HET HOF VAN BEROEP VAN GENT. 18 FEBRUARI 2009, 3 e KAMER



Vergelijkbare documenten
HET HOF VAN BEROEP VAN ANTWERPEN 19 MAART 2009, 14 E KAMER

CORRECTIONELE RECHTBANK VAN TURNHOUT. 31 DECEMBER 2001, 14de KAMER. Verdacht van op de hierna vermelde plaatsen en op de hierna vermelde tijdstippen:

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE ANTWERPEN VAN 18 OKTOBER 2010

Correctionele rechtbank van Antwerpen, 1 maart 2016, AC4 kamer

VONNIS. TEGEN: De zich noemende W.D. ( ), volgens eigen verklaring geboren te Freetown (Sierra Leone),

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE HASSELT VAN 15 DECEMBER 2015

CORRECTIONELE RECHTBANK TE MECHELEN, 19 maart 2008, 11 de kamer

NEDERLANDSTALIGE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG BRUSSEL, STRAFZAKEN, 3 MAART 2014, 60 ste KAMER

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN 23 JUNI 2010

rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt Sectie correctioneel

Wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie

RECHTBANK EERSTE AANLEG ANTWERPEN AFDELING ANTWERPEN, 31 MAART 2015, AC4 KAMER

CORRECTIONELE RECHTBANK DENDERMONDE 13 FEBRUARI 2007, 19 de kamer

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, strafzaken

Correctionele rechtbank van Antwerpen, 5 januari 2016, AC4 kamer

Vonnis AFSCHRSFT. Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, sectie correctioneel, / kamer. c \ 2016 / $0$ 31/05/2016

Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, sectie correctioneel,

VONNIS. De Correctionele Rechtbank van het arrondissement HASSELT, 16 kamer, heeft het volgende vonnis uitgesproken : INZAKE

Hof van beroep Antwerpen, 4 februari 2016, 14 de k.

HET HOF VAN BEROEP TE ANTWERPEN VAN 4 DECEMBER e kamer

Arrest. veertiende kamer correctionele zaken / / / 18 januari /CO/ /PGA/ /VJ11/393. Arrestnummer.

DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE ANTWERPEN VAN 6 NOVEMBER 2015

Politierechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen, KAMER 1 Vonnis. Uitgifte p. 1. Niet aan te bieden aan de ontvanger 2019/ A008786

Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, sectie correctioneel

De correctionele rechtbank van het arrondissement Hasselt VONNIS van 19 NOVEMBER 2008

HOF VAN BEROEP ANTWERPEN, 31 MEI 2017, 14 DE KAMER

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG BRUSSEL. 20 JUNI 2007, 51 e KAMER

HOF VAN BEROEP VAN GENT. 26 JUNI 2002, 8de K.

Hof van beroep G. (...) Arrest. Arrestnummer. Datum van uitspraak. Notitie-nummer griffie. Notitienummer parfcet-generaal.

CORRECTIONELE RECHTBANK TE LEUVEN, 18 maart 2008, 17 de kamer

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE LIMBURG AFDELING HASSELT VAN 19 OKTOBER 2017

HET HOF VAN BEROEP TE GENT VAN 28 JUNI 2011

Kopie Afgeleverd aan: mr. CLAES Johan Uitsluitend voor bestuurlijke inlichting - behoeften van inwendige aard

Politierechtbank Antwerpen, afdeling Antwerpen, KAMER 2 Vonnis. Uitgifte p. 1. Niet aan te bieden aan de ontvanger 2019/ A007621

CORRECTIONELE RECHTBANK TE MECHELEN OPENBARE ZITTING van 8 JUNI 2009

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT VAN 15 SEPTEMBER 2015

3. Een criminele organisatie betreft een organisatie van meer dan twee personen.

(lste aanleg: nr.: /92) zitting houdend in strafzaken, wijst het volgende arrest :

HET HOF VAN BEROEP VAN GENT. 18 DECEMBER 2008, 3 e KAMER

Recht nk van stsdvlaand ren, rugge, r rech bank

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen Kamer AC...15 oktober 2018 Vonnis Inzake het Openbaar Ministerie

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE HASSELT VAN 19 FEBRUARI 2019

DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE ANTWERPEN VAN 7 MAART 2016

rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen p.1 Dossiernr 18M zaal 20 Vonnisnr /

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE ANTWERPEN AFDELING TURNHOUT VAN 9 OKTOBER 2017

rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen

Hof van beroep van Gent, 3 november 2015, 4 de kamer

rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen

Politierechtbank Antwerpen, afdeling Turnhout, Zaal A - 8e Kamer Vonnis. Uitgifte p. 1. Niet aan te bieden aan de ontvanger 2019/ T003036

Hof van Cassatie van België

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE LEUVEN VAN 15 FEBRUARI 2016

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS

Rechtbank eerste aanleg Leuven correctionele zaken Kamer 19. Vonnis. Vonnisnummer / Griffienummer. 1203/2019 Repertoriumnummer / Europees

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Ieper, correctionele rechtbank

CORRECTIONELE RECHTBANK VAN HASSELT, 21 NOVEMBER 1996

Î 1. rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen. Vonnis. KamerAC1. 25juni RA A Aangeboden op. Niet te registreren

Hof van Cassatie van België

De Rechtbank van eerste aanleg

Vonnis. Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Hasselt, sectie correctioneel, I.) / kamer. Griffienummer.

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT 7 NOVEMBER 2017

ME.012/2014 ST-011 B IN OB Binsoag

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Rechtbank van eerste aanleg esteavlaanderen, afdeling VEUR E, strafzaken

rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen

Winkelbediende Geboren te ) op Wonende te Antwerpen, Pakistaan

CORRECTIONELE RECHTBANK ANTWERPEN, 4 OKTOBER 2010, KAMER 4C

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

CORRECTIONELE RECHTBANK ANTWERPEN AFDELING MECHELEN Not. nr. ME66.L Ooenbare terechtzittina van : 30 april 2015.

Vonnis. Rechtbank van eerste aanteg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, sectie correctionele rechtbank. zestiende kamer (B16) /

DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE ANTWERPEN VAN 2 MEI 2016

Hof van Cassatie van België

Hof van Beroep Brussel, 13 november 2013, 13 e correctionele kamer

_j. Hof van beroep Gent. Arrest C I _)J{;? I jsi1. 29 september 2017

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT, SECTIE FAMILIE- EN JEUGDRECHTBANK, VAN 13 OKTOBER 2015

rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen

Hof van Cassatie van België

Oost-Vlaanderen, strafzaken. Vonnis

Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, sectie correctioneel

CORRECTIONELE RECHTBANK VAN ANTWERPEN. 9 FEBRUARI 2004, Kamer 4C

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Rechtbank van aanleg LIMBURG, Tongeren, Correctioneel.

De burgerlijke partij wordt gehoord in baar middelen ontwikkeld door haar raadsman voornoemd.

CORRECTIONELE RECHTBANK VAN VEURNE 12 NOVEMBER 2002

CORRECTIONELE RECHTBANK TURNHOUT, 17 NOVEMBER 2010, 13 DE K.

rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS

AFSCHRIFT. Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen afdeling Dendermonde strafzaken. Vonnis. L.ooy /2017. D13M kamer 20JUNI2011

Hof van Cassatie van België

rechtbank eerste aanleg Leuven correctionele zaken Kamer 20 Vonnis Vonnisnummer / Griffienummer 1278/2019 Repertoriumnummer / Europees

rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen

ECLI:NL:RBZUT:2004:AO7273

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE LEUVEN VAN 18 SEPTEMBER 2018

ECLI:NL:GHLEE:2011:BP4388

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT VAN 5 MEI 2015

Transcriptie:

HET HOF VAN BEROEP VAN GENT 18 FEBRUARI 2009, 3 e KAMER Het Hof van beroep te Gent, derde kamer, rechtdoende in correctionele zaken In de zaak ambtshalve vervolgd door het Openbaar Ministerie tegen: 1. D. M., geboren te ( ), zelfstandige, wonende te ( ) thans wonende te ( ) (Tunesië), ( ) 2. B. W., geboren te ( ), handelaar, wonende te ( ) 3. B. J., geboren te ( ), zaakvoerder, wonende te ( ) (Tunesië), ( ) Verdacht van: te Brugge (Zeebrugge} in 2000 en tot 16 oktober 2000 DE EERSTE, DE TWEEDE EN DE DERDE: Bij inbreuk op de artikelen 2, 3, 4 1 en 39 1 lid 1-1 en 2 en 3 van het decreet van 28.06.1985 betreffende de milieuvergunning en artikel 5 1 en bijlage 1 van het Besluit van de Vlaamse Executieve van 06.02.1991 houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning, zonder voorafgaande en schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid, een als hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de eerste of tweede of derde klasse geëxploiteerd te hebben ( ) In de zaak ambtshalve vervolgd door het Openbaar Ministerie bij wie zich voegde als burgerlijke partij 1

HET CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, opgericht bij de Wet van 15 februari 1993, waarvan de zetel gevestigd is te 1000 Brussel, Koningsstraat 138 tegen: 1. B. J., geboren te ( ), Zaakvoerder, wonende te ( ) (Tunesië), ( ) 2. V. B., geboren te ( ), zaakvoerder, wonende te ( ) 3. R. J.-P., geboren te ( ), kapitein, van Franse nationaliteit, wonende te ( ) Portugal, ( ), met verblijfplaats te ( ) (Frankrijk) ( ) 4. De vennootschap naar Portugees Recht M. C., ( ) Opgericht bij akte dd. ( ) 1999, Met maatschappelijke zetel te ( ) (Madeira), ( ) strafrechtelijk verantwoordelijk rechtspersoon Verdacht van: 5. D. M., geboren te ( ), zelfstandige, wonende te ( ), thans wonende te ( ) (Tunesië), ( ) 6.... thans niet inzake De eerste, de tweede, de derde, de vierde en de vijfde: A. Als daders, ofwel om een misdaad of een wanbedrijf hieronder omschreven te hebben uitgevoerd, ofwel om aan de uitvoering rechtstreeks te hebben 2

[69 arbeiders] medegewerkt, ofwel om door enige daad, tot de uitvoering ervan zodanige hulp te hebben verleend dat, zonder hun bijstand, de misdaad of het wanbedrijf niet had kunnen worden gepleegd, ofwel om door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, rechtstreeks het misdrijf te hebben uitgelokt, bij inbreuk op art. 1 en 77 bis 1, 2 en 3 van de wet van 15.12.1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, op welke manier dan ook, ertoe bijgedragen te hebben, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een vreemdeling het Koninkrijk is binnengekomen, er via is doorgereisd of er heeft verbleven en daarbij ten opzichte van de vreemdeling direct of indirect gebruik werd gemaakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang, of misbruik werd gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin de vreemdeling verkeerde ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand of van zijn steel van minderjarigheid, of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, namelijk van niet meer nader te identificeren vreemdelingen, en van die activiteit een gewoonte te hebben gemaakt, het misdrijf een daad zijnde van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van een leidend persoon heeft of niet, te Brugge, Oostende en bij samenhang elders in het Rijk tijdens de periode van begin november 1997 tot en met 16 oktober 2000 en onder meer minstens: De eerste, de tweede, de derde, de vierde en de vijfde: B. Als daders, ofwel om een misdaad of een wanbedrijf hieronder omschreven te hebben uitgevoerd, ofwel om aan de uitvoering rechtstreeks te hebben medegewerkt, ofwel om door enige daad, tot de uitvoering ervan zodanige hulp te hebben verleend dat, zonder hun bijstand, de misdaad of het wanbedrijf niet had kunnen worden gepleegd, ofwel om door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, rechtstreeks het misdrijf te hebben uitgelokt, bij inbreuk op art. 1 en 77 bis 1, 2 en 3 van de wet van 15.12.1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, op welke manier dan ook, ertoe bijgedragen te hebben, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een vreemdeling het Koninkrijk is binnengekomen, er via is doorgereisd of er heeft verbleven en daarbij ten opzichte van de vreemdeling direct of indirect gebruik werd gemaakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang, of misbruik werd gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin de vreemdeling verkeerde ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand of van zijn staat van minderjarigheid, of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, 3

en van die activiteit een gewoonte te hebben gemaakt, het misdrijf een daad zijnde van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van een leidend persoon heeft of niet, namelijk [één arbeider)] die het Koninkrijk minstens op 29 november 2000 is binnengekomen en/of er verbleven heeft tijdens de periode van 29 november 2000 tot en met 12 december 2000, te Brugge en bij samenhang elders in het Rijk tijdens de periode van 29 november 2000 tot en met 12 december 2000; De eerste, de tweede, de derde, de vierde en de vijfde: De zesde: D. C. Als daders, ofwel om een misdaad of een wanbedrijf hieronder omschreven te hebben uitgevoerd, ofwel om aan de uitvoering rechtstreeks te hebben medegewerkt, ofwel om door enige daad, tot de uitvoering ervan zodanige hulp te hebben verleend dat, zonder hun bijstand, de misdaad of het wanbedrijf niet had kunnen worden gepleegd, ofwel om door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, rechtstreeks het misdrijf te hebben uitgelokt, bij inbreuk op art. 1 en 77 bis 1, 2 en 3 van de wet van 15.12.1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, op welke manier dan ook, ertoe bijgedragen te hebben, rechtstreeks of via een tussenpersoon, dat een vreemdeling het Koninkrijk is binnengekomen, er via is doorgereisd of er heeft verbleven en daarbij ten opzichte van de vreemdeling direct of indirect gebruik werd gemaakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige vorm van dwang, of misbruik werd gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin de vreemdeling verkeerde ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand of van zijn staat van minderjarigheid, of ten gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijk of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, namelijk van niet meer nader te identificeren vreemdelingen, en van die activiteit een gewoonte te hebben gemaakt, het misdrijf een daad zijnde van deelneming aan de hoofd- of bijkomende bedrijvigheid van een vereniging, ongeacht of de schuldige de hoedanigheid van een leidend persoon heeft of niet, te Brugge en bij samenhang elders in het Rijk tijdens de periode van 29 januari 2003 tot en met 10 februari 2003, en onder meer minstens : [drie arbeiders] Bij samenhang (art. 155 gerechtelijk wetboek) De eerste de tweede en de derde: E. Als daders, ofwel om een misdaad of een wanbedrijf hieronder omschreven te hebben uitgevoerd, ofwel om aan de uitvoering rechtstreeks te hebben medegewerkt, ofwel om door enige daad, tot de uitvoering ervan zodanige hulp te hebben verleend dat, zonder hun bijstand de misdaad of het wanbedrijf niet had 4

kunnen worden gepleegd, ofwel om door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, rechtstreeks hot misdrijf te hebben uitgelokt, 1. in het gerechtelijk arrondissement in de periode december 1997 30 juni 1999: het misdrijf strafbaar met zoveel geldboetes als er werknemers zijn voor wie de hiernavolgende bepalingen overtreden werden (art 28 van het hierna vermelde wetsbesluit), bij inbreuk op de art. 27, 1, a. van het K.B. nr. 34 d.d. 20 juli 1967 betreffende de tewerkstelling van werknemers van vreemde nationaliteit, als werkgever, zijn aangestelde of lasthebber in strijd met de bepalingen van dit besluit of van de uitvoeringsbesluiten daarvan, arbeid te doen of laten verrichten hebben door een persoon die niet van Belgische nationaliteit was en die niet was toegelaten of gemachtigd tot vestiging of tot een verblijf van meer dan drie maanden of die niet van rechtswege tot vestiging of tot een verblijf van drie maanden in het Rijk was toegelaten, 2. in het gerechtelijk arrondissement Brugge, in de periode 1 juli 1999 16 oktober 2000 het misdrijf strafbaar met zoveel geldboetes als er buitenlandse onderdanen betrokken zijn geweest bij de begane inbreuk (art 14 van de hieronder vermelde wet), bij inbreuk op art 12, eerste lid, 1 a van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, als werkgever, aangestelde of lasthebber, in strijd met de bepalingen van deze wet of van de uitvoeringsbesluiten ervan, arbeid te doen of laten verrichten hebben door een buitenlandse onderdaan die niet was toegelaten of gemachtigd tot een verblijf in België van meer dan drie maanden of tot vestiging, m.n. in totaal 66 werknemers ( ) DE EERSTE: De eerste: F. in het gerechtelijk arrondissement Brugge, in de periode december 1997 kit 16 oktober 2000 : het misdrijf strafbaar met zoveel geldboetes als er personen zijn voor wie de hiernavolgende bepalingen overtreden werden (art_ 54 van de hieronder vermelde wet), bij inbreuk op art. 19, eerste en tweede lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971, als werkgever, aangestelde of lasthebber, arbeid doen of laten verrichten hebben in strijd met de bepalingen van deze wet of de uitvoeringsbesluiten ervan, door de arbeidsduur van de werknemers meer te hebben laten belopen dan acht uren per dag of negenendertig uren per week, misdrijf strafbaar overeenkomstig art. 53, 2 van voormelde wet, namelijk ten aanzien van 49 personen ( ) 5

G. 1. in het gerechtelijk arrondissement Brugge, in de periode van december 1997 tot 26 december 1998 : het misdrijf strafbaar met zoveel geldboetes als er personen zijn voor wie de hiernavolgende bepalingen overtreden werden (art. 54 van de hieronder vermelde wet), bij inbreuk op art. 27 1, eerste lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971, als werkgever, aangestelde of lasthebber, de arbeidsduur van meer dan elf uren per dag of vijftig uren per week te doen of laten overschrijden hebben zonder zich op de uitzonderingsbepalingen van art. 22,1 en 2, 23, 24, 25 en 26 1-3 en 2 van vermelde wet te kunnen beroepen, misdrijf strafbaar overeenkomstig art. 53, 2e van voormelde wet. 2. In het gerechtelijk arrondissement Brugge, in de periode van 27 december 1998 tot 16 oktober 2000 : het misdrijf strafbaar met zoveel geldboetes als er personen zijn voor wie de hiernavolgende bepalingen overtreden werden (art. 54 van de hieronder vermelde wet), bij inbreuk op art. 27 1, eerste lid, van de Arbeidswet van 16 maart 1971, als werkgever, aangestelde of lasthebber, de arbeidsduur van meer dan elf uren per dag of vijftig uren per week te doen of laten overschrijden hebben zonder zich op de uitzonderingsbepalingen van art. 22, 2 of 26 1, 1 en 2, en 2 van vermelde wet te kunnen beroepen, inbreuk strafbaar overeenkomstig art. 53, 2 van voormelde wet, ten aanzien van in totaal 41 personen ( ); De eerste en de vierde: H. Als daders, ofwel om een misdaad of een wanbedrijf hieronder omschreven te hebben uitgevoerd, ofwel om aan de uitvoering rechtstreeks te hebben medegewerkt, ofwel om door enige daad, tot de uitvoering ervan zodanige hulp te hebben verleend dat, zonder hun bijstand, de misdaad of het wanbedrijf niet had kunnen werden gepleegd, ofwel om door giften, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, misdadige kuiperijen of arglistigheden, rechtstreeks het misdrijf te hebben uitgelokt, in het gerechtelijk arrondissement Brugge, in de periode van 1 februari 1998 tot 1 februari 2001 : het misdrijf strafbaar met zoveel geldboetes als er werknemers zijn voor wie de hiernavolgende bepalingen overtreden werden zonder dat deze geldboete hoger mag zijn dan 100.000 frank (art. 35, eerste lid, 1 van de hieronder vermelde wet), 6

bij inbreuk op art. 21 1, art. 22, art. 35, eerste lid 1 en tweede lid van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitweg van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid van de arbeiders en art 33 2, eerste lid van het uitvoeringsbesluit van 28 november 1969, als verzekeringsplichtig werkgever, aangestelde of lasthebber, geen aangifte te laten geworden hebben aan de R.S.Z. met de verantwoording van het bedrag van de verschuldigde bijdragen, uiterlijk op de laatste dag van de maand na elk kalenderkwartaal waarop de aangifte betrekking had ten aanzien van 66 werknemers, namelijk : 1. voor het tweede kwartaal 1998 voor een nog te bepalen bedrag aan bijdragen, 10 % aan bijdrageopslagen en de verwijlintresten, ten aanzien van de werknemers : [11 arbeiders], 2. voor het derde kwartaal 1998 voor een nog te bepalen bedrag aan bijdragen, 10 % aan bijdrageopslagen en de verwijlintresten, ten aanzien van de werknemers : [5 arbeiders] 3. voor het vierde kwartaal 1998 voor een nog te bepalen bedrag aan, bijdragen, 10 % aan bijdrageopslagen en de verwijlintresten, ten aanzien van de werknemers [6 arbeiders] 4. voor het eerste kwartaal 1999 voor een nog te bepalen bedrag aan bijdragen, 10 % aan bijdrageopslagen en de verwijlintresten, ten aanzien van de werknemers [7 arbeiders], 5. voor het tweede kwartaal 1999 voor een nog te bepalen bedrag aan bijdragen, 10 % aan bijdrageopslagen en de verwijlintresten, ten aanzien van de werknemers [7 arbeiders], 6. voor het derde kwartaal 1999 voor een nog te bepalen bedrag aan bijdragen, 10 % aan bijdrageopslagen en de verwijlintresten, ten aanzien van dé werknemers : [7 arbeiders] 7. voor het vierde kwartaal 1999 voor een nog te bepalen bedrag aan bijdragen, 10 % bijdrageopslagen en de verwijlintresten, ten aanzien van de werknemers : [18 arbeiders], 8. voor het eerste kwartaal 2000 voor een nog te bepalen bedrag aan bijdragen, 10 % aan bijdrageopslagen en de verwijlintresten, ten aanzien van de werknemers : [26 arbeiders], 9. voor het tweede kwartaal 2000 voor een nog te bepalen bedrag aan bijdragen, 10 % aan bijdrageopslagen en de verwijlintresten, ten aanzien van de werknemers : [31 arbeiders], 10. voor het derde kwartaal 2000 voor een nog te bepalen bedrag aan bijdragen, 10 % aan bijdrageopslagen en de verwijlintresten, ten aanzien van de werknemers [40 arbeiders], 11. voor het vierde kwartaal 2000 voor een nog te bepalen bedrag aan bedragen, 10 % aan bijdrageopslagen en de verwijlintresten, ten aanzien van de werknemers [36 arbeiders] 12. voor een nog te bepalen bedrag aan vakantiebijdrage van het jaar 1998, tan aanzien van de werknemers [19 arbeiders], 13. voor een nog te bepalen bedrag aan vakantiebijdrage van het jaar 1999, ten aanzien van de werknemers : [19 arbeiders], 7

14. voor een nog te bepalen bedrag aan vakantiebijdrage van het jaar 2000, ten aanzien van de werknemers : [51 arbeiders]; AMBTSHALVE VEROORDELING BIJ NIET-ONDERWERPING (feit H.) De eerste: mede gedagvaard om, als werkgever, overeenkomstig art 35, vierde lid van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, ambtshalve veroordeeld te worden tot betaling aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van een vergoeding gelijk aan het drievoud van de ontdoken bijdragen, zonder dat dit bedrag minder dan 51.000 Belgische frank per tewerkgestelde persoon en dit per maand of fractie ervan, thans begroot op 1 frank provisioneel mag bedragen (dit bedrag wordt aangepast in functie van de evolutie der lonen en van het bedrag van de sociale zekerheidsbijdragen), De vierde: burgerrechtelijk aansprakelijk voor de betaling van de geldboeten (feiten E, F, G en H) en van de kosten waartoe de aangestelden veroordeeld worden; AMBTSHALVE VEROORDELING De vierde: mede gedagvaard om, als werkgeefster, overeenkomstig art. 35, tweede lid van de wet van 27 juni 1989 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, door de rechter die de straf uitspreekt ten laste van de werkgever, aangestelden of lasthebbers, ambtshalve veroordeeld te worden tot betaling aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheld van 1 frank provisioneel voor de bijdragen, bijdrageopslagen en verwijlintresten die niet aan de Rijksdienst werden gestort; BIJZONDERE VERBEURDVERKLAR1NG De eerste en de vierde: tevens gedagvaard teneinde zich overeenkomstig de art. 42 en 43bis van het Strafwetboek te horen veroordelen tot de bijzondere verbeurdverklaring van een bedrag van : 1/ 18.663,15 euro, zijnde het genoten vermogensvoordeel door geen aangifte te laten geworden aan de RSZ van de verschuldigde RSZ-bijdragen voor de periode : 4 e kwartaal 1997 tot en met 1 e kwartaal 1998, met betrekking tot de werknemers : [15 arbeiders], 2/ 363.569,80 euro, zijnde het genoten vermogensvoordeel door geen aangifte te laten geworden aan de RSZ van de verschuldigde RSZ-bijdragen voor de periode: 2 e kwartaal 1998 tot en met 4 e kwartaal 2600, met betrekking tot de werknemers vermeld onder rubriek 'ambtshalve veroordeling bij niet-onderwerping', 3/ 220.568 euro, zijnde het genoten vermogensvoordeel door te weinig betaalde nettolonen aan : [67 arbeiders], tijdens de periode : 4 e kwartaal 1997 tot en met 4e kwartaal 2000, 8

4/ 53.693,74 euro (betreffende het jaar 1998), 63.510,32 euro (betreffende het jaar 1999) en 167.179,39 euro (betreffende het jaar 2000), in totaal zijnde 284.383,45 euro, zijnde het genoten vermogensvoordeel door de gedane werkzaamheden van het te werkgestelde personeel, opgesomd onder nummer 3 van de hierboven omschreven rubriek 'bijzondere verbeurdverklaring' van het schip SS. D., tijdens de periode van 1998 tot en met 2000, niet aan te geven aan de Federale Overheidsdienst Financiën, Hetzij in totaliteit 887.184,4 euro, zijnde het equivalent bedrag van het vermogensvoordeel dat rechtstreeks uit het misdrijf is verkregen doch niet kon worden teruggevonden in het vermogen van de verdachten; *********** Door het Openbaar Ministerie worden, overeenkomstig artikel 47 van de wet van 11 juli 1994 tot wijziging van het 2e artikel van de wet van 04 oktober 1867, verzachtende omstandigheden aanvaard in not. nr. ( ), voortvloeiende uit de afwezigheid van vroegere veroordelingen tot zware criminele straffen. * * * Bij vonnis van de rechtbank van eerste aan!eg te Brugge, veertiende kamer, zetelende in correctionele zaken dd. 25 april 2006, op tegenspraak gewezen, werd als volgt beslist: Voegt de zaak ( ) bij de zaak ( ). Vult de dagvaarding met betrekking tot het aannemen van verzachtende omstandigheden als volgt aan daar waar staat in hoofde van de eerste, de tweede, de derde, de vierde en de vijfde verdachte met 'en de zesde verdachte. Verbetert de dagvaarding met betrekking tot de vordering tot bijzondere verbeurdverklaring, meer bepaald onder punt 4: 17.430,62 euro (betreffende het jaar 1998), 21.138,48 euro (betreffende het jaar 1999) en 57.535,57 euro (betreffende het jaar 2000), In totaal zijnde 96.104,67 euro zijnde het genoten vermogensvoordeel -door de gedane werkzaamheden van het tewerkgesteld personeel, opgesomd onder nummer 3 van de hierboven omschreven rubriek bijzondere verbeurdverklaring' van het schip SS D., tijdens de periode van 1998 tot en met 2000, niet aan te geven aan de Federale Overheidsdienst Financiën, hetzij in totaliteit 698,905,62 euro, zijnde het equivalent bedrag van het vermogensvoordeel dat rechtstreeks uit het misdrijf Is verkregen doch niet kon worden teruggevonden in het vermogen van de verdachten. Past de dagvaarding aan voor wat betreft de inbreuk op artikel 77quater, 2, 3, 6 en 7 zoals voormeld. Past de dagvaarding In hoofde van 4 de beklaagde aan voor wat de periode van de tenlastelegging A betreft, met name van 11 juni 1999 tot en met 16 oktober 2000 9

- B. J. Verklaart de feiten sub B, C.1 t.e.m. C.3 in hoofde van de gedaagde NIET BEWEZEN. Ontslaat hem dienaangaande van elke verdere rechtsvervolging terzake, zonder kosten. Verklaart de feiten sub A.1 t/m A.69, Et, E.2, F, G.1, G.2, H.1 t/m H.14 in not. nr. ( ) en de feiten in not. nr.( ) in hoofde van de gedaagde BEWEZEN. Veroordeelt de gedaagde uit hoofde van de feiten A.1 t/m A.69, E.1, E.2, F, G.1, G.2, H.1 t/m H.14 in not. nr. ( ) en het feit in not. nr. ( 0) samen, bij toepassing van art. 65 lid 1 Sw. tot een gevangenisstraf van ACHTTIEN MAANDEN EN een geldboete van DUIZEND V1JFHONDERD / 40,3399 EUR) + 1.990 decimes ZEVENDUIZEND VIERHONDERD ZESENDERTIG (7.436) EUR en ÉÉNENTACHTIG (81) CENT bij toepassing van artikel 1 der wet van 5 maart 1952, zoals gewijzigd door de wetten van 22 december 1969, van 25 juni 1975, van 02 juli 1981, van 22 december 1989, van 20 juli 1991, van 26 juni 1992 en art 1.2e van de wet van 24 december 1993, waarbij de geldboete met duizend negenhonderd negentig decimes dient te worden verhoogd. Beveelt dat, bij gebrek aan betaling binnen de door de wet bepaalde tijd, voormelde geldboete zal mogen vervangen worden door een gevangenisstraf van drie maanden. De Rechtbank stelt vast dat de veroordeelde nog geen veroordeling opgelopen heeft een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden (artikel 4 van de wet van 10 februari 1994) en meent dat een opdeproefstelling van aard is om de verbetering van de veroordeelde te doen verhopen. Gelet op artikel 8 der wet van 29 juni 1964, beveelt dat de tenuitvoerlegging van onderhavig vonnis binnen de perken van artikel 14 van dezelfde wet, uitgesteld wordt voor een termijn van vijf jaar voor wat betreft de uitgesproken gevangenisstraf van achttien maanden en voor een termijn van drie jaar voor wat betreft 2/ 3 van de uitgesproken geldboete van 7.436,81 EUR en de erop van toepassing zijnde vervangende gevangenisstraf. - V. B. Verklaart de feiten sub B., C.1 t.e.m. C.3 in hoofde van de gedaagde NIET BEWEZEN. Ontstaat hem dienaangaande van elke verdere rechtsvervolging terzake, zonder kosten. 10

Verklaart de feiten sub A.1 t/m A.69, E.1 en E,.2 in not. Nr. ( ) in hoofde van de gedaagde BEWEZEN. Wijst het verzoek tot de gunst van de opschorting af als ongegrond. Veroordeelt de gedaagde uit hoofde van de feiten sub A.1 t/m A.69, E.1 & E. 2 samen, bij toepassing van art. 65 lid 1 Sw., tot een gevangenisstraf van EEN JAAR EN een geldboete van DUIZEND / 40,3399 EUR) + 1.990 decimes VIERDUIZEND NEGENHONDERD ZEVENENVIJFTIG (4,957) EUR en ZEVENENTACHTIG (87) CENT bij toepassing van artikel 1 der wet van 5 maart 1952, zoals gewijzigd door de wetten van 22 december 1969, van 25 juni 1975, van 02 juli 1981, van 22 december 1989, van 20 juli 1991, van 26 juni 1992 en art. 1.2 van de wet van 24 december 1993, waarbij de geldboete met duizend negenhonderd negentig decimes dient te worden verhoogd. Beveelt dat, bij gebrek aan betaling binnen de door de wet bepaalde tijd, voormelde geldboete zal mogen vervanger worden door een gevangenisstraf van drie maanden. De Rechtbank sten vast dat de veroordeelde nog geen veroordeling opgelopen heeft tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden (artikel 4 van de wet van 10 februari 1994) en meent dat een opdeproefstelling van aard is om de verbetering van de veroordeelde te doen verhopen. Gelet op artikel 8 der wet van 29 juni 1964, beveelt dat de tenuitvoerlegging van onderhavig vonnis binnen de perken van artikel 14 van dezelfde wet, uitgesteld wordt voor een termijn van vijf jaar voor wat betreft de uitgesproken gevangenisstraf van Een jaar en voor een termijn van drie jaar voor wat betreft 2/3 van de uitgesproken geldboete van 4.957,87 EUR en de erop van toepassing zijnde vervangende gevangenisstraf. - R. J.-P. Verklaart de feiten sub B, C.1 t.e.m C.3 in hoofde van de gedaagde NIET BEWEZEN. Ontslaat hem dienaangaande van elke verdere rechtsvervolging terzake, zonder kosten. Verklaart de feiten sub A.1 t.e.m. A.69, E.1 & E2 in not. nr. ( ) in hoofde van de gedaagde BEWEZEN. Veroordeelt de gedaagde uit hoofde van de feiten sub A,1 t/m A.69, E.1 & E.2 in not nr. ( ) samen, bij toepassing van art, 65 lid 1 Sw., tot een gevangenisstraf van EEN JAAR EN een geldboete van DUIZEND / 40,3399 EUR) + 1.990 decimes VIERDUIZEND NEGENHONDERD ZEVENENVIJFTIG (4.957) EUR en ZEVENENTACHTIG (87) CENT bij toepassing van artikel 1 der wet van 5 maart 1952, zoals gewijzigd door de wetten van 22 december 1969, van 25 juni 1975, van -02 juli 1981, van 22 december 1989, van 20 juli 1991, van 26 juni 1992 en art. 1.2 van de wet van 24 december 1993, 11

waarbij de geldboete met duizend negenhonderd negentig decimes dient te worden verhoogd. Beveelt dat, bij gebrek aan betaling binnen de door de wet bepaalde tijd, voormelde geldboete zal mogen vervangen worden door een gevangenisstraf van drie maanden. De Rechtbank stelt vast dat de veroordeelde nog geen veroordeling opgelopen heeft tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden (artikel 4 van de wet van 10 februari 1994) en meent dat een opdeproefstelling van aard is om de verbetering van de veroordeelde te doen verhopen. Gelet op artikel 8 der wet van 29 juni 1964, beveelt dat de tenuitvoerlegging van onderhavig vonnis binnen de perken van artikel 14 van dezelfde wet, uitgesteld wordt voor een termijn van vijf jaar voor wat betreft de uitgesproken gevangenisstraf van één jaar en voor een termijn van drie jaar voor wat betreft 2/3 van de uitgesproken geldboete van 4.967,87 EUR en de erop van toepassing zijnde vervangende gevangenisstraf. - DE VENNOOTSCHAP NAAR PORTUGEES RECHT M. C. - Verklaart de feiten sub B, C.1 t.e.m. C.3, H.1, H.2, 11.3, H.4, H.5, H.12 in hoofde van de gedaagde NIET BEWEZEN. Ontslaat haar dienaangaande van elke verdere rechtsvervolging terzake, zonder kosten. Verklaart de feiten sub A.1 t/m A.69, H.6 t/m H.11, H.13 en H.14 in not. nr. ( ) in hoofde van de gedaagde BEWEZEN. Veroordeelt de gedaagde uit hoofde van de feiten sub A.1 t/m A.69, H.6 t/m H.11, H.13 en H.14 in not. nr. ( ) samen, bij toepassing van art. 65 lid 1 Sw., tot een geldboete van (5.000 / 40,3399 EUR) + 1.990 deciemes = VIERENTWINTIGDUIZEND ZEVENHONDERD NEGENENTACHTIG (24.789) EUR en VIJFENDERTIG (35) CENT bij toepassing van artikel 1 der wet van 5 maart 1952, zoals gewijzigd door de wetten van 22 december 1969, van 25 juni 1975, van 02 juli 1981, van 22 december 1989, van 20 juli 1991, van 26 juni 1992 en art. 1.2 van de wet van 24 december 1993, waarbij de geldboete met duizend negenhonderd negentig decimes dient te worden verhoogd. - D. M. Verklaart de feiten sub B, C.1 t.e.m. C.3 in hoofde van de gedaagde NIET BEWEZEN. Ontslaat hem dienaangaande van elke verdere rechtsvervolging terzake, zonder kosten. 12

Verklaart de feiten A.1 t/m A69 in not. nr. ( ) en de feiten in not. nr. ( ) in hoofde van de gedaagde BEWEZEN. Veroordeelt de gedaagde uit hoofde van de feiten A.1 t/m A.69 in not. nr. ( ) en de feiten in not. nr. ( ) samen, bij toepassing van art. 65 lid 1 Sw., tot een gevangenisstraf van EEN JAAR EN een geldboete van DUIZEND / 40,3399 EUR) + 1.990 decimes = VIERDUIZEND NEGENHONDERD ZEVENENVIJFTIG (4.957) EUR en ZEVENENTACHTIG (87) CENT bij toepassing van artikel 1 der wet van 5 maart 1952, zoals gewijzigd door de wetten van 22 december 1969, van 25 juni 1975, van 02 juli 1981, van 22 december 1989, van 20 juli 1991, van 26 juni 1992 en art. 1.2 van de wet van 24 december 1993; waarbij de geldboete met duizend negenhonderd negentig decimes dient te worden verhoogd. Beveelt dat, bij gebrek aan betaling binnen de door de wet bepaalde tijd, voormelde geldboete zal mogen vervangen worden door een gevangenisstraf van drie maanden. De Rechtbank stelt vast dat de veroordeelde nog geen veroordeling opgelopen heeft tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden (artikel 4 van de wet van 10 februari 1994) en meent dat een opdeproefstelling van aard is om de verbetering van de veroordeelde te doen verhopen. Gelet op artikel 8 der wet van 29 juni 1964, beveelt dat de tenuitvoerlegging van onderhavig vonnis binnen de perken van artikel 14 van dezelfde wet, uitgesteld wordt voor een termijn van vijf jaar voor wat betreft de uitgesproken gevangenisstraf van één jaar en voor een termijn van drie jaar voor wat betreft 2/3 van de uitgesproken geldboete van 4.957,87 EUR en de erop van toepassing zijnde vervangende gevangenisstraf. - B. W. Verklaart de feiten in not. nr. ( ) in hoofde van de gedaagde BEWEZEN. Veroordeelt de gedaagde uit hoofde van deze feiten tot een geldboete van (250 / 40,3399 EUR) + 1.990 decimes = DUIZEND TWEEHONDERD NEGENENDERTIG (1.239) EUR en ZEVENENVEERT1G (47) CENT bij toepassing van artikel 1 der wet van 5 maart 1952, zoals gewijzigd door de wetten van 22 december 1969, van 25 juni 1975, van 02 juli 1981, van 72 december 1989, van 20 juli 1991, van 26 juni 1992 en art. 1.2 van de wet van 24 december 1993, waarbij de geldboete met duizend negenhonderd negentig decimes dient te worden verhoogd. Beveelt dat, bij gebrek aan betaling binnen de door de wet bepaalde tijd, voormelde geldboete zal mogen vervangen worden door een gevangenisstraf van vijfenzeventig dagen. De Rechtbank stelt vast dat de veroordeelde nog geen veroordeling opgelopen heeft tot een criminele straf of tot een hoofdgevangenisstraf van meer dan twaalf maanden (artikel 13

4 van de wet van 10 februari 1994) en meent dat een opdeproefstelling van aard is om de verbetering van de veroordeelde te doen verhopen. Gelet op artikel 8 der wet van 29 juni 1964, beveelt dat de tenuitvoerlegging van onderhavig vonnis binnen de perken van artikel 14 van dezelfde wet, uitgesteld voor een termijn van drie jaar voor wat betreft de uitgesproken geldboete van 1.239,47 EUR en de erop van toepassing zijnde vervangende gevangenisstraf. Verwijst de veroordeelden tevens tot het betalen van elk een vergoeding van 25 EUR, zoals bepaald bij artikel 1 van het K.B. dd. 29 juni 1992, in uitvoering van artikel 71 van de wet van 28 juli 1992, zoals gewijzigd door artikel1 K B. dd. 23 december 1993 en zoals gewijzigd bij artikel 1 van het K.B. van 11.12.2001. Verplicht de veroordeelden om boven de correctionele hoofdstraf elk een bedrag van VIJFENTWINTIG FUR + 45 decimes = 137 EUR en 50 CENT te betalen bij wijze van bijdrage tot de financiering van het bijzonder Fonds tot hulp aan de slachtoffers van opzettelijke gewelddaden en aan de occasionele redders (artikel 29 van de wet van 1 augustus 1985, zoals laatst gewijzigd door K.B. dd 31.10.2005). Beveelt overeenkomstig artikel 42,3e en 43 bis Sw. de bijzondere verbeurdverklaring van een bedrag van 698.905,62 euro in hoofde van vierde beklaagde, zijnde het equivalent bedrag van het vermogensvoordeel dat rechtstreeks uit het misdrijf is verkregen doch niet kon worden teruggevonden in het vermogen van de verdachte. Verwijst de veroordeelden in not. nr. ( ) tevens tot 1/3 van de kosten van het geding, voor het geheel begroot op 47 EUR en 66 CENT, deze kosten veroorzaakt zijnde door de in hun hoofde bewezen verklaarde misdrijven en/of onderdelen van feiten. Verwijst de veroordeelden in not. nr. ( ) tevens tot 1/6 van de kosten van het geding, voor het geheel begroot op 127 EUR en 08 CENT, deze kosten veroorzaakt zijnde door de in hun hoofde bewezen verklaarde misdrijven en/of onderdelen van feiten. Legt de overige kosten voor een bedrag van 14,25 euro ten laste van de Staat. ( ) OP BURGERLIJK GEBIED Verklaart de vordering van de burgerlijke partij ontvankelijk en in de mate zoals hierna bepaald gegrond. 14

Verwijst dienvolgens de eerste, tweede, derde, vierde, vijfde veroordeelden solidair ( ) om te betalen aan de burgerlijke partij de som van VIJFHONDERD (500) EUR vermeerderd met de vergoedende intresten aan 7 % vanaf 01.01.1999 tot heden, de gerechtelijke intresten vanaf heden en de kosten. Wijst het meergevorderde af als zijnde ongegrond. Voor zoveel als nodig worden de burgerlijke belangen, overeenkomstig artike1 4 al. 2 van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering zoals vervangen bij art. 2 van de Wet van 13 april 2005, ambtshalve aangehouden. ***** Tegen voormeld vonnis werd hoger beroep ingesteld op: ( ) ***** Bij tussenarrest van het Hof van beroep te Gent, derde kamer, dd. 16 oktober 2008 werd als volgt beslist: Verklaart elk hoger beroep ontvankelijk, Verklaart zich bevoegd om over de aan de beklaagden ten laste gelegde feiten te oordelen, Heropent het debat toneinde aan de partijen toe te laten ten gronde te pleiten, Stelt hiertoe de zaak op de zitting van donderdag 18 december 2008 om 09.00 uur. Verklaart huidig arrest uitvoerbaar bij voorraad, ***** Gehoord in openbare terechtzitting in het Nederlands: ( ) ***** 1. OP PROCESRECHTELIJK GEBIED Bij tussenarrest van 16 oktober 2908 werd elk hoger beroep ontvankelijk verklaard en heeft het hof zich bevoegd verklaard om over de aan de beklaagden ten laste gelegde feiten te oordelen. 15

Tegen dit tussenarrest werd door de beklaagden cassatie aangetekend. Bij arrest van 16 december 2008 van het Hof van Cassatie werden de cassatieberoepen wegens voorbarigheid, onontvankelijk verklaard. De strafvordering met betrekking tot de ten laste gelegde feiten is niet verjaard. In het lussenarrest van 16 oktober 2008 werd de zaak voor behandeling ten gronde uitgesteld naar de zitting van 18 december 2008. Op deze zitting is M. D. niet verschenen, noch iemand voor hem, zodat het arrest tan aanzien van hem bij verstek wordt gewezen, In de zaak met ( ) was met betrekking tot de tenlasteleggingen A, B en C op het ogenblik van de feiten de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, net verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen van toepassing. Deze wet werd gewijzigd door de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen de mensenhandel en mensensmokkel en tegen de praktijken van huisjesmelkers, inwerking getreden op 12 september 2005. Meer bepaald werd art. 77bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen vervangen en de artikelen 433quinquies en volgende in het strafwetboek werden ingevoegd. Nu de ten laste gelegde feiten betrekking hebben op mensenhandel en niet op mensensmokkel heeft de eerste rechter ten onrechte de dagvaarding aangepast door de ten laste gelegde feiten te omschrijven als een inbreuk op het nieuwe art. 77bis, zoals omschreven in art. 29 van de wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen de mensenhandel en mensensmokkel en tegen de praktijken van huisjesmelkers. Vermits de wet van toepassing ten tijde van het plegen van de feiten en deze die thans van toepassing is, verschillend is, dienen de strafrechtelijke principes van het overgangsrecht te worden getoetst. De strafrechtelijke principes van het overgangsrecht zijn (zie en vgl. P. Popelier, Toepassing van de wet in de tijd, APR-reeks, Antwerpen, Kluwer, 1999, nr. 87) dat de feiten strafbaar moeten zijn onder de oude wet, dezelfde feiten nog strafbaar zouden zijn onder de nieuwe wet en dat indien de straf op het tijdstip van het plegen van de feiten verschilt met die bepaald op het ogenblik van de uitspraak, de minst zware straf moet worden opgelegd. ln casu staat het vast dat de nieuw geherkwalificeerde feiten zowel strafbaar waren ander de oude wet (art. 77bis Vreemdelingenwet) als onder deze van de nieuwe wet (artikel 433quinquies en volgende van het Strafwetboek). Wat de strafmaat betreft is artikel 433quinquies strenger dan het oude artikel 77bis, 2 van de Vreemdelingenwet, voor wat betreft het basismisdrijf. 16

Wat betreft de incriminatie is het nieuwe artikel veel strenger doordat de wetgever ervoor heeft geopteerd om dwang, misleiding of machtsmisbruik volledig te laten vallen als verzwarende omstandigheid. Deze elementen dienen niet meer bewezen te worden om onder het toepassingsgebied van de nieuwe wet te vallen. Op dit alles bestaat één uitzondering. In de nieuwe wet wordt gewag gemaakt van het feit dat de vreemdeling aan het werk wordt gezet in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid. Dit stond niet in de oude wet. Om strafbaar te blijven dient dan ook te worden getoetst of de vreemdeling tewerkgesteld werd in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid. De algemene beginselen van het strafrecht gebieden dan ook de feiten te toetsen aan de oude wet mensenhandel, zijnde artikel 77bis 2 van de Vreemdelingenwet van 15 december 1980, én de notie omstandigheden in strijd met de menselijke waardigheid", zoals bepaald in artikel 433 quinquies Strafwetboek. 2. OP STRAFRECHTELIJK GEBIED A. Feiten ( ) Het oude luxeyacht SS D., varende onder Portugese vlag werd op 23 augustus 1999 de haven van Zeebrugge binnengesleept, komende van Oostende. Het schip is voor het eerst België binnengekomen op 26 september 1997. Het schip was eigendom van T. Y. (toebehorende aan J. B.) om op 11 juni 1999 te worden overgedragen aan M.C. ( ), waarvan J. B. eigenaar is en als gevolmachtigde optreedt. Hij had de bedoeling het schip in België te restaureren. Op 28 september 2000 werd door de Scheepvaartpolitie te Zeebrugge een controle uitgevoerd aan boord van het schip. Op het ogenblik van de controle was het echter een scheepswerf. Er werden lassers, schilders, timmerlui, elektriciens, aangetroffen, zijnde gespecialiseerde arbeidskrachten. Het betroffen in hoofdzaak mensen uit Litouwen, die als bemanningslid werden aangeworven en wiens namen op de bemanningslijsten voorkwamen. Op deze lijst viel geen kapitein of officier te bespeuren. De Portugese vlaggenbrief bleek te zijn vervallen sedert 26 maart 2000. De Litouwers verbleven niet op het schip, wat onmogelijk was gelet op de staat van ontmanteling, maar wel in een daartoe lichtjas aangepaste bedrijfsloods, Een achttal personen verbleef, wegens plaatsgebrek, in een nabij gelegen hotel. Door de verbalisanten werden de leefomstandigheden in de loods omschreven als vooroorlogs. Het personeel kreeg instructies van M. D., waarbij [arbeider], voor zover als nodig, als tolk fungeerde. M. D. geeft als hoofdaannemer van de restauratiewerken, de firma C. C. C. nv op, waarvan W. B. de zaakvoerder is. Hij werd op technisch vlak bijgestaan door J. K., een door de scheepshersteller nv L., uitgeleende werknemer. 17

B. V. was de persoon die, via een contactpersoon in Litouwen, zorgde voor de aanwerving van het personeel uit Litouwen, hun logement, aankoop van levensmiddelen, betaling van het loon enz. Het was ook via B. V., die toen opereerde via zijn vennootschap C., dat voorheen Litouwse arbeidskrachten, verbouwingswerken uitvoerden aan het kasteel gelegen te ( ), eigendom van J. B. Op 16 oktober 2000 gebeurde een nieuwe controle van zowel het schip als de loods en dit in samenwerking met de Sociale inspectie, Ovam en Aminal. In totaal bleken op dat ogenblik 34 Litouwers en 1 Oekraïner te zijn tewerkgesteld. De arbeiders waren illegaal in het land. Verschillenden onder hen verklaarden dat ze in Litouwen 500 dollar hadden moeten betalen voor hun overbrenging naar België. Ze werkten van 8 uur tot 19 uur met een pauze van een halt uur tot een uur. Ze verdienden ongeveer 38,000 BEF netto per maand en konden zonder daarvoor te moeten betalen in de loods of het hotel verblijven. Er waren twee koks in dienst voor het bereiden van de maaltijden waarvoor evenmin moest worden betaald. Doktersverzorging werd door de werkgever betaald. De uitbetaling van het loon gebeurde aan het einde van de maand. Ze verbleven hier drie maanden of meer en konden na drie maanden, één maand onbezoldigd naar Litouwen terugkeren. Zij werden allemaal verhoord. Op één persoon na heeft geen van hen geklaagd noch over de levensomstandigheden, noch over de werkomstandigheden. Sommigen voelden zich naderhand misbruikt omdat zij in de veronderstelling verkeerden op legale wijze te zijn tewerkgesteld in België. Ze waren allemaal bezorgd over de betaling van hun loon voor de maand oktober, dat naderhand evenwel, volgens [arbeider], in Litouwen werd uitbetaald. Slechts enkelen onder hen verklaren dat in Litouwen een hoger bon werd voorgespiegeld dan uiteindelijk werd betaald. Ze hebben in België allemaal, behoudens één omdat hij nog niet lang geleden was aangekomen, een arbeidsovereenkomst ondertekend waarin het loon en de arbeidsduur werden bepaald. tenlasteleggingen A.l tot en met A.69 Gelet op wat hierboven werd uiteengezet met betrekking tot de werking in de tijd van de strafwet dient het openbaar ministerie aan te tonen dat ten opzichte van de in de dagvaarding vermelde buitenlandse werknemers: - ofwel direct of indirect gebruik werd gemaakt van listige kunstgrepen, geweld, bedreigingen of enige andere vorm van dwang ofwel misbruik werd gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie waarin de vreemdeling verkeert ten gevolge van een onwettige of precaire administratieve toestand of ton gevolge van zwangerschap, ziekte dan wel een lichamelijke of een geestelijk gebrek of onvolwaardigheid - zij aan het werk werden gezet in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid 18

Het hof, is in tegenstelling tot de eerste rechter van oordeel, dat er geen sprake is van een tewerkstelling in mensonwaardige omstandigheden. Het is correct dat de door de Technische lnspectie van de Administratie van Arbeidsveiligheid op 30 januari 2001 een controle werd uitgevoerd met betrekking tot de arbeidsomstandigheden aan boord van het schip, op de kaai, in de loods en de sanitaire voorzieningen. Er werden aan board van het schip en in de loods die, deels ook werd gebruikt om werden uit te voeren verschillende gebreken wat veiligheid betreft vastgesteld. Het blijkt niet dat in de tussentijd verbeteringen aan de arbeidsomstandigheden werden gebracht. Het belang van veilige arbeidsomstandigheden mag niet onderschat worden, maar de vastgestelde gebreken zijn evenmin van aard om te spreken van mensonwaardige toestanden De sanitaire voorzieningen op de kaai, gehuurde cabines, werden afgekeurd, maar later vervangen. Ook hier moet vastgesteld worden dat de gebreken niet van die aard waren dat deze tot een mensonwaardige toestand zouden hebben geleid. Overigens stelt het hof vast, dat kort na de repatriëring van de Litouwse werknemers, deze vervangen werden door in hoofdzaak Belgen, maar ook Denen en Fransen, zoals vastgesteld bij een controle op 12 december 2000. Ook op het ogenblik dat de Litouwse arbeidskrachten aan de slag waren, werden bepaalde werken door Belgische onderaannemers uitgevoerd. Mochten de arbeidsomstandigheden daadwerkelijk mensonwaardig zijn geweest dan zouden zij niet bereid geweest zijn op en aan het schip te werken. Zoals blijkt uit de foto s waren de leefomstandigheden in de loods zeker niet luxueus of gezellig te noemen. Op het ogenblik van de visitatie lagen de slaap- en eetvertrekken er zeer rommelig bij. Twee dagen later heeft gerechtsdeurwaarder P. D. S. een procesverbaal van vaststelling opgemaakt met betrekking tot dezelfde loods. In tussentijd werden de bedden opgemaakt, de tafels af- en de keuken opgeruimd. Dit geeft een toch ander beeld van de toestand in de loods. Van een werkgever die woonst en maaltijden verstrekt moet niet verwacht worden dat hij ook nog instaat voor het opruimen, het poetsen en gewone onderhoud van de vertrekken. Hoewel de loods primitief was ingericht en niet aangenaam overkomt, was de toestand niet mensonwaardig te noemen. Het is daarbij opvallend dat geen enkele van de verhoorde Litouwse arbeidskrachten, behoudens één, bij zijn verhoor heeft geklaagd over de arbeids- en leefomstandigheden. Mocht er daadwerkelijk sprake geweest zijn van mensonwaardige toestanden, zouden zij niet nagelaten hebben daarvan melding te maken. Het is duidelijk dat de beklaagden door de tewerkstelling van Litouwse arbeidskrachten een financieel voordeel beoogden. Er werden geen sociale zekerheidsbijdragen betaald en de uitgekeerde lonen lagen lager dan de gebruikelijke Belgische Ionen. Bij de beoordeling of er sprake is van een bezoldiging die in strijd is met de menselijke waardigheid moet evenwel rekening gehouden worden met het feit dat er kost en inwoon werd verstrekt en dat de door de Litouwse arbeidskrachten ontvangen lonen ook daadwerkelijk nettolonen waren die buiten de inkomstenbelastingen vie1en. Hoewel enkelen beweerden minder te verdienen dan wat werd voorgespiegeld, verklaren de meesten onder hen toch meer te verdienen dan in Litouwen, reden waarom ze precies bereid waren in België te werken. 19

Het hof is van oordeel dat niettegenstaande de lonen niet in overeenstemming waren met de Belgische minimumlonen, deze rekening houdende met het voordeel van kost en inwoon, toch ook niet dermate laag en afwijkend waren dat er een inbreuk werd gepleegd op de menselijke waardigheid. J. B., B. V., J.-P. R., M.C., vennootschap naar Portugees recht en M. D. worden ontslagen van rechtsvervolging voor de tenlasteleggingen Al tot en met A69, waarbij het hof vaststelt dat deze geen aanleiding hebben gegeven tot afzonderlijke kosten. tenlastelegging B en C J. B., B. V., J.-P. R., M.C., vennootschap naar Portugees recht en M. D. werden terecht door de eerste rechter vrijgesproken voor de tenlasteleggingen B en C. Het hof verwijst hiervoor naar wat hierboven is uiteengezet met betrekking tot de afwezigheid van mensonwaardige arbeids- en levensomstandigheden. Tevens wordt verwezen naar de uiteenzetting van de eerste rechter op pagina 33 en 34 van het bestreden vonnis. Het hof neemt de daar ontwikkelde argumentatie over en maakt ze tot de zijne. tenlasteleggingen El en E2 Voor de tenlastelegging El en E2, inbreuken op de wetgeving inzake de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, worden J. B., B. V. en J.-P. R. als dader, mededader vervolgd. De beklaagden houden staande dat deze wetgeving niet van toepassing is op de personen vermeld in de tenlastelegging omdat het bemanningsleden van de SS D. betroffen waarop de Portugese wetgeving van toepassing is. Vooreerst moet uitgemaakt worden of de SS D., die op het ogenblik van de tewerkstelling van de arbeidskrachten met vreemde nationaliteit, wel als een schip te beschouwen valt, gelet op de toestand waarin zij verkeerde. Overeenkomstig artikel 1, 1.1 van de wet van 21 december 1990 betreffende de registratie der zeeschepen dient ander schip te worden verstaan; 'elk drijvend tuig, met of zonder eigen beweegkracht, met of zonder waterverplaatsing, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van verkeer in, over of ander water, met inbegrip van de nietblijvend aan wal of aan de bodem verbonden installaties. Een schip in aanbouw wordt als schip beschouwd zodra het bouwcontract is ondertekend.' De wet van 5 juni 1972 op de veiligheid van schepen omschrijft in artikel 1,3 een schip als 'het vaartuig dat gewoonlijk op zee personen of zaken vervoert, de visvangst bedrijft, sleepverrichtingen, baggerwerken of enige andere winstgevende verrichting van scheepvaart uitvoert, of dat ertoe bestemd is.' De SS D. lag in de haven van Zeebrugge. Er werden zeer ingrijpende verbouwingswerken aan uitgevoerd. Gelet echter op de boven vermelde definities van 20

wat ander een schip moet worden verstaan, zijn deze werken en de toestand waarin het schip verkeerde op het ogenblik van de werkzaamheden, niet van aard haar het karakter van schip te ontnemen. Daarmee is evenwel niet gezegd dat de tewerkgestelde arbeiders meteen ook als bemanningsleden meteen worden beschouwd. De beklaagden grijpen de zeemansboekjes en de bemanningslijsten als argument aan om te bewijzen dat de vreemde arbeidskrachten wel degelijk als bemanning moet worden beschouwd. Vooreerst wordt op de overhandigde bemanningslijsten geen kapitein of officier vermeld. Nochtans is de aanwezigheid van deze personen nodig om het gezag over de bemanning te kunnen voeren. De zeemansboekjes die moesten bewijzen dat de Litouwers tot de bemanning van de `SS D.' behoorden, bleken na controle door de Sociale Inspectie een groot aantal gebreken te vertonen. Zo bleken: ( ) De beklaagden stellen dat de bemanning moet beschouwd worden als "savemanning", zijnde bemanning die erop moet toezien wanneer het schip niet vaart, dat het in stand blijft en vooral dat het blijft drijven. Uit de gegevens van het strafdossier blijkt dat de taken van de bemanning" veel verder ging dan het louter uitvoeren van instandhoudingwerken en het drijvende houden van de SS D. Het schip werd gerestaureerd en moest daarvoor volledig gestript worden. De SS D. was niet meer zeewaardig en de toestand aan boord liet niet toe dat de "bemanning" er zou verblijven. De zeemansboekjes en bemanningslijsten waren slechts schijnmanoeuvres en vormden een rookgordijn om de ware toedracht van de tewerkstelling van de arbeiders van vreemde nationaliteit in België te verdoezelen. De beweringen van de beklaagden dat zij gedwaald hebben en in de overtuiging verkeerden dat de arbeiders op legale wijze, onder de Portugese wetgeving, werden tewerkgesteld zijn ongeloofwaardig. Zij kenden de omvang van de werken die aan de SS D. moesten worden uitgevoerd, zochten personeel dat technisch bekwaam was om de zeer grondige restauratiewerken te verrichten en konden dan ook onmogelijk nog geloven dat zij als bemanning konden worden beschouwd. Het loutere feit dat de werken reeds verschillende jaren bezig waren en dat aan de zeevaartpolitie bemanningslijsten werden overhandigd leiden niet tot een onoverwinnelijke dwaling bij de beklaagden. Zij hebben doelbewust op deze wijze gewerkt om een schijn van wettigheid te creëren. J. B., B. V. en J.-P. R. hebben noodzakelijke hulp verleend zonder dewelke de feiten van de tenlastelegging E1 en E2 niet konden worden gepleegd. De eerste rechter heeft dan ook terecht de feiten bewezen verklaard. 21