exploitant in de hier bedoelde betekenis is iedere natuurlijke o juridische persoon die zel gebruik maakt van het bodemtransportvoertuig o in diens opdracht deze gebruikt wordt. In speciale gevallen (b.v. leasing, verhuur) is de exploitant diegene persoon die volgens de bestaande contractuele bestemmingen tussen de eigenaar en de gebruiker van het bodemtransport-voertuig de verplichtingen voornoemd dient uit te voeren. De exploitant dient ervoor te zorgen dat het bodemtransport-voertuig uitsluitend doelmatig gebruikt wordt en dat alle gevaren voor het leven en de gezondheid van de gebruiker o van derden vermeden worden. Bovendien moet erop gelet worden dat de voorschriten voor het vermijden van ongelukken, verdere arbeidstechnische aanwijzingen evenals de richtlijnen voor gebruik, onderhoud en instandhouding in acht genomen worden. De exploitant dient ervoor in te staan dat alle gebruikers deze gebruiksaanwijzing gelezen en begrepen hebben. Bij veronachtzaming van deze gebruiksaanwijzing vervalt onze garantie. Dit geldt dienovereenkomstig, wanneer zonder toestemming van de servicedienst van de abrikant door de klant en/o derden ondeugdelijke werkzaamheden aan het product zijn verricht. Het aanbouwen van accessoires: Het aan- o inbouwen van extra installaties, waardoor ingegrepen wordt in de unkties van het bodemtransport-voertuig o die daardoor aangevuld worden, mag uitsluitend ná schritelijke toestemming door de producent gebeuren. Indien nodig dient een schritelijke vergunning van de lokale autoriteiten aangevraagd te worden. De vergunning van amtswege is echter geen alternatie voor de toestemming door de producent. Aanhang- resp. sleeplasten: Aan het voertuig mogen alleen aanhang- resp. sleeplasten aangekoppeld worden, waarvoor het voertuig is toegelaten. A 1

A 2

B Voertuigbeschrijving 1 Gebruiksbeschrijving De EFG-Vac is een elektro--cabine-vorkhetruck in vierwiel-uitvoering met rontaandrijving, die zijn last buiten de wielbasis opneemt, transporteert en het. De EVG- Vac is een vrijdragende contragewicht-stapelaar, die met de voorop aangebrachte lastopname ongehinderd vrachtwagens kan uitladen en de last op laadperrons o in stellingen kan neerzetten. Met de EVC-Vac kunnen genormde pallets conorm DIN 15142, draadijzeren boxpallets conorm DIN 15144 en andere gepalleteerde lasten worden gestapeld en getransporteerd. Voertuigtypen en maximum laadvermogen: Type max. laadvermogen *) Lastzwaartepunt EFG-Vac 22 2200 kg 500 mm EFG-Vac 25 2500 kg 500 mm EFG-Vac 30 3000 kg 500 mm *) Voor het laadvermogen gelden de op het voertuig aangebrachte lastdiagrammen B 1

2 Beschrijving van de bouwgroepen en unctionele speciicatie 1 8 2 7 3 6 5 4 Pos. Aanduiding 1 t Bestuurdersbeschermdak 2 t Bestuurdersplaats 3 t Contragewicht 4 t Stuuras 5 t Motoras 6 t Vorkligger 7 t Mast 8 t Besturing B 2

2.1 Voertuig Besturing (8): Bij belasting van de bestuurderstoel wordt de besturing op stand-by geschakeld. Het stuuraggregaat loopt met een vooringesteld basistoerental. Ahankelijk van de benodigde stuurkracht wordt het toerental van de stuurpomp verhoogd, ahankelijk van de delexie van de stuurhoek wordt de rijsnelheid gereduceerd ( CurveControl ). De stuurhoek wordt in het display getoond. Bestuurderstoel (2): De bestuurdersstoel is een comortabel uitgevoerde stoel, de stuurkolom is instelbaar. Opbergmogelijkheden voor documenten o persoonlijke bezittingen van de bestuurder zijn aanwezig. De MULTI-PILOT verenigt alle hydraulische uncties en de rijrichtingschakelaar in één hendel. Het bestuurdersbeschermdak (1) is voorbereid voor evt. cabine-opbouw en kan derhalve snel worden geadapteerd. Elektrisch systeem/elektronica: Ultramoderne draaistroomtechniek maakt datatransmissie (CAN-Bus) via slechts een paar kabelstrengen mogelijk. Daardoor realiseren we een geringe storingsgevoeligheid voor b.v. kabelbreuken en een aanmerkelijk snellere outlocalisering. De complexe TC-besturing (Total Control) is eenvoudig, veilig en lexibel opgebouwd. De chaueur kan ahankelijk van lading en omgeving uit een aantal besturingsprogramma's kiezen: van high-perormance tot energiesparend. Een uiterst gemakkelijke en vooral snelle outanalyse en programmering zijn via een PC mogelijk. Aandrijving en rem: De wielen draaien niet door en er wordt geen energie verspild. De hydraulisch bediende oliebad-lammellenrem is als bedrijsrem nagenoeg onderhoudsvrij. De ascherming in de transmissie maakt gebruik zels in een agressieve omgeving mogelijk. Tevens wordt de stapelaar regeneratie via de tractiemotor tot stilstand ageremd. Daardoor wordt het energieverbruik geminimaliseerd. De veerrem koppelt ca. 15 sec. na stilstand van de stapelaar o 1-15 sec. (instelbaar) na ontlasting van de bestuurdersstoel in. Bij het intrappen van het rijpedaal wordt de veerrem automatisch weer gelost. Hydraulisch systeem: Alle uncties dienen subtiel, proportioneel en simultaan (voorzover geen abreuk doende aan de veiligheid) te worden uitgevoerd. Om een hoger rendement te verkrijgen werken één hydraulisch aggregaat en één stuurbekrachtigingsmotor azonderlijk van elkaar. Het micro-drukilter kan vana de bovenzijde (zonder dat hydrauliekolie uitloopt) worden vervangen. Mast (7): Ons doel is een geoptimaliseerd zicht. De ulstrastevige staalproielen zijn smal, wat met name bij drietraps-masten een goed zicht op de vork oplevert. Evengoede resultaten werden bij de vorkligger bereikt. De mast en de vorkligger lopen op continu-gesmeerde en daardoor onderhoudsvrije schuingeplaatste steunrollen. B 3

3 Technische gegevens standaard-uitvoering 1) = + 25 mm DZ-mast Aanduiding EFG- Vac 22 EFG- Vac 25 EFG- Vac 25L h 1 Hoogte mast ingeschoven 2200 2200 2200 mm h 2 Vrije hehoogte 150 150 150 mm h 3 Heing 3100 3100 3100 mm h 4 Hoogte mast uitgeschoven 3696 3696 3696 mm h 6 Hoogte boven beschermdak 2215 2215 2215 mm h 7 Zithoogte/Stahoogte 1060 1060 1060 mm Zitvrijheid H1 1105 1105 1105 h 10 Koppelhoogte 390/ 390/ 390/ 550 550 550 mm L 1 Totale lengte, inclusie vork 3428 3428 3572 mm L 2 Lengte inclusie vorkrug 2278 2278 2422 mm b1 Totale breedte 1196 1196 1196 mm b3 Vorkliggerbreedte 1120 1120 1120 mm m 1 Vrije hoogte met last onder mast 110 110 110 mm m 2 Vrije hoogte midden wielbasis 125 125 125 mm Ast Stapelgangbreedte bij pallets 800 x 1200 overlangs 3875 3875 4025 mm Ast Stapelgangbreedte bij pallets 1000 x 1200 overdwars 3675 3675 3825 mm W a Draaicirkel 2050 2050 2200 mm x Lastastand 425 1) 425 1) 425 1) mm y Wielbasis 1537 1537 1681 mm B 4

1) = + 25 mm DZ-mast Aanduiding EFG- Vac 25S EFG-Vac 25SL EFG- Vac 30 h 1 Hoogte mast ingeschoven 2200 2200 2200 mm h 2 Vrije hehoogte 150 150 150 mm h 3 Heing 3100 3100 3100 mm h 4 Hoogte mast uitgeschoven 3696 3696 3806 mm h 6 Hoogte boven beschermdak 2215 2215 2215 mm h 7 Zithoogte/Stahoogte 1060 1060 1060 mm Zitvrijheid H1 1105 1105 1105 h 10 Koppelhoogte 390/550 390/550 390/550 mm L 1 Totale lengte inclusie vork 3428 3572 3577 mm L 2 Lengte inclusie vorkrug 2278 2422 2427 mm b1 Totale breedte 1196 1196 1196 mm b3 Vorkliggerbreedte 1120 1120 1120 mm m 1 Vrije hoogte met last onder mast 110 110 110 mm m 2 Vrije hoogte midden wielbasis 125 125 125 mm Ast Stapelgangbreedte bij pallets 800 x 1200 overlangs 3875 4025 4030 mm Ast Stapelgangbreedte bij pallets 1000 x 1200 overdwars 3675 3825 3830 mm W a Draaicirkel 2050 2200 2200 mm x Lastastand 425 1) 425 1) 430 1) mm y Wielbasis 1537 1681 1681 mm B 5

B 6

3.1 Prestatiewaarden Aanduiding EFG-Vac 22 EFG-Vac 25 EFG-Vac 25L Q Laadvermogen/Last 2,2 2,5 2,5 t C Lastzwaartepunt 500 500 500 mm Rijsnelheid met / zonder last 17/18 17/18 17/17 km/h Hesnelheid met / zonder last 0,46/0,54 0,44/0,54 0,44/0,54 m/s Neerlaatsnelheid met / zonder last 0,58/0,56 0,58/0,56 0,58/0,56 m/s Hellingsweerstandsvermogen met / zonder last S2 30 min. 10/15 8,5/14 7,5/13 % Max. hellingsweerstandsvermogen 20/31 18/29 17/27 % met / zonder last S2 5 min. Accelleratietijd met / zonder last naar 10 m 4,2/3,9 4,3/4,0 4,4/4,1 s Aanduiding EFG- Vac 25S EFG-Vac 25SL EFG-Vac 30 Q Laadvermogen/Last 2,5 2,5 3,0 t C Lastzwaartepunt 500 500 500 mm Rijsnelheid met / zonder last 20/20 20/20 20/20 km/h Hesnelheid met / zonder last 0,55/0,60 0,55/0,60 0,50/0,60 m/s Neerlaatsnelheid met / zonder last 0,58/0,56 0,58/0,56 0,58/0,56 m/s Hellingsweerstandsvermogen met / zonder last S2 30 min. 12/19 11/17 10/17 % Max. hellingsweerstandsvermogen 21/35 20/32 18/29 % met / zonder last S2 5 min. Accelleratietijd met / zonder last naar 10 m 4,1/3,7 4,1/3,7 4,2/3,8 s B 7

3.2 Gewichten (alle opgaven in kg) 3.3 Banden 3.4 Aanhanglasten Aanduiding EFG-Vac 22 EFG-Vac 25 EFG-Vac 25L Eigengewicht (incl. batterij) 4300 4600 4750 kg Batterijgewicht 1558 1558 1872 kg Asdruk met last voor/achter 5800/700 6300/800 6400/850 kg Asdruk zonder last voor/achter 2300/2000 2300/2300 2530/2220 kg Aanduiding EFG-Vac 25 S EFG-Vac 25 SL EFG-Vac 30 Eigengewicht (incl. batterij) 4600 4750 5100 kg Batterijgewicht 1558 1872 1872 kg Asdruk met last voor/achter 6300/800 6400/850 7250/850 kg Asdruk zonder last voor/achter 2300/2300 2530/2220 2600/2500 kg Aanduiding EFG-Vac 22 EFG-Vac 25 EFG-Vac 25L Banden massie rubber, SE (= Solid), lucht Solid Solid Solid Bandenmaat, voor 23 x 9-10 23 x 9-10 23 x 9-10 Bandenmaat, achter 18 x 7-8 18 x 7-8 18 x 7-8 Wielen, aantal voor/achter (x=aangedreven) 2x / 2 2x / 2 2x / 2 b 10 Spoorbreedte, voor 990 990 990 mm b 11 Spoorbreedte, achter 920 920 920 mm Aanduiding EFG-Vac 25S EFG-Vac 25SL EFG-Vac 30 Banden massie rubber, SE (= solid), lucht Solid Solid Solid Bandenmaat, voor 23 x 9-10 23 x 9-10 23 x 10-12 Bandenmaat, achter 18 x 7-8 18 x 7-8 18 x 7-8 Wielen, aantal voor/achter (x=aangedreven) 2x / 2 2x / 2 2x / 2 b 10 Spoorbreedte, voor 990 990 956 mm b 11 Spoorbreedte, achter 920 920 920 mm max. toegestane aanhanglasten EFG-Vac 22 EFG-Vac 25 EFG-Vac 25L 12900 13800 13800 kg EFG-Vac 25S EFG-Vac 25SL EFG-Vac 30 13800 13800 15300 kg B 8

3.5 EN-normen Continu geluidsniveau: EFG-Vac 22/25/25L = 70 db(a) EFG-Vac 25S/25SL/30 = 71 db(a) A conorm EN 12053 in overeenstemming met ISO 4871. Het continu geluidsniveau is een op basis van de normwaarden berekend gemiddelde en het geet de geluidsdruk aan tijdens rijden, heen en vrijloop. De geluidsdruk wordt op oorhoogte van de chaueur gemeten. Trilling: EFG-Vac 22-30 = aw,zs = 0,45 m/s 2 A volgens EN 13059. De trillingsacceleratie, welke in de bedieningspositie op zijn lichaam werkt, is volgens de voorgeschreven normen de lineair geïntegreerde gewogen acceleratie in de verticale lijn. De acceleratie wordt bij het rijden over drempels met constante snelheid gemeten. Elektromagnetische verdraagzaamheid (EMV) A De producent bevestigt het aanhouden van de grenswaarden voor elektromagnetische stoorzendingen en stoorbestendigheid evenals de controle van het ontladen van statische elektriciteit volgens EN 12895 en ook de daar aangegeven normatieve verwijzingen. Wijzigingen aan de elektrische en elektronische onderdelen en hun groepering mogen alleen met de schrijtelijke toestemming van de producent worden uitgevoerd. 3.6 Voorwaarden gebruik A Omgevingstemperatuur - bij gebruik -20 C tot 40 C Bij voortdurende inzet onder 5 C o in het koelhuis resp. bij extreme temperaturen o verandering van luchtvochtigheidsgehalte is voor hetrucks een speciale uitrusting en toelating vereist. B 9

4 Posities van kenplaatjes en typeplaatjes Waarschuwings- en aanwijzingsplaatjes zoals lastdiagrammen, aanslagpunt-plaatjes en typeplaatjes dienen permanent goed leesbaar te zijn, zo nodig dienen deze te worden vervangen. 9 11 12 10 14 2 20 19 3 4 4 21 21 13 1 8 5 6 18 7 15 16 17 B 10

Pos Aanduiding 1 Plaatje aanslagpunten 2 Plaatje hydraulische unctie (MULTI-PILOT) 3 Plaatje veiligheidsgordel 4 Plaatje meerijden verboden 5 Plaatje bedieningshandleiding raadplegen 6 Plaatje hydrauliekolie vullen 7 Plaatje laadvermogen 8 Plaatje niet op en onder last gaan staan, beknellingsgevaar 9 Plaatje rijden met geheven last, voorwaarts neigen mast met geheven last verboden 10 Plaatje waarschuwing bij kantelen 11 Plaatje heen/neerlaten 12 Plaatje voorwaarts/terugwaarts neigen 13 Typeplaatje 14 Plaatje minerale olie 15 Plaatje veerrem 16 Plaatje hepunt 17 Ongevallenpreventie-inspectielabel 18 Plaatje keurmerk 19 Plaatje hebegrenzing 20 Plaatje verstelling stuurkolom 21 Plaatje Jungheinrich B 11

4.1 Typeplaatje, voertuig Pos. Aanduiding Pos. Aanduiding 23 Type 29 Lastzwaartepuntastand in mm 24 Serie-nr. 30 Batterijgewicht min/max in kg 25 Order-nr. 31 Eigengewicht zonder batterij i kg 26 Draagvermogen in kg 32 Bouwjaar 27 Batterij: spanning V 33 Type-nr. ampère-uren Ah 28 Fabrikant 34 Fabrikant-logo A Bij vragen over het voertuig resp. bestelling van onderdelen het serienummer (24) vermelden s.v.p. 4.2 Lastdiagram voertuig Het lastdiagram voertuig toont het laadvermogen Q van het voertuig in kg bij verticaal geplaatste mast. In tabelvorm wordt aangegeven, hoe groot het maximale laadvermogen bij een bepaald lastzwaartepunt D (in mm) en de gewenste hehoogte H (in mm) is. Voorbeeld: 4250 3600 2900 850 850 600 1105 1105 850 1250 1250 850 500 600 700 Voorbeeld van de berekening van het maximale draagvermogen: Bij een lastzwaartepunt D van 600 mm en een maximale hehoogte H van 3600 mm bedraagt het maximale laadvermogen Q 1105 kg. B 12

4.3 Lastdiagram vorktanden (basiswerktuig) Het lastdiagram vorktanden toont het laadvermogen Q van het voertuig in kg. In een diagram wordt aangegeven, hoe groot het maximale laadvermogen bij verschillende lastzwaartepunt D (in mm) is. 4.4 Lastdiagram aanbouwappendage Het lastdiagram aanbouw-appendages toont het laadvermogen Q van het voertuig gecombineerd met de desbetreende aanbouwappendage in kg. Het in het lastdiagram voor de aanbouwappendage aangegeven serie-nr. moet met het typeplaatje van de aanbouwappendage overeenstemmen, aangezien het laadvermogen door de abrikant speciaal wordt vermeld. Dit wordt op dezelde wijze als het laadvermogen van het voertuig aangegeven en dienovereenkomstig berekend. De pijlvormige markeringen (46 en 47) op de binnen- resp. buitenmast tonen de bestuurder, wanneer hij de in het lastdiagram voorgeschreven hehoogtegrenzen bereikt heet. 46 47 B 13

B 14

C Transport en eerste inbedrijstelling 1 Verlading met kraan m Alleen hijswerktuigen met voldoende hijsvermogen gebruiken (laadgewicht = eigengewicht + batterijgewicht; Zie typeplaatje voertuig). 1 Voertuig vergrendeld neerzetten (zie hoodstuk E). Hijsgerei aan dwarsligger van de mast (1) en aan de aanhangkoppeling (2) bevestigen. m m m Verlading met een kraan is alleen voor transport bij de eerste inbedrijstelling aan de orde. Bij gebruiksomstandigheden, die requent op- en aladen noodzakelijk maken (wisselende werklocaties) is overleg met de abrikant vereist. Takelbanden resp. -kettingen uitsluitend in het bovenste oog van het contragewicht en in de ogen van de koptraverse (hemast) bevestigen. De hemast dient geheel achterover te neigen. De takelband resp. de ketting aan de mast moet een vrije lengte van minimaal 2 m hebben. Aanslagmiddelen van het hijsgerei dienen zodanig te worden aangebracht, dat deze bij het optakelen geen aangemonteerde delen o het bestuurdersbeschermdak kunnen raken. 2 C 1

2 Eerste inbedrijstelling m De eerste inbedrijstelling en het instruëren van de bestuurder mogen uitsluitend door personeel geschieden, dat daarvoor speciaal geschoold is. Worden meerdere voertuigen geleverd, dient erop gelet te worden, dat uitsluitend lastopneemmiddelen, masten en basisvoertuigen met hetzelde serienummer worden geassembleerd. Voertuig alleen met batterijstroom rijden. Gelijkgerichte wisselstroom beschadigt de elektronica-componenten. Kabelverbindingen naar de batterij (ageschermde bedieningskabels) moeten korter dan 6 m zijn. Om het voertuig na levering o na transport bedrijsklaar te maken, dienen de volgende werkzaamheden te worden uitgevoerd: Uitrusting op volledigheid inspecteren. Batterij-aansluitingen en accuzuurpeil controleren (zie hoodstuk D, sectie 6). Aandraaimoment van de wielmoeren controleren (zie hoodstuk F, sectie 6.3). Voertuig, zoals voorgeschreven, in bedrij stellen (zie hoodstuk E, sectie 3). C 2

3 Voertuig zonder aandrijving aan verrijden Om het voertuig zonder voeding te kunnen verrijden, dient de veerrem als volgt gelost te worden: Heboom (1) naar links in de stand Veerrem lossen zwenken. Het stuurwiel naar rechts draaien, tot in het hydraulisch circuit druk is opgebouwd en de veerrem is gelost. Dit herkent men aan de rempedaal, die normaal werkt, terwijl bij ingekoppelde rem onmiddellijk weerstand wordt gevoeld). De aangedreven wielen worden dan niet meer door de veerrem geblokkeerd resp. ageremd. De voetrem blijt echter volledig paraat. Tijdens het draaien van het stuur mag de voetrem niet bediend worden. 1 m Voordat de bestuurder het voertuig bij geloste veerrem verlaat, dient het voertuig door geschikte maatregelen tegen onbedoeld wegrollen te worden beveiligd. Alvorens het voertuig opnieuw in bedrij te stellen, moet de heboom (1) weer naar rechts in de positie Rijstand worden geplaatst. het voertuig is alleen in de rijstand bedrijsklaar. 4 Wegslepen van het voertuig A Sleepstang/-kabel aan de aanhangkoppeling van het bergingsvoertuig en aan het te bergen voertuig bevestigen. Batterijstekker uittrekken (punt 3 lezen!). Handrem loszetten. Voor het besturen dient er iemand op de bestuurdersstoel van het weg te slepen voertuig te hebben plaatsgenomen. Voertuig met loopsnelheid wegslepen! Omdat het stuurbekrachtigingsaggregaat niet is ingeschakeld, kan het voertuig alleen met extra krachtsinspanning worden bestuurd. C 3

C 4

D Accu - onderhoud, opladen, vervangen 1 Veiligheidsbepalingen in de omgang met natte accu s Vóór alle werkzaamheden aan de accu s moet het voertuig beveiligd geparkeerd worden (vergl. hoodstuk E). Onderhoudspersoneel: Het opladen, onderhouden en vervangen van accu s mag uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel worden uitgevoerd. Deze handleiding en de aanwijzingen van de producenten van de accu's en het acculaadstation moeten bij deze werkzaamheden opgevolgd worden. Maatregelen voor brandbeveiliging: Bij het omgaan met de accu s mag niet gerookt en geen open vuur gebruikt worden. In de omtrek van het voor opladen geparkeerd voertuig mogen op een astand van tenminste 2 m geen brandbare stoen o vonkenvormende bedrijsmiddelen aanwezig zijn. De ruimte moet geventileerd zijn. Brandwerend materieel moet gereedstaan. Accu-onderhoud: De celdeksels van de accu moeten droog en schoon gehouden worden. Klemmen en kabelschoentjes moeten schoon, met weinig accupoolvet ingesmeerd en stevig vastgeschroed zijn. Accu s met niet geisoleerde polen moeten met een niet glijdende isolatiemat adeckken. m m Verwijdering van de accu: De accu moet op juiste wijze en volgens de geldende nationale bepalingen voor milieubescherming o de desbetreende wetten uit te weg worden geruimd. De aanwijzingen van de producent moeten in ieder geval worden nagekomen. Voordat de accukap wordt gesloten, moet worden gecontroleerd dat de accukabel niet kan worden beschadigd. De accu s bevatten opgelost zuur dat vergitig en bijtend is. Om deze reden moet bij alle werkzaamheden aan de accu s beschermende kleding en oogbescherming gedragen worden. Ieder contact met accuzuur moet vermeden worden. Mochten kleding, huid o ogen desondanks met accuzuur in aanraking gekomen zijn, dienen de getroen delen onmiddellijk met veel stromend water agespoeld te worden, bij huid- o ogencontact moet bovendien een arts geraadpleegd worden. Uitgestroomd accuzuur moet onmiddellijk geneutraliseerd worden. Er mogen alleen batterijen met gesloten batterijbak gebruikt worden. D 1

2 Batterijtypen Ahankelijk van het gebruik wordt het voertuig met verschillende batterijtypen uitgerust. De volgende tabel toont, met vermelding van de capaciteit, welke combinaties standaard, overeenkomstig DIN 43535, mogelijk zijn. EFG-Vac 22 EFG-Vac 25 EFG-Vac 25L/30 80 V - 4PzW - Batterij 480 Ah 80 V - 4PzS - Batterij 560 Ah 80 V - 4PzW - Batterij 480 Ah 80 V - 4PzS - Batterij 560 Ah 80 V - 4PzS - Batterij 600 Ah 80 V - 5PzW - Batterij 600 Ah 80 V - 5PzS - Batterij 700 Ah 80 V - 5 PzS - Batterij 750 Ah Het batterijgewicht staat aangegeven op het typeplaatje van de batterij. Batterijgewicht en -ametingen hebben een aanmerkelijke invloed op de stabiliteit van het voertuig. De batterijen moeten derhalve qua ameting en gewicht overeenstemmen met de speciicaties in de onderstaande tabel en tekening. Gebruik van het voertuig met hiervan awijkende batterijen is alleen met toestemming van de abrikant toegestaan. Voertuig aandrijbatterij 80 V ameting (mm) Nom. gew. L max. B max. H1 +/- 2 mm H2 +/- 2 mm (-5/+8%)in kg EFG-Vac 22 1028 711 769 784 1558 EFG-Vac 25/ 25 S EFG-Vac 25L/25SL/30 1028 711 769 784 1558 1028 855 769 784 1863 conorm DIN 43535 480-560 Ah 480-600 Ah 600-750 Ah D 2

3 Openen van de batterijkap met blokkeersysteem (optie) m Is het voertuig met een blokkeersysteem uitgerust, kan de batterijkap alleen geopend worden, wanneer de veiligheidsbeugels omlaag gezwenkt zijn. Bij een automatisch blokkeersysteem vergrendelingsknop (2) vastklikken en beugel omlaag zwenken. 2 D 3

4 Batterij open leggen Voertuig vergrendeld neerzetten (zie hoodstuk E). Stuurkolomarrêtering (1) losmaken, stuurkolom naar voren schuiven en borgen. Extra aandacht bij het ont- en vergrendelen van de bedieningsklepkap. 1 Met MULTI-PILOT: Bedieningsklepkap (2) naar voren trekken tot deze vastklikt. Batterijkap met bestuurdersstoel (3) voorzichtig naar achteren klappen. 3 2 Met SOLO-PILOT: Via indrukken van de hebooms (4) de bedieningsklepkap (2) ontgrendelen en deze naar voren zwenken. Batterijkap met bestuurdersstoel voorzichtig naar achteren klappen. 2 4 Het aansluiten en loskoppelen van batterijstekker en contactdoos mag alleen bij uitgeschakelde hoodschakelaar en uitgeschakeld laadtoestel geschieden. Batterijstekker (5) uittrekken. Zo nodig de aanwezige isolatiemat van de batterij nemen. 5 D 4

5 Batterij laden m Batterij open leggen (zie hoodstuk D, sectie 3). Aansluiten en loskoppelen van batterij en laadtoestel mogen alleen bij uitgeschakeld laadtoestel geschieden. Tijdens het opladen moeten de oppervlakken van de batterijcellen bloot liggen, om voldoende ventilatie te waarborgen. Op de batterij mogen geen metalen voorwerpen worden gelegd. Vooragaand aan het opladen alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen inspecteren. Laadkabel van het batterijlaadstation met de batterijstekker (5) verbinden. Batterijlaadstation inschakelen en batterij overeenkomstig de voorschriten van de batterij- en de laadstationabrikant opladen. De veiligheidsinstructies van de batterij- en laadstationabrikant strikt naleven. De batterijkap moet tijdens het opladen beslist geopend blijven, opdat de zich tijdens het laden vormende gassen kunnen vervluchtigen. Geen vuur en open lichtbronnen gebruiken. Explosiegevaar! D 5

6 Batterij uit- en inbouwen m De batterij mag niet tot boven de aanrijbeveiligingsbeugel op de achterwand getild worden, anders bestaat het gevaar, dat de ventilatoren o de stoelkap beschadigt worden. Batterij open leggen (zie hoodstuk D, sectie 3). Zijstuk (6, 7) uittrekken. Om kortsluiting te voorkomen, moeten batterijen met open polen o connectors met een gummimat worden agedekt. Bij batterijwissel met behulp van hijsgerei op voldoende hijsvermogen letten (zie batterijgewicht op het batterijtypeplaatje op de batterijbak). Het hijsgerei wordt door de uitsparing in het bestuurdersbeschermdak geleid en moet in verticale richting aantrekken, opdat de batterijbak niet wordt samengedrukt. Haken moeten zodanig worden bevestigd, dat deze bij ontspannen hijsgerei niet op de batterijcellen kunnen vallen. Hijsgerei aan de batterijbak bevestigen. eg v d04 mitte Met hijsgerei de batterij in de rijrichting rechts over het chassis heen en vervolgens zijwaarts naar buiten zwenken. Inbouw geschiedt in omgekeerde volgorde. Bij het verwisselen van de batterij mag uitsluitend een batterij met identieke uitvoering teruggeplaatst worden. Na terugplaatsing alle kabel- en steekverbindingen op zichtbare beschadigingen inspecteren. Kappen en en zijdeuren moeten veilig zijn agesloten. Bij het verwisselen/plaatsen van de batterij erop letten, dat deze goed in het batterijcompartiment van het voertuig wordt aangebracht. D 6

7 Batterijkap sluiten Met MULTI-PILOT: Bedieningsklepkap naar voren trekken en deze gelijktijdig via indrukken van de heboom (8) ontgrendelen. Bedieningsklepkap gaat zelstandig naar achteren. Met SOLO-PILOT: 8 Na het sluiten van de batterijkap de bedieningsklepkap naar achteren zwenken tot deze vastklikt. 8 Batterijontladingsaanwijzer, batterijontladingsmeter, bedrijsurenteller m Batterijontladingsaanwijzer: De laadtoestand van de batterij wordt in 10%-stappen in het display van de inormatie- en service-aleeseenheid getoond (100% = batterijcapaciteit 100%, alezing 0% = batterijcapaciteit 20%). De standaard instelling van de batterijontladingsaanwijzer / ontladingsmeters geschiedt op standaardbatterijen. Bei gebruik van onderhoudsvrije batterijen moet de alezing opnieuw worden ingesteld. Het instellen dient door de service-dienst te geschieden. Wordt deze instelling niet uitgevoerd, kan de batterij door te ver ontladen beschadigd raken. Bij het bereiken van de laatste 10% nog beschikbare capaciteit knippert het waarschuwingssymbool. Bij een batterij-restcapaciteit van 20% voor standaardbatterijen resp. 40% voor onderhoudsvrij batterijen is opladen van de batterij noodzakelijk. Batterijontladingsmeter: Bij onderschrijding van de restcapaciteit wordt de unctie heen uitgeschakeld. Er verschijnt een desbetreende melding op de inormatie- en service-aleeseenheid. A Om de heprocedure nog te kunnen beëindigen, moet de sleutelschakelaar uit- en weer ingeschakeld worden, heen is vervolgens nog gedurende 30 tot 40 sec. mogelijk. De unctie heen wordt pas weer vrijgegeven, wanneer de aangesloten batterij voor minimaal 40% geladen is. bedrijsurenteller: De bedrijsuren worden naast de laadtoestand van de batterij getoond. De bedrijsurenteller toont het totale aantal rij- en hebewegingen. D 7

D 8

E Bediening 1 Veiligheidsbepalingen voor de omgang met het bodemtransportvoertuig Toestemming voor rijden: Het vloertransportvoertuig mag uitsluitend gereden worden door personen die voldoend vertrouwd zijn met de besturing en de opdrachtgever o diens gemachtigden het bewijs leveren dat zij geschikt zijn het voertuig te rijden en met ladingen adequaat om te gaan. Alle bestuurders moeten voldoende opgeleid zijn en uitdrukkelijk van de opdrachtgever gevolmachtigd zijn het voertuig te sturen. Rechten, plichten en gedragsregels voor de bestuurder: De bestuurder moet ingelicht zijn over zijn rechten en plichten en onderricht in de bediening van het vloertransportvoertuig en met deze gebruiksaanwijzing vertrouwd zijn. Aan deze persoon moeten de noodzakelijke rechten overgedragen worden. Als het vloertransportvoertuig samen met andere personen gebruikt wordt, die het voertuig begeleiden (meeloopbedrij), is het noodzakelijk veiligheidsschoenen te dragen. Het gebruik door onbevoegden is verboden: De bestuurder is tijdens de tijd van gebruik voor het vloertransportvoertuig verantwoordelijk. Hij moet onbevoegden verbieden, met het voertuig te rijden o in werking te stellen. Er mogen geen personen meegenomen o opgeheven worden. Beschadigingen en outen: Beschadigingen en andere outen aan het vloertransportvoertuig o de aanbouwinstallatie moeten ogenblikkelijk aan het toeziend personeel vermeld worden. Vloertransportvoertuigen welke niet bedrijsveilig zijn (bvb. agesleten banden o deecte remmen) mogen niet worden gebruikt totdat zij op juiste wijze gerepareerd worden. Reparaties: Zonder speciale opleiding en toestemming mag de bestuurder geen reparaties o veranderingen aan het vloertransportvoertuig uitvoeren. In geen geval mag hij veiligheidsinrichtingen o schakelaars buiten werking stellen o verstellen. Gevaarlijk bereik: Het gevaarlijk bereik is die zone waarin personen door rij- o hebewegingen van het vloertransportvoertuig, het hegerei (bijvoorbeeld de vorktanden o aanbouwinstallaties) o het laadgoed in gevaar gebracht worden. Het gevaarlijk bereik omvat ook de zone die door dalend o neerstortend laadgoed o een dalende/ neerstortende werkinstallatie bereikt kan worden. Onbevoegde personen moeten uit de gevarenzone gewezen worden. Bij gevaar voor personen moet op tijd een waarschuwingssignaal gegeven worden. Wanneer onbevoegden ondanks waarschuwing de gevarenzone niet verlaten, moet het voertuig onmiddelijk tot stilstand gebracht worden. Veiligheidsinrichtingen en waarschuwingsborden: De hier beschreven veiligheidsinstallaties, waarschuwingsborden en waarschuwingsaanwijzingen moeten in ieder geval worden nagekomen. E 1

2 Beschrijving van de bedieningsorganen en aleesinstrumenten Pos. Bedieningsorgaan resp. Functie aleesinstrument 1 Stuurwiel t Sturen van het voertuig met 5 stuurwieldraaiingen van links naar rechts. 2 Multiunctioneel display t Weergave van de belangrijkste rijd- en heparameters, waarschuwingen, meldingen van outieve bediening en servicemeldingen, alsmede batterijontladings- en bedrijsurenindicatie 3 Handrem (tuimelschakelaar) t Alleen bij hapering van de bedrijsrem handmatig inkoppelen. Normaal werkt de handrem (veerrem) bij stilstand automatisch. Visuele weergave: rood = handrem ingekoppeld groen = handrem gelost 4 Stuurkolomarrêtering t De stuurkolom wordt op de gewenste astand ingesteld en vastgezet. 5 Schakelslot t Stuurstroom in- en uitschakelen. Door de sleutel uit te trekken is het voertuig tegen inschakelen door onbevoegden beveiligd. 6 Rijpedaal t De rijsnelh. wordt traploos geregeld. 7 Rempedaal t Het voertuig wordt geremd. 8 Rijrichtingschakelaar MULTI-PILOT Claxon Hulp-hydraulica (ZH3) 9 Schakelaar voor hulpuitrusting 10 Hoodschakelaar NOOD- STOP 11 bij dubbele pedaal-besturing: Rijpedaal achteruit 12 bij dubbele pedaalbesturing: rempedaal 13 bij dubbele pedaal-besturing: rijpedaal vooruit o o o o De gewenste rijrichting wordt ingesteld. Stuurt de uncties van de hemast. Waarschuwingssignaal activeren. Omschakelen van ZH2 op ZH3. o b. v. weergave van werkverlichting aan t Voeding in- en uitschakelen. o Bij bediening rijdt het voertuig achteruit De rijsnelh. wordt traploos geregeld. o Het voertuig wordt geremd. o Bij bediening rijdt het voertuig vooruit De rijsnelheid wordt traploos geregeld. 14 Rijrichtingschakelaar t De gewenste rijrichting wordt ingesteld. 15 Claxon t Waarschuwingssignaal activeren. 16 SOLO-PILOT Heen - neerlaten 17 SOLO-PILOT Mast - neigen 18 SOLO-PILOT Hulp-hydraulica (ZH1) side-shit 19 SOLO-PILOT Hulp-hydraulica (ZH2) 20 Omschakelaar Hulp-hydraulica (ZH3) t De lastvork wordt omhoog geheven resp. neergelaten. t De lastvork wordt naar voren resp. naar achteren geneigd. o De lastvork wordt naar rechts resp. naar links geschoven. o Voor hydraulische appendages bestemd. o Omschakelen van ZH2 op ZH3 t = standaard uitrusting o = hulpuitrusting E 2

Voertuig met MULTI-PILOT 1 2 4 5 3 10 9 8 7 6 Dubbele pedaal-besturing 11 13 12 Voertuig met SOLO-PILOT 14 15 16 17 18 19 20 10 E 3

2.1 Schakelaar op het dashboard Functie Schakelaar waarschuwingsknipperlicht Schakelaar zwaailicht/parkeerlicht Schakelaar ruitenwisser-wasinrichting stand 1 ruitenwisser aan stand 2 wasinrichting aan 2.2 Schakelaar op de bedieningsconsole Functie Overbruggingsschakelaar uitschakeling heen Schakelaar slakkegang Schakelaar stoelverwarming Schakelaar voertuigverlichting (parkeerlicht/dimlicht) Schakelaar werkschijnwerper E 4

2.3 Multiunctioneel display Op het multiunctioneel display worden de bedrijsgegevens, de batterijlading, de bedrijsuren alsmede storingen en inormatie getoond. Voor waarschuwingsindicatie zijn pictogrammen op multiunctioneel display aanwezig. 21 22 24 26 28 30 23 25 27 29 31 32 38 37 36 33 35 34 Pos. Melding 21 Omschakeltoets bedrijsuren naar uurtijd 22 Overtemperatuur van de besturingen 23 Overtemperatuur pompmotor 24 Overtemperatuur tractiemotor 25 Stoelschakelaar 26 Parkeerrem aangetrokken 27 Rijrichtingaanwijzer o 28 Voertuig in bedrij (sleutelschakelaar AAN ) 29 Serviceanzeige / UVV-Anzeige 30 Remvloeistostand te laag 31 Brandt bij storingen resp. knippert bij batterijcapaciteit minder dan 10 % 32 Kruipsnelheidschakelaar 33 Programmakeuzeschakelaar 34 SET-toets 35 Bedrijsprogramma-indicatie (programma's 1-5) 36 Rijrichting- en wielstandindicatie 37 Batterijcapaciteit-indicatie 38 Uurtijd en bedrijsurenindicatie resp. diagnose- en storingsmelding E 5

Waarschuwingen, drukschakelaars en schakelaars De volgende toestanden worden getoond o ingeschakeld: Pos. Indicatie / Functie 21 22 23 24 25 Omschakeltoets bedrijsurenteller - uurtijd Bedrijsuren voertuig sleutelschakelaar AAN Bedrijsuren EFF kan via code AAN o UIT geschakeld worden Uurtijd-indicatie Overtemperatuur van de besturingen (controllers) Brandt bij overtemperatuur van de besturingen Vermogen wordt temperatuurahankelijk continu gereduceerd Overtemperatuur pompmotor, stuurbekrachtigingsmotor Temperatuur van de pompmotor en de stuurbekrachtigingsmotor worden bewaakt Bij overtemperatuur wordt het vermogen gereduceerd Overtemperatuur tractiemotor Temperatuur van de tractiemotor wordt bewaakt Bij overtemperatuur wordt het vermogen gereduceerd Stoelschakelaar Stoelschakelaar niet gesloten, Voertuig bedrijsgereed, bestuurdersplaats is echter niet bezet Parkeerrem aangetrokken 26 Voertuig bedrijsklaar, parkeerrem aangetrokken 27 Rijrichtingaanwijzer o Bij verlichting middels knipperlichinstallatie 28 29 30 Voertuig in bedrij Sleutelschakelaar op AAN Service-melding / UVV-melding Ingesteld service-interval is verstreken (1000 bedrijsuren) o UVV-inspectie na 12 maanden noodzakelijk (indicatie knippert) Te weinig remvloeisto Remvloeistostand wordt op de remvloeistotank via meetsensors gecontroleerd WAARSCHUWING 31 Brandt bij storingen Knippert bij batterijcapaciteit minder dan 10 % 32 Kruipsnelheidschakelaar Rijsnelheid maximaal 6 km/h (instelbaar) 33 Programmakeuzeschakelaar Schakelaar voor omhoog en omlaag" 34 SET-toets Selectie van speciale uncties 35 Bedrijsprogramma-indicatie Indicatie van het gekozen rijprograma (1-5) E 6

Display-indicaties Pos. Functie 36 37 38 Rijrichting- en wielstandindicatie Toont de geselecteerde rijrichting (vooruit o achteruit) resp. de wielstand van de gestuurde wielen Batterijcapaciteit-indicatie in % De beschikbare restcapaciteit wordt getoond. Indicatie 0% = batterij voor 80% ontladen. Bij indicatie 10% knippert de waarschuwing (42). Bij 0% capaciteit wordt de heunctie na 30 tot 40 seconden uitgeschakeld. Bedrijsurenindicatie /Foutcode-indicatie Bedrijsurenindicatie: e: Indicatie van de totale werktijd Foutcode-indicatie: Treedt een storing (Err) o een waarschuwing (In) op, verdwijnt de bedrijsurenindicatie. In plaats daarvan verschijnt de outcode-indicatie. Zijn meerdere storingen opgetreden, worden deze awisselend om de 1,5 seconden getoond, er klinkt een waarschuwingstoon. Klok instellen standaard werking Toets h/time en up gelijktijdig indrukken Op de display verschijnt de klok. Het eerste cijer knippert. Met de toets up/down kan het knipperende cijer groter o kleiner worden ingesteld. Met SET wordt naar het volgende cijer worden omgeschakeld. Na het laatste cijer wordt de waarde overgenomen. E 7

3 Voertuig in bedrij stellen Voordat het voertuig in bedrij wordt gesteld, bediend o een laadeenheid geheven mag worden, dient de bestuurder zich ervan te vergewissen, dat zich niemand in de gevaarzone bevindt en het voertuig in bedrijsveilige toestand is. 3.1 Controles en en werkzaamheden vooragaand aan de dagelijkse inbedrijstelling Vooragaand aan inbedrijstelling van het voertuig dient de bestuurder zich van de bedrijsveilige toestand te overtuigen. Telkens vóór werkbegin moet b.v. gecontroleerd worden, o de bedrijs- en handrem resp. de automatische rem (noodstop) werkt de borging van de vorktanden tegen omhoogkomen en verschuiven geen gebreken vertoont lastopneemmiddelen geen waarneembare beschadigingen hebben (verbogen, scheuren o in sterke mate agesleten) de waarschuwingsinrichting werkt 3.2 Bestuurderstoel instellen A Om een optimale stoeldemping te realiseren, moet de bestuurdersstoel op het gewicht van de bestuurder zijn agesteld. De bestuurdersstoel moet bij instelling op het gewicht van de bestuurder ontlast zijn! A Gewicht van de bestuurder instellen: Gewichtsinstelling bestuurdersstoel (40) in de pijlrichting tot aan de aanslag trekken en weer terugbrengen. De vorige gewichtsinstelling wordt naar de minimumwaarde teruggezet. Instelgebied van de stoeldemping loopt van 50 kg tot 130 kg. Gewichtsinstelling bestuurdersstoel (40) opnieuw zover in de pijlrichting trekken, tot in het gewichtalezing-display bestuurdersstoel (41) de juiste aanduiding wordt getoond. Gewichtsinstelling bestuurderstoel vervolgens weer terugbrengen. Op de bestuurderstoel plaats nemen. 42 41 40 39 E 8

Rugleuning Instellen: Rugleuninginstelling (42) omhoog trekken en schuinstand van de rugleuning instellen. Rugleuninginstelling (42) weer loslaten, rugleuning wordt vergrendeld. Stoelpositie instellen: A Stoelvergrendeling (39) naar buiten trekken en stoel via naar voren o naar achteren schuiven in de juiste stoelpositie brengen. Stoelvergrendeling (39) weer vergrendelen. De bestuurdersstoelarrêtering moet in de ingestelde positie veilig vergrendeld zijn. De instelling van de bestuurderstoel mag tijdens het rijden niet veranderd worden! De bestuurdersstoelinstelling is van toepassing op de standaard-uitvoering. Voor hiervan awijkende uitvoeringen geldt de instelbeschrijving van de abrikant. Er bij het instellen op letten, dat alle bedieningsorganen goed bereikbaar zijn. 42 41 40 39 E 9

3.3 Veiligheidsgordel Gordel vooragaand aan iedere manoeuvre van de hetruck omdoen. De gordel beschermt tegen ernstig letsel! A Veiligheidsgordel tegen vuil beschermen (b.v. tijdens stilstand adekken) en regelmatig reinigen. Vastgevroren gordelsluiting o gordeloprolmechaniek ontdooien en compleet drogen, om opnieuw vastvriezen te verhinderen. De droogtemperatuur van de warme lucht mag +60 graden niet overschrijden! Geen veranderingen aan de veiligheidsgordel aanbrengen! Verhoogde kans op haperingen. Veiligheidsgordels na ieder ongeval vervangen. Voor aanpassing en reparaties uitsluitend originele onderdelen gebruiken. Beschadigde o niet werkende veiligheidsgordels door dealer o iliaal laten vervangen. Hoe te handelen in extreme situaties Dreigt de hetruck te kantelen, dan nooit de gordel losmaken en niet proberen, uit het voertuig te springen. Bij uit het voertuig springen bestaat een verhoogde kans op letsel! Juiste handelwijze: Bovenlichaam over het stuurwiel buigen. Stuurwiel met beide handen vasthouden en de voeten schrap zetten. Lichaam tegen de valrichting in werpen. E 10

Gebruiksinstructies voor de veiligheidsgordel Alvorens de hetruck te starten de gordel zonder rukken uit het oprolmechaniek trekken, strak tegen het lichaam sluitend over de bovendijbenen leggen en de sluiten vastgrendelen. De gordel mag bij het omdoen niet verdraaid zijn! Tijdens het bedienen van de hetruck (b.v. rijden, heen, neerlaten enz.) steeds zo ver mogelijk naar achteren zitten, opdat de rug tegen de rugleuning steunt. A De automatische blokkering van de gordeloproller laat voldoende bewegingsvrijheid op de stoel over. Bij naar voren zitten is sprake van een geringere beveiliging ten gevolge van de dan te lange gordel. Veiligheidsgordel alleen ter beveiliging van één persoon gebruiken. A Na gebruik op de rode toets drukken en de gesp met de hand naar de oproller terugleiden. Wanneer de gesp tegen de behuizing ketst, kan de automatische blokkering geactiveerd worden. De gordel kan dan niet worden uitgetrokken. Blokkering opheen: Gordel met verhevigde kracht 10 mm tot 15 mm uit de behuizing trekken. Gordel laten inlopen om de automatische blokkering los te maken. De gordel kan weer worden uitgetrokken. Hoe te handelen bij het starten van de hetruck in sterk hellende positie A De automatische blokkering blokkeert bij sterke schuinstand van het voertuig de gordeluittrekking. De gordel kan dan niet meer uit de oproller getrokken worden. Vloertransportvoertuig voorzichtig uit de slagzijpositie brengen en gordel omdoen. E 11

3.4 Blokkeersysteem automatisch/mechanisch (optie) Voertuig nooit zonder paraat blokkeersysteem gebruiken. Blokkeersysteem na ieder ongeval laten controleren door door ons geautoriseerd technici. Geen wijzigingen aan het blokkeersysteem uitvoeren. Een astand van 90 mm (bij belaste bestuurderstoel) tussen beugel (1) en zitting aanhouden, om de gebruiksveiligheid te waarborgen. 1 Hoe te handelen in extreme situaties Dreigt het voertuig te kantelen, dan in geen geval proberen naar buiten te springen. Bij het naar buiten springen bestaat een verhoogd gevaar voor letsel. Bovenlichaam over het stuur buigen. Stuurwiel met beide handen vasthouden en de voeten schrap zetten. Lichaam tegen de valrichting in werpen. E 12

Gebruiksinstructies blokkeersysteem (Automatic) Vooragaand aan het rijden dient de werking van het blokkeersysteem gecontroleerd te worden. De vergrendelingsknop (2) mag niet gearrêteerd zijn. Zitpositie innemen Contactsleutel in stand Aan draaien. Na het lossen van de handrem sluiten en vergrendelen beide veiligheidsbeugels links en rechts automatisch. Erop letten, dat de veiligheidsbeugels vrij kunnen bewegen. Na het wegparkeren van het voertuig en het vastzetten van de handrem openen de veiligheidsbeugels automatisch. 2 3 De contactsleutel mag pas na het openen van de veiligheidsbeugels op 0 gezet en uit het contactslot getrokken worden. Bij stroomuitval kan het blokkeersysteem via uittrekken van de knop (3) ontgrendeld worden. De veiligheidsbeugels kunnen dan handmatig naar achteren gezwenkt worden. Gebruiksinstructies blokkeersysteem (mechanisch) Vooragaand aan het rijden dient de werking van het blokkeersysteem gecontroleerd te worden. Om het systeem te openen, linker klembeugel naar binnen duwen en gelijktijdig omhoog zwenken, na het loslaten van de beugel zwenkt deze automatisch omlaag en vergrendelt zich. E 13

3.5 Stuurkolom instellen Stuurkolomarrêtering (4) losmaken en de stuurkolom in de gewenste stand naar voren o achteren schuiven. Stuurkolomarrêtering weer vastzetten. 2 4 5 3.6 Bedrijsgereed maken 43 Hoodschakelaar (10) ontgrendelen. Daartoe: Wip indrukken (s) en omhoog trekken (r), tot de hoodschakelaar voelbaar vastklikt. Sleutel in schakelslot (5) steken en en tot aan de aanslag naar rechts in de stand I draaien. Claxonknop (43) op goede werking controleren. 10 Elektrische en hydraulische rem alsmede handrem op goede werking controleren. Het voertuig is nu bedrijsgereed. Het multiunctionele display (2) toont de beschikbare batterijcapaciteit. A Nadat der NOOD-STOP-knop is uitgetrokken en de schakelsleutel naar rechts werd gedraaid, voert het voertuig ca. 3-4 sec. lang een zeltest uit (besturingen en motoren worden getest). Gedurende deze tijd is geen rijbeweging mogelijk. Wordt het rijpedaal gedurende deze tijd ingetrapt, wordt in het display ruststand rijden getoond. E 14

4 Werken met het bodemtransportvoertuig 4.1 Veiligheidsregels tijdens het rijden Rijwegen en werkbereiken: Er mag slechts op wegen gereden worden die aan het openbaar verkeer vrijstaan. Onbevoegde derden moeten het arbeidsgebied mijden. De lading mag uitsluitend op de daarvoor voorziene plaatsen neergelegd worden. Gedrag tijdens het rijden: De bestuurder moet de rijsnelheid aan de lokale gegevens aanpassen. Hij moet langzaam rijden, bij voorbeeld in bochten, aan o in nauwe doorgangen, bij het rijden door zwaaideuren, op onoverzichtelijke plekken. Hij moet steeds een veilige remastand t.o.v. voertuigen vóór zich hebben en het voertuig steeds onder controle houden. Plotseling stoppen (behalve in geval van gevaar), snel keren, inhalen op gevaarlijke o onoverzichtelijke plekken is verboden. Het eruit leunen o grijpen uit het werk- o bedieningsbereik is verboden. Zichtverhoudingen tijdens het rijden: De bestuurder moet in rijrichting kijken en steeds voldoende overzicht over de door hem bereden weg hebben. Als ladingeenheden getransporteerd worden die de zicht beperken moet het vloertransportvoertuig met de lading achter de bestuurdersplaats rijden. Als dit niet mogelijk is moet een tweede persoon het voertuig begeleiden om - zo nodig - de bestuurder te waarschuwen. Omhoog- en omlaagrijden van hellingen en glooingen: Het omhoog- o omlaagrijden van hellingen en glooingen is slechts dan geoorlood, als deze gekenmerkt zijn als verkeersweg en schoon en goed berijdbaar zijn en volgens de technische speciicaties van het voertuig veilig kunnen worden bereden. Daarbij moet de lading steeds aan de hoge kant getransporteerd worden. Keren, schuin op- en arijden en parkeren van het voertuig aan hellingen o glooingen is verboden. Hellingen mogen alleen omlaaggereden worden met verminderde snelheid en voortdurende gereedheid tot remmen. Rijden in lits o op ladingbruggen: Lits o ladingbruggen mogen alleen bij voldoende draagcapaciteit opgereden worden en wanneer ze door hun bouw geschikt zijn voor oprijden en het oprijden aan de bestuurder toegestaan is. Dit moet voor het oprijden onderzocht worden. Het vloertransportvoertuig moet met de lading vooraan op de lit gereden worden en een positie innemen die het onmogelijk maakt de schachten aan te raken. Personen die in de lit meerijden mogen deze pas betreden als het vloertransportvoertuig veilig staat en moeten de lit vóór het vloertransportvoertuig verlaten. Aard van de transportlading: De bestuurder dient zich van de correcte toestand van de laadeenheid te vergewissen. Er mogen alleen volgens de voorschriten beveiligde goederen opgenomen worden. Nooit goederen transporteren die hoger dan de spits van de vorkdrager o van het ladingstraliewerk ter bescherming zijn. E 15