instellingsplan 2004-2007



Vergelijkbare documenten
Transcriptie:

instellingsplan 2004-2007

instellingsplan 2004-2007

woord vooraf De Technische Universiteit Eindhoven (TU/e) publiceert om de zes jaar een Strategieschets met daarin de beleidsvisie van de universiteit voor de middellange termijn. Elke twee jaar levert ze een instellingsplan op met daarin de kernambities en beleidsdoelen voor een periode van vier jaren. Een uitwerking in actiepunten voor een bepaald jaar gebeurt jaarlijks in de vorm van een Bestuurlijke Agenda, vergezeld van een Begroting voor het desbetreffende jaar. De besturingscyclus voorziet tot slot in de jaarlijkse publicatie van een Jaarverslag over het daaraan voorafgaande jaar. In juni 2002 heeft de TU/e onder de noemer Internationaal concurreren en samenwerken haar meest recente Strategieschets gepubliceerd. De volgende zal volgens de besturingscyclus verschijnen in het jaar 2008. Het voorliggende concretiseert de visie uit de laatste Strategieschets in zes kernambities. Per kernambitie wordt aangegeven welke beleidsdoelen in de periode 2004-2007 worden nagestreefd. Waar mogelijk bevat het plan ook concrete streefgetallen. Een volgend Instellingsplan zal verschijnen in 2006 en betrekking hebben op de periode 2006-2009. Dit is uitvoerig besproken in het Bestuurlijk Overleg van het College van Bestuur met de Decanen van de faculteiten. Het heeft de instemming van de Universiteitsraad, is vastgesteld door het College van Bestuur en tot slot goedgekeurd door de Raad van Toezicht. Het College van Bestuur, A.H. Lundqvist, voorzitter prof.dr. R.A. van Santen, rector magnificus prof.dr. H.M. Amman, lid ir. H.P.J.M. Roumen, secretaris van de universiteit Eindhoven, september 2004 3

inhoudsopgave 1 Missie 2 Kernambities 3 Onderwijs 3.1 Kernambitie 3.2 Beleidsdoelen 4 Onderzoek 4.1 Kernambitie 4.2 Beleidsdoelen 5 Maatschappelijke dienstverlening 5.1 Kernambitie 5.2 Beleidsdoelen 6 Studentenvoorzieningen en -dienstverlening 6.1 Kernambitie 6.2 Beleidsdoelen 7 Strategische samenwerking 7.1 Kernambitie 7.2 Beleidsdoelen 8 Bedrijfsvoering 8.1 Kernambitie 8.2 Beleidsdoelen 7 9 13 13 14 25 25 26 33 33 34 37 37 38 41 41 42 51 51 52 5

missie missie 1 De Technische Universiteit Eindhoven wil een onderzoeksgedreven en ontwerpgerichte technologie-universiteit zijn die zich vooral tot doel stelt jonge mensen een academische opleiding te geven binnen het domein engineering science & technology. Hoofdtaak is het opleiden van ingenieurs (op het niveau Master of Science) die beschikken over een stevige wetenschappelijke basis en diepgang én over de nodige competenties om zich succesvol in uiteenlopende maatschappelijke sectoren en functies te kunnen ontplooien. De bacheloropleidingen (BSc) zijn bedoeld als basis voor een opleiding op masterniveau. De TU/e leidt verder leraren op (op het niveau Master of Science), ontwerpers (op het niveau Professional Doctorate in Engineering) en onderzoekers (op het niveau Doctor of Philosophy). Daarnaast verzorgt ze postacademische opleidingen en cursussen. Wat haar onderzoeksactiviteiten betreft richt de TU/e zich binnen het domein van de engineering science & technology bij voorkeur op die deelgebieden waarop zij in de internationale wetenschappelijke wereld een rol van betekenis speelt of kan gaan spelen en waarop zij betekenisvolle impulsen kan geven aan met name de kennisintensieve industrie en andere maatschappelijke sectoren met een hoge of zich snel ontwikkelende technologie-intensiteit. De TU/e zet zich er nadrukkelijk voor in dat haar onderzoeksresultaten worden vertaald in succesvolle innovaties en als basis dienen voor het tot stand brengen van nieuwe ondernemingen. Zij stimuleert dat studenten en medewerkers kiezen voor het ondernemerschap. De kwaliteit van het onderwijs en onderzoek moet voldoen aan hoge internationale standaarden. De TU/e biedt haar studenten en medewerkers een internationaal en academisch, dat wil zeggen intellectueel prikkelend, studie- en werkklimaat dat inspireert tot brede persoonlijke ontwikkeling, tot maatschappelijk en cultureel engagement en tot een ondernemende attitude. 7

kernambities kernambities 2Met het oog daarop worden voor het jaar 2007 de volgende kernambities gesteld: De TU/e heeft zich in 2002 tot doel gesteld te (blijven) behoren tot de vijf beste technologie-universiteiten van Europa en in de wereld als zodanig erkend te worden. Daarbij gaat het niet alleen om onderwijs en onderzoek maar ook om de maatschappelijke en economische benutting van kennis. Onderwijs Een sterke en onderscheidende positie op de nationale en internationale onderwijsmarkt voor opleidingen binnen het domein engineering science & technology, met name tot uitdrukking komend in een stijgende instroom van (buitenlandse) studenten in bachelor-, master- en ontwerpersopleidingen en toenemende studierendementen. Onderzoek Een vooraanstaande positie in de internationale wetenschappelijke wereld op een beperkt aantal strategisch gekozen gebieden binnen het domein engineering science & technology, met name tot uitdrukking komend in: een toppositie qua science citation impact in universiteitsrankings van de Europese Unie; een hogere gemiddelde visitatiescore; een stijgend aantal promoties per jaar; toenemende inkomsten via de tweede en derde geldstroom en uit Europese onderzoeksfondsen. Maatschappelijke dienstverlening Een substantiële bron van kennis, technologie en nieuwe bedrijvigheid in de nationale en regionale kenniseconomie, met name tot uitdrukking komend in stijgende inkomsten uit de derde geldstroom en een stijgend aantal octrooien, licentieovereenkomsten en spin-offs per jaar. Studentenvoorzieningen en -dienstverlening Een vooraanstaande positie in vergelijking met andere Nederlandse universiteiten qua voorzieningen voor en dienstverlening aan studenten, met name tot uitdrukking komend in een toppositie binnen ter zake doende objectieve rankings van universiteiten, zoals in de Keuzegids Hoger Onderwijs. Strategische samenwerking Een herkenbare en invloedrijke positie in het proces van de drie technische universiteiten in Nederland op weg naar één Federatie van Technische Universiteiten, strategisch partner van universiteiten en technologie-instituten in de driehoek Eindhoven - Leuven - Aken en strategisch partner van vooraanstaande (technologie-)universiteiten in binnen- en buitenland. Bedrijfsvoering Een opimale bedrijfsvoering ter ondersteuning van de voorgaande kernambities, onder meer tot uitdrukking komend in: meer buitenlandse hoogleraren en universitair (hoofd-)docenten; 9

Kernambities een diversiteit binnen het wetenschappelijk personeel die een betere afspiegeling vormt van die binnen de samenleving; een sluitende exploitatierekening en voldoende financiële ruimte (2,5 procent van de inkomsten) voor de bestuurlijke stimulering van de verwezenlijking van de kernambities; een substantiële vermindering van het surplus aan vierkante meters gebouwruimte; een aantoonbaar grotere naamsbekendheid en een aantoonbaar verbeterd imago onder belangrijke stakeholdergroepen. Beleidsdoelen en streefgetallen In de navolgende hoofdstukken worden de kernambities vertaald in beleidsdoelen en - waar mogelijk - streefgetallen voor de periode 2004-2007. Beleidsdoelen en streefgetallen zijn in lijn met de doelstellingen die de drie technische universiteiten in ons land hebben geformuleerd in hun gezamenlijke Sectorplan Wetenschap & Technologie. De verwezenlijking van deze doelstellingen in de periode tot het jaar 2010 is afhankelijk van de mate waarin de overheid hiervoor qua regelgeving en qua financiën ruimte weet te creëren en van de mate waarin het bedrijfsleven steun verleent. Dat geldt mutatis mutandis ook voor de neerslag van het sectorplan in de ambities, beleidsdoelen en streefgetallen die de TU/e in het jaar 2007 gerealiseerd wil hebben. Internationalisering Internationalisering komt in dit instellingsplan niet als afzonderlijke kernambitie aan de orde maar loopt als rode draad door de meeste andere kernambities heen. Het plan omvat een groot aantal concrete beleidsvoornemens die ertoe moeten bijdragen dat de internationale positie en uitstraling van de universiteit worden versterkt en het studie- en werkklimaat binnen de universiteit internationaler worden. Het opleidingsaanbod wordt meer afgestemd op de internationale hoger onderwijsmarkt. Er worden partnerships opgebouwd met vooraanstaande universiteiten in Europa en Azië en er worden met die partners gezamenlijke onderwijs- en onderzoeksactiviteiten ontwikkeld. Er worden stevige inspanningen geleverd om de naamsbekendheid en het imago van de TU/e in het buitenland te versterken en in het buitenland studenten en medewerkers aan te trekken en onderzoeksgelden te verwerven. De huisvestingsmogelijkheden en voorzieningen voor en dienstverlening aan buitenlandse studenten en medewerkers worden op het vereiste niveau gebracht. Deze en andere beleidsdoelen op internationaliseringsgebied komen in de navolgende hoofdstukken geïntegreerd aan de orde. 10 11

onderwijs 3.1 Kernambitie onderwijs 3Een sterke en onderscheidende positie op de nationale en internationale onderwijsmarkt voor opleidingen binnen het domein engineering science & technology, met name tot uitdrukking komend in een stijgende instroom van (buitenlandse) studenten in bachelor-, masteren ontwerpersopleidingen en toenemende studierendementen. Streefgetallen 2007 vs. feitelijke situatie 2003 2007 2003 Instroom in bacheloropleidingen, (van wie direct uit het VWO 1100 900 1048 844) Instroom HBO ers in HBO+- en HBO-schakelprogramma s 425 408 (a) Instroom in masteropleidingen (incl. HBO-doorstromers) (b) (van wie uit het buitenland 1225 200 881 41) (c) Instroom ontwerpersopleidingen 135 123 (e) Aantal bachelordiploma s (d) Aantal masterdiploma s (f) Aantal PDEng-diploma s (in 2003 MTD) (g) 630 780 100 243 672 82 (a) Voor 2003 is ter vergelijking het aantal HBO-abituriënten vermeld dat instroomde in de verkorte programma s van de vijfjarige ingenieursopleidingen. (b) Deze instroom dient te worden gerelateerd aan de instroom van eerstejaars in de P-fase van ingenieurs- c.q. bacheloropleidingen van 3 of meer jaar terug en aan de instroom van HBO-doorstromers 1 of meer jaar terug. (c) Voor 2003 is ter vergelijking ook het aantal studenten in de vijfjarige ingenieursopleidingen meegeteld dat op 1 september 2003 180 of meer studiepunten en op 1 september 2002 minder dan 180 studiepunten had behaald. In dit aantal zijn ook de deelnemers aan de verkorte ingenieursopleidingen begrepen. (d) Dit aantal dient te worden gerelateerd aan de instroom in bacheloropleidingen van 3 of meer jaar terug. (e) Dit aantal is laag omdat 2003 het eerste jaar was waarin instellingsbreed weer kandidaats- c.q. bachelorsdiploma s werden uitgereikt. (f) Dit aantal dient te worden gerelateerd aan de instroom in masteropleidingen van 2 of meer jaar terug. (g) Dit aantal dient te worden gerelateerd aan de instroom in ontwerpersopleidingen van 2 of meer jaar terug. 13

Onderwijs 3.2 Beleidsdoelen 3.2.1 Integrale onderwijsvisie 3.2.2 Kwaliteitszorg/accreditatie De afgelopen jaren heeft de TU/e, mede inspelend op externe ontwikkelingen, gestalte gegeven aan belangrijke onderwijsvernieuwingen. Zo implementeerde ze notebookcomputers met bijbehorende software als standaardinstrumentarium voor alle studenten. Ze voerde onder de noemer Ontwerp Gericht Onderwijs (OGO) nieuwe werkvormen in. Ze verbeterde planmatig de studeerbaarheid van al haar opleidingen. Ze startte tal van projecten ter verbetering van de aansluiting op het VWO. Ze zette de geheel nieuwe opleidingen Biomedische Technologie en Industrial Design op poten. Ze nam voortvarend de ombouw ter hand van de bestaande vijfjarige ingenieursopleidingen tot driejarige bachelor- en tweejarige masteropleidingen. Daarbij nam ze meteen initiatieven om de bacheloropleidingen geleidelijk flexibeler te maken (door te besluiten tot de invoering van een majorminorstelsel, het harmoniseren van structuurkenmerken van opleidingen en het invoeren van gemeenschappelijke vakken) en om naast de reguliere, brede masteropleidingen ook nieuwe, gespecialiseerde masteropleidingen tot ontwikkeling te brengen. Tegelijk startten binnen de universiteit de eerste discussies over de vraag hoe de invoering van de bachelormasterstructuur zou kunnen worden aangegrepen om de opleidingsrendementen te verbeteren. Daarbij kwamen ook onderwerpen op de interne agenda als studievoortgangscontracten, een strenger studievoortgangsregime en bindend studieadvies. Vanuit de politiek kwamen daar recent onderwerpen bij als selectie en differentiatie in kwaliteit (topopleidingen en honours programs) en collegegeld. En intussen leidde het overleg met de technische universiteiten in Delft en Twente in het kader van de totstandbrenging van het Sectorplan Wetenschap & Technologie tot de formulering van het profiel van de ideale ingenieur. Daarbij werd dankbaar gebruik gemaakt van binnen de TU/e ontwikkelde eisen, te stellen aan het academisch gehalte van bachelor- en masteropleidingen in het domein engineering science & technology. Deze academische criteria sluiten goed aan bij eisen waaraan academische opleidingen in de nieuwe accreditatiesystematiek moeten voldoen. Afstemming van de interne kwaliteitszorg op die nieuwe systematiek is inmiddels ook als een belangrijk beleidsthema geïdentificeerd. Bovenstaande opsomming is zeker niet volledig. Ze toont wel aan dat er op onderwijsgebied veel in beweging is, extern en intern. Dat zal de komende jaren zo blijven. Tegen deze achtergrond is binnen de TU/e behoefte ontstaan aan een integrale onderwijsvisie, die als kader kan dienen voor de wijze waarop de universiteit reageert op externe onderwijsontwikkelingen en samenhang brengt in lopende en op te starten onderwijsinnovatieprojecten. Het is de bedoeling op basis van de onderwijsvisie een samenhangend onderwijsvernieuwingsprogramma op te zetten, met daarbinnen onderscheiden projecten. Dat maakt het ook mogelijk, rekening houdend met de spankracht van de organisatie, prioriteiten te stellen en beoogde ontwikkelingen met een hoge prioriteit te stimuleren. 3.2.3 In het kader van de ontwikkeling van de integrale onderwijsvisie zijn met voorrang deelnotities opgeleverd met betrekking tot kwaliteitszorg en verhoging van de studievoortgang en de onderwijsrendementen. Wat kwaliteitszorg betreft streeft de TU/e naar de inrichting van een integraal kwaliteitszorgsysteem, dat voorziet in periodieke evaluatie van opleidingen met raadpleging van studenten, medewerkers, alumni en werkveld en in systematische en verifieerbare implementatie van noodzakelijke verbeteringen. Het systeem moet aansluiten bij de nieuwe Nederlandse accreditatiesystematiek onder auspiciën van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie én bij internationale accreditatieprocedures, specifiek voor technischwetenschappelijke opleidingen (zoals die van de Amerikaanse Accreditation Board for Engineering and Technology). Er zal bovendien worden voorzien in een planmatige en op instellingsniveau gecoördineerde voorbereiding van zelfevaluaties en visitaties waaraan de opleidingen met het oog op accreditatie door de NVAO successievelijk zullen moeten worden onderworpen. In dat kader zal via een quick scan worden vastgesteld in hoeverre de verschillende opleidingen klaar zijn voor de nieuwe visitatie- en accreditatiesystematiek. Daarna zullen de nodige acties worden ondernomen. Het Onderwijs Service Centrum zal de faculteiten daarbij met raad en daad terzijde staan. Zonodig zal de bemensing van het centrum daarvoor worden aangepast. Verder zal ook een inventarisatie worden gemaakt van de (in vergelijking met het verleden hogere) kosten die de nieuwe systematiek voor de TU/e met zich meebrengt. Studievoortgang en onderwijsrendementen Wat de verhoging van studievoortgang en onderwijsrendementen betreft wil de TU/e instellingsbrede uitgangspunten vaststellen die voor de diverse opleidingen verschillend kunnen worden uitgewerkt. Per opleiding zullen er heldere doelen worden geformuleerd qua rendement en studievoortgang en -duur. Voor de toelating tot reguliere bacheloropleidingen wenst de TU/e geen selectie aan de poort. Zij wil potentiële studenten helpen zelf een verantwoorde, realistische studiekeuze te maken en hecht aan de selectiefunctie van de propedeusefase van de opleidingen. Aan de poort van masteropleidingen zal wel sprake zijn van selectie, behalve vanzelfsprekend bij directe instroom van eigen bachelors (en daarmee formeel gelijkgeschakelden bij andere universiteiten) in zogenaamde doorstroommasters. Overigens ziet de TU/e selectie als een kwalificatie-instrument dat tot doel heeft studenten zo effectief mogelijk te geleiden naar de opleidingstrajecten die het beste passen bij hun ambities én mogelijkheden. Als instrumenten om de studievoortgang en onderwijsrendementen te verhogen ziet de TU/e onder meer heldere voortgangsregels en studievoortgangs- en prestatieafspraken en een adequate begeleiding (inclusief een duidelijke advisering). Of ook bindende studie-adviezen als instrument nodig zijn, zal nog moeten blijken. Op dit moment lijkt dat in ieder geval instellingsbreed niet waarschijnlijk. 14 15

Onderwijs 3.2. 4 Bacheloropleidingen 3.2.5 Eindhoven University College Om de aantrekkelijkheid voor potentiële studenten te vergroten werkt de TU/e planmatig aan de flexibilisering van haar bacheloropleidingen. Daarbij gaat het er vooral om studenten meer mogelijkheden te geven om tussentijds over te stappen van de ene naar de andere opleiding en hun doorstromingsmogelijkheden naar aansluitende masteropleidingen te verbreden. Concreet neemt de TU/e in dit kader de volgende maatregelen. Voor de aanvang van het studiejaar 2007-2008 of zo mogelijk het studiejaar 2006-2007 moeten alle bacheloropleidingen qua jaarindeling zijn overgeschakeld van een trimesternaar een semestersysteem en aan ongeveer dezelfde structuurkenmerken voldoen. De verhouding tussen zogenaamde vakken (colleges en zelfstudie) en casussen (ontwerpgerichte projecten, practica, stages, praktijkopdrachten en dergelijke) en de omvang van vakken en casussen in termen van studiepunten en tijdbeslag zullen dan in alle opleidingen min of meer hetzelfde moeten zijn. Verder zal in alle opleidingen voor de aanvang van het studiejaar 2007-2008 het majorminorstelsel ingevoerd moeten zijn. Dat wil zeggen dat studenten in alle opleidingen dan een keuze moeten kunnen maken uit tenminste drie minors van 30 of meer studiepunten (ECTS). Een minor maakt integraal onderdeel uit van de bacheloropleiding en dient in het tweede en/of derde jaar te worden geprogrammeerd. Vrije (dat wil zeggen door studenten zelf samengestelde) minors zijn alleen toelaatbaar voorzover de bacheloropleiding deze goedkeurt. Ze zullen moeten passen in het kader van een hoogwaardige technischwetenschappelijke opleiding. Het gaat hier dus om vrijheid in gebondenheid. Tot slot is het de bedoeling vóór september 2007 in de diverse clusters van min of meer verwante bacheloropleidingen gestalte te hebben gegeven aan enkele gemeenschappelijke vakken. In lijn met het streven naar flexibilisering van de bacheloropleidingen zal de zelfstandige bacheloropleiding Installatietechnologie met ingang van het studiejaar 2005-2006 geen nieuwe studenten meer toelaten en vervolgens geleidelijk worden afgebouwd. Bachelorstudenten Bouwkunde die zich specifiek willen voorbereiden op instroom in de masteropleiding Building Services, krijgen de mogelijkheid een minor Installatietechnologie te volgen. Bezien zal worden of ook bachelorstudenten Elektrotechniek en Werktuigbouwkunde zich via een minor Installatietechnologie specifiek kunnen kwalificeren voor instroom in de masteropleiding Building Services. In het kader van het internationaliseringsbeleid zullen alle bacheloropleidingen stimuleren dat geïnteresseerde studenten een betekenisvol opleidingsonderdeel in het buitenland volbrengen. Op dit terrein zal de TU/e afspraken maken met buitenlandse partneruniversiteiten, bijvoorbeeld over wederzijdse erkenning van vakken en minors. De Engelstalige bacheloropleiding Industrial Design zal zich er de komende jaren voor inspannen meer studenten uit het buitenland (met name België en Duitsland) aan te trekken. Gemikt wordt op circa 25 buitenlandse eerstejaars studenten in het studiejaar 2007-2008. 3.2.6 De TU/e wil op korte termijn onderzoeken of het mogelijk is haar positie op de nationale en internationale hoger onderwijsmarkt te versterken door naast de reguliere disciplinegebonden bacheloropleidingen een brede Engelstalige bacheloropleiding in Engineering Science & Technology aan te gaan bieden. Onderdeel van dit onderzoek is de vraag of het opportuun is een dergelijke opleiding aan te bieden in de setting van een eventueel tot stand te brengen Eindhoven University College of Engineering Science & Technology, dat zich specifiek zou richten op studenten uit binnen- en buitenland die welbewust kiezen en gemotiveerd zijn voor een brede, internationaal georiënteerde bacheloropleiding in Engineering Science & Technology die hoge eisen stelt aan de deelnemers. Een uitdagend en internationaal studieklimaat en hoge prestaties zouden binnen zo n College de norm zijn. Daarom zal er mogelijk ook sprake zijn van selectie aan de poort om de geschiktheid van studenten voor een dergelijke veeleisende, brede opleiding vast te kunnen stellen. Het brede karakter impliceert dat de opleiding inhoudelijk focust op de gemeenschappelijke wetenschappelijke basis van alle ingenieurswetenschappen en daarnaast een oriëntatie biedt op verschillende toepassingsgebieden. Via een minor zouden de studenten zich moeten kunnen specialiseren op één toepassingsgebied. De afgestudeerden zouden in principe door moeten kunnen stromen naar verschillende masteropleidingen (ook bij andere vooraanstaande binnen- en buitenlandse universiteiten). Ook qua onderwijskundige en didactische aanpak zou de mogelijke nieuwe opleiding vernieuwend moeten zijn en als zodanig een inspiratiebron moeten vormen voor het aantrekkelijker maken van het (voorbereidend) wetenschappelijk onderwijs in de bèta- en technologiedisciplines. Niet uitgesloten moet worden dat ter compensatie van door de universiteit te leveren extra inspanningen een hoger collegegeld moet worden gevraagd dan het reguliere. De toegankelijkheid voor geschikte studenten zal dan echter moeten worden gewaarborgd door een adequaat beurzenstelsel. Uit het onderzoek moet ook duidelijk worden of de beoogde opleiding jaarlijks 75 eerstejaars studenten kan aantrekken, van wie tenminste een derde uit het buitenland. Randvoorwaarde is dat het daarbij goeddeels zou moeten gaan om studenten die anders niet voor een opleiding aan de TU/e zouden kiezen. Wat de instroom vanuit het VWO betreft zou de opleiding nadrukkelijk ook instroommogelijkheden moeten bieden aan en aantrekkelijk moeten zijn voor abituriënten met het profiel natuur en gezondheid. Tot slot zal in het onderzoek de financiële haalbaarheid van het boogde College en de beoogde opleiding moeten worden nagegaan. Het is de bedoeling in 2005 op basis van de onderzoeksresultaten een beslissing te nemen over het al of niet realiseren en de eventuele opzet van de opleiding en het College. Aansluiting VWO-WO De TU/e stelt zich tot doel in hechte samenwerkingsverbanden met VWOscholen in met name Zuid-Nederland projectmatig te werken aan verbetering van de aansluiting tussen het VWO en de eigen bacheloropleidingen en aan het 16 17

Onderwijs 3.2.7 aantrekkelijker maken van het onderwijs in de exacte vakken. Zij voelt zich daarbij overigens in de wielen gereden door het beleid van de overheid, dat er immers toe leidt dat de verplichte onderdelen van de profielen Natuur en Techniek en Natuur en Gezondheid op zich een minder adequate voorbereiding bieden op een TUbacheloropleiding. Van de nood een deugd makend zal de TU/e ernaar streven dat de door de overheid beoogde grotere keuzevrijheid voor leerlingen en scholen wordt benut om binnen beide VWO-profielen specifieke leerwegen en keuzepakketten te realiseren voor leerlingen met interesse in een technischwetenschappelijke opleiding. Daarbij zullen scholen (met name in Zuid-Nederland) die zich met dergelijke leerwegen en keuzepakketten (bijvoorbeeld als Technasium ) willen profileren, door de TU/e van harte worden ondersteund. Door met deze en andere scholen voor VWO in Zuid-Nederland samen te werken wil de TU/e bevorderen dat meer leerlingen een bètaprofiel en aansluitend een vervolgopleiding aan de TU/e kiezen. Bovendien wil de universiteit langs deze weg VWO-leerlingen met interesse in technologie stimuleren om direct voor een universitaire opleiding te kiezen en niet voor een omweg via het HBO. Overigens zal nog in 2004 via de internetsite van de universiteit op experimentele basis een toetsingsinstrument beschikbaar komen waarmee VWO-leerlingen hun geschiktheid en motivatie voor TU/e-bacheloropleidingen gericht kunnen onderzoeken. Het instrument zal op basis van de ermee opgedane ervaringen verder worden verbeterd. De TU/e zal zich er daarnaast voor inspannen haar bacheloropleidingen zo goed mogelijk af te stemmen op de onderwijsdidactische aanpak binnen het VWO en op (verschillen in) het kennis- en competentieniveau van VWO-abituriënten in de profielen Natuur en Techniek en Natuur en Gezondheid. De in de toekomst steeds meer gedifferentieerde studenteninstroom zal nieuwe eisen stellen aan het onderwijs in de aanvangsmaanden van de bacheloropleidingen. De TU/e zal hierop pro-actief inspelen. Dat moet ertoe leiden dat minder studenten in de beginfase van de opleiding uitvallen en dat het rendement van de bacheloropleidingen geleidelijk groeit in de richting van 70 %. Meer instroom en een hoger rendement moeten leiden tot een groter aantal afstuderende bachelors per jaar. Masteropleidingen De TU/e heeft ervoor gekozen de ombouw van haar bestaande ongedeelde, vijfjarige ingenieursopleidingen in bachelor- en masteropleidingen te benutten om het onderwijsaanbod op masterniveau bij enkele opleidingen op te splitsen in meerdere masteropleidingen. Daardoor is het aantal masteropleidingen groter dan het aantal ongedeelde opleidingen dat de TU/e in het verleden aanbood, en kunnen potentiële masterstudenten uit een grotere verscheidenheid aan masteropleidingen een keuze maken. Daarnaast is er veel zorg besteed aan het definiëren van specialisaties binnen de masteropleidingen en aan het ontwikkelen van negen nieuwe, goeddeels interdisciplinaire specialisaties, die - zo mogelijk - worden verzelfstandigd tot afzonderlijke masteropleidingen. Omdat de TU/e voor deze negen profilerende specialisaties vooruitlopend daarop al meteen expliciet studenten wil werven in binnen- en buitenland, worden deze op de onderwijsmarkt geïntroduceerd alsof het al zelfstandige masteropleidingen zijn. Daarbij wordt echter standaard de kanttekening geplaatst dat de formele status vooralsnog die is van een specialisatie binnen één of meer masteropleidingen. Voor vijf van deze nieuwe specialisaties beoogt de TU/e nu al een positie als zelfstandige masteropleiding in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs. Zij zullen met het oog daarop nog in 2004 voor toetsing als nieuwe opleiding worden voorgelegd aan de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie en vervolgens ter erkenning aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het betreft hier de specialisaties: Embedded Systems; Sustainable Energy Technology; Construction Management and Engineering; Systems and Control; en Nano-Engineering. In het Sectorplan Wetenschap & Technologie is overigens met de technische universiteiten in Delft en Twente afgesproken dat op de onderhavige gebieden, zodra dat wettelijk mogelijk is, gezamenlijke landelijke masteropleidingen aangeboden zullen worden. De betreffende TU/e-opleidingen zullen dan in deze landelijke opleidingen worden geïntegreerd. Ten aanzien van de overige vier nieuwe, profilerende specialisaties beslist de TU/e zo snel mogelijk of ze voor verzelfstandiging tot afzonderlijke masteropleidingen zullen worden voorgedragen. Dat zal met name afhangen van de vraag of deze specialisaties duurzaam een instroom van tenminste 20 studenten weten aan te trekken. Het betreft hier: Information Security Technology; Broadband Telecommunication Technologies; Polymers; en Fluid and Solid Mechanics. Overigens is het de bedoeling in het aanbod aan (specialisaties binnen) masteropleidingen geleidelijk steeds meer de facultaire onderzoekssterktes en interfacultaire onderzoeksprioriteiten zichtbaar te maken (zie hoofdstuk 4 Onderzoek). Verder zal de TU/e alle masteropleidingen en profilerende specialisaties toetsen aan het criterium dat ze duurzaam een jaarlijkse instroom van tenminste 20 studenten moeten realiseren. Met ingang van het studiejaar 2004-2005 zullen alle masteropleidingen (met uitzondering van de lerarenopleidingen en de bouwkundemasteropleidingen Architecture, Building and Planning en Building Services ) formeel het Engels als voertaal hanteren voor nieuw instromende studenten. Een jaar later wordt het Engels ook voertaal voor nieuwe studenten in de bouwkundemasteropleidingen. Alle masteropleidingen (inclusief de profilerende specialisaties) worden actief op de Nederlandse èn de internationale hoger onderwijsmarkt gepresenteerd. Gerichte werving van buitenlandse masterstudenten zal op instellingsniveau in eerste instantie vooral plaatsvinden in Azië (met name China) en in zich snel ontwikkelende landen als Turkije. Daarnaast worden zowel op instellings- als op facultair niveau relaties met buitenlandse universiteiten (bijvoorbeeld in een Europees universitair netwerk als Cluster) benut om studenten aan te trekken. 18 19

Onderwijs 3.2.8 Alle TU/e-bacheloropleidingen zullen drempelloos toegang bieden tot tenminste één van de eigen masteropleidingen. Het streven is er echter op gericht de toegankelijkheid van de masteropleidingen te verbreden. Dat gebeurt door het aanbieden van op masteropleidingen afgestemde minors in de bacheloropleidingen en van speciale deficiëntieprogramma s, waarmee bachelors zich alsnog kunnen kwalificeren voor de toelating tot de - niet direct aansluitende - masteropleiding van hun keuze. Deze deficiëntieprogramma s hebben net als de minors een omvang van 30 studiepunten (ECTS). In het kader van het internationaliseringsbeleid zal worden gestimuleerd dat zoveel mogelijk masterstudenten met de Nederlandse nationaliteit een betekenisvol opleidingsonderdeel in het buitenland volbrengen. Met buitenlandse partneruniversiteiten zullen in dit perspectief afspraken worden gemaakt over joint masterprograms en uitwisselingsprojecten. Doorstroom HBO-bachelors Hogescholen de mogelijkheid door te stromen naar de eerstegraads lerarenopleiding van de TU/e. Ingenieurs kunnen binnen het VWO als bruggenbouwers tussen theorie en praktijk en tussen wetenschap en toepassing belangrijke impulsen geven aan het aantrekkelijker maken van het onderwijs in de exacte vakken. Ze kunnen ertoe bijdragen dat binnen het VWO in samenwerking met technische universiteiten speciale leerwegen en keuzepakketten ontwikkeld worden voor leerlingen, die zich willen voorbereiden op een technischwetenschappelijke opleiding. Deze leerwegen en keuzepakketten moeten een soepele overgang van het VWO naar TUopleidingen bevorderen. Omdat de belangstelling voor technische en exacte vakken ook al in de onderbouw van het VWO moet worden gestimuleerd, gaat de TU/e haar bachelorstudenten de mogelijkheid bieden een educatieve minor te volgen. De studenten die daarvoor kiezen, kunnen vervolgens bij de tweedegraads lerarenopleidingen van de Fontys Hogescholen via een duaal traject hun tweedegraads lesbevoegdheid in wis-, natuurof scheikunde of informatica verwerven. 3.2.9 De omvang van de externe studenteninstroom in de masteropleidingen is in belangrijke mate afhankelijk van een succesvolle doorstroom van HBO-bachelors. In het studiejaar 2003-2004 konden HBO-bachelors voor het laatst instromen in de zogenaamde verkorte programma s binnen de oude ongedeelde vijfjarige ingenieursopleidingen. Met ingang van het studiejaar 2004-2005 moeten zij in kunnen stromen in aan hun HBO-opleiding verwante masteropleidingen. Om te kunnen voldoen aan de toelatingseisen van de TU/e-masteropleidingen zullen HBO-doorstromers tijdens de laatste fase van hun HBO-opleiding een door of namens de TU/e verzorgd HBO+-programma moeten volgen of na afronding van hun HBO-opleiding een door de TU/e verzorgd schakelprogramma. In dit kader is recent met de Fontys Hogescholen en met Avans Hogeschool een overeenkomst afgesloten inzake HBO+-programma s voor studenten van deze instellingen die door willen stromen naar masteropleidingen van de TU/e. Waar zinvol en mogelijk gaat de TU/e ook met andere hogescholen dergelijke overeenkomsten aan. Lerarenopleidingen De TU/e vindt het voor het stimuleren van de belangstelling van jongeren voor technologische opleidingen en beroepen van groot belang dat er meer technischwetenschappelijk opgeleide academici als docent in het VWO gaan werken. Meer ingenieurs voor de klas is dan ook het doel dat ten grondslag ligt aan het streven de eerstegraads lerarenopleidingen van de TU/e in samenwerking met Fontys Hogescholen en in samenspraak met de beide andere technische universiteiten in ons land te versterken en meer leraren op te gaan leiden. De bestaande opleidingen worden samengevoegd tot één Master of Education met daarbinnen specialisaties voor wis-, natuur- en scheikunde. Daarnaast is het de bedoeling een specialisatie in de informatica te realiseren. Er wordt gestreefd naar zo flexibel mogelijke doorstroommogelijkheden vanuit de eigen bacheloropleidingen naar de Master of Educationopleiding. Verder krijgen ook specifieke groepen abituriënten van Fontys 3.2.10 3.2.11 Academische criteria De TU/e hecht eraan dat haar bachelor- en masteropleidingen zich aantoonbaar onderscheiden van vergelijkbare opleidingen in het HBO doordat ze voldoen aan expliciet geformuleerde academische criteria. Het Platform Academische Vorming binnen de universiteit heeft deze criteria ontwikkeld. Ze zijn inmiddels in het kader van het Sectorplan Wetenschap & Technologie ook door de technische universiteiten in Delft en Twente aanvaard als eisen waaraan hun technischwetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen moeten voldoen. Op basis van de criteria wordt het academisch profiel van alle TU/e-opleidingen onderzocht. Verder wordt samen met de universiteiten van Nijmegen en Gent een evaluatie-instrument ontwikkeld en ingevoerd waarmee op basis van bijvoorbeeld een essay-opdracht ( university paper ) getoetst kan worden in hoeverre studenten zich de beoogde academische competenties daadwerkelijk hebben eigen gemaakt. De resultaten van zowel programma- als studentevaluaties kunnen - waar nodig - worden benut om het academisch gehalte van opleidingen te versterken. Ter stimulering van de academische vorming van studenten biedt de TU/e overigens ook enkele specifieke universiteitsbrede collegereeksen als keuzevak aan. Kwaliteits- en collegegelddifferentiatie Hiervoor is al opgemerkt dat de TU/e speciaal voor zeer getalenteerde binnen- en buitenlandse studenten in de setting van een Eindhoven University College een selectief toegankelijke, brede Engelstalige bacheloropleiding in Engineering Science & Technology wil realiseren. Aan de deelnemers zal mogelijk een hoger collegegeld in rekening worden gebracht dan aan studenten van reguliere bacheloropleidingen. De TU/e zal alleen al in deze context dus graag gebruik maken van (experimentele) 20 21

Onderwijs mogelijkheden tot selectie en kwaliteits- en collegegelddifferentiatie. Zij zal zich daarnaast ook beraden op de mogelijkheden om aan zeer getalenteerde bachelor- en/of masterstudenten bovenop de reguliere opleidingsprogramma s speciale selectief toegankelijke honours programs aan te bieden. Daarbij wordt ook gedacht aan de mogelijkheid twee opleidingen te combineren. Verder zal de TU/e bezien of het wenselijk en mogelijk is door excellerende onderzoeksgroepen selectief toegankelijke internationale topmasteropleidingen te laten verzorgen. In dit kader zal ook worden gekeken naar de vraag of voor dergelijke programma s en opleidingen een hoger collegegeld zal moeten worden geheven dan voor het reguliere aanbod. Collegegelddifferentiatie is wat de TU/e betreft verder alleen aan de orde bij speciale doelgroepen (zo zal het collegegeld voor masterstudenten van buiten de Europese Economische Ruimte fors worden verhoogd tot tenminste 8.000 euro op jaarbasis), speciale programma s (zoals duale en deeltijdprogramma s) en voor niet door de overheid bekostigde opleidingen. 3.2.13 De TU/e is er geen voorstander van de graad Professional Doctorate aan andere opleidingstrajecten en/of verkorte promotietrajecten te verbinden. Zij wil deze voorbehouden voor de alumni van de tweejarige postinitiële opleidingen tot technologisch ontwerper. Bevordering ondernemerschap De TU/e vindt het van essentieel belang haar studenten te inspireren tot een ondernemende attitude. In het kader van het TU/e Innovation Lab (zie paragraaf 5.2) streeft zij ernaar in de curricula zowel standaard als via optionele onderdelen meer aandacht te besteden aan zaken als kennisvalorisatie, innovatie (-management), ondernemerschapsvaardigheden en business planning. Daartoe zullen - waar mogelijk in samenwerking met de beide andere technische universiteiten - bestaande onderwijsmodules breder worden ingezet en nieuwe modules worden ontwikkeld en geïmplementeerd. De TU/e acht collegegeldverlaging geen goed instrument voor het stimuleren van de instroom van studenten in technischwetenschappelijke opleidingen, zeker niet als hoge kwaliteit van opleidingen in het verlengde van het overheidsbeleid als motief gaat gelden voor een hoger collegegeldtarief. Internationaal gezien behoren alle opleidingen van de TU/e tot het kwalitatieve topsegment van de markt, hetgeen juist een hoger collegegeldtarief zou rechtvaardigen. De TU/e verwacht voor het stimuleren van de studenteninstroom daarom meer heil van een ruimere en meer zekerheid biedende studiefinancieringssystematiek. Een aantrekkelijk leenstelsel met een specifieke schenkingscomponent voor technischwetenschappelijke opleidingen zou de drempel om voor deze opleidingen te kiezen aanzienlijk kunnen verlagen. Datzelfde geldt ook voor het op ruime schaal aanstellen van studenten als juniorresearcher of studentassistent (zie hierover paragraaf 6.2 onder het kopje Inschakelen studenten ). De TU/e zal voor beide opties dus pleiten in de richting van de politiek. 3.2.14 ICT in het onderwijs Tot slot is het op onderwijsgebied de bedoeling een samenhangend plan te ontwikkelen om met behulp van state-of-the-art informatie- en communicatietechnologie de effectiviteit en doelmatigheid van het onderwijs te vergroten. Enkele jaren terug nam de TU/e een voorsprong op alle andere universiteiten door notebookcomputers met bijbehorende software als standaard instrumentarium voor alle studenten in te voeren. Inmiddels worden op facultair niveau ook (experimentele) ervaringen opgedaan met een in eigen huis ontwikkeld elektronisch leeromgevingssysteem en met vormen van afstandsleren. Moderne media en communicatiemiddelen worden tevens ingezet om studenten de mogelijkheid te geven on-line en live in groepen samen te werken met studenten in het buitenland. Het is nu zaak een en ander in te passen in een samenhangend ICT-beleid ten aanzien van het onderwijs, afgestemd op de integrale onderwijsvisie van de TU/e. 3.2.12 Opleidingen tot technologisch ontwerper De invoering van het bachelormastersysteem noodzaakt tot een herpositionering van de tweejarige postinitiële opleidingen tot technologisch ontwerper. Binnen het bedrijfsleven wordt er veel waarde aan gehecht dat er meer technologisch ontwerpers voor de arbeidsmarkt beschikbaar komen. De TU/e wil daarop inspelen met vitale ontwerpersopleidingen die afgestemd zijn op de wensen van het bedrijfsleven en aansluiten bij de onderzoeks- en ontwerpzwaartepunten van de universiteit. Aan afgestudeerden wordt met ingang van 2004 in plaats van de graad Master of Technological Design (MTD) de nieuwe graad Professional Doctorate in Engineering (PDEng) toegekend. Deze stemt beter overeen met het karakter en het niveau van de ontwerpersopleidingen en voorkomt verwarring met reguliere MScopleidingen. Een effectief wervingsbeleid moet voorzien in voldoende deelnemers uit binnen- en vooral ook buitenland. 3.2.15 Continuing education De TU/e wil haar positie op de markt voor continuing education de komende jaren versterken. In dat kader is de TU/e Postgraduate School recent gefuseerd met TIAS, het instituut voor continuing education van de Universiteit van Tilburg, waarmee ze nu samen de TIAS Business School vormt. Twintig procent van de aandelen van deze BV zijn in handen van de TU/e Holding. Via TIAS Business School denkt de TU/e een bredere en grotere markt te kunnen bedienen. De eigen alumni blijven op het terrein van de continuing education overigens de meest preferente doelgroep. Dat past ook in het streven van de universiteit de banden met de eigen alumni de komende jaren stevig aan te halen. 22 23

onderzoek 4.1 Kernambitie onderzoek 4Een vooraanstaande positie in de internationale wetenschappelijke wereld op een beperkt aantal strategisch gekozen gebieden binnen het domein engineering science & technology, met name tot uitdrukking komend in: handhaving van de toppositie qua science citation impact in universiteitsrankings van de Europese Unie; een hogere gemiddelde visitatiescore; een stijgend aantal promoties per jaar; toenemende inkomsten via de tweede en derde geldstroom en uit Europese onderzoeksfondsen. Streefgetallen 2007 vs. feitelijke situatie 2003 Aantal promoties (tussen haakjes het aantal op proefontwerp) Positie op ranglijst EU-universiteiten op basis science citation impactscore Gemiddelde visitatiescore op programmaniveau (volgens Standard Evaluation Protocol) Tweede geldstroom (in miljoenen euro s 2004) Derde geldstroom (in miljoenen euro s 2004) waarvan Europese geldstroom (in miljoenen euro s 2004) (na middeling toegekende middelen over looptijd projecten) 2007 140 ( 7) top 3 4 12,5 36 5 (a) 2003 126 ( 3) top 3 3 11,2 33,3 4,5 (b) (a) Is gelijk aan 4,5 in het oude visitatiesysteem (b) Is gelijk aan 4 in het oude visitatiesysteem 25

Onderzoek 4.2 Beleidsdoelen 4.2.1 Strategisch onderzoeksbeleid Om tot een meer strategisch onderzoeksbeleid te komen is de TU/e enkele jaren terug in lijn met haar missie gestart met een proces van onderzoeksfocussing. Daarin gaat het er vooral om vast te stellen welke gebieden de hoogste prioriteit moeten krijgen bij het inzetten van stimuleringsgelden en het doen van investeringen in infrastructuur. Dit zijn de gebieden waarop de TU/e in de internationale wetenschappelijke wereld een vooraanstaande rol wil spelen en vooral in eigen land betekenisvolle impulsen denkt te kunnen geven aan de kennisintensieve industrie en andere maatschappelijke sectoren met een hoge of zich snel ontwikkelende technologie-intensiteit. Op deze gebieden wil de TU/e zich ook internationaal profileren in de concurrentieslag om onderzoeksgelden en de beste onderzoekers, studenten en promovendi. Het proces verloopt onder regie van het College van Bestuur zoveel mogelijk bottom up. In de eerste fase van het proces draaide het vooral om het concentreren van het onderzoek binnen faculteiten op facultaire onderzoekssterktes, alsmede op afbouw van daarbuiten vallende activiteiten en vrijkomende leerstoelen. Gemiddeld werd per faculteit gekozen voor drie onderzoekssterktes. Het resultaat is te zien in onderstaand overzicht. Daarbij dient te worden beseft dat dit een momentopname is in een continu proces dat gekenmerkt wordt door de dynamiek, die de wetenschap eigen is. Technische natuurkunde (TN) (Nano-engineering of) Functional Materials Plasma and Radiation Physics of Transport in Fluids Technologie management (TM) Technological Change, Innovation Policy and Management Operations Management Human-Technology Interaction Werktuigbouwkunde (W) Computational and Experimental Mechanics Dynamic Systems Design Thermo Fluids Engineering Wiskunde en informatica (W&I) Quality Software Interactive Information Systems Industrial and Applied Mathematics Industrial design (ID) Designed Intelligence User-Centered Engineering Overzicht facultaire onderzoekssterktes (voorjaar 2004) Biomedische technologie (BMT) Biomechanics and Tissue Engineering Molecular Bio-engineering and Molecular Imaging Biomedical Imaging and Modeling Bouwkunde (B) Comfort Technology and Design Building Design and Engineering Design & Decision Support Systems Urbanism and Management Elektrotechniek (E) Broadband Communication Technology Mixed-signal Embedded Architectures Adaptive Systems Scheikundige technologie (ST) Molecular Catalysis and Reaction Design Macromolecular and Organic Chemistry Polymers and Functional Materials Process and Product Engineering Interfacultaire onderzoeksprioriteiten (voorjaar 2004) In fase twee is bezien welke de belangrijkste interfacultaire onderzoeksprioriteiten zijn. Hierbij gaat het om interdisciplinaire onderzoeksgebieden waaraan gemiddeld drie tot vijf faculteiten vanuit facultaire onderzoekssterktes bijdragen leveren en waarop gezamenlijk doorbraken zijn te bereiken. Op sommige heeft de TU/e al een vooraanstaande positie, op andere wordt het bereiken van zo n positie belangrijk en mogelijk geacht. Op dit moment gelden de hierna opgesomde gebieden als interfacultaire onderzoeksprioriteiten (met tussen haakjes de leidende faculteit), overigens met ook hier de kanttekening dat de situatie in beweging blijft. Biomedical Engineering Sciences (BMT) Nano-engineering of Functional Materials and Devices (TN) Dynamics of Fluids and Solids (W) Catalysis and Process Engineering (ST) Polymer Science and Technology (ST) Broadband Telecommunication Technologies (E) Science and Engineering of Embedded Systems (W&I) Business Process Engineering and Innovation (TM) Ambient Intelligence (ID) Comfort Technology and Design (B) 26 27

Onderzoek Onderzoeksprofiel TU/e (voorjaar 2004) In fase drie zijn op basis van de facultaire onderzoekssterktes en de interfacultaire onderzoeksprioriteiten drie onderzoeksclusters benoemd, die samen het potentiële onderzoeksprofiel van de TU/e vormen. In onderstaand overzicht worden deze clusters opgesomd met daarbij tussen haakjes de interfacultaire prioriteitsgebieden waaruit ze putten. Biomedical Technologies (Biomedical Engineering Sciences en delen van Nano-engineering of Functional Materials and Devices, Dynamics of Fluids and Solids, Catalysis and Process Engineering, Polymer Science and Technology) Adaptive Systems (Broadband Telecommunication Technologies; Science and Engineering of Embedded Systems; Business Process Engineering and Innovation; Ambient Intelligence; Comfort Technology and Design) New Materials (Nano-engineering of Functional Materials and Devices; Dynamics of Fluids and Solids; Catalysis and Process Engineering; Polymer Science and Technology) Het tot nu toe doorlopen proces en de uitkomsten daarvan zijn beschreven in een publicatie Research profile TU/e, die inmiddels is besproken met de Universiteitsraad en met de leiders van de onderzoeksteams binnen de TU/e. Daarnaast is advies ingewonnen van technologiemanagers van grote industriële ondernemingen en van Nederlandse en buitenlandse toponderzoekers. Ook wordt een en ander bezien in het kader van de door de overheid gearticuleerde nationale onderzoeksambities. Op basis van de besprekingen en beschouwingen zullen eind 2004 beleidsconclusies worden getrokken over het onderzoeksprofiel, waarmee de universiteit zich vervolgens nationaal en internationaal onderscheidend op de kaart wil zetten, en over het strategisch onderzoeksbeleid. Daarbij gaat het er vooral om te bepalen welke facultaire onderzoekssterktes en interfacultaire onder-zoeksprioriteiten voorrang dienen te krijgen bij het toekennen van extra centrale stimuleringsgelden, het aanstellen van universiteitshoogleraren (zie paragraaf 8.2 onder het kopje Personeel en organisatie ) en het maken van keuzes inzake investeringen in infrastructuur. Het gekozen onderzoeksprofiel zal vervolgens in 2005 worden ingebracht in het overleg dat de drie technische universiteiten dan zullen voeren over hun onderzoeksprofielen. Met name op overlappende terreinen zal afstemming worden gezocht. In eigen huis zal het onderzoeksprofiel tot uitdrukking moeten komen in de strategische onderzoeksplannen van de faculteiten. Deze plannen dienen een beschrijving te geven van de facultaire visie op de toekomstige ontwikkelingen binnen het eigen expertisegebied en de gevolgen daarvan voor de eigen onderzoeks- 4.2.2 sterktes en op de eigen bijdragen aan de interfacultaire onderzoeksprioriteiten. Dit zal tot uitdrukking moeten komen in onder andere beleid ten aanzien van leerstoelen, benoemingen en investeringen in onderzoeksinfrastructuur. Overigens moet het facultaire onderzoeksbeleid afgestemd worden met dat van de beide andere technische universiteiten. De plannen zullen een vierjarige periode beslaan en jaarlijks worden bijgesteld. Het College van Bestuur zal de strategische onderzoeksplannen van de faculteiten toetsen aan het strategisch onderzoeksbeleid. Plannen die in het beleid passen, komen in principe in aanmerking voor gericht in te zetten extra centrale middelen ter stimulering van de facultaire bijdragen aan interfacultaire onderzoeksprioriteiten en profilerende onderzoeksclusters op instellingsniveau. Het College van Bestuur zal daarbij vooral mikken op het bevorderen van excellentie binnen deze onderzoeksdomeinen. De financiële ruimte voor gerichte onderzoeksstimulering zal moeten ontstaan door het afbouwen van de bestuurlijke stimuleringsgelden voor (de participatie in) onderzoeksscholen (waartoe al is besloten) en door het verwerven van extra externe middelen. De faculteiten zullen zelf verantwoordelijk zijn voor het zoeken van de juiste balans tussen de eigen onderzoekssterktes en de interfacultaire onderzoeksprioriteiten waaraan zij bijdragen. College van Bestuur en faculteiten leggen hun afspraken over de uitvoering van de facultaire plannen en de financiële bijdragen van bestuurszijde vast in overeenkomsten, die bepalend zijn bij de jaarlijkse begrotingsopstelling. Financiële ruimte die op facultair niveau vrijkomt door onderzoek af te bouwen dat buiten de eigen onderzoekszwaartepunten valt, kunnen faculteiten zelf inzetten voor het versterken van die eigen zwaartepunten. In totaal is in de periode 2004-2007 een reallokatie voorzien van ongeveer 8 tot 10 procent van de totale onderzoeksmiddelen. Kwaliteitszorgsysteem Het bevorderen van excellentie op gekozen werkgebieden staat centraal in het onderzoeksbeleid van de TU/e. In dat kader wordt verder gewerkt aan een integraal kwaliteitszorgsysteem om de kwaliteit van het onderzoek planmatig te kunnen bewaken en stimuleren op basis van hoge internationale standaards en benchmarking met vooraanstaande buitenlandse universiteiten en onderzoeksinstituten. De kern van het kwaliteitszorgsysteem wordt gevormd door zelfevaluaties en internationale visitaties, die voldoen aan nationale afspraken (Standaard Evaluatie Protocol) terzake en aan het eigen TU/e-protocol voor onderzoeksvisitaties (dat eind 2004 overigens zal worden vervangen door een gezamenlijk protocol van de drie TU s). In het TU/e-protocol is ook de uit de nationale afspraken voortvloeiende planning opgenomen van zelfevaluaties en visitaties tot en met het jaar 2010. Overigens zal de TU/e in het kader van zelfevaluaties en visitaties voortaan standaard bibliometrisch onderzoek laten doen om de science citation impactscores van groepen en individuele onderzoekers vast te kunnen stellen en te kunnen benchmarken met die van vooraanstaande peers elders. Daarnaast wil de TU/e samen met de 28 29

Onderzoek 4.2.3 andere technische universiteiten tot betrouwbare en internationaal toepasbare kwaliteitsindicatoren proberen te komen voor het beoordelen van de kwaliteit van ontwerp- en valorisatieactiviteiten. ESI technologisch topinstituut onderzoeksprogramma s en -projecten met Europese partners. De TU/e zal haar voornemens met betrekking tot technologische topinstituten overigens inbrengen in het overleg met de beide andere TU s. In dat kader wordt nagegaan of gezamenlijk nieuwe technologische topinstituten kunnen worden opgericht op onderzoeksterreinen die bij alle drie de TU s tot de kern van hun onderzoeksprofiel worden gerekend. Zie hierover verder paragraaf 7.2. Voor de Nederlandse kenniseconomie in het algemeen en voor het technologischindustriële complex in de regio Eindhoven in het bijzonder is het van eminent belang dat het Embedded Systems Institute zo snel mogelijk wordt doorontwikkeld tot een technologisch topinstituut van internationale statuur, waarin kennisinstellingen en ondernemingen met steun van de overheid samenwerken. Voor de TU/e is Science and Engineering of Embedded Systems een van de interfacultaire onderzoeksprioriteiten en als zodanig een belangrijke component in een van de drie profilerende onderzoeksclusters van de TU/e, te weten Adaptive Systems. Het spreekt dus voor zich dat het ESI als technologisch topinstituut voor zijn directe academische verankering sterk is gekoppeld aan de TU/e, waaruit het in eerste instantie ook is voortgekomen. De link naar de High Tech Campus van Philips in Eindhoven staat garant voor een unieke krachtenbundeling. De TU/e zal van haar kant in nauwe samenwerking met onder meer Philips al het mogelijke doen om eraan bij te dragen dat het ESI een internationaal vooraanstaande positie op zijn werkterrein verwerft en als zodanig uit de hele wereld vooraanstaande onderzoekers en technologische ontwerpers en getalenteerde studenten naar de regio weet te trekken. Die studenten kunnen terecht in de gespecialiseerde masteropleiding Embedded Systems die de TU/e verzorgt. Hiermee zijn de ingrediënten aanwezig om van Eindhoven hét Europese expertisecentrum op het terrein van embedded systems te maken. In de periode tot 2007 zullen beslissende stappen worden gezet om deze ambitie waar te maken. 4.2.5 De TU/e handhaaft haar inbreng in het samen met NWO opgerichte instituut Eurandom. Dit op de universiteitscampus gehuisveste Europese onderzoeksinstituut houdt zich bezig met statistiek, waarschijnlijkheidsleer, operations research en de toepassingen daarvan. In de keuze van de onderzoeksonderwerpen gaan wetenschappelijke interesse en mogelijke toepasbaarheid gelijk op. Promoveren op proefontwerp De TU/e profileert zich als een onderzoeksgedreven én ontwerpgerichte universiteit. Daarmee onderstreept zij dat ze bij wil dragen aan het oplossen van de zogenaamde Nederlandse innovatieparadox: vooraanstaand zijn in onderzoek en tegelijkertijd laag scoren in het maatschappelijk en economisch benutten van onderzoeksresultaten. De komende jaren zal de TU/e tegen deze achtergrond de ontwerpgerichtheid van haar wetenschappelijke activiteiten een impuls geven door het promoveren op proefontwerp te bevorderen. Zij streeft daarbij naar een aandeel van tenminste 5 % van het totaal aantal promoties in 2007. Concreet betekent dit dat zij daarvoor in aanmerking komende deelnemers aan haar tweejarige ontwerpersopleidingen zal stimuleren om na het behalen van het Professional Doctorate in Engineering door te gaan voor een promotie op een proefontwerp. De TU/e zal nagaan of hiervoor aanvullende financiering kan worden verworven. 4.2.4 Technologische topinstituten Op dit moment herbergt de TU/e al drie topinstituten: het technologische topinstituut Dutch Polymer Institute en de toponderzoekscholen National Research School Combination Catalysis en National Research Combination Photonics in Communication Technologies. De TU/e zal zich ervoor inspannen dat de continuïteit van de beide tijdelijk gefinancierde toponderzoekscholen zal worden veilig gesteld door deze om te vormen tot publiek-private technologische topinstituten met een wat bredere focus (bijvoorbeeld respectievelijk procestechnologie/katalyse en breedbandcommunicatie/opto-elektronica). Daarin wordt met steun van de overheid gewerkt aan samen met ondernemingen en andere maatschappelijke partijen opgezette en gefinancierde onderzoeksprogramma s. Dat past in het streven het draagvlak voor deze scholen te verbreden en hun marktfunctie te versterken. De TU/e zal verder bevorderen dat zowel het DPI als de beide onderzoekscholen een meer internationale statuur krijgen waardoor ze geleidelijk uit kunnen groeien tot dé Europese expertisecentra op hun eigen domeinen. Dat impliceert dat naar Europese partners zal worden gezocht en naar versterking van samenwerking in 30 31

maatschappelijke dienstverlening 5.1 Kernambitie 5 maatschappelijke dienstverlening Een substantiële bron van kennis, technologie en nieuwe bedrijvigheid in de nationale en regionale kenniseconomie, met name tot uitdrukking komend in stijgende inkomsten uit de derde geldstroom en een stijgend aantal octrooien, licentie-overeenkomsten en spin-offs per jaar. Streefgetallen 2007 vs. feitelijke situatie 2003 Derde geldstroom (in miljoenen euro s 2004) Aantal high tech starters vanuit TU/e Aantal octrooien Aantal lopende licentie-overeenkomsten 2007 36 40 55 30 2003 33,3 10 51 10 33

Maatschappelijke dienstverlening 5.2 Beleidsdoelen 5.2.1 TU/e Innovation Lab 5.2.3 Innovatiedriehoek Eindhoven - Leuven - Aken 5.2.2 De TU/e ziet het als een van haar hoofdtaken te bevorderen dat binnen de universiteit ontwikkelde kennis optimaal wordt benut door bestaande of startende ondernemingen om (nieuwe) bedrijvigheid te genereren. Daartoe intensiveert en bundelt zij al haar activiteiten op het terrein van kennisvalorisatie in het TU/e Innovation Lab. Deze eenheid gaat fungeren als centraal loket voor alle vragen uit het bedrijfsleven en zal de start van nieuwe technologie-intensieve ondernemingen (technostarters) bevorderen en ondersteunen. Ze coördineert de volgende acties binnen de TU/e: het ontwikkelen en implementeren van een universitair octrooi- en licentiebeleid; het realiseren van een integrale incubatorvoorziening voor het stimuleren en ondersteunen van technostarters op basis van TU/e-vindingen (van het scouten en screenen van in potentie vermarktbare vindingen tot aan de daadwerkelijke start van ondernemingen); een en ander in nauwe samenwerking met alle partners in het regionale project Incubator3+ dat in het kader van het Horizonprogramma ter versterking van de regionale economische structuur wordt gerealiseerd; het verbreden en intensiveren van het onderwijsaanbod op het terrein van ondernemerschap en innovatie binnen de universiteit; het uitrollen van een onderzoeksprogramma op het terrein van technostarters (-beleid). Daarbij spant het TU/e Innovation Lab zich ervoor in dat er fondsen tot stand komen voor het vestigen en exploiteren van octrooien en voor het ter beschikking stellen van preseed- en seedcapital aan technostarters. Het doet hiervoor een beroep op subsidieregelingen van de overheid. Samenwerking met bedrijfsleven De TU/e zal de samenwerking op onderzoeksgebied met het bedrijfsleven langs verschillende wegen stimuleren. In paragraaf 4.2 werd al gewezen op het streven naar doorontwikkeling van het Embedded Systems Instititute en de toponderzoekscholen op de terreinen katalyse en fotonica tot publiek-private technologische topinstituten, waarin het bedrijfsleven direct participeert. Verder zal de universiteit in samenspraak met de beide andere technische universiteiten met multinationals en grote technologische ondernemingen lange-termijnkaders afspreken voor strategische samenwerking en met het MKB afspraken maken over een MKBkennisoffensief. Dit zal gebeuren in het kader van het 3TU Innovation Lab (zie paragraaf 7.2). 5.2.4 5.2.5 De TU/e zal de komende jaren actief bijdragen aan gebundelde krachtsinspanningen van overheden, bedrijfsleven en kennisinstellingen om de driehoek Eindhoven - Leuven - Aken te ontwikkelen tot de absolute topinnovatieregio van Europa. Zie hierover verder hoofdstuk 7. Technologiehotspot/brainport Eindhoven De regio Eindhoven dient door de nationale overheid niet alleen in woorden maar ook in daden erkend te worden als dé nationale technologiehotspot c.q. brainport. In de regio blijven overheden, bedrijfsleven en kennisinstellingen de krachten bundelen om de positie als technologiehotspot te versterken en daarvoor concrete steun te verwerven van de rijksoverheid. Daarbij gaat het niet alleen om financiële steun maar ook om prioriteit bij het verbeteren van de infrastructuur (waaronder de bereikbaarheid over de weg en via het openbaar vervoer). De TU/e zal de komende jaren actief blijven participeren in de regionale netwerken. Verder zal ze zich als kartrekker of participant concreet blijven inzetten voor de projecten in het kader van het regionale Horizonprogramma ter versterking van de regionale economische structuur. Cultureel klimaat Als universiteit acht de TU/e het haar verantwoordelijkheid een actieve bijdrage te leveren aan de versterking van het culturele klimaat in de regio Eindhoven. Om als Europees technologiecentrum internationaal bedrijven, instellingen, kenniswerkers en studenten aan te kunnen trekken zal Eindhoven ook haar profiel als cultuurstad moeten versterken. De TU/e probeert daaraan bij te dragen door gerichte stimulansen te geven aan initiatieven op het raakvlak van kunst en technologie en door zich te manifesteren als debat- en ontmoetingsplaats op het raakvlak van technologie, ondernemerschap, kunst en samenleving. Dat moet ook bijdragen aan het streven de eigen studenten en medewerkers een internationaal en academisch, dat wil zeggen intellectueel prikkelend, studie- en werkklimaat te bieden, dat inspireert tot brede persoonlijke ontwikkeling, tot maatschappelijk en cultureel engagement en tot een ondernemende attitude. Het omvangrijke en kwalitatief hoogwaardige Studium Generaleprogramma van de universiteit vervult hierin een essentiële functie, evenals de culturele studentenverenigingen. Geheel in lijn hiermee zullen de komende jaren ook nieuwe impulsen worden gegeven aan de traditionele academische plechtigheden en evenementen (nieuwjaarsbijeenkomst, diesviering, opening academisch jaar, publieksdag en Holst Memorial Lecture). De lezingenreeks Ondernemen en Technologie (door hoogleraren voor ondernemers en andere geïnteresseerden) zal in samenwerking met de Kamer van Koophandel worden voortgezet en verhuizen naar het gebouw Kennispoort, dat op de zuidwesthoek van de campus de samenwerking tussen de universiteit en de regionale samenleving symboliseert. 34 35

studentenvoorzieningen en -dienstverlening 6.1 Kernambitie studenten voorzieningen en dienstverlening 6Een vooraanstaande positie in vergelijking met andere Nederlandse universiteiten qua voorzieningen voor en dienstverlening aan studenten, met name tot uitdrukking komend in een toppositie binnen ter zake doende objectieve rankings van universiteiten, zoals in de Keuzegids Hoger Onderwijs. Streefgetallen 2007 vs. feitelijke situatie 2003 Positie op ranglijst Nederlandse universiteiten in Keuzegids Hoger Onderwijs e.d. Uitbreiding aantal wooneenheden voor studenten etc. ten opzichte van 2004 2007 top 3 500 2003 top 3 nvt 37