Wijziging Regeling Bouwbesluit materialen VROM



Vergelijkbare documenten
Regeling Bouwbesluit materialen 1998 VROM

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Samenvatting. Achtergrond

Rapport NEN 2991 blootstellingsonderzoek inkaderingsonderzoek

Beleidsregels voor de uitvoering van artikel 7A van de Woningwet

Besluit van. tot intrekking Asbestbesluit milieubeheer

2015 no. 58 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Arbeidsomstandighedenregeling wordt als volgt gewijzigd:

De Raad van State gehoord (advies van, nr. ); HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:

Verkennende risicobeoordeling conform NEN 2991

NEN-2991 Onderwerp en toepassingsgebied

Toelichting. I. Algemeen. 1. Inleiding

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Stasco Environmental Research B.V. Tav: dhr D. Hendriks Aalscholverstraat VP Purmerend. Uw kenmerk Ons kenmerk Rotterdam

html

Rapportnummer: /4437/DG Projectcode: HBA Bijlage 1: Overzichtstekening(en)

Beleidsregels aanbesteding van werken 2005

html

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Arbeidsomstandighedenregeling wordt als volgt gewijzigd:

STAATSCOURANT. Nr

Rapport LUCHT- en KLEEFMONSTER ONDERZOEK ASBEST conform NEN 2991

Op de voordracht van Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst van 2013, nr. ;

Programma. 1. Voordracht new age in de asbestsector : Jan van Willigenburg

Arbeidsomstandighedenbesluit Geldend van t/m heden

datum x kenmerk x uw kenmerk/brief van x doorkiesnummer x R41/

houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met de invoering van typegoedkeuringseisen voor landbouw- of bosbouwtrekkers categorie T4.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Asbest Jan W.C. van Willigenburg (beleid en communicatie) BME Asbestconsult BV Vianen

tot wijziging van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (nucleaire drukapparatuur)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Asbest, hoe zit het nu echt?

Kleefmonstername conform NEN Straatsburgflat Omgeving Straatsburgflat te Uithoorn

Achtergrond. Ministerie van SZW. Suzanne Spaan, Jody Schinkel, Peter Tromp

Instructie voor ambtenaren Bouw- en Woningtoezicht.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

(Regeling formulieren Leegstandwet)

Besluit van 24 maart 2005, houdende regels voor verpakkingen, verpakkingsafval, papier en karton (Besluit beheer verpakkingen en papier en karton)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Asbest in gemeentelijke gebouwen. Een praktisch handvat voor het omgaan met asbest

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Interpretatiedocument Sloopmelding m.b.t. reparatie- of mutatieonderhoudswerkzaamheden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

ONTWERPBESLUIT. aan de aanvraag planologische medewerking kan worden verleend middels het nemen van een projectbesluit;

Financiële consequenties Naar wij verwachten zal uit de voorgestelde wijzigingen geen meer- of minderopbrengst voortvloeien.

Blootstellingsonderzoek door middel van luchtmonsters

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Artikel 45 Woningwet en artikel 3.22 Wet ruimtelijke ordening

OMGEVINGSVERGUNNING VOORBLAD

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING LET OP! Dit is nog geen omgevingsvergunning. Hiermee kunt u nog niet starten met de werkzaamheden.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid BESLUIT:

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van [[Datum openlaten]], nr. [[nr invullen]],);

Wijzigingsverordening tot 10 e wijziging van de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2000

D *D * Besluit op aangevraagde omgevingsvergunning (geweigerd)

8 juli 2014 Mevrouw B. Bartelds mei 2013 Projectomgevingsvergunning

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Lucht- en asbestlaboratorium

LICHTE BOUWVERGUNNING

Blootstellingsonderzoek door middel van luchtmonsters

3 december 1992, houdende plaatsing in het

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

* * * *

ASBESTINVENTARISATIE PLANGEBIED ODIJK-WEST

Besluit tot het vaststellen van de subsidieverordening Asbest van het dak Noord-Beveland

OMGEVINGSVERGUNNING Datum: 11 november 2014

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Model Leegstandverordening

Blootstellingsonderzoek door middel van luchtmonsters

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

1. definitie voor asbestverontreiniging ( besmetting )

ONJUISTE AANLEIDING Vaak vindt het advies voor het uitvoeren van een NEN 2991 niet op objectieve gronden plaats.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken en bijlagen deel uitmaken van de vergunning.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zaaknummer: Vergunninghouder: Projectomschrijving: Overwegingen Activiteit: Bouwen

FAQ n.a.v. de wijzigingen in de grenswaarde van asbest amfibolen en de risicoklassen. Achtergrond. Risicoklassen

Ontwerpbeschikking d.d. 6 september 2012 Omgevingvergunning L

Regeling uitvoering Besluit typekeuring luchtverontreiniging trekkers en motoren voor mobiele machines

Rapport NEN2991 (Risicobeoordeling) Rozenstraat 15 te Zutphen

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de hieronder genoemde stukken deel uitmaken van de vergunning:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Ontwerp-Asbestverwijderingsbesluit 2005

Risicobeoordeling Asbest in stof en lucht

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van.. augustus 2005, directie Wetgeving, nr. /05/6;

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Transcriptie:

Wijziging Regeling Bouwbesluit materialen VROM 31 maart 1998/MJZ 98030979 Centrale Directie Juridische Zaken De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Gelet op de artikelen 33, 127, 204 en 416 van het Bouwbesluit 1 en op richtlijn nr. 83/477/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 september 1983 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico s van blootstelling aan asbest op het werk (PbEG L 263, tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 8 van richtlijn nr. 80/1107/EEG) 2 ; Besluit: Artikel I De Regeling Bouwbesluit materialen wordt gewijzigd als volgt: A Artikel 1.1 komt te luiden: Artikel 1.1 1. In deze regeling wordt verstaan onder: a. asbest: stoffen of producten, die een of meer van de volgende vezelachtige silicaten bevatten: 1. actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4); 2. amosiet (Cas-nummer 12172-73-5); 3. anthofylliet (Cas-nummer 77536-67- 5); 4. chrysotiel (Cas-nummer 12001-29-5); 5. crocidoliet (Cas-nummer 12001-28- 4); 6. tremoliet (Cas-nummer 77536-68-6). b. Besluit: Bouwbesluit; c. containment: constructie waarmee een deel van een voor mensen toegankelijke ruimte wordt afgeschermd van de omgeving en waarin ter voorkoming van verspreiding van asbestvezels een onderdruk in stand wordt gehouden; d. mengventilator: ventilator voor het gelijkmatig mengen van lucht met asbestvezels in een containment; e. ve: vezelequivalenten; f. vezel: een deeltje dat een breedte heeft van minder dan 3 micrometer en een lengte/breedteverhouding van meer dan 3/1; g. vezelequivalent: maat voor de carcinogene potentie van de soorten asbest en de vezellengte waarbij geldt: 1. 1 chrysotiele vezel met een lengte van meer dan 5 micrometer: equivalentiefactor 1; 2. 1 chrysotiele vezel met een lengte van ten hoogste 5 micrometer: equivalentiefactor 0,1; 3. 1 amfibole vezel met een lengte van meer dan 5 micrometer: equivalentiefactor 10, en 4. 1 amfibole vezel met een lengte van ten hoogste 5 micrometer: equivalentiefactor 1. 2. In deze regeling wordt voorts verstaan onder asbest: amfiboolasbest, zijnde een stof of product, dat één of meer van de volgende vezelachtige silicaten bevat: 1. actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4); 2. amosiet (Cas-nummer 12172-73-5); 3. anthofylliet (Cas-nummer 77536-67- 5); 4. crocidoliet (Cas-nummer 12001-28- 4); 5. tremoliet (Cas-nummer 77536-68-6). B Onder vernummering van hoofdstuk IV in hoofdstuk V en van de artikelen 4.1 tot en met 4.3 in 5.1 tot en met 5.3, wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende: Hoofdstuk IV Beperking van de aanwezigheid van asbestvezels Afdeling 1 Voorschriften omtrent de concentratie van asbestvezels Artikel 4.1 De getalswaarde van het verschil tussen de concentratie van asbestvezels in de binnenlucht van een voor mensen toegankelijke ruimte van een gebouw en de concentratie van asbestvezels in de buitenlucht, uitgedrukt in ve/m 3, mag, voor zover deze concentratie afkomstig is uit een of meer constructie-onderdelen die de ruimte begrenzen dan wel uit een of meer in die ruimte aanwezige constructieonderdelen, niet groter zijn dan 1.000. Afdeling 2 Bepaling van de concentratie van asbestvezels Paragraaf 1 Bepalingsmethode Artikel 4.2 1. Het verschil, bedoeld in artikel 4.1, is bepaald aan de hand van de concentraties asbestvezels door onderzoek van een monster van de binnenlucht en van de buitenlucht; het monster van de buitenlucht is genomen in de directe omgeving van het te onderzoeken gebouw, doch op een zodanige afstand dat de emissie van asbestvezels uit het gebouw de asbestconcentratie van het monster niet beïnvloedt; indien de gemeten concentratie aan asbestvezels van de binnenlucht groter is dan 2.000 ve/m 3 en de soort asbestvezels in de binnenlucht, bepaald volgens VDI/DIN 3492, overeenkomt met de soort asbestvezels van het asbesthoudend materiaal dat in het gebouw aanwezig is, dan mag de monsterneming van de buitenlucht achterwege blijven. 2. Op basis van visuele inspectie wordt het gedeelte van de ruimte geselecteerd waar de emissie van het asbesthoudende materiaal naar die ruimte het grootst is; ter plaatse van dit gedeelte wordt een containment aangelegd; de netto-inhoud van dit containment is ten minste 25 m 3 en ten hoogste 40 m 3 ; het asbesthoudend oppervlak in het containment is, indien mogelijk, 15 m 2, doch is niet kleiner dan 5 m 2. 3. Indien het asbesthoudend materiaal is afgeschermd van het containment door elementen die niet aard en nagelvast zijn verbonden met het gebouw, worden die elementen vóór de meting verwijderd. 4. Het onderzoek naar de concentratie van asbestvezels in de binnenlucht vindt plaats aan een monster, genomen uit het containment; het monster bestaat uit twee monstereenheden, die gedurende 120 min ± 5 min worden bemonsterd; ten aanzien van de plaats van de monsterneming (meetpunt) geldt het volgende: a. een meetpunt mag zich niet bevinden op een plaats waar de luchtstroom direct afkomstig is van de ventilator die het asbesthoudend oppervlak belast; b. de afstand tussen een meetpunt en Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22 1

een constructie-onderdeel bedraagt ten minste 0,5 m; c. de afstand tussen de twee meetpunten is zo groot mogelijk, doch ten minste 1 m; d. de afstand tussen de ventilator die het asbesthoudend oppervlak belast en een meetpunt is ten minste 1 m en ten hoogste 5 m, en e. de afstand tussen een meetpunt en de vloer van het containment is 1,5 m ± 0,1 m. Indien de afstand tussen de ventilator die het asbesthoudend oppervlak belast en een meetpunt groter is dan 5 m wordt een mengventilator geplaatst; de ventilatiestroom van deze ventilator mag het asbesthoudend oppervlak van het containment niet belasten. 5. Tijdens de monsterneming wordt een kunstmatige, fysische belasting op het asbesthoudende oppervlak in het containment aangelegd; voor het aanleggen van deze belasting wordt gebruik gemaakt van één ventilator; de ventilator is zodanig opgesteld dat: a. de afstand tussen de uitblaasopening van de ventilator en het punt van het asbesthoudend oppervlak dat zich het dichtst bij de ventilator bevindt, 1,5 m ± 0,1 m is, en b. de luchtsnelheid langs het asbesthoudende oppervlak van het containment, gemeten met de luchtsnelheidsmeter op een afstand van 0,2 m ± 0,02 m, ten hoogste 6 m/s en ten minste 0,5 m/s is. 6. De wijze van monsterneming vindt plaats volgens VDI/DIN 3492; de monstereenheden worden vervolgens geanalyseerd volgens dat normblad; het meetresultaat van de ene monstereenheid ligt binnen de tolerantie van het meetresultaat van de andere monstereenheid; deze tolerantie is bepaald volgens VDI/DIN 3492; indien een meetresultaat niet binnen de tolerantie ligt, wordt een mengventilator geplaatst; de ventilatiestroom van deze ventilator mag het asbesthoudend oppervlak van het containment niet belasten; indien het plaatsen van een mengventilator is vereist, vindt monsterneming en de analyse van de monstereenheden opnieuw plaats. 7. Indien het oppervlak aan asbesthoudend materiaal van het containment kleiner is dan 15 m 2, wordt het meetresultaat evenredig omgerekend naar een oppervlak van 15 m 2 ; daarbij is uitgegaan van een rechtlijnig verband tussen het oppervlak en de vezelconcentratie. Paragraaf 2 Voorwaarden Artikel 4.3 1. Op het vloeroppervlak van het containment wordt een folie aangebracht, behoudens in de situatie dat de vloer het gedeelte van de ruimte is waar de emissie van het asbesthoudende materiaal naar die ruimte het grootst is; alle beweegbare constructieonderdelen, deel uitmakend van een inwendige scheidingsconstructie, die zich binnen het containment bevinden, zijn geopend; alle ventilatie-openingen, die zich bevinden tussen het containment en de buitenlucht, zijn afgeplakt. 2. In het containment worden gedurende ten minste één uur, voorafgaand aan de monsterneming, de luchttemperatuur, de relatieve vochtigheid en de onderdruk in het containment bepaald; de monsterneming ten behoeve van de bepaling van de concentratie asbestvezels in het containment vindt plaats bij: a. een luchttemperatuur tussen 5 C en 35 C; b. een relatieve luchtvochtigheid van ten hoogste 80%; c. een ventilatievoud, bepaald volgens onderdeel 5.1 van NEN 1087, van ten hoogste 1,5; d. een voortdurende onderdruk ten opzichte van de omringende ruimten van ten minste 2 Pa en ten hoogste 4 Pa. 3. Gedurende ten minste één uur, voorafgaande aan de monsterneming, mogen zich uitsluitend personen in het containment bevinden die belast zijn met de monsterneming. Paragraaf 3 Apparaten, toestellen en hulpmiddelen Artikel 4.4 1. De omstandigheden, bedoeld in artikel 4.3, tweede lid, zijn bepaald met behulp van: a. een geijkte luchttemperatuurmeter met een meetgebied tussen 0 C en 50 C en met een meetonnauwkeurigheid van ten hoogste 0,5 C van de meetwaarde, en b. een geijkte luchtvochtigheidsmeter met een meetgebied tussen 10% en 90% en met een meetonnauwkeurigheid van ten hoogste 5% van de meetwaarde; c. Een geijkte drukverschilmeter met een (totaal) meetgebied tussen 0 Pa en 70 Pa; de resolutie van de drukverschilmeter is kleiner dan 0,2 Pa; de onnauwkeurigheid van de drukverschilmeter mag niet groter zijn dan 0,5 Pa. Indien een luchttemperatuurmeter, een luchtvochtigheidsmeter of een drukverschilmeter wordt gebruikt in combinatie met registratie-apparatuur, is die registratie-apparatuur geijkt. 2. De kunstmatige, fysische belasting, bedoeld in artikel 4.2, vijfde lid, is tot stand gebracht met een ventilator met de volgende eigenschappen: a. een debiet van ten minste 0,2 m 3 /s en ten hoogste 0,4 m 3 /s, en b. een doorsnede van de uitblaasopening van ten minste 100 cm 2 en ten hoogste 200 cm 2. 3. De luchtsnelheid, opgewekt door de ventilator, is bepaald met behulp van een geijkte luchtsnelheidsmeter met een meetgebied tussen 0 m/s en 30 m/s en een meetonnauwkeurigheid van ten hoogste 1 m/s van de meetwaarde. 4. Het debiet van de mengventilator is ten minste 0,05 m 3 /s en ten hoogste 0,1 m 3 /s. Afdeling 3 Nadere voorschriften omtrent de toepassing van normen NEN 1087 Artikel 4.5 Waar in dit hoofdstuk is verwezen Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22 2

naar NEN 1087, is bedoeld: NEN 1087, 3e druk, mei 1997. VDI/DIN 3492 Artikel 4.6 Waar in dit hoofdstuk is verwezen naar VDI/DIN 3492, is bedoeld: VDI/DIN 3492, Blatt 1, april 1989. Artikel II 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 1998. 2. Artikel 4.1 blijft buiten toepassing ten aanzien van een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, ingediend vóór de inwerkingtreding van deze regeling, alsmede ten aanzien van enig bezwaar of beroep, ingesteld tegen een besluit omtrent een dergelijke aanvraag. s-gravenhage, 31 maart 1998. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, D.K.J. Tommel. 1 Besluit van 29 december 1991 houdende technische voorschriften omtrent het bouwen van bouwwerken en de staat van bestaande bouwwerken (Stb. 1991, 680); laatstelijk gewijzigd bij Besluit van oktober 1997, houdende wijziging van het Bouwbesluit (aanscherping energieprestatiecoëfficiënt voor woningen en woongebouwen 1998) (Stb. 1997, 461). 2 Gewijzigd bij richtlijn nr. 91/382/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 1991 tot wijziging van de richtlijn nr. 83/477/EEG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico s van blootstelling aan asbest op het werk (PbEG L 206, tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 8 van de richtlijn nr. 80/1107/EEG). Toelichting I. Algemeen 1. Achtergrond De artikelen 33, 127, 204 en 377 van het Bouwbesluit bieden de mogelijkheid om bij ministeriële regeling voorschriften te geven met betrekking tot de toepassing van schadelijke materialen. Aan die mogelijkheid is tot nu toe alleen uitvoering gegeven voor formaldehydehoudende materialen en bouwdelen. Deze voorschriften zijn opgenomen in de Regeling Bouwbesluit materialen. Bij brief van 13 oktober 1993, heeft de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal medegedeeld dat hij voornemens is voorschriften te geven waarin de voor het binnenmilieu toelaatbare concentratie van asbestvezels wordt geregeld. Deze voorschriften zijn noodzakelijk omdat weliswaar op grond van de Arbeidsomstandighedenwetgeving beroepsmatige verwerking van asbesthoudende materialen en bouwdelen in bouwwerken niet meer is toegestaan, maar het de burger niet is verboden asbest te verwerken. De voorschriften betreffende toelaatbare concentraties van asbestvezels in de lucht zijn in de onderhavige regeling gegeven, welke strekt tot wijziging van de Regeling Bouwbesluit materialen. Door de onderhavige regeling wordt de toepassing van asbestbevattende materialen in bouwwerken door particulieren, praktisch gezien, onmogelijk. Voorts heeft deze Regeling tot gevolg dat het voor gemeenten eenvoudiger wordt eigenaren van met name gebouwen waarin zich zogenoemde niet-hechtgebonden asbestbevattende bouwmaterialen bevinden die niet of niet goed zijn afgeschermd, aan te schrijven tot het treffen van voorzieningen. Deze voorzieningen, die zijn gericht op het tegengaan van blootstelling aan asbest van gebruikers van die gebouwen, kunnen bestaan uit verwijdering of afscherming van het niet-hechtgebonden asbestbevattend materiaal. De voorschriften die zijn gegeven voor de in gebouwen gelegen ruimten, zijn, conform de opzet van het Bouwbesluit, gegeven in de vorm van een prestatie-eis. Deze prestatie-eis bestaat uit een grenswaarde en een ondubbelzinnig meetbare en controleerbare bepalingsmethode. De regeling heeft geen betrekking op asbesthoudende producten die worden toegepast aan de naar de buitenlucht toegekeerde zijde van een gebouw. Dit vindt zijn oorzaak in de beperking van de reikwijdte van de bepalingsmethode. De regeling heeft voorts geen betrekking op asbest afkomstig uit asbesthoudende producten, geen bouwproducten zijnde, zoals vloerbedekking en dergelijke. Immers het Bouwbesluit bevat op grond van artikel 2 van de Woningwet slechts technische voorschriften. Verder kan de bepalingsmethode alleen worden toegepast in een ruimte die is ontdaan van de inrichting. Los asbeststof, afkomstig uit producten, geen bouwproducten zijnde, wordt mitsdien niet in de meting betrokken. Om de hiervoor bedoelde voorschriften te kunnen geven, is een bepalingsmethode ontwikkeld en vastgelegd in het TNO Bouw rapport 96- BKR-R0637. Voor de meting van een asbestvezelconcentratie is uitgegaan van het daaromtrent gestelde in de milieukwaliteitsdoelstellingen voor asbest (kamerstukken II, 1990-1991, 21 137, nr. 86). In deze doelstellingen, die zijn gebaseerd op een advies dat de Gezondheidsraad in 1988 over asbest heeft uitgebracht, is gebruik gemaakt van equivalentiefactoren (ev). Hierbij dient voor grenswaarden (waarbij de niet-bouwkundige inrichting buiten beschouwing blijft) te worden uitgegaan: voor het verwaarloosbaar risiconiveau (VR) van een jaargemiddelde van 1000 ve/m 3, en voor het maximaal toelaatbare risiconiveau (MTR) van een jaargemiddelde van 100.000 ve/m 3. Voor de prestatie-eis is uitgegaan van een grenswaarde op het niveau van het verwaarloosbaar risiconiveau (VR-niveau), waarbij de actuele asbestconcentratie de waarde van duizend vezelequivalenten per kubieke meter niet mag overschrijden. Er is derhalve geen sprake van bepaling van de jaargemiddelde asbestconcentratie. Gelet op de voorwaarden die aan een prestatie-eis worden gesteld, is de bepalingsmethode primair gebaseerd op elektronen-microscopie. Alleen met deze techniek is het mogelijk om asbestvezels in luchtmonsters te onderscheiden van andere vezelvormige bestanddelen en om het type asbestvezels vast te stellen. In de praktijk zullen zich omstandigheden voordoen waarbij met een relatief eenvoudige bepaling voldoende betrouwbaar kan worden vastgesteld of het VR-niveau dan wel het MTR-niveau is overschreden. Daarom is naast de meting door middel van elektronenmicroscopie tevens een bepalingsmethode opgesteld voor inschatting van het potentiële risico door middel van visuele inspectie of lichtmicroscopie. Onderzocht is of hiermee een voldoende betrouwbare uitspraak kan worden gedaan. Daarbij is vastgelegd welke grenswaarden/criteria hierbij gehanteerd dienen te worden en hoe deze gerelateerd zijn aan de prestatie-eis(en) die verbonden zijn aan de elektronenmicroscopische methode. Onderstaand is deze vereenvoudigde methode, ontleend aan het TNO Bouw rapport 96-BKR-R0637, weergegeven. Aan de hand van deze methode kan worden vastgesteld of er sprake is van een forse overschrijding Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22 3

dan wel van een forse onderschrijding van de eis. In die situaties is de vereenvoudigde methode voor een ieder toereikend. In de situatie dat geen helder oordeel op grond van de vereenvoudigde methode, zoals beschreven in paragraaf 3, wordt verkregen (twijfelgevallen), zal de methode, vastgelegd in de onderhavig regeling moeten worden toegepast om uitsluitsel te verkrijgen. 2. Uitvoering en handhaving Aan het onderhavige voorschrift zal bij het bouwen uitvoering moeten worden gegeven. Dit wil zeggen dat een bouwplan zodanig moet zijn ingericht dat aan het onderhavige voorschrift is voldaan. Daarvan is zonder meer sprake indien in het bouwplan niet is voorzien in de toepassing van asbesthoudende bouwmaterialen of bouwdelen. Wanneer in het bouwplan is voorzien in de toepassing van asbesthoudende bouwmaterialen of bouwdelen, dan zal ten genoegen van burgemeester en wethouders door de aanvrager van de bouwvergunning moeten worden aangetoond dat als gevolg van die toepassing de grenswaarde (het VR-niveau), zoals voorgeschreven in deze regeling, niet wordt overschreden. Immers, bij vergunningplichtige bouwwerken zullen burgemeester en wethouders op grond van artikel 44 van de Woningwet moeten nagaan of onder meer aan het onderhavige voorschrift is voldaan. Is daaraan voldaan, dan kan dit voorschrift van het Bouwbesluit geen grond zijn voor het weigeren van de bouwvergunning. Bij de toepassing van asbest zal het VR-niveau echter vrijwel altijd worden overschreden. Deze preventieve toetsing (een vorm van handhaving van de voorschriften) vindt volgens de artikelen 42 en 43 van de Woningwet niet plaats bij respectievelijk meldingplichtige en vergunningsvrije bouwwerken. Bij die bouwwerken ligt de verantwoordelijkheid dat aan de voorgeschreven grenswaarde (het VR-niveau) wordt voldaan, geheel bij de opdrachtgever tot het bouwen of de bouwer. Mochten burgemeester en wethouders na realisatie van het meldingplichtige of vergunningsvrije bouwwerk van oordeel zijn dat het VR-niveau is overschreden, hetgeen bij de toepassing van asbestbevattende materialen, praktisch gezien, altijd het geval zal zijn, dan kunnen zij door toepassing te geven aan de artikelen 14 of 17 van de Woningwet de eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen dwingen het gebouwde alsnog in overeenstemming daarmee te brengen; ook een vorm van handhaving van het onderhavige voorschrift. Dit vloeit onder meer voort uit artikel 100 van de Woningwet. Op grond van dat artikel dient de gemeente toe te zien op het bouwen en wonen. Dat toezicht strekt zich ook uit over de periode waarin wordt gebouwd. Indien tijdens het bouwen wordt geconstateerd dat in afwijking van de verleende bouwvergunning of van het onderhavige voorschrift van het Bouwbesluit wordt gebouwd, dan kan de bouw worden stilgelegd totdat het reeds gebouwde met de bouwvergunning of het onderhavige voorschrift in overeenstemming is gebracht dan wel voor die afwijking, voor zover het een vergunningplichtig bouwwerk is, toestemming is verleend. Op grond van artikel 13 van de Woningwet moeten burgemeester en wethouders ook de staat van de bestaande voorraad nagaan. Dit kan ook betrekking hebben op de concentratie aan asbestvezels in het binnenmilieu van een bestaand gebouw. Daarvoor kan de in deze regeling vervatte bepalingsmethode worden gehanteerd. Deze bepalingsmethode is namelijk ook geschikt om de staat van de bestaande bouw op dit punt te beoordelen. Deze beoordeling kunnen burgemeester en wethouders gebruiken indien zij, in geval van een ontoelaatbare concentratie aan asbestvezels in het binnenmilieu van een bestaand gebouw, toepassing willen geven aan het eerste lid van de artikelen 14 of 17 van de Woningwet, ter motivering van een aanschrijving tot het treffen van noodzakelijke voorzieningen. De grenswaarde die burgemeester en wethouders nog toelaatbaar achten bij een bestaand gebouw, alvorens zij in uiterste instantie overgaan tot aanschrijving, is hun bevoegdheid. Overschrijding van het MTR-niveau zou, gelet op het advies van de Gezondheidsraad, zonder meer reden moeten zijn om tot aanschrijving over te gaan. Bij concentraties aan asbestvezels tussen het MTR-niveau en het VRniveau zullen burgemeester en wethouders een afweging moeten maken ten aanzien van de bij het treffen van de voorzieningen betrokken belangen. In de aanschrijving moet worden aangegeven welke grenswaarde na de verbouwing ten hoogste aanwezig mag zijn. Het is aan de aangeschrevene om zodanige voorzieningen te treffen dat die grenswaarde niet wordt oversch reden. De aangeschrevene kan kiezen voor verwijdering van het asbest met in achtneming van de voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening omtrent het verwijderen van asbest uit een bouwwerk, ontleend aan het Asbestverwijderingsbesluit of voor afscherming van de asbestbron. De wijze waarop gemeenten vaststellen of er sprake is van een te hoge concentratie aan asbestvezels in het gebouw, is een kwestie van gemeentelijk beleid. Dit wil zeggen dat die vaststelling kan plaatsvinden op basis van visuele waarneming of meting. Of visuele waarneming voldoende is, hangt van de omstandigheden af. Er kunnen zich situaties voordoen waarin bij visuele waarneming buiten twijfel staat dat er een te hoge concentratie aan asbestvezels aanwezig is. Wanneer de gemeente overgaat tot aanschrijving, zal zij die aanschrijving moeten motiveren ofwel moeten aangeven dat en waardoor er een te hoge concentratie aan asbestvezels is. Dit kan bij voorbeeld worden aangetoond met toepassing van de vereenvoudigde bepalingsmethode. De aanschrijving moet echter worden beschouwd als een uiterste middel, omdat er van wordt uitgegaan dat eerst wordt getracht de te treffen voorzieningen langs vrijwillige weg te laten realiseren door de eigenaar van het desbetreffende gebouw. Is deze daartoe niet bereid, dan ligt het in de rede een aanschrijving uit te vaardigen. Gemeenten kunnen ook tot handelend optreden overgaan nadat van bijvoorbeeld een huurder of gebruiker van het gebouw een klacht is ontvangen. In dit verband kan ook een derde, zoals de Inspectie volkshuisvesting of de Inspectie milieuhygiëne burgemeester en wethouders verzoeken handelend op te treden. In het kader van de uitvoering van de Woningwet, met name artikel 13 van die wet, zijn burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor het onderzoek dat wordt uitgevoerd. De kosten voor zodanig onderzoek komen dan ook voor rekening van de gemeente. Dit laat onverlet dat ook die derde ter onderbouwing van zijn of haar klacht of, voor zover het om de inspectie gaat, het advies, vergezeld mag doen Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22 4

gaan van een onderzoeksrapport dat voor eigen rekening is opgesteld. De in deze regeling beschreven bepalingsmethode en de in de paragraaf 3 van deze toelichting beschreven vereenvoudigde bepalingsmethode zijn niet direct van toepassing in onder meer de volgende gevallen: de toepassing door een particulier van asbest aan de buitenzijde van een gebouw; bij de aanwezigheid van los asbeststof in een gebouw; bij de aanwezigheid van minder dan vijf vierkante meter (niet-hechtgebonden) asbest in een gebouw; bij de aanwezigheid van (niet-hechtgebonden) asbest aan de buitenzijde van een gebouw (zoals zwaar verweerd asbestcement). Burgemeester en wethouders kunnen in dergelijke gevallen desalniettemin wel gebruik maken van één van deze bepalingsmethoden, mits de resultaten van het onderzoek maar gemotiveerd worden gerelateerd naar het desbetreffende geval. De bepalingsmethode is geschikt om op zowel het VR- als MTR-niveau metingen te kunnen uitvoeren. Tevens is aangegeven hoeveel luchtmonsters dienen te worden genomen en onder welke condities monsterneming dient plaats te vinden. In dit verband wordt nog gewezen op de taak die het staatstoezicht op de volkshuisvesting ingevolge artikel 93 van de Woningwet heeft, te weten: a. het verrichten van onderzoek naar de staat van de volkshuisvesting, waaronder begrepen het wonen in woonwagens op standplaatsen, en, waar nodig, het aangeven en bevorderen van middelen tot verbetering van de volkshuisvesting en b. het handhaven van de wetten en de krachtens die wetten gegeven voorschriften op het gebied van de volkshuisvesting, voor zover ter zake geen andere wettelijke regeling geldt. Als de inspectie volkshuisvesting, die is belast met het staatstoezicht, een gemeente voorstelt ten aanzien van een woning maatregelen te nemen, zal de gemeente op zodanig voorstel een beslissing moeten nemen. Die beslissing is een voor bezwaar en beroep als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, vatbaar besluit. Ook de inspectie volkshuisvesting kan ten einde te komen tot zo n voorstel gebruik maken van de onderhavige bepalingsmethode dan wel van de vereenvoudigde bepalingsmethode, zoals besproken in paragraaf 3. Een vergelijkbare positie heeft de Inspectie milieuhygiëne bij niet tot bewoning bestemde gebouwen, voortvloeiend uit haar algemene taakstelling. Bij de Inspectie Volkshuisvesting en de Inspectie milieuhygiëne berust dus het zogeheten tweede lijnstoezicht, terwijl bij de gemeente het eerste lijnstoezicht en daarmee de daadwerkelijke handhaving van de onderhavige regeling berust. 3. Vereenvoudigde methode De vereenvoudigde bepalingsmethode gaat uit van een visuele inspectie op de aanwezigheid van asbesthoudende materialen en de conditie waarin deze verkeren. Het materiaal wordt op de volgende vier materiaaleigenschappen beoordeeld, te weten: Type asbesthoudend materiaal; Asbestsoort; Oppervlaktestructuur; Conditie van het oppervlak. De visuele inspectie moet worden uitgevoerd door een persoon, die naast de nodige kennis op het gebied van asbesthoudende materialen ook kennis moet hebben van de bouwkundige staat van het gebouw zelf. Het inspectieformulier ziet er uit als aangegeven in afbeelding 1. De ontwikkelde methode laat zich als volgt omschrijven. 1. Bepalingsmethode 1.1 De toename van de concentratie asbestvezels in de binnenlucht is bepaald aan de hand van de beoordeling van de concentratie asbestvezels, bepaald door visuele inspectie van de te meten binnenruimte. 1.2 De bepalingsmethode van de concentraties asbestvezels, bedoeld in 1.1, mag slechts zijn toegepast, indien is voldaan aan de voorwaarden van onderdeel 2. 1.3 Onderzoek als bedoeld in onderdeel 1.1 vindt plaats door middel van een inventarisatie van asbesthoudende materialen in de te beoordelen binnenruimte in combinatie met een gerichte monsterneming van asbestverdachte materialen. Daarna vindt een kwalitatieve bepaling van asbest plaats van de verzamelde asbestverdachte materiaalmonsters. De visuele inspectie of inventarisatie wordt uitgevoerd aan de hand van een inspectieformulier zoals opgenomen in afbeelding 1. Voor elke ruimte en voor elk type materiaal moet een apart formulier worden gebruikt. Per categorie mag slechts 1 vakje worden aangekruist. De kwalitatieve bepaling van asbest in bulkmaterialen wordt uitgevoerd met behulp van een gestandaardiseerde methode gebaseerd op polarisatiemicroscopie. Opmerking Voor de bepaling van asbest in materialen is een concept normblad opgesteld (concept NEN 5896). 1.4 De beoordeling van de totaalscore, bepaald met behulp van onderzoek als bedoeld in 1.3, moet plaatsvinden door gebruik te maken van het inspectieformulier opgenomen in afbeelding 1. Opmerking Het stroomschema (afbeelding 2) gaat uit van een zogenaamde worst-case schatting, waardoor een goedkeuring met deze vereenvoudigde bepalingsmethode nooit tot afkeuring zal leiden bij de toepassing van de referentiemethode. 2. Voorwaarden 2.1 De schatting van het potentiële risico op basis van visuele inspectie als bedoeld in 1.3 wordt uitgevoerd door een deskundig persoon 3 die getraind is in het herkennen en beoordelen van asbesthoudende materialen. 2.2 Bij de schatting van het potentiële risico op basis van visuele inspectie als bedoeld in 1.3 zijn alle op grond van hoofdstuk 4, afdelingen 1 en 4, van het Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22 5

Arbeidsomstandighedenbesluit in acht genomen. Afbeelding 1. Inspectieformulier vereenvoudigde bepalingsmethode Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22 6

3. Geldigheidsgebied van de vereenvoudigde methode De vereenvoudigde methode is toepasbaar voor het beoordelen van de volgende categorieën asbesthoudende materialen: a) Hechtgebonden asbesthoudende producten die in goede tot redelijke staat verkeren. Opmerking Toepassing van de in de Regeling Bouwbesluit materialen zal in deze situatie leiden tot een asbestconcentratie beneden de te stellen grenswaarde. b) Ongebonden of slecht gebonden asbesthoudende producten die niet zijn afgescheiden door asbestvrij materiaal. Opmerking Toepassing van de Regeling Bouwbesluit materialen zal in deze situatie leiden tot een asbestconcentratie boven de te stellen grenswaarde. Voor toepassingen van asbesthoudende producten die niet onder de categorieën a of b zijn genoemd (het z.g. grijze gebied ) wordt aanbevolen alsnog de Regeling Bouwbesluit materialen te hanteren. 4. Apparaten, toestellen en hulpmiddelen 4.1 Hulpmiddelen voor de schatting van het potentiële risico op basis van visuele inspectie en het vastleggen van de waarnemingen. * inspectieformulieren * lamp of zaklantaarn * loep * monsterzakjes * pincetten * schaar en mes * tang * holle boor * spuitfles met water * fototoestel * viltstiften en etiketten * plakband * meetlint of afstandmeter * schroevendraaier * impregneermiddel * labjournaals * schrijfgerei 4.2 Veiligheidsartikelen * disposable (wegwerp)overalls * helmen (indien vereist) * afspoelbare overall * disposable overschoenen * veiligheidshandschoenen * P3-overdrukmaskers met filters en laadapparaten * vuilniszakken * plakband en zakken met opschrift asbest gevaarlijk. Bij een visuele inspectie zijn in de regel geen uitgebreide persoonlijke beschermingsmiddelen (veiligheidsartikelen) nodig. Verder is ook het nemen van alle veiligheidsmaatregelen, genoemd onder 4.2, niet altijd nodig bij het nemen van materiaalmonsters als onderdeel van de vereenvoudigde bepalingsmethode. Indien er sprake is van monstername in een ruimte waar geen sprake is van een verhoogde asbestconcentratie, kan worden volstaan met bronmaatregelen om het vrijkomen van asbeststof bij monstername te voorkomen en met het dragen van een weggooioverall en een filtrerend gelaatsstuk kwaliteit P3. Overall en gelaatsstuk mogen slechts één maal worden gebruikt. Toepassing van deze bepalingsmethode leidt voor veelvoorkomende situaties tot de volgende beoordeling: a. binnenruimte met asbestcement golfplaten dakbedekking 10 punten: geen potentieel blootstellingsrisico aanwezig; sanering niet noodzakelijk; b. binnenruimte met asbesthoudende zachtboard plafondplaten 20 punten: mogelijk potentieel blootstellingsrisico aanwezig; testmeting uitvoeren conform referentiebepalingsmethode c. binnenruimte met spuitasbest laag op de wanden en steunbalken 38 punten: potentieel blootstellingsrisico aanwezig; sanering dringend noodzakelijk (direct) 4. Relatie met andere regelgeving De onderhavige regeling heeft een relatie met het Arbeidsomstandighedenbesluit. In dat besluit zijn ter implementatie van de Asbestrichtlijn (83/477/EEG) voorschriften gegeven omtrent het beroepsmatig werken met asbest, waaronder begrepen asbesthoudende materialen. Verder heeft deze regeling een relatie met de voorschriften omtrent het verwijderen van asbest uit een bouwwerk, zoals deze voorschriften zijn gegeven in de gemeentelijke bouwverordening, ontleend aan het Asbestverwijderingsbesluit. Immers, op grond van dat besluit, waar de gemeentelijke bouwverordeningen op grond van artikel 8, achtste lid, van de Woningwet mee in overeenstemming zijn gebracht, moet in het kader van een sloopvergunning onderzoek worden verricht naar waar in een bouwwerk asbest zit ten einde dat op verantwoorde wijze te kunnen laten verwijderen. Dat onderzoek naar en de verwijdering van asbest dient volgens die voorschriften in de meeste gevallen te geschieden door onderscheidenlijk een deskundig asbestonderzoeksbedrijf en een deskundig Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22 7

asbest-verwijderingsbedrijf. Met name het asbest-onderzoeksbedrijf zal zich ook van de bepalingsmethode, vervat in de onderhavige regeling kunnen bedienen, voor zover dat onderzoek niet alleen is gericht op de plaatsen waar zich asbest bevindt, maar ook op de risico s van de aanwezigheid (of het slopen van) asbesthoudende materialen. 5. Financiële gevolgen Gegeven het feit dat de beroepsmatige toepassing van asbest reeds op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit is verboden, zullen de financiële gevolgen van de onderhavige regeling beperkt zijn. Deze regeling maakt de toepassing van asbest door particulieren in het inwendige van een gebouw nagenoeg onmogelijk. Immers, bij de toepassing van asbest zal de grenswaarde, zoals beschreven in artikel 4.1 (VR-niveau) niet mogen worden overschreden. Ook, wanneer bij de bestaande bouw toepassing wordt gegeven aan één van de bepalingsmethoden, zijn de financiële gevolgen gering, hetgeen hieronder wordt toegelicht. Op basis van de in deze regeling gegeven bepalingsmethode kan immers ook voor de bestaande bouw worden nagegaan of er in een gebouw een voor de gezondheid schadelijke concentratie aan asbest aanwezig is. Dit zal alleen het geval zijn wanneer zich niet-hechtgebonden asbestbevattende materialen in het gebouw bevinden die niet of niet goed zijn afgeschermd. Wanneer dat uit onderzoek mocht blijken, kunnen burgemeester en wethouders overgaan tot het uitvaardigen van een aanschrijving als bedoeld in de artikelen 14 en 17, telkens het eerste lid, van de Woningwet wegens strijd met de nieuwbouwvoorschriften van het Bouwbesluit. De noodzaak van de te treffen voorzieningen moet dan wel in de aanschrijving gemotiveerd zijn. Daarbij is het doorgaans niet nodig de in de regeling beschreven bepalingsmethode toe te passen, hetgeen kostenbesparend is. Gaan burgemeester en wethouders over tot het uitvaardigen van zodanige aanschrijving, dan is de aangeschrevene (de eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van de voorzieningen waartoe is aangeschreven) op grond van artikel 21, eerste lid, van de Woningwet die aanschrijving uit te voeren binnen de in de aanschrijving gestelde termijn. Indien de aangeschrevene daar niet toe overgaat of, wanneer het een spoedeisend geval is, kunnen burgemeester en wethouders met toepassing van bestuursdwang de aanschrijving voor rekening van de aangeschrevene (laten) uitvoeren. Een en ander is geregeld in de artikelen 21 tot en met 26 van de Woningwet. In zo n situatie heeft de onderhavige regeling ook financiële gevolgen, zij het dat het niet om directe financiële gevolgen gaat. Immers, op grond van de artikelen 14, 17 en 18, telkens het eerste lid, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders een aanschrijving ook baseren op de zinsnede uit anderen hoofde indien het Bouwbesluit geen grondslag biedt. Nu het Bouwbesluit een grondslag biedt, zal het eventueel aanschrijven wel eenvoudiger zijn. 6. Notificatie De ontwerp-regeling is op 11 december 1997 (notificatienummer 97/0860/NL) gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109) (notificatienr. 97/860/NL). De ontwerp-regeling is voorts op 26 januari 1998 (reg.nr.: WTO98/0034) gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marakech tot stand gekomen verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). De Europese Commissie, noch enige lidstaat van de Europese Unie heeft binnen de standstill-periode, die op 20 maart 1998 afliep, bezwaren tegen de ontwerp-regeling ingebracht. Ook van de zijde van de Wereld Handelsorganisatie zijn geen bezwaren ingebracht. 7. Inspraak De ontwerp-regeling is toegezonden aan het Overlegplatform Bouwregelgeving, opdat dat platform zijn zienswijze daarover kenbaar kan maken. Verder is de ontwerp-regeling toegezonden aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Deze vereniging is gevraagd haar zienswijze op de ontwerp-regeling in te brengen bij het Overlegplatform Bouwregelgeving, opdat ter zake een reactie wordt uitgebracht. Het Overlegplatform Bouwregelgeving heeft in zijn advies van 16 februari 1998 te kennen gegeven te kunnen instemmen met de onderhavige regeling. II. Artikelsgewijs Onderdeel B Artikel 4.1 bevat de grenswaarde die gelijk is gesteld aan het verwaarloosbaar risiconiveau (VR-niveau). In artikel 4.2 is de bepalingsmethode beschreven. Ten aanzien van het tweede lid moet het volgende in ogenschouw worden genomen. Indien het oppervlak aan asbesthoudend materiaal in het containment groter is dan 15 m 2 moet dit worden afgeplakt, waarbij het slechtste gedeelte wordt vrijgelaten. Indien een oppervlak aan asbesthoudend materiaal aanwezig is dat kleiner is dan 5 m 2 is de meetmethode op die situatie niet toegesneden. Dan moet op basis van het in het Bouwbesluit neergelegde gelijkwaardigheidsbeginsel tot een oordeel worden gekomen. Bij toepassing van het derde lid gaat het bijvoorbeeld om losse kasten die voor een wand zijn geplaatst. Opgemerkt wordt nog dat de uitvoering van de meting dient te geschieden met inachtneming van de voorschriften van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waaronder de voorschriften dat na uitvoering van de meting alle wanden van het containment moeten worden afgenomen met een natte doek en dat een vrijgave-meting moet worden uitgevoerd conform dat besluit. Pas na vrijgave mag het containment worden afgebroken. In artikel 4.3 zijn de aan te houden voorwaarden neergelegd. De onderdruk, als aangegeven in het tweede lid, is lager dan de druk die tijdens sloopwerkzaamheden wettelijk moet worden aangehouden. De reden Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22 8

daarvoor is dat een worst-case moet worden nagebootst. Het aanleggen van een lage onderdruk zou er toe leiden dat de te meten asbestvezels worden afgezogen waardoor er een lagere asbestconcentratie wordt gemeten dan er in werkelijkheid aanwezig is. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, D.K.J. Tommel. 3 Persoon die over een duidelijk aantoonbare ervaring beschikt in het beoordelen van asbesthoudende materialen. Dit kan zowel een externe deskundige zijn als een (milieu)ambtenaar die daartoe een aanvullende instructie heeft ontvangen. Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22 9