GECONSOLIDEERDE TEKST, zoals deze geldt vanaf 10 maart 2014, de datum van inwerkingtreding van wijziging 4

Vergelijkbare documenten
Bouwverordening Gemeente Drimmelen 2016

Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

Bouwverordening. p. 1. Bouwverordening van de gemeente Beemste

Bouwverordening gemeente Goes 2016

Was-wordt-tabel Wijziging Model Bouwverordening. Leeswijzer modelbepalingen

Model Bouwverordening (Laatst gewijzigd: ) (Geconsolideerde versie, geldig vanaf: )

Gemeente Albrandsuuaard

INHOUDSOPGAVE BOUWVERORDENING HELMOND 2006

12 bereikbaarheidseisen Artikel Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de

Bouwverordening 2016 gemeente Rhenen

Bouwverordening inclusief 14e serie wijzigingen

BOUWVERORDENING GEMEENTE IJSSELSTEIN 2012

BOUWVERORDENING (Actueel tot en met de 14e serie wijzigingen MBV VNG) 1 - INLEIDENDE BEPALINGEN. Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen.

Bouwverordening Bladel Model Bouwverordening (incl. 14e serie wijzigingen)

BOUWVERORDENING (Actueel tot en met de 14e serie wijzigingen MBV VNG) 1 - INLEIDENDE BEPALINGEN. Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen.

Bouwverordening

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Bouwverordening Gemeente Leeuwarderadeel BOUWVERORDENING 2016 (vastgesteld bij Raadsbesluit ) Kenmerk nr. 2016/48

GEMEENTEBLAD. Nr Bouwverordening gemeente Leeuwarden juli Officiële uitgave van gemeente Leeuwarden.

Hfdst. 1 Inleidende bepalingen 1 Art. 1.1 Begripsomschrijvingen 1 Art. 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente 2

Bouwverordening Gemeente Leeuwarden 2014

Bouwverordening inclusief 13e serie wijzigingen

HOOFDSTUK 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsbepalingen Artikel 1.2 (vervallen)... 4

BOUWVERORDENING GEMEENTE VOERENDAAL

VASTSTELLING BOUWVERORDENING HAARLEMMERLIEDE EN SPAARNWOUDE (inclusief de 14e serie wijzigingen)

B E S L U I T: Inhoudsopgave. Hfdst. 1 Inleidende bepalingen 7. art. 1.1 Begripsomschrijvingen 1.2 Indeling van het gebied van de gemeente

b. Bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

HOOFDSTUK 2 DE AANVRAAG OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET BOUWEN Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

GEMEENTEBLAD. Nr Bouwverordening Gemeente Leeuwarden

Inhoudsopgave. Indeling van het gebied van de gemeente. De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

Bouwverordening Gemeente Leeuwarden 2012

II.B. De raad der gemeente Delft, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 maart 1993;

Bouwverordening Gemeente Nieuwkoop

BOUWVERORDENING 2010

BOUWVERORDENING GEMEENTE NOORD-BEVELAND T/M 15 E WIJZIGING

vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Bouwverordening Montfoort.

vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Bouwverordening Montfoort.

Bouwverordening van de gemeente Noordenveld

Bouwverordening. 13 e serie wijzigingen

GEMEENTEBLAD. Nr Bouwverordening Inleidende bepalingen

Bouwverordening Gemeente Opmeer 2018

14e serie wijzigingen VNG

Gemeentelijke bouwverordening Dantumadiel E.e.a. n.a.v. de veertiende serie wijzigingen van de modelbouwverordening 1992

GEMEENTEBLAD. Bouwverordening gemeente Maassluis 2012 (incl. 14e serie wijzigingen)

BOUWVERORDENING EIJSDEN-MARGRATEN de wijziging

CVDR. Nr. CVDR168438_1. Bouwverordening Geldrop-Mierlo oktober Officiële uitgave van Geldrop-Mierlo. 1 Inleidende bepalingen

gelet op het advies van de raadscommissie Grondgebiedzaken; Aldus besloten in de openbare vergadering van 18 december 2012.

Model Bouwverordening

Brief aan de leden T.a.v. het college en de raad. 17 april 2018 TLE U Lbr. 18/ Wijziging Bouwverordening per 1 juli 2018

gezien de ledenbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, kenmerk ECGR/U , d.d. 20 september 2011;

Bouwverordening gemeente Eijsden-Margraten 2015

BOUWVERORDENING DER GEMEENTE KERKRADE 1993

Jaar: 2012 Nummer: 32 Besluit: Gemeenteraad 8 mei 2012 Gemeenteblad BOUWVERORDENING HELMOND 2012

(14e wijziging VNG) Bouwverordening gemeente Olst-Wijhe Corsanr.:

1 Inleidende bepalingen

1 INLEIDENDE BEPALINGEN

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 30 oktober 2018;

Bouwverordening Zederik 2005 (incl. 14e serie wijzigingen)

Gemeente Leidschendam-Voorburg Bouwverordening Leidschendam-Voorburg 2016

INHOUD 1 Inleidende bepalingen 6 Artikel 1.1 begripsomschrijvingen 6 Artikel 1.2 Termijnen 6 Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente 6

o bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste o o Bouwverordening gemeente Oisterwijk Inleidende bepalingen

Besluit van de raad van de gemeente Noordwijk van 18 december 2008 (De Zeekant van 21 januari 2009)

Bouwverordening gemeente Boxmeer 2012

GEMEENTEBLAD. Nr Bouwverordening Alphen aan den Rijn Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

GEMEENTEBLAD. Nr BOUWVERORDENING ALPHEN-CHAAM 2015 BOUWVERORDENING ALPHEN-CHAAM 2015

Bouwverordening Lingewaard 2019

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

BOUWVERORDENING (t/m 14 e serie wijzigingen) Tekst en Bijlagen

vast te stellen de navolgende BOUWVERORDENING HOF VAN TWENTE 2012

1 Inleidende bepalingen

BOUWVERORDENING GEMEENTE MOERDIJK...1 Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen...1 Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen...1 Artikel 1.

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 maart 1993;

Afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling. Bouwverordening Diemen 2010

Bouwverordening gemeente Houten, herziening 2012

CVDR. Nr. CVDR158778_1. Bouwverordening gemeente Deurne 2010

- Het Reglement van Orde commissie Beeldkwaliteit (2012) is gepubliceerd in gemeenteblad Gemeenteblad Nijmegen. jaartal/ nummer 2012 / 040

CVDR. Nr. CVDR79766_3. Bouwverordening gemeente Gennep

Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Bouwverordening. gemeente Aalten. Bouwverordening

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 juni 2013, nr. I ; Bouwverordening 2013

CVDR. Nr. CVDR155388_1. Bouwverordening gemeente Aa en Hunze 2012

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 maart 2012;

Bouwverordening gemeente Bunnik 2012 geconsolideerde tekst

Bouwverordening Hilversum 2009 inclusief de 1 e t/m 3 e wijziging

Bouwverordening Enkhuizen bijgewerkt t/m de 14 e

BOUWVERORDENING GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING MEERSTAD

Verordening van de gemeenteraad van Bergen op Zoom houdende de Bouwverordening voor de Gemeente Bergen op Zoom

gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 23 maart 1993; Gelet op artikel 8 van de Woningwet;

BOUWVERORDENING NUTH 2012

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 25 mei 2010;

Inhoudsopgave Inleidende bepalingen De aanvraag bouwvergunning De melding

van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

Gemeenteblad van Almelo

Officiële naam regeling Bouwverordening Gemeente Arnhem 2003 Citeertitel Bouwverordening Gemeente Arnhem 2003 (nr. 1927)

B O U W V E R O R D E N I N G. G e m e e n t e E t t e n - L e u r

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders, d.d. 9 juli 2013;

Bouwverordening gemeente Valkenburg aan de Geul Inclusief 13e serie wijzigingen

Haarlemse Bouwverordening

Besluit van de raad van de gemeente Noordwijk van 18 december (De Zeekant van 21 januari 2009.)

Transcriptie:

CVDR Officiële uitgave van Rotterdam. Nr. CVDR226862_2 3 juli 2018 Gemeenteblad 2010 Gemeenteblad 2010 Bouwverordening Rotterdam 2010 GECONSOLIDEERDE TEKST, zoals deze geldt vanaf 10 maart 2014, de datum van inwerkingtreding van wijziging 4 De raad van de gemeente Rotterdam, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 september 2010, registratienummer 491675; raadsstuk 2010-2188; gelet op artikel 8 van de Woningwet en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; besluit vast te stellen: Bouwverordening Rotterdam 2010 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen 1.2 Termijnen (vervallen) 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente Hoofdstuk 2 De aanvraag bouwvergunning Paragraaf 1Gegevens en bescheiden Vervallen Paragraaf 2Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning Vervallen Paragraaf 3Welstandstoetsing Vervallen Paragraaf 4Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem 2.4.2 Voorwaarden bouwvergunning Paragraaf 5Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen (vervallen) 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling 2.5.2a Bouwen buiten een bestemmingsplan 2.5.3 [vervallen] 2.5.3A [vervallen] 2.5.4 [vervallen] 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn 2.5.9 Bouwen op de weg 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen 2.5.16 Erf bij overige gebouwen 1

2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van een bestemmingsplan 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen Paragraaf 6Voorschriften betreffende brandveiligheidsinstallaties Vervallen Paragraaf 7Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen Hoofdstuk 3 De melding Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, brandveiligheidinstallaties, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte Paragraaf 1Staat van open erven en terreinen Paragraaf 2Staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen Paragraaf 4Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Hoofdstuk 6 Brandveilig gebruik Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen Paragraaf 1Overbevolking Paragraaf 2Staken van het gebruik Paragraaf 3Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen Paragraaf 4Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid Paragraaf 5Watergebruik Paragraaf 6Installaties 2

Hoofdstuk 7a Verblijfsinrichtingen Hoofdstuk 8 Slopen Paragraaf 1Omgevingsvergunning voor het slopen Paragraaf 2Sloopmelding Paragraaf 3Verplichtingen tijdens het slopen Paragraaf 4Vrij slopen Hoofdstuk 9 Welstand Artikel 9.1 De advisering door de Commissie voor Welstand en Monumenten 9.2 Samenstelling van de commissie 9.3 Benoeming en zittingsduur 9.4 Jaarlijkse verantwoording 9.5 Termijn van advisering 9.6 Openbaarheid van vergaderen 9.6a Secretariaat 9.7 Afdoening bij mandaat Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning (vervallen) 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen (vervallen) 10.3 Overdragen vergunningen (vervallen) 10.4 Overdragen mededeling (vervallen) 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen (vervallen) 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften Hoofdstuk 11 Handhaving Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen Artikel 12.1 Strafbare feiten (vervallen) 12.2 12.3 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning (vervallen) 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding 12.6 Slotbepaling Bijlagen: 1. behorende bij artikel 2.5.30 'Capaciteit van parkeergelegenheid in relatie tot de plaats, de omvang en de bestemming van gebouwen' 2. 3. behorende bij artikel 9.1 Reglement van Orde Commissie Welstand en Monumenten Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan onder: 3

- bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in artikel 1.1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikel, burgemeester en wethouders; - bouwbesluit: algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet; bouwtoezicht: degenen, die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet of artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast zijn met het bouwtoezicht; - bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren; - gebruiksoppervlakte: gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit; - hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld; - NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm; - NVN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm; - straatpeil: voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; - weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen. 2. In deze verordening wordt mede verstaan onder: - bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk; - gebouw: een gedeelte van een gebouw. Artikel 1.2 Termijnen Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente 1. Voor de toepassing van deze verordening en de krachtens deze verordening gestelde nadere regels wordt het gebied der gemeente ingedeeld in: a. het bouwgebied A, zoals nader omschreven in het tweede lid; b. het bouwgebied B, zoals nader omschreven in het derde lid; c. het bouwgebied C, zoals nader omschreven in het vierde lid. 2. Het bouwgebied A omvat drie zones en wordt gevormd door de gedeelten van het gebied van de gemeente, die op de bij de verordening behorende kaart geel, blauw of rood zijn gekleurd, met dien verstande, dat met gele kleur de eerste zone, met blauwe kleur de tweede zone en met rode kleur de derde zone wordt aangegeven. 3. Het bouwgebied B wordt gevormd door de gedeelten van het gebied van de gemeente, waarvoor een bestemmingsplan geldt, voor zover deze gedeelten niet tot bouwgebied A behoren. 4. Het bouwgebied C wordt gevormd door de gedeelten van het gebied van de gemeente, die noch tot het bouwgebied A, noch tot het bouwgebied B behoren. Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens Vervallen Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunning aanvragen Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit: 4

a. de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1; b. vervallen; c. indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de verplichting tot het overleggen van een onderzoeksrapportage als bedoeld in artikel 2.4 onder d van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor de toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn. Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de onderzoeksplicht als bedoeld in artikel 2.7 sub c van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen. Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen. Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning Artikel 2.1.7 Bouwregistratie Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning Paragraaf 3 Welstandstoetsing Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk: a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven; b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en - dat de grond raakt, of - waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd. Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4 onder d van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval het bevoegd gezag op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hem bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die wet van oordeel is, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt. Paragraaf 5Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen 5

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen. Artikel 2.5.2.a Bouwen buiten een bestemmingsplan Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen Artikel 2.5.3A Brandweeringang Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn De voorgevelrooilijn is: a. in het bouwgebied langs een wegzijde waaraan reeds is gebouwd: de lijn waarin de gevels van de naastliggende gebouwen zijn opgetrokken, met dien verstande, dat: 1. de bebouwing een gelijkmatig verloop krijgt overeenkomstig de richting van de weg; 2. de voorgevelrooilijn steeds tenminste 5 meter verwijderd blijft van de as van de weg; b. in het bouwgebied langs een wegzijde waaraan nog niet is gebouwd: de grens van de weg; c. in het bouwgebied C: de lijn evenwijdig aan en 25 meter verwijderd van de as van de weg. Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning verplicht is,te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn. Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op: a. onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning verplicht is,die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht: b. andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning verplicht is,die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, te weten: 1. ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten; 2. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg niet meer dan 0,3 m overschrijden. Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn 1. In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag - met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid - de omgevingsvergunning verlenen voor: a. ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil; b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn c. laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden; d. erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 meter overschrijden; e. trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden en ventilatiekanalen, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames anders dan bedoeld zijn in artikel 2.5.7; f. overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken; g. bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving. 2. Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager gebouwd wordt dan: a. 4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg; b. 2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg; 6

en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt. 3. Wanneer de ligging van de voorgevelrooilijn uit het bepaalde in artikel 2.5.5 voortvloeit, kan van het verbod van artikel 2.5.6 bovendien afwijking worden toegestaan ten behoeve van bijzondere gevallen, mits de normale breedte van de weg door de bouw niet zal worden verminderd. Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen voor: a. gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht; b. bouwwerken geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht; vrijstaande winkel- of reclamevitrines; reclametoestellen en draagconstructies voor reclame; andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn. Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken 1. Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst. 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in: de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is toegestaan; de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is toegestaan, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst; de gevallen, bedoeld in het derde lid; bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, en artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen. 3. Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenoverliggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich voor en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m 2 behoeft te zijn. 4. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor: a. gebouwen behorende tot een complex van gebouwen; b. gebouwen met een bijzondere bestemming; c. vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen; d. gebouwen op een handels- en industrieterreinen; e. gebouwen in het bouwgebied C; f. gebouwen in de derde zone; g. gedeelten van naar de weg gekeerde gevels; h. bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onderdeel 3, en artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht bedoelde gebouwen; i. gevallen, waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat; j. gevallen, waarbij de ligging van de voorgevelrooilijn voortvloeit uit het bepaalde in artikel 2.5.5, onder b; k. voor gedeelten van de voorgevel. Artikel 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich: a. in een driehoekig of vierhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan een deel van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen. Dit deel bedraagt in de eerste zone 3/5, in de tweede en derde zone 3/4 en overigens 1/2. Indien meer dan een ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt als straal die van de grootste cirkel. Een en ander vindt steeds zodanige toepassing, dat de afstand tussen voor- en achtergevelrooilijn in geen geval meer dan 15 meter mag bedragen; b. in een bouwblok van andere dan driehoekige of vierhoekige vorm op een afstand van de voorgevelrooilijn, die wordt bepaald met inachtneming van de onder a neergelegde beginselen, nadat zonodig de vorm van het bouwblok tot drie- of vierhoekige vormen is herleid; c. in een terrein, dat niet als bouwblok is aan te merken, op een afstand van 15 meter van de voorgevelrooilijn. 7

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn. Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op: a. kassen en daarmee krachtens artikel 18 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gelijkgestelde bedrijfsgebouwen, een en ander op te richten in het bouwgebied c; b. onderdelen van bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, als bedoeld in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1,van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht; c. onderdelen van bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht; d. andere onderdelen van bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, te weten: ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten; terrassen, bordessen en bordestreden; e. antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15 en 17, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn voor: a. aan- of uitbouwen van beperkte omvang aan een bestaand gebouw, gelegen in de tweede zone, mits dit gebouw op de benedenverdieping geen woning bevat en de aan- of uitbouw buitenwerks gemeten niet hoger is dan de bovenzijde van de laagste volledig boven het terrein gelegen bouwlaag van het gebouw en niet hoger dan 4,5 meter zowel boven de gemiddelde hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw als boven peil; b. bijgebouwen, anders dan de gebouwen, bedoeld in artikel 2 onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1,van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht; c. bouwwerken in de derde zone; d. bouwwerken in het bouwgebied C; e. bouwwerken op een handels- of industrieterrein; f. gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd; g. vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen; h. gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd; i. gebouwen, waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan 0,30 meter onder de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw; j. erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2 onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1,van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht; k. balkons en veranda's, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, toegangen van gebouwen - waaronder liftschachten, trappenhuizen en galerijen - brandtrappen, terrassen en stoepen, anders dan bedoeld in artikel 2.5.13; l. bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving; m. bijzondere gevallen. Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen 1. Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die: a. over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en b. voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels een diepte heeft van tenminste 5 meter. 2. De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda's buiten beschouwing blijven. 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in: 8

a. het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is; b. het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1. een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig; 2. het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht; 3. bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd. Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen 1. Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan. 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid: a. indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen; b. indien, voor zover nodig, afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn. 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een gebouw in de derde zone in het bouwgebied A. Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken 1. Indien de zijgevel van een gebouw geheel of gedeeltelijk tegenover de achtergevel van een ander gebouw wordt geplaatst, dient, behoudens het bepaalde in het tweede en het derde lid, de afstand tussen de zijgevel en de achtergevel tenminste gelijk te zijn aan de hoogte van de hoogste van de tegenover elkaar geplaatste gevels, verminderd met 1 meter. 2. De begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de grens van het erf zodanig zijn gelegen, dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan, die: a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn; b. ontoegankelijk zijn. Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten. 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bouwwerk, mits de bestaande afwijking van de bepalingen van die leden niet wordt vergroot. 4. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van: a. het bepaalde in het eerste lid; b. het bepaalde in het tweede lid, mits voldoende mogelijkheden aanwezig zijn voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte. Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen 1. Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegelaten. 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein. Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen 1. Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen verplicht is dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer. 2. Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, worden gebouwd. 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van: a. het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert; b. het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van deleiding geen bezwaar bestaat. 9

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn 1. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, in het vlak door de voorgevelrooilijn: a. in de eerste zone in het bouwgebied A: de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de betreffende weg, vermeerderd met 1 meter; b. in de tweede zone in het bouwgebied A: de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de betreffende weg, vermeerderd met 5 meter; c. in de derde zone in het bouwgebied A: 3/2 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de betreffende weg, vermeerderd met 1 meter; in het bouwgebied B: 3/4 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen ld. angs de betreffende weg, vermeerderd met 1 meter; e. in het bouwgebied C: 11 meter. 2. Indien terreinen ter weerszijden van een weg niet tot hetzelfde gebied of tot dezelfde zone, als bedoeld in artikel 1.3, behoren, vindt het eerste lid aldus toepassing, dat aan beide zijden van de weg de kleinste uit het eerste lid voortvloeiende hoogte wordt aangehouden. 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot aan de maximale hoogte van de brede weg mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter. 4. De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de betreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn. 5. Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt of indien een weg bestaat uit twee of meer rijbanen, gescheiden door water, een plantsoen of dergelijke, dan wel door een verharding waarop niet mag worden gebouwd, geldt ter bepaling van de maximale hoogte, bedoeld in het eerste lid, als afstand tussen de voorgevelrooilijnen het dubbele van de afstand tussen de voorgevelrooilijn en het hart van de naastgelegen rijbaan van de weg waaraan het te bebouwen terrein grenst. Indien de tegenoverliggende voorgevelrooilijn plaatselijk is onderbroken, geldt ter plaatse van de onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen. 6. Indien uit het bepaalde in de eerste volzin van het vorige lid een maximale hoogte in het vlak door de voorgevelrooilijn voortvloeit, die lager is dan de hoogte van bestaande belendende bebouwing, kan het bevoegd gezag voorschrijven, dat wordt gebouwd tot de hoogte van deze bestaande bebouwing. Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn 1. De maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, in het vlak door de achtergevelrooilijn bedraagt: a. in de eerste zone: 4/5 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, vermeerderd met 1 meter; b. in de tweede zone: 4/5 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, vermeerderd met 5 meter; c. in de derde zone: de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, vermeerderd met 1 meter; d. in het bouwgebied B: 3/5 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, vermeerderd met 1 meter; e. in het bouwgebied C: 11 meter. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, mag het bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan in het vlak door de voorgevelrooilijn. 2. De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen in rekening gebracht. 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok. 4. Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw. 5. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van het optrekken van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn tot een gelijke hoogte over de volle breedte van het bouwwerk, indien uit het bepaalde in het tweede lid uiteenlopende hoogten zouden voortvloeien. Artikel 2.5.22Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn 10

(gereserveerd, zie artikelsgewijze toelichting) Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen Een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, mag tussen de voor- en achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken, welke de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en de achtergevelrooilijn snijden op de krachtens artikel 2.5.20 en 2.5.21 maximale bouwhoogte en met het horizontale vlak een hoek maken van 45 graden. Artikel 2.5.24Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken (gereserveerd) Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen (gereserveerd) Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken 1. De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil. 2. De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten. Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste lid en artikel 2.5.23 is niet van toepassing op: a. onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht; b. het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, anders dan het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht; c. topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse; d. plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter. Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte 1. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste lid en artikel 2.5.23 ten behoeve van: a. bouwwerken in het bouwgebied C; b. bouwwerken in de derde zone; c. bouwwerken op een handels- of industrieterrein; d. bouwwerken gelegen binnen de in de op 27 mei 1982 vastgestelde partiële herziening van het Structuurplan Rotterdam binnen de Ruit met 'centrumkern' en 'centrumperiferie' aangeduide gebieden, zomede in het direct daarbij aansluitende bouwblok gelegen tussen Oostplein en Witte Hertstraat tot een hoogte van maximaal 1,73 maal de afstand tot de tegenoverliggende door een weg en/of openbaar water van het bouwwerk gescheiden voorgevelrooilijn c.q. grens van een eventueel aanwezig open erf, vermeerderd met 5 meter; bij hoekbebouwing aan wegen waarlangs de toegestane hoogte onderling verschilt mag bovengenoemde afwijking worden toegestaan over een lengte van de hoek tot 35 meter; e. gebouwen met een bijzondere bestemming; f. gebouwen voor openbaar nut; g. gevallen, waarin afwijkingen, bedoeld in artikel 2.5.10, lid 4, onder i, worden toegestaan; h. het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, indien de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat; i. het bij het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen, indien daarmee gepaard gaat, dat andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande; j. dakvensters, mits buitenwerks gemeten, de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet 11

minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren; k. topgevels, breder dan 6 meter en gevelverhogingen van soortgelijke aard mits de gehele geveloppervlakte niet groter is dan het product van de gevelbreedte en de toegelaten bouwhoogte; l.plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter; m. draagconstructies voor een reclame; n. vrijstaande schoorstenen; on. bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historischesthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving; p. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit bouwwerken; q. bijzondere gevallen. 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, indien de maximale hoogte in het vlak door de voorgevelrooilijn moet worden bepaald door toepassing van artikel 2.5.20, vijfde lid, eerste volzin. 3. Indien een bouwterrein met twee tegenover elkaar liggende zijden grenst aan een weg en/of openbaar water, aan beide zijden bebouwd mag worden en voor de maximale hoogte in de betreffende twee voorgevelrooilijnen afwijking wordt toegestaan krachtens het eerste lid, onder d, geldt, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 2.5.21 en 2.5.23, dat een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, tussen de genoemde twee voorgevelrooilijnen niet hoger mag reiken dan tot de vlakken, welke de verticale vlakken door de beide voorgevelrooilijnen snijden op de krachtens het eerste lid, onder d, maximale bouwhoogte en met het horizontale vlak een hoek maken van 60 graden. Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogtein geval van voorbereiding van een bestemmingsplan 1. In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van de verboden tot bouwen met overschrijding van de vooren van de achtergevelrooilijn en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte. 2. De in het eerste lid bedoelde afwijking kan door het bevoegd gezag worden toegestaan indien: a. de desbetreffende bouwactiviteit voorkomt in artikel 4 van het Besluit omgevingsrecht; b. de desbetreffende activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid. Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen 1. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw, in verband met de daarvoor te verwachten behoefte aan ruimte, bestemd voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, dan wel, in verband met de daarvoor te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en of lossen van goederen, daartoe aanleiding geeft, moet in deze behoefte in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende onbebouwd blijvende terrein in voldoende mate zijn voorzien. 2. Voorschriften met betrekking tot de capaciteit van parkeer- en/of stallinggelegenheid in relatie tot de plaats, de omvang en de bestemming van het gebouw zijn opgenomen in Bijlage 1. 3. Voorwaarden kunnen worden gesteld ten aanzien van: a. de aard, de plaats en de inrichting van de parkeer- of de stallinggelegenheid; b. de aard, de capaciteit, de plaats en de inrichting van de gelegenheid voor het laden of lossen; c. de aanwezigheid en aanduiding van parkeer- of stallinggelegenheid uitsluitend ten behoeve van invaliden. 4. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid indien: a. uit een door de aanvrager van een omgevingsvergunning over te leggen parkeerbalans blijkt dat op eigen terrein door middel van dubbelgebruik voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn; b. de aanvrager van een omgevingsvergunning de parkeereis door middel van een parkeereisovereenkomst financieel compenseert aan de gemeente Rotterdam en met de verwezenlijking van het bouwplan, naar het oordeel van het bevoegd gezag, een gemeentelijk belang is gemoeid; c. er sprake is van een totale gebiedsontwikkeling en naar het oordeel van burgemeester en wethouders een gemeentelijk belang rechtvaardigt dat op straat parkeerplaatsen worden aangelegd uit de grondopbrengst; d. de onderdelen a tot en met c zich niet voordoen en naar het oordeel van het bevoegd gezag met de verwezenlijking van het bouwplan een bijzonder gemeentelijk belang is gemoeid. 5. Het bevoegd gezag kan regels stellen aan de afwijkingsmogelijkheden bedoeld in het vorige lid. Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen 12

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen Hoofdstuk 3 De melding Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk Hoofdstuk 5Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte Hoofdstuk 6 Brandveilig gebruik Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen Hoofdstuk 8 Slopen Hoofdstuk 9 Welstand Artikel 9.1 De advisering door de Commissie voor welstand en monumenten 1. De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan de Commissie voor Welstand en Monumenten, in dit hoofdstuk verder aangeduid als de commissie. 2. De commissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen. De commissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria. 3. De commissie kan gevraagd en ongevraagd adviseren over andere onderwerpen. 4. Voorschriften over het praktisch, dagelijks en huishoudelijk functioneren van de commissie zijn vastgelegd in het Reglement van Orde voor de commissie dat als bijlage 3 bij deze verordening is opgenomen. Artikel 9.2 Samenstelling van de welstandscommissie 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en zeven andere leden. Tenminste zes van hen dienen deskundig te zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel architectuurhistorie. Daarnaast dient tenminste een van hen deskundig te zijn op het gebied van de architectuurhistorie en dient tenminste een van hen deskundig te zijn op het gebeid van de restauratiearchitectuur. 2. De leden van de commissie zijn onafhankelijk ten opzichte van de ingediende plannen en ten opzichte van het gemeentebestuur. Een lid van de commissie mag geen lid zijn van de gemeenteraad of een deelgemeenteraad van de gemeente Rotterdam en geen ambtenaar zijn in dienst van de gemeente Rotterdam. Met ambtenaar worden gelijkgesteld zij die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn. 3. Als adviseur van de commissie kan de vergadering van de commissie worden bijgewoond door de directeur van het Cluster Stadsontwikkeling (SO). 4. Burgemeester en wethouders kunnen voor een bepaald project en voor een bepaalde tijdsduur een kamer instellen waarin, naast tenminste drie leden van de commissie, andere deskundigen worden benoemd. Deze kamer treedt voor het aangewezen project in de plaats van de commissie. Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur 1. De voorzitter en de overige leden van de commissie worden op voorstel van burgemeester en wethouders benoemd en ontslagen door de gemeenteraad. 2. De voorzitter wordt in functie benoemd. 3. De leden van de commissie kunnen ten hoogste voor een termijn van drie jaar worden benoemd. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar. 4. De voorzitter en de leden van de commissie worden geworven door middel van een openbare sollicitatieprocedure. Het voorstel voor de benoeming van de voorzitter en leden van de commissie, zoals genoemd in lid 1, wordt voorbereid door een benoemingscommissie. 5. Voor de voorbereiding van de benoeming van de voorzitter bestaat de benoemingscommissie uit de portefeuillehouder welstand als voorzitter, de directeur van het Cluster SO die ruimtelijke kwaliteit in zijn portefeuille heeft, een door de commissie aangewezen lid en de secretaris van de commissie. 13

6. Voor de benoeming van een lid bestaat de benoemingscommissie uit de portefeuillehouder welstand als voorzitter, de directeur van het Cluster SO die ruimtelijke kwaliteit in zijn portefeuille heeft, alsmede de voorzitter en de secretaris van de commissie. 7. De voorzitter en de leden van de benoemingscommissie, genoemd in lid 5 en 6, zijn bevoegd zelf ook voordrachten te doen. Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording De commissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt: - op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota; - de werkwijze van de commissie; - op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen; - de aard van de beoordeelde plannen; - de bijzondere projecten. De commissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder. Artikel 9.5 Termijn van advisering 1. De commissie brengt het advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen vier weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht. 2. Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de commissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissie is openbaar. Indien burgemeester en wethouders al dan niet op verzoek van de aanvrager een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordelingen als de adviezen. Artikel 9.6a Secretariaat 1. De commissie wordt in haar werkzaamheden bijgestaan door een secretariaat dat bestaat uit een secretaris en een of meerdere plaatsvervangende secretarissen. 2. De secretaris is een door burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaar. 3. Burgemeester en wethouders stellen de commissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak. Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat en ambtelijke afdoening 1. De commissie kan de advisering over een aanvraag om advies mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden, de secretaris, en/of de plaatsvervangende secretarissen. 2. De aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld of waarbij het gelet op de fatale termijnen niet mogelijk is de commissie om advies te vragen. De commissie blijft verantwoordelijk voor het onder mandaat uitgebrachte advies. 3. De advisering over de welstandsaspecten van een bouwplan berust bij een of meerdere door burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtena(a)r(en) indien sprake is van een aanvraag voor een bouwwerk waarvoor in het vigerende gemeentelijke welstandsbeleid sneltoetscriteria zijn opgenomen. 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste en derde lid kan de commissie een advies uitbrengen indien de aanvrager daartoe een verzoek tot de commissie richt; in dit geval blijft ambtelijke advisering of advisering onder mandaat achterwege. Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht De welstandscommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk. Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen 14