LJN: BX1279,Sector kanton Rechtbank Leeuwarden, 387770 \ CV EXPL 12-1560



Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

Wederindiensttredingsvoorwaarde Ontslagbesluit; zzp'er; stageovereenkomst

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

ECLI:NL:RBAMS:2017:2065

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1303

ECLI:NL:RBLIM:2017:2309

ECLI:NL:RBAMS:2017:2373

ECLI:NL:RBZWB:2014:7769

ECLI:NL:RBOVE:2014:1265

ECLI:NL:RBROT:2016:3340

ECLI:NL:RBUTR:2007:BA4351

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

ECLI:NL:RBGEL:2013:4384

ECLI:NL:RBLIM:2017:4418

ECLI:NL:RBZLY:2006:AY7374

ECLI:NL:RBOBR:2016:1526

ECLI:NL:RBLIM:2017:3845

ECLI:NL:RBNHO:2016:9102

ECLI:NL:RBAMS:2011:BU8462

ECLI:NL:RBARN:2010:BO4467

ECLI:NL:RBROT:2017:886

LJN: AV7838,Sector kanton Rechtbank Haarlem, / VV EXPL Print uitspraak

ECLI:NL:RBALM:2011:BP3985

ECLI:NL:RBGRO:2010:BN3546

ECLI:NL:RBALM:2010:BN8235

ECLI:NL:RBASS:2006:AX0491

ECLI:NL:RBLEE:2011:BP9862

ECLI:NL:RBAMS:2017:1537

ECLI:NL:RBOVE:2016:4562

ECLI:NL:RBAMS:2017:3179

Rechtbank Amsterdam CV EXPL Civiel recht. Eerste aanleg - enkelvoudig. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:OGEAC:2017:86

ECLI:NL:RBLIM:2017:3542

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN9920

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

ECLI:NL:RBMNE:2016:5693

ECLI:NL:RBNNE:2016:3629

ECLI:NL:RBASS:2006:AY8841

ECLI:NL:RBNHO:2016:4991

ECLI:NL:RBOVE:2014:3241

ECLI:NL:RBDHA:2013:18614

ECLI:NL:RBLIM:2017:1672

ECLI:NL:RBNHO:2013:9371

ECLI:NL:RBNNE:2016:4508 Rechtbank Noord-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer CV EXPL

de besloten vennootschap met beperkte aanprakelijkheid gevestigd te Hoofddorp, gedaagde partij, gemachtigde: mr. M.A.M. Lem.

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT8221

ECLI:NL:RBLIM:2017:4741

ECLI:NL:GHAMS:2013:3271 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8812

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

ECLI:NL:RBLEE:2009:BJ8522

ECLI:NL:RBLIM:2015:1277

ECLI:NL:RBMNE:2015:6266

ECLI:NL:RBNNE:2013:6272

ECLI:NL:RBONE:2013:BZ1535

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB0648 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBAMS:2014:290

ECLI:NL:RBOVE:2016:5109

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ7650

LJN: BV6124,Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem, Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBAMS:2017:5985

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

ECLI:NL:RBNHO:2014:2890

ECLI:NL:RBROT:2005:AU0239

ECLI:NL:RBHAA:2006:AV7336

ECLI:NL:RBDHA:2017:364

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN6904


ECLI:NL:RBUTR:2011:BS1259

ECLI:NL:RBNHO:2017:484

ECLI:NL:RBNHO:2017:6351

ECLI:NL:GHSHE:2004:AR2497 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C BR

ECLI:NL:RBROT:2006:AX9306

ECLI:NL:GHARL:2015:9831

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC3422

ECLI:NL:RBDHA:2017:1591

ECLI:NL:RBAMS:2016:6651

ECLI:NL:GHLEE:2007:BA7844 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

LJN: CA1235,Sector kanton Rechtbank Alkmaar, CV EXPL

ECLI:NL:RBAMS:2015:5812

ECLI:NL:RBDOR:2008:BF0767


ECLI:NL:RBROT:2015:7740

ECLI:NL:RBDHA:2016:14105

ECLI:NL:RBALK:2006:AY4703

ECLI:NL:RBNNE:2017:2980

ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8136

ECLI:NL:RBMID:2006:AY9168

ECLI:NL:GHSHE:2016:2711

ECLI:NL:RBARN:2010:BN9752

ECLI:NL:RBLEE:2009:BH2079

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ6219

ECLI:NL:RBNHO:2016:10670

ECLI:NL:RBOVE:2014:2411

ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ7947

ECLI:NL:RBLIM:2017:7110

ECLI:NL:RBLEE:2007:BB5165

ECLI:NL:GHAMS:2017:147 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Vonnis in kort geding in de zaak met zaaknummer / rolnummer: / KG ZA van

Transcriptie:

LJN: BX1279,Sector kanton Rechtbank Leeuwarden, 387770 \ CV EXPL 12-1560 Datum uitspraak: Datum publicatie: Rechtsgebied: 25-04-2012 12-07-2012 Civiel overig Soort procedure: Voorlopige voorziening Inhoudsindicatie: Arbeidszaak: ontslag op staande voet. Werknemer heeft roekeloos gehandeld door verplichting om valbeveiliging te dragen niet na te leven. Vindplaats(en): RAR 2012, 141 Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK LEEUWARDEN Sector kanton Locatie Heerenveen zaak-/rolnummer: 387770 \ CV EXPL 12-1560 vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 25 april 2012 inzake [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, procederende met toevoeging, gemachtigde: mr. E.A. van Wieren, tegen De besloten vennootschap INDUSTRIAL CLEANING POSTMUS B.V., gevestigd te Drachten, gedaagde, procederende bij haar directeur de heer [A]. Partijen zullen hierna "[eiser]" en "ICP" worden genoemd. Procesverloop 1.1. [eiser] heeft ICP in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare terechtzitting van 12 april 2012. 1.2. [eiser] heeft op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de kantonrechter, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, ICP veroordeelt tot: a. betaling van achterstallig salaris ten bedrage van 3.905,42 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente; b. betaling van het salaris van 1.952,71 bruto per maand vanaf 1 april 2012 op de daarvoor geldende vervaldata totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd; c. het zorgdragen voor een deugdelijke bruto-/nettospecificatie van alle verrichte en nog te verrichten betalingen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 100,00 voor elke dag dat ICP niet binnen vijf dagen na betekening van het vonnis aan elk van deze verplichtingen heeft voldaan; Pagina 1 van 5

d. betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van 714,00; e. betaling van de kosten van het geding, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien niet binnen vijf dagen na betekening van het vonnis deze kosten worden betaald. 1.3. ICP heeft voorafgaand aan de terechtzitting een schriftelijke conclusie van antwoord ingediend. 1.4. Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, waarbij de gemachtigde van [eiser] gebruik heeft gemaakt van een pleitnota. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt door de griffier. 1.5. Na de mondelinge behandeling van het kort geding is de zaak enige tijd aangehouden in verband met onderhandelingen tussen partijen over een minnelijke regeling. Bij faxbericht van 17 april 2012 heeft de gemachtigde van [eiser] aan de kantonrechter medegedeeld dat er geen schikking tot stand is gekomen. 1.6. Ten slotte is vonnis bepaald op heden. Motivering De feiten 2. In deze procedure zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan. 2.1. [eiser], geboren op [datum], is sinds 1 april 2006 in dienst van ICP, laatstelijk in de functie van cleaner, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, tegen een salaris van laatstelijk 1.952,71 bruto per maand. 2.2. [eiser] is per 17 november 2011 arbeidsongeschikt geraakt vanwege gewrichtsklachten. De bedrijfsarts heeft op 21 december 2011 (schriftelijk) geadviseerd om de werkzaamheden per 9 januari 2012 te hervatten voor 50% (halve dagen), waarbij beperkingen gelden terzake "niet lang staan" en "niet veel en zwaar tillen". Op 23 december 2011 is er een nader advies van de bedrijfsarts gekomen, waarbij is uitgegaan van de ene week twee dagen werken en de andere week drie dagen. 2.3. De bedrijfsarts heeft ICP bij brief van 31 januari 2012 onder meer meegedeeld: "( ) Betrokkene breidt zijn werkzaamheden in de komende weken stapsgewijs uit naar volledige inzetbaarheid. M.i.v. 20 februari a.s. is hij in principe volledig arbeidsgeschikt. ( )" 2.4. Op 10 februari 2012 diende [eiser] bij BASF te Heerenveen schoonmaak-werkzaamheden uit te voeren, bestaande uit het schoonspuiten van een reactor, met behulp van ademlucht (zuurstofmasker) met een hogedrukspuit. Omdat het zware lichamelijke arbeid betreft, wordt een dergelijke klus normaal gesproken door twee cleaners uitgevoerd, waarbij zij elkaar afwisselen. Wanneer de ene cleaner bezig is, bevindt de andere cleaner zich buiten het vat als tankwacht. De schoonmaakwerkzaamheden bij BASF betreffen terugkerende werkzaamheden, die [eiser] voordien al regelmatig had verricht. 2.5. De reactor bestaat uit een besloten vat met een roerwerk, met bovenin een mangat waardoor men in het vat kan komen. Via het roerwerk kan er vloeistof in het vat komen. Voorafgaand aan uit te voeren schoonmaakwerkzaamheden in de reactor dienen er enkele veiligheidsmaatregelen te worden getroffen. Allereerst wordt het roerwerk afgesloten. Daarnaast dient de cleaner die in het vat afdaalt valbeveiliging te dragen, zodat hij in geval van een calamiteit uit het vat kan worden gehaald. 2.6. Bij de schoonmaakwerkzaamheden op 10 februari 2012 konden de cleaners hun werkzaamheden niet afwisselen, omdat de collega die de klus met [eiser] zou doen - [B] - niet de beschikking had over de benodigde papieren om als cleaner te worden ingezet. Hij had namelijk niet de beschikking over een ademluchtcertificaat. Deze collega fungeerde daarom als tankwacht, waarbij hij de veiligheid in het oog moest houden. Pagina 2 van 5

2.7. De schoonmaakwerkzaamheden in het vat bij BASF zijn op genoemde datum rond 08.15 uur begonnen. [eiser] droeg toen bij het schoonmaken van het vat geen valbeveiliging. Rond 09.15 uur heeft een medewerker van BASF geconstateerd dat [eiser] de valbeveiliging niet droeg, waarop deze medewerker de collega van [eiser] op dit verzuim heeft gewezen. De collega heeft [eiser] vervolgens gewezen op het niet dragen van de valbeveiliging. Naar aanleiding daarvan heeft [eiser] zijn collega verzocht om de valbeveiliging naar beneden te laten komen. [eiser] heeft de valbeveiliging toen niet meteen omgedaan, maar heeft deze aan het roerwerk in het vat gehangen en is verder gegaan met de schoonmaakwerkzaamheden. Rond 09.49 uur heeft een medewerker van BASF geconstateerd dat [eiser] de valbeveiliging nog steeds niet droeg en dat deze aan het roerwerk was vastgezet. Vervolgens heeft de medewerker van BASF [eiser] hierop aangesproken en hem heeft verzocht om uit het vat te komen. Hierna is [eiser], inmiddels met de valbeveiliging om, naar boven gekomen en is hij door de medewerker van BASF gewaarschuwd. Daarop heeft [eiser], voorzien van valbeveiliging, zijn werkzaamheden vervolgd. 2.8. De medewerker van BASF heeft de gang van zaken met betrekking tot het niet dragen van de valbeveiliging door [eiser] diezelfde ochtend nog bij ICP gemeld. ICP heeft daarop een vervanger voor [eiser] - de heer [C] - naar BASF gestuurd, die de werkzaamheden van [eiser] heeft overgenomen. [eiser] op zijn beurt diende zich op kantoor van ICP te vervoegen. 2.9. Door BASF is op 10 februari 2012 een schriftelijke incidentmelding gedaan. Hierin is onder meer vermeld: BESCHRIJF WAT ER GEBEURD IS Tijdens reinigen R 0201 geconstateerd dat de man in de reactor niet aangelijnd was, hierop de man aan gesproken en na ca 30 minuten een controle uitgevoerd. Tijdens deze controle bleek de lijn in de reactor achter het roerwerk niet vastgezet te zijn. Hierop dhr [D] van ICP uitgenodigd en uitgelegd dat dit absoluut niet de bedoeling is en een volgende keer niet meer geaccepteerd wordt. 2.10. ICP heeft [eiser] in een gesprek op 10 februari 2012, bevestigd bij brief van gelijke datum, op staande voet ontslagen. In deze brief meldt ICP onder meer: "Middels deze brief bevestigen wij dat je op staande voet en met onmiddellijke ingang ontslagen bent. De reden hiervoor is kort samengevat als volgt: Je hebt je, ondanks waarschuwingen van jouw collega's ter plaatse en medewerkers van BASF te Heerenveen niet gehouden aan de geldende veiligheidsvoorschriften. Je hebt hiermee jezelf, jouw collega's en de medewerkers van BASF ernstig in gevaar gebracht. De hierboven beschreven omstandigheden vormen een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW op grond waarvan wij de arbeidsovereenkomst per direct beëindigd hebben. ( )" 2.11. Bij brief van 10 februari 2012 heeft de gemachtigde van [eiser] zich namens [eiser] beroepen op de vernietigbaarheid van het gegeven ontslag op staande voet. ICP heeft hierna in het ontslag volhard. De standpunten van partijen 3. [eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Er is geen sprake van een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet. Daartoe is allereerst van belang dat ICP de op haar rustende zorgplicht jegens haar personeel heeft geschonden door [eiser] de werkzaamheden in het vat alleen te laten verrichten, terwijl dit door minstens twee medewerkers afwisselend diende te gebeuren. Bovendien was [eiser] ten tijde van de werkzaamheden nog (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt en kon hij nog geen zware fysieke arbeid verrichten. In dat opzicht heeft ICP eveneens onvoldoende zorg betracht jegens haar werknemer [eiser]. Ook had [eiser] ten tijde van de werkzaamheden op 10 februari 2012 geen geldig ademluchtcertificaat meer, waarop hij ICP voordien al meermalen had gewezen. Volgens ICP was er echter niets aan de hand en was er slechts sprake van een administratief verzuim. Ook hier heeft ICP veiligheidsvoorschriften geschonden. Daar waar ICP zelf veiligheidsvoorschriften jegens [eiser] schendt, kan overtreding van veiligheidsvoorschriften door Pagina 3 van 5

[eiser] geen dringende reden voor ontslag op staande voet opleveren. Voorts heeft [eiser], na gewaarschuwd te zijn, uiteindelijk wel de valbeveiliging omgedaan - waarmee hij zijn verzuim heeft hersteld - en dient te worden bedacht dat de desbetreffende medewerker van BASF [eiser] na de waarschuwing zijn werkzaamheden heeft laten voortzetten. Verder heeft [eiser] niemand in gevaar gebracht toen hij de valbeveiliging niet droeg. Hij was immers alleen aan het werk in het vat. Ten slotte is de opzegging in strijd met de bijzondere opzegverboden ex artikel 7:670 BW, nu [eiser] ten tijde van de opzegging nog steeds (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt was en bezig was met zijn reintegratie. Ten slotte merkt [eiser] op dat ook als hem een (ernstig) verwijt kan worden gemaakt van zijn handelen, ontslag op staande voet in de gegeven omstandigheden een te zware sanctie vormt. 4. ICP voert verweer en voert aan dat het gegeven ontslag op staande voet als rechtsgeldig dient te worden beschouwd. Het niet naleven van de veiligheidsvoorschriften door [eiser] is voor ICP onaanvaardbaar. [eiser] heeft opzettelijk, of ondanks waarschuwing roekeloos, zichzelf of anderen aan ernstig gevaar blootgesteld door het niet dragen van de valbeveiliging. De bij de schoonmaakwerkzaamheden in acht te nemen veiligheidsmaatregelen zijn er niet voor niets en dienen ter bescherming van werknemers tegen gevaarlijke situaties. In de gegeven omstandigheden kon ICP niet volstaan met het geven van een waarschuwing aan [eiser] en was het geven van ontslag op staande voet als sanctie gerechtvaardigd. Ten aanzien van het door [eiser] aangehaalde schenden van veiligheidsvoorschriften door ICP voert ICP aan dat het bezit van een vernieuwd ademluchtcertificaat niet verplicht is. Een eenmaal behaald certificaat blijft volgens ICP geldig. De beoordeling van het geschil 5.1. Het spoedeisend belang ligt besloten in de aard van het gevorderde. 5.2. In deze kort geding procedure dient te worden beoordeeld of aannemelijk is dat het door ICP aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet in een bodemprocedure stand zal houden. Daarvoor dient aannemelijk te zijn dat sprake is van een, onverwijld aan [eiser] meegedeelde, dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 jo. 7:678 BW, die tot gevolg heeft dat van ICP redelijkerwijs niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst van partijen langer te laten voortduren. Een dringende reden kan onder andere aanwezig geacht worden, wanneer de werknemer opzettelijk of ondanks waarschuwing roekeloos, zichzelf of anderen aan ernstig gevaar blootstelt (artikel 7:678 lid 2 aanhef en onder h BW). Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dient de kantonrechter alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking te nemen. Hij moet hierbij de aard en ernst van de dringende reden afwegen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Relevant daarbij zijn aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer zijn werk heeft vervuld en ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Ook indien gevolgen van een ontslag op staande voet ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen aard en ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was (zie o.a. HR 21 januari 2000, LJN: AA4436 en HR 20 april 2012, LJN: BV9532). 5.3. De kantonrechter stelt voorop dat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] niet aan het geven van een ontslag op staande voet in de weg stond. Het opzegverbod tijdens ziekte, als bedoeld in artikel 7:670 lid 1 sub a BW, is blijkens artikel 7:670b lid 1 BW immers niet van toepassing bij opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden. De dringende reden doorbreekt in een dergelijke situatie dus het opzegverbod. 5.4. Voorts overweegt de kantonrechter dat niet in geschil is tussen partijen dat de veiligheidsvoorschriften ter zake de schoonmaakwerkzaamheden in de reactor bij BASF [eiser] ertoe verplichtten om uitgerust te zijn met valbeveiliging en dat [eiser] - die reeds eerder schoonmaakwerkzaamheden ter plaatse bij BASF had uitgevoerd - van deze verplichting op de hoogte was. Naar het oordeel van de kantonrechter dienen dergelijke - essentiële - veiligheidsvoorschriften strikt in acht te worden genomen, gelet op de belangen die zij dienen, waaronder het voorkomen van gevaar voor de betrokken werknemer(s). Dit geldt te meer nu de werkzaamheden op de bodem van een zes meter diep vat moesten worden uitgevoerd, waaruit de cleaner niet zomaar kan "ontsnappen". In geval van een calamiteit kan hij met behulp van de valbeveiliging snel omhoog worden gehaald. Pagina 4 van 5

5.5. Niet alleen was [eiser] op de hoogte van de verplichting om valbeveiliging te dragen bij de schoonmaakwerkzaamheden in het vat, hij is daarop ook nog eens (indirect) expliciet aangesproken door de inlener - BASF - die [eiser]'s collega [B] heeft verzocht om [eiser] op zijn verzuim te wijzen, hetgeen ook is gebeurd. Ondanks deze waarschuwing heeft [eiser] nagelaten om zich alsnog met de valbeveiliging uit te rusten. Dit alles in aanmerking nemend, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] ondanks waarschuwing roekeloos heeft gehandeld, waarbij hij zichzelf aan ernstig gevaar heeft blootgesteld. Dit levert reeds een dringende reden op in de zin der wet voor ontslag op staande voet, waardoor van ICP niet kon worden gevergd om de arbeidsovereenkomst nog langer te laten voortduren. Het is derhalve niet relevant of [eiser] ook anderen dan hemzelf aan gevaar heeft blootgesteld. 5.6. Wanneer deze dringende reden vervolgens wordt afgewogen tegen de door [eiser] genoemde omstandigheden van het geval, was onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst naar voorlopig oordeel nog steeds gerechtvaardigd en behoefde ICP niet met een minder vergaande sanctie te volstaan. Ook al had ICP een collega moeten meesturen die de schoonmaakwerkzaamheden in het reactorvat afwisselend met [eiser] had kunnen doen, dan nog onthief het nalaten daarvan door ICP [eiser] geenszins van zijn verplichting om zich met valbeveiliging uit te rusten bij het uitvoeren van de schoonmaakwerkzaamheden in het reactorvat. Datzelfde geldt voor het (eventueel) - partijen twisten erover of zulks noodzakelijk was - niet meer in bezit zijn van een geldig ademluchtcertificaat bij het uitvoeren van de schoonmaakwerkzaamheden in het reactorvat. Of een vernieuwd certificaat nu wel of niet vereist was, ook dan had [eiser] zich nog steeds met valbeveiliging moeten uitrusten bij het uitvoeren van de werkzaamheden in het reactorvat. Anders gezegd: [eiser] kan zich in de gegeven omstandigheden, waarbij hij - ondanks waarschuwing - zich niet heeft gehouden aan een essentieel veiligheidsvoorschrift niet vrijpleiten door te wijzen op tekortkomingen zijdens ICP. 5.7. Een en ander overziende, is de kantonrechter van oordeel dat het door ICP gegeven ontslag op staande voet voorshands als rechtsgeldig dient te worden aangemerkt. Dat brengt mee dat de door [eiser] ingestelde vorderingen zullen worden afgewezen. 5.8. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van ICP worden vastgesteld op nihil, nu ICP zich niet heeft laten bijstaan door een (professionele) rechtshulpverlener en ook overigens niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten aan de zijde van ICP. Beslissing De kantonrechter, rechtdoende in kort geding: 1. wijst de vorderingen af; 2. veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van ICP vastgesteld op nihil. Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2012 in tegenwoordigheid van de griffier. c 119 Pagina 5 van 5