Datum van inontvangstneming : 17/12/2013

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 11/06/2013

Datum van inontvangstneming : 07/04/2017

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Datum van inontvangstneming : 04/07/2017

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 30/04/2015

Datum van inontvangstneming : 27/08/2015

Datum van inontvangstneming : 13/03/2019

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015

Datum van inontvangstneming : 13/11/2015

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 21/03/2017

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 01/09/2015

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012

Date de réception : 24/02/2012

Datum van inontvangstneming : 16/12/2016

Datum van inontvangstneming : 22/08/2013

Datum van inontvangstneming : 13/10/2017

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

Datum van inontvangstneming : 10/10/2017

Datum van inontvangstneming : 02/07/2015

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Datum van inontvangstneming : 07/06/2016

Datum van inontvangstneming : 11/07/2014

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 12/07/2013

Datum van inontvangstneming : 02/10/2015

Datum van inontvangstneming : 20/09/2016

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 07/02/2017

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013

Datum van inontvangstneming : 22/02/2013

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Vertaling C-110/14-1. Zaak C-110/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 06/04/2017

Datum van inontvangstneming : 26/04/2016

Datum van inontvangstneming : 13/08/2015

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Datum van inontvangstneming : 31/01/2014

Datum van inontvangstneming : 17/07/2018

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Datum van inontvangstneming : 09/02/2015

Datum van inontvangstneming : 26/06/2014

Datum van inontvangstneming : 20/06/2017

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

Datum van inontvangstneming : 24/03/2016

Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 30/08/2017

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Datum van inontvangstneming : 18/10/2018

Datum van inontvangstneming : 11/05/2016

Datum van inontvangstneming : 08/11/2016

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 14/09/2012

Datum van inontvangstneming : 08/07/2016

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 22/05/2017

Datum van inontvangstneming : 13/12/2016

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 19/03/2019

Datum van inontvangstneming : 20/11/2015

Datum van inontvangstneming : 01/02/2013

Datum van inontvangstneming : 31/07/2014

Datum van inontvangstneming : 16/12/2016

Datum van inontvangstneming : 21/11/2017

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

Datum van inontvangstneming : 27/07/2015

Date de réception : 18/10/2011

Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

Datum van inontvangstneming : 11/06/2013

Datum van inontvangstneming : 06/07/2017

Vertaling C-291/13-1. Zaak C-291/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Eparchiako Dikastirio Lefkosias (Cyprus)

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 20/09/2016

Datum van inontvangstneming : 08/12/2015

Date de réception : 01/03/2012

Datum van inontvangstneming : 15/05/2015

Datum van inontvangstneming : 03/02/2015

Datum van inontvangstneming : 19/09/2017

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 17/12/2013

Vertaling C-578/13-1 Zaak C-578/13 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 15 november 2013 Verwijzende rechter: Landgericht Kiel (Duitsland) Datum van de verwijzingsbeslissing: 25 oktober 2013 Verzoekende partijen: Hans-Jürgen Kickler Walter Wöhlk Zahnärztekammer Schleswig-Holstein Versorgungswerk Verwerende partij: Helleense Republiek Beschikking In de zaak van 1.) Dr. Hans-Jürgen Kickler, (omissis) Kiel; eerste verzoeker 2.) Dr. Walter Wöhlk, (omissis) Kiel; tweede verzoeker 3.) Zahnärztekammer Schleswig-Holstein Versorgungswerk, (omissis) Kiel, derde verzoekster (omissis) NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 25. 10. 2013 ZAAK C-578/13 tegen Helleense Republiek, (omissis) verweerster heeft de twaalfde civiele kamer van het Landgericht Kiel (omissis) op 25 oktober 2013 het volgende beslist: I. De behandeling van de zaak wordt geschorst. II. Aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden overeenkomstig artikel 267 VWEU de volgende prejudiciële vragen gesteld: 1. Moet artikel 1 van verordening (EG) nr. 1393/2007 van [het Europees Parlement en] de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken aldus worden uitgelegd dat [Or. 2] een beroep waarmee de verwerver van door de verwerende partij uitgegeven staatsobligaties uitbetaling vordert van die partij door middel van vorderingen tot nakoming en schadevergoeding, moet worden aangemerkt als een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1, lid 1, eerste volzin, van de verordening, wanneer de verwerver het door Griekse wet nr. 4050/2012 ( Greek-Bondholder-Act ) mogelijk gemaakte omwisselingsaanbod dat de verwerende partij eind februari 2012 heeft voorgelegd, niet heeft aanvaard? 2. Heeft een beroep dat in wezen is gebaseerd op de ongeldigheid of nietigheid van voornoemde Greek-Bondholder-Act, betrekking op aansprakelijkheid van een staat voor handelingen of omissies bij de uitoefening van het overheidsgezag in de zin van artikel 1, lid 1, tweede volzin, van de in de eerste vraag bedoelde verordening? Motivering 2

KICKLER E.A. Met het onderhavige beroep vorderen verzoekende partijen van de Helleense Republiek nakoming en schadevergoeding in verband met Griekse staatsobligaties die verzoekende partijen hadden gekocht. Verzoekende partijen, een advocaat en notaris, een tandarts en de Zahnärztekammer Schleswig-Holstein (orde van tandartsen van Schleswig- Holstein), hebben in 2011 Griekse staatsobligaties gekocht, meer bepaald op 31 januari 2011 ter waarde van 50 000 EUR (eerste verzoeker), op 4 juli 2011 ter waarde van 20 000 EUR (tweede verzoeker) en op 19 mei 2011 ter waarde van 3 000 000 EUR (derde verzoekster). Derde verzoekster vordert slechts 1 000 000 EUR met een vordering voor een gedeelte van haar aanspraken. Eerste en tweede verzoeker vorderen betaling ten belope van de aankoopprijs. De vervaldata van de staatsobligaties zijn verstreken. [Or. 3] In het onderhavige geding betwisten verzoekende partijen in wezen Griekse wet nr. 4050/2012 ( Greek-Bondholder-Act ) van 23 februari 2012 en het aan de particuliere schuldeisers van verweerster gerichte omwisselingsaanbod van 24 februari 2012 (Invitation Memorandum). Volgens hen zijn voornoemde wet en de maatregelen van verweerster die zij omschrijven als gedwongen omwisseling onrechtmatig. Verweerster kan zich niet beroepen op noodtoestand, enerzijds omdat daarvan geen sprake was en anderzijds omdat een dergelijke noodtoestand niet kan worden aangevoerd tegenover particuliere beleggers. Zij stellen dat de litigieuze maatregelen van verweerster de openbare orde in de zin van artikel 6 EGBGB [Einführungsgesetz zum Bürgerlichen Gesetzbuche, inleidende wet bij het Duitse burgerlijk wetboek] schenden. Daarnaast menen zij dat de door verweerster verrichte omwisselingsactie een schending vormt van artikel 17 van de Griekse grondwet, het Unierecht, algemene beginselen van internationaal recht en bilaterale overeenkomsten tussen verweerster en de Bondsrepubliek Duitsland (Verdrag van 4 april 1963 inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van beleggingen). Voorts voeren zij aan dat artikel 14 van het Grundgesetz van de Bondsrepubliek Duitsland is geschonden. Verzoekende partijen betogen ook dat verweerster met haar optreden hun opzettelijk schade heeft toegebracht op een wijze in strijd met de goede zeden, zoals is bepaald in 826 BGB [Bürgerliches Gesetzbuch, Duits burgerlijk wetboek], en deze dus moet vergoeden. Verzoekende partijen, die het omwisselingsaanbod van verweerster niet hebben aanvaard, menen derhalve dat het recht van eerste verzoeker op terugbetaling van 50 000 EUR, dat op 18 mei 2012 opeisbaar is geworden, en het recht van tweede verzoeker op terugbetaling van 20 000 EUR, dat op 20 augustus opeisbaar is geworden, volledig geldend kunnen worden gemaakt op basis van de staatsobligaties. Daarnaast stellen zij dat verweerster met haar optreden hun opzettelijk schade heeft toegebracht op een wijze in strijd met de goede zeden, zoals bepaald in 826 BGB, en dus ook gehouden is tot schadevergoeding. Verweerster heeft zich door de uitgifte van staatsobligaties op het domein van het privaatrecht begeven 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 25. 10. 2013 ZAAK C-578/13 en probeert zich opzettelijk en in strijd met de goede zeden aan haar verbintenissen te onttrekken door achteraf die bestaande contractuele bedingen uitsluitend in haar voordeel bij wet te wijzigen, zonder toestemming van haar medecontractanten en in het nadeel van haar schuldeisers [Or. 4] en door een collective action clause in te voegen op grond waarvan schuldeisers die niet instemmen met de omzetting hun rechten verliezen. Verweerster heeft met de gedwongen omwisseling aan verzoekende partijen als schuldeisers een nieuwe, in aanzienlijke mate ongedekte vordering met een verlies aan nominale waarde van 53.5 % willen toewijzen met een vervaldag over 30 jaar. Zij heeft het beginsel van gelijke behandeling van schuldeisers geschonden door enkel ten aanzien van particuliere schuldeisers een haircut toe te passen, terwijl zij nationale centrale banken en de Europese Centrale Bank, die deze obligaties ook hadden gekocht, daaraan niet heeft onderworpen. Het optreden van Griekenland is bovendien in strijd met het internationale recht. Het Bundesamt für Justiz heeft bij brief van 31 januari 2013 geen uitsluitsel gegeven over de vraag of het voorwerp van het beroep behoort tot het burgerlijke recht of het handelsrecht. Volgens het Bundesamt gaat het om een grensgeval. Het heeft opgemerkt dat het Hof van Justitie het begrip burgerlijke of handelszaak in verordening nr. 1393/2007 (hierna: betekeningverordening ) nog niet heeft uitgelegd en gewezen op de mogelijkheid om het Hof te verzoeken om die vraag in een prejudiciële beslissing te beantwoorden. Het Landgericht was van oordeel dat krachtens artikel 1, lid 1, tweede volzin, van de betekeningverordening deze niet kon worden toegepast, en heeft de betekening of kennisgeving van het beroep via diplomatieke weg gelast. Het Bundesministerium der Justiz heeft met schrijven van 1 juli 2013 meegedeeld dat de aanvraag voor betekening of kennisgeving onbeantwoord was geretourneerd. Aan een diplomatieke betekening of kennisgeving zou in de weg staan dat het Hof van Justitie in drie parallelle zaken (gevoegde zaken C-226/13, C-245/13 en C-247/13) reeds is verzocht om uitlegging betreffende de vraag of het in de beroepen bestreden optreden van Griekenland moet worden aangemerkt als een burgerlijke of handelszaak in de zin van verordening (EG) nr. 1393/2007. Volgens de federale regering is een uniforme uitlegging in de Unie van de werkingssfeer van de betekeningverordening van belang en is het aangewezen de betekening of kennisgeving langs diplomatieke weg uit te stellen tot het Hof een beslissing heeft gegeven. Het Landgericht heeft daarop te kennen gegeven dat standpunt te delen en geoordeeld dat het zinvol is de beslissing van het Hof af te wachten. [Or. 5] Volgens verzoekende partijen wordt hun recht op rechterlijke bescherming op die manier geschonden. Zij stellen dat de bij het Hof aanhangige parallelle zaken niet identiek zijn aan het onderhavige beroep. In het onderhavige beroep gaat het, anders dan in de parallelle zaken, niet (enkel) om een schadevordering, maar (ook) 4

KICKLER E.A. om een vordering tot nakoming. Volgens hen is artikel 1, lid 1, tweede volzin, van de betekeningverordening niet relevant, aangezien een overheidsoptreden van verweerster slechts een bezwaar ten gronde ten aanzien van de aangevoerde aanspraken kan vormen, wat niet afdoet aan de toepasbaarheid van de verordening. Het Landgericht heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof van Justitie verzocht om een prejudiciële beslissing over de in de aanhef geformuleerde vragen. Voor de vraag of de betekening of kennisgeving kan worden verricht krachtens de betekeningverordening is beslissend of het beroep een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1, lid 1, eerste volzin, van de verordening betreft, dan wel betrekking heeft op aansprakelijkheid van een staat voor handelingen of omissies bij de uitoefening van het overheidsgezag in de zin van artikel 1, lid 1, tweede volzin, van de betekeningverordening. Om te weten welk van beide gevallen aan de orde is, moet worden verduidelijkt of in het kader van de uitlegging van de verordening de kwalificatie van een geschil als burgerlijke zaak of handelszaak afhangt van de juridische aard van de grondslag van het beroep, dan wel van het zwaartepunt van het rechtsgeding. Verzoekende partijen baseren hun vordering tot betaling op een uit de obligaties voortvloeiend recht op nakoming en hun schadevordering op 826 BGB. In het geding is echter in wezen het bestaan van de Griekse wet (Greek-Bondholder- Act), waartegen verzoekende partijen uitvoerig argumenten aanvoeren. De Griekse wet is volgens het Landgericht een overheidsmaatregel van verweerster. Aangezien een dergelijke wet tot de vaststelling van de ongeldigheid of de nietigheid ervan deel uitmaakt van het geldende recht, kan deze op zich in de weg staan aan de ingestelde vorderingen tot nakoming en schadevergoeding van verzoekende partijen, zonder dat verweerster zich daarop hoeft te beroepen. [Or. 6] Het Landgericht neigt er derhalve toe bij de door verzoekende partijen gevorderde uitbetaling uit te gaan van aansprakelijkheid van de staat voor handelingen of omissies bij de uitoefening van het overheidsgezag, zodat krachtens artikel 1, lid 1, tweede volzin, van de betekeningverordening deze niet van toepassing zou zijn. Wanneer het in wezen om de geldigheid van een wet als overheidsmaatregel van een staat gaat, bovendien in uitvoering van het financiële vangnet van de Europese Unie, houdt de zaak volgens het Landgericht veeleer verband met staatsaansprakelijkheid bij de uitoefening van het overheidsgezag dan met een burgerlijke zaak of handelszaak. (omissis) 5