Libellen in noordwest-vlaanderen: status, belang en behoud



Vergelijkbare documenten
Enkele pareltjes uit het Saleghem krekensnoer

AGENDA. verslag vergadering 3 april opmerkingen

Libellen in de Wellemeersen

AGENDA. verslag vergadering 14 januari opmerkingen

Libellen inventarisatie de Pan. door Hugo van der Slot. Steenrode heidelibel

Libellenfauna in het Stropersbos

gebeten door LIBELLEN

LIBELLEN IN DE UITERWAARDEN ROND ZALTBOMMEL VINCENT KALKMAN 2002

Libellenfauna in het Stropersbos

Libellen in het najaar

DAGVLINDERS EN LIBELLEN OP HET GOLFCENTRUM DE BATOUWE in ZOELEN 2016

Libellen in de gemeente Kampen

WAARNEMINGENOVERZICHT KNNV-Libellenwerkgroep Zuid-Kennemerland

Het libellenjaar 2006: een overzicht

Verslag libellenmonitoring 2017 Leersumse Veld

WAARNEMINGENOVERZICHT KNNV-Libellenwerkgroep Zuid-Kennemerland

Libellen in Drenthe René Manger Gerard Abbingh

LIBELLEN (ODONATA) IN DE PROVINCIE ANTWERPEN:

Jaaroverzicht Libellen van de Gelderse Poort 2009

Met de steun van. Inhoud:

tijdens warme zomers naar noordelijker streken uitzwerven. Meestal gaat waarnemingen verricht. Enerzijds is de waarnemersdichtheid veel groter

WAARNEMINGENOVERZICHT KNNV-Libellenwerkgroep Zuid-Kennemerland

WAARNEMINGENOVERZICHT KNNV-Libellenwerkgroep Zuid-Kennemerland

WAARNEMINGENOVERZICHT KNNV-Libellenwerkgroep Zuid-Kennemerland

Waarnemingen Noord-Hollands Duinreservaat Verslag 2009

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Horstermeerpolder

Waasland-Noord / natuurstudie

WAARNEMINGENOVERZICHT KNNV-Libellenwerkgroep Zuid-Kennemerland

9 De Rode Lijst van de libellen in Vlaanderen

ONGEWERVELDE FAUNA VAN HET RIJNTAKKENGEBIED, MET

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Libellen in een stadspark

Libellen Empese & Tondense heide en de Zilvense broekbeek:

Poelen vol libelle. Theo de Jong

Een odonatologische excursie naar Zuid-Nederland, een halve eeuw later

Insecten van de Potpolder

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Horstermeerpolder

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Laegieskamp

Henri Dumont achterna - Een verslag over libellenobservaties van in een natuurreservaat langs de Dender (België - Oost-Vlaanderen)

Algemene libellensoorten als indicatoren voor waterhabitats: een aanzet voor een praktisch hulpmiddel

De libellen van de Gelderse Poort:

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Libellen in de duinen van de Noordkop 2000

Libellen in de Wellemeersen

Dragonflies of Kefalonia (Greece)

Libelleninventarisatie Goois Natuurreservaat Gebied Zanderij Cruysbergen

Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) H Status:

Libellen in de Alblasserwaard

Libelleninventarisatie. Natuurmonumentengebied. Hollands Ankeveen

De natuur van de Blokweer 2014

Libellen herkennen. Weidebeekjuffer Vrouwtjes zijn metaalglanzend groen, de mannetjes zijn blauw. Ze leven langs beken en rivieren (stromend water).

JUFFERS klein, smal, ogen ver uiteen, zittend liggen vleugels meestal op achterlijf. Gekleurde vleugels Vrij groot Blauw glanzend Langs stromend water

Atlas van de libellen van Winterswijk

Libellenmonitoring in Nederland ervaringen na 16 jaar tellen

Holland zijn echter relatief weinig libellenwaarnemingen. Dit artikel beschrijft een uitgebreid onderzoek

Monitoringroutes van libellen in de Gooi en Vechtstreek 2009 en 2010

Libellen in Colorado, Wyoming, South Dakota, Utah & Idaho

Hoofdlijnen Natuurrapport 2007

Mededelingsblad van de Belgische Libellenonderzoekers Bulletin de liaison des Odonatologues belges

Mededelingsblad van de Belgische Libellenonderzoekers Bulletin de liaison des Odonatologues belges

Van zilte polder tot libellenparel

Libellen van de Habitatrichtlijn,

Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers

Samenvatting van een informatiedag rond het project voor een Atlas van de Libellen van Brussel

Contactblad Nederlandse LibellenOnderzoekers. waardoorde belangstelling. Het agrarische gebied van Zuid-Holland bestaat

Mededelingsblad van de Belgische Libellenonderzoekers Bulletin de liaison des Odonatologues belges

De libellen- en dagvlinderfauna van het Vlaams Natuurreservaat Grootbroek te Sint-Agatha-Rode (Huldenberg)

Natuurmeetnet. Zuiderpark. resultaten A. de Baerdemaeker & M.A.J. Grutters bsr-rapport 119

Twee nieuwe populaties Hoogveenglanslibel (Somatochlora arctica) in Overijssel

Omschrijving verschillende kwaliteitsklassen van sloten

Libellenwerkgroep Waasland vergadering - 29 november 2018

Reptielen van de Habitatrichtlijn,

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

NIEUWSBRIEF INSECTENWERKGROEP /

De libellen van vijf laagveen

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

Libellenvereniging Vlaanderen

Libellen LWD. Libellenwerkgroep Drenthe. LWD Nieuwsbrief. Tien kansen voor het Deurzerdiep. Inhoud: Zesde jaargang, nummer 8

Mededelingsblad van de Belgische Libellenonderzoekers Bulletin de liaison des Odonatologues belges

10 jaar Libellenvereniging Vlaanderen

AMFIBIEËN EN REPTIELEN IN HET PLANGEBIED EN OMGEVING VAN DE UITBREIDINGSLOCATIE RENDAC TE SON

Natuurherstel in Vlaanderen en de impact op libellen. Jorg Lambrechts Natuurpunt Studie

Stedelijk libellenreservaat Zoetermeer. Winfried van Meerendonk en Henk J Lubberding

Groene glazenmaker in de provincie Groningen

Nieuwsbrief 21 van RAVON Afdeling Utrecht Juli 2016

Libellen en Dagvlinders van Helmond

Forcipomyia paludis (Diptera: Ceratopogonidae), een nieuwe libellenparasiet in Nederland

Een ecologische analyse van de Middelsgraaf, een langzaam stromende watergang in Midden-Limburg (NL), op basis van libellen

Dagvlinders en libellen Rijswijkse Golfclub

Krabbenscheer en Groene glazenmaker in de gemeente Borger-Odoorn;

De Vroege glazenmaker (Aeshna isoceles) in Wallonië: eerste waarneming sedert 1993

Libellenvereniging Vlaanderen vzw

Invasieve plantensoorten zijn in de laatste decennia sterk toegenomen in Nederland

Ypres Salientroute (omgeving Ieper - W.O. I) - 70 km 6,00

Libellenvereniging Vlaanderen

Het overzicht: Groene glazenmakers en Krabbenscheer in het Nieuwediep te Nieuwe Diep: 2008 t/m 2016.

Nieuwsbrief 8 van RAVON Afdeling Utrecht juli 2012

Transcriptie:

Libellen in noordwest-vlaanderen: status, belang en behoud Tilll Adriaens Instituut voor Natuurbehoud, Kliniekstraat 25, B-1070 Brussel tinl.ad riacns@instnat.be Summary DragonIlies or the l10rthern part of \"cstcrn Flanders: status, jmport~mce and conservation. Thc odonatofauna of the nonh of thc provincc \Vcst-Flandcrs (Belgiulll) is rclati"cly wcll-knowll. This anicic deals wilh historical and reccnt distribution of ObSCT\'cd species (31 În total) allel aims to dclcfminc the most important sites (species divcrsity. rarity) for dragonnies. Sites \VeTe cluslcrcd in respect 10 species composition using T\VINSPAN software. Division levels \VeTe then displayed in a GIS-cnvironmcnl. 50 as 10 gel all idea abou! the uscfulncss of thc current ccodislricls in intrepreting distribution patterns of dragonriies in lhe region. The Houtland ecodistrict. a region of pleistocene sands. appeared 1110st species diverse. wilh the Bell Heather Reserve fen (Zevenkerke) displaying the highest species richness in the reg ion (22 species). No less than three Red List species were recorded in this district. the lauer probably being extincl: Cordl/lia oelleo, LellCOr,.ltillio dl/bio and Coenagrioll pl/lchel/l/1l1. The ecodistricl "dunes" is important for the vulnerable Iscllflllro pl/milio. It is suggeslcd lhal ecodistricls mighl be toa delailed ror intcrpreting drllgonfly distribulion. Finally we presenl ideas for mainlaining and managing populalions of same delicate species. Samenvatting De regio noordwest-vlaanderen kent een lange odonatologische tradilie. Dit artikel behandelt historische en recente "erspreidingsgegevcns van de geobserveerde saai' ten (31 in totaal) en wil nagaan Wal de belangrijksle gebieden voor libellen (soortenrijdom. zeldza<lmheid) zijn. Gebieden werden gecluslerd op basis van soorlensamenslelling mel behulp v<ln T\VINSPAN software. De divisieniveaus werden daarna gevisualiseerd in een GIS-omgeving. Op die manier konden we een idee krijgen over de bruikbaarheid van de indeling in ecodistricten bij de interpretatie van verspreidingspalronen vall libellen in de regio. Het Houtland. een ecodistricl met pleis LOcene dekzanden. bleek meest soorlenrijk. Hel Roele elopheieleveldje (Zevenkerke) staat aan kop met 22 waargenomen soorten. Drie roclelijsl soorten werden in hel Houtland waargenomen: Cordulia oei/eo, Lellcorrhillia dubio and Coenagrioll pltlchel/lii1i. De laalste is vermoedelijk uilgeslorven. In het ecoclislrict "duinen" komt cle kwetsbare Isclllllfra pl/milio voor. Uit de analyse blijkt clal cle indeling in ecoclistriclen 1110gelijks te verfijnd is 0111 uitspraken te doen over versprciclingspmronen van libellen. Ten slotte worden enkele suggesties aangehaald voor hel beheer en behoud van relevante soorten. Gomphus 18(1-2): 15-40 (december 2002)

16 Gomphus 2002: 18 (1-2) Résumé Les libelluies du nord-ouesl de la Flandre: statut, importance et conservalion. Lc nord-ollest dc la Flandrc-Occidcntalc a unc longuc tradilion odonalologiquc. Cel artiele discljtc la réparlition hisloriquc Cl réccnlc des c!)pèces rcncontrécs (31 en tolal) ct détermine les sites les plus imporlants (dilersité d'espèees, rareté) pour les libcjlules. Les sites ont élé groupés en fonction dc Icur composition en cspèccs en utilisant Ic I02icici T\VINSPAN. Les divers ni\'caux de division ani cnsuite élé visualisés à I';ide d'un SIG (système dïnformalion géographique) pour avoir une idée de la valeur des écoc1islricls dans lïnterprélation dc la di~tribution de libcllules dans Ja région. Lc dislrict I-Ioutland. une région de sablcs pléislocèncs. présentc la plus grande diversîlé d cspèces. Trois cspèccs de In LiSIC Rouge ont étés notécs dnns cc district: Cordulia ael1ell, Lellcorr!lillill dubill ct Coel111grioll fjlilchellllm. ccue dcrnièrc ayant probablemelll disparue. La lande protégée de Zevenkerke obtient Ie record de la région nvec 22 cspèccs obscrvécs. Lc districl "dunairc" est important pour Ic vulnémbic Isc/mum pwnilio. 11 est suggéré que les écodistricts pourmicl1t êtrc trop dé((]illé pour inlerpréter la distributien de libellules, -nfln, quelques idées sent présentées pollr Ic maintien elia gcstion de popljlations cl' espèccs scnsibles. Inleiding De regio Noord-West-Vlaandcren kent een lange odonatologische tradilie en behoort dankzij het wcrk van een gemotiveerde kern inventariseerders lol de best onderzochte gebieden in Vlaanderen, Alhoewel van relatief geringe betekenis voor de Vlaamse Odonmofauna, tekenen de Brugse veldgebieden voor de drie enige biodiversiteits hot-spots (maximaal 22 soorten) en de enige rodelijst hot-spot (3 soorten) in West Vlaanderen (DE KNIJF & ASELIN, 1999). De behandelde regio behelst de fusiegemeentes Brugge, Blankenberge, Knokke-Heist, Zuienkerke, Jabbekc, Dammc, Beernem, Ooslkamp, Zedelgem, Wingene en Ruiselede, Voor een gro\e ecologische indeling van hel gebied volgen we de klassiekc indeling in ccodistricten (DE BLUST. 1993) aangezien de status van soorten in Vlaanderen cveneens op dit niveau geïnterpreteerd wordt (KUIJKEN, 1999). Ecoregio's zijn geografisch afgelijnde gebieden op basis van gcomorfologischc en landschappelijke karakteristieken. Ze vertoncn homogenitcit in abiotische kenmerken en zijn toch groot genoeg om cen zinvolle kwantitatieve ana Iysc van versprcidingsgegevens van organismcn toe te laten. Ecoregio's verzamelen een aantal ecodistrictcn (figuur I, legcnde figuur 4), ~ We willen nagaan of el ve, schillende chstil1ctc gloepen IlbellenhabJldts voolkomen mel karaktellstieke soollencombil1atles In de legio en welke

Figuur 1 : Visualisatie van de TWINSPAN-analyse m.b.v. de splitsingniveaus voor alle locaties tegen de ondergrond van de ecodistricten. Figlfre 1 : ViSlfalisatioll of tlie TWINSPAN-allalysis by display of tlie diuisioll leuels for allioeatiolls, plotted agailfsttlie eeodis/riets. van deze habitats de belangrijkste zijn voor libellen (soortendiversiteit, zeldzaamheid). Uit de analyse zal ook blijken of de indeling in ecoregio's en ecodistricten voldoende verfijnd is om uitspraken te doen over verspreidingspatronen van libellen. Ten slotte willen we enkele suggesties aanhalen voor het beheer en behoud van relevante soorten. Methodiek Uitgangspunt van de analyse was een matrix met aan- of afwezigheid van 32 voorkomende soorten op 37 locaties (tabel I). Hierop werd een TWINSPAN (cutlevels = 0 i.e. presentie/absentie) uitgevoerd met het softwarepakket PC-Ord (MC CU E & MEFFORD, 1997). Op deze manier wordt nagegaan of locaties geclusterd kunnen worden op basis van verschillen in soonensamenslelling. De analyse is analoog aan die voor andere groepen ongewervelden (o.a. VA VEEN, 1996), zij hel dat hier gezien het schaalniveau met locaties i.p.v. hokken wordt gewerkt. Enkel gegevens na 1990 werden in de analyse opgenomen.

18 Gomphus 2002: 18 (1-2) Tabell: Geselecteerde locaties voor de TWINSPAN-analyse. In vet de intuïtief geselecteerde voedselarme plassen waarop nog eens een aparte TWINSPAN werd uitgevoerd. Table J : Selected 10ca/iol7s il7c1uded il7 /lie TWINSPA -al7alysis. 117/ui/ively selec/ed "oligotropllic wnters" are displayed iu bold. AANWPUTT ASSEMEER BEISHElD BERGSPUT BLAUTORE BORNEBEE BOUDKANA CTOZEEBR DAMSVAAR DUIVNEST E40PUTJE FONTEINT GROENHOV GULKPUTT HOOFOSLO KASDRIEK KASROOIG KRUIGEFU KWETHAGE LEIEMEER MALEPUT MEIBVIJV MISEBOCH MOLEN VIS OOSTKPUT OOSTVAAR OSENEZEL SCHOBHOO SIJSGOLF SPOORPUT STAPHElS STJANPUT VELDTUIN VLOETEMV WARANPUT WELLTUIN ZEVENKPU Aanwijsputten Assebroekse meersen Heideven Rode dopheidereservaatje Beisbroek Putje kasteel Bergskens Assebroek Vijver Blauwe toren Bornebeek BuJskampveld Jaagpad Boudewijnkanaal CTO-vlakte achterhaven Zeebrugge Damse Vaart Duivelsnest Sint-Andries Putje langs de E40 Fonteintjes Blankenberge Putje in Groenhovebos Gulke Putten Hoofdsloot Assebroekse meersen Kasteel Driekoningen Beernem Kasteel Rooigem Kruis der Gefusilleerden Tillegem Kwetshage Leiemeersen Oostkamp Stortputje Maleveld Meibosvijver Sijsele Miseriebocht Beernem Zandwinningsput Molenvissers Snellegem Veedrinkpoel Oostkerke Oostendse Vaart Putje Den Os en den Ezel Zedelgem Schobbejakshoogte Plassen Golf Sijsele Spoorwegputjes Oostkamp Stapelterrein Heist Putjes AZ Sint-Jan Tuinvijver veldstraat Oostkamp militair domein Vloetemveld Warandeputten Moerbrugge Tuinvijver Wellingstraat Beernem Vennetje heideveldje Zevenkerke

Gomphus 2002: 18 (1-2) 19 Hel resultaat van de opsplitsingen werd daarop gevisualiseerd onder de vorm van splitsingsniveaus voor puntlocaties in een GIS-omgeving met het softwarepakket Arcview 3.2a. Deze visualisatie maakt duidelijk of de gevonden clusters van locaties al dan niet concordant zijn met de indeling in ecodistricten. Dezelfde analyse werd herhaald voor een selectie van 13 intuïtief geselecteerde "voedselarme plassen" binnen het ecodistrict Houtland (tabel I). Deze selectie is heterogeen en omvat plassen in heidegebieden, tuinvijvers op zandgrond en poelen in zure bossen. Resultaten TWI ISPA Het resultaat van de analyse met alle 37 locaties wordt weergegeven op figuur I en tabel 3. [n een eerste opsplitsing worden drie kustlocaties (driehoekjes) samen geclusterd: hel Stapelterrein van Heist, het eto-terrein in de Zeebrugse achterhaven en het Boudewijnkanaal (eigenwaarde 0.52) op basis van de karakteristieke soortencombinatie Bruine winterjuffer (SYl11pecl11a fllsca), Tengere grasjuffer (Ischl1l1ra plll11ilio), Zuidelijke glazenmaker (Aeshna affinis) en Zwervende heidelibel (SYl11pelrtll11 fonscolol11bii). Deze zijn gespreid over twee ecodistricten. Twee ervan zijn gelegen in de Oudland- en Middellandpolders, één ervan in het ecodistrict duinen. Alle deze locaties hebben een antropogeen karakter, veelal betreft het opgespoten terreinen ontstaan bij de aanleg van haven-infrastructuur. rn een tweede afsplitsing (met een relatief lage eigenwaarde 0.27) worden Bornebeek, Damse Vaan, Groenhovebos, Kwetshage, de plasjes aan het Sint-Janshospitaal, De Assebroekse meersen, Den Os en Den Ezel, de Hoofdsloot, Kasteel Rooigem, de Oostendse Vaart, de Gulke Putten en kasteel Bergskens afgescheiden op basis van Geelvlekheidelibel (SYlllpelrtllll flaveollll11). Dit is echter duidelijk een invasieve soort die in vele jaren ontbreekt in de regio en nergens permanente populaties lijkt te ontwikkelen (zie verder). Het hiervan afgescheiden cluster locaties Beisbroek, Blauwe toren, Molenvissers Snellegem, Aanwijsputten, De Fonteintjes, Duivelsnest, Schobbejakshoogte, kasteel Driekoningen, Kruis der gefusilleerden, Maleput, Meibosvijvers, Miseriebocht, Golf Sijsele, Oostkerkeput, Spoorwegputten Oostkamp, tuinvijver Wellingstraat, tuinvijver Veldstraal, Warandeputten en putje Zevenkerke is duidelijk erg heterogeen. Uitgesproken positief preferentiële soorten die in dit cluster voorkomen zijn Kanaaljuffer (Cercion lindenii), Grote roodoogjuffer (Erylhrolllllla najas), Kleine roodoogjuffer (E. viridllllll11), Plasromboul (GolllphllS plilchelllls), Vuurlibel

o o 20 Gomphus 2002: 18 (1-2) (CrocOlhemis ely/hraea) e.a. Min of meer opvallend is wel dat een aantal "voedselarme locaties" (Beisbroek, Aanwijsputten, Schobbejakshoogte, kasteel Driekoningen, Kruis der gefusilleerden, putje Zevenkerke) weliswaar in deelfde groep voorkomen, maar toch samen geclusterd worden met voedselrijkere wateren (meibosvijver, Maleput, Duivelsnest... ). Vanaf de afsplitsing op het derde divisiniveau zijn de resultaten nagenoeg oninterpreteerbaar. Figuur 2 en tabel 2 tonen het resultaat van de analyse met de 14 intuïtief geselecteerde "voedselarme vennen" binnen het ecodistrict Houtland. Een eerste afsplitsing (eigenwaarde 0.30) clustert putje kasteel Bergskens, Gulke Putten, E40-putjes, Vloetemveld, tuinvijver Veldstraat en Schobbejakshoogte tegenover de andere locaties op basis van de soortencombinatie Viervlek (Libel/lila qlladrimaclilaw), Vuurjuffer (Pyrrhosoma I/ymphllla), Gewone oeverlibel (Orlhe/rum cal/cella/llm), Twinspan Mvennen~ El> Figuur 2: Visualisatie van de TWINSPAN-analyse m.b.\'. de splitsinoni\"eaus voor de geselecteerde voedselanne,vateren in het ecodistr'ict Houtland. Figllre 2: Visllalisalioll ofihe TWINSPAN-allalysis by display ofihe divisioll leuels for lile selecled oilgolropilic 10caliOI/S.

Gomphus 2002: 18 (1-2) 21 Figuur 3: Aantal vvaargen0111en soorten op de verschillende locaties Figure 3: NU/liber ofobserved species al ti/e dijferellt locatious. Ecodislriclen o Centraalzandlemtg BÜmen-V/eanderen Oumen ~ Hourtaad {I]]]]]] Moeren en Meetkerkse Moeren NJel.lw/andpolders en H/stOfiSChe Polders ~ Oud/and- en MlddellandpoJders o Ouesta van Oedelem Figuur 4: Legende ecodislriclen: Figure 4: Ecodistricts, legend.

Tabel 2; Resultaat van de TWINSPAN-analyses met aanduiding van de eigenwaardes, de positief preferentiële soorten en de indicatorsoorten per divisieklasse'- Tnble 2 : Resllit of t"e TWINSPAN-nnalysis wit" eigellvailles, positive preferentin's alld indicators (bold) per division level ~ Divisie* Eigenwaarde klasse -. Gebieden Positief preferentiële soorten (indicatorsoorten in vet) BOUDKANA,CTOZEEBR, STAPHElS 011 I 0,24 I BEISHEID,BLAUTORE, MOLENVIS, FONTEINT,DUIVNEST,KASDRIEK, LEIEMEER,WELLTUIN, ZEVENKP U Sympecma fusca, Ischnura pumilio, Aeshna affinis, Sympetrum fonscolombii, Sympetrum striolatum Lestes barbarus, Lestes sponsa, Lestes viridis, Ischnura elegans, Aeshna affinis, Gomphus pulchellus, Leucorrhinia dubia _ _ _1 0,5 _~_~_~_~_~_~~~',DSAT~~~~~~' GROENHOV, Aeshna mixta, Sympetrum danae 001 ASSEMEER,OSENEZEL, GULKPUTT, Lestes viridis, Coenagrion puetta, Enattagma cyathigerum, HOOFDSLO, KASROOIG,OOSTVAAR, Aeshna cyaena, Libettuta quadrimaculata, Sympetrum sanguineum, 1 I- +--_B_E_R_G_SP_U_T_,E_4_0PUTJE Sympetrum striolatum 0100 0,34 VELDTUIN,VLOETEMV, WARANPUT Lestes. barbarus, Lestes sponsa, Lestes viridis, Enattagma c.yathigerum, Pyrrhosoma nymphutta, Cordulla aenea, Libettula depressa, Libettula quadnmaculata, Orthetrum cancelfatum, Sympetrum sangwneum 0101 AANWPUTT,SCHOBHOO, KRUIGEFU, Cercion lindenii, Coenagrion pulcheffum, Crocothemis erythraea, MALEPUT, MEIBVIJV, MISEBOCH, Gomphus pulchettus SIJSGOLF,OOSTKPUT, SPOORPUT Cl o :3 ~ N o <V IN

N Geselecteerde "vennen" 011 ~ 100 0,27 0,2 r- BORNEBEE GROENHOV BEISHEID,AANWPUTT, DUIVNEST, KRUIGEFU, WELLTUIN,ZEVENKPU I~ 0,37 BERGSPUT 001 ~ GULKPUTT,E40PUTJE ~ 0,23 VLOETEMV I SCHOBHOO,VELDTUIN Sympetrum danae Sympetrum danae Lestes barbarus, Lestes sponsa, Lestes viridis, Coenagrion pulchellum, Coenagrion puel/a, Cercion lindenii, Erythromma najas, Erythromma viridulum, Aeshna cyaena, Anax imperator, GomptlUs pulchel/us, Libel/uIa depressa, Orthetrum cancel/atum, Crocothemis erythraea, Leucorrhinia dubia Lestes barbarus, Coenagrion puella, Orthetrum cancel/alum, Sympetrum striolatum Sympecma fusca, Pyrrhosoma nymphul/a, Anax imperator, Aeshna cyaena, Libelu/la quadrimaculata Lestes sponsa, Lestes viridis. Pyrrhosoma nymphul/a, Erythromma najas, Ischnura elegans, Aeshna cyanea, CorduJia aenea, Libel/uIa depressa, Libel/uIa quadrimaculata, Sympetrum striolatum Lestes barbarus, Coenagrion pulchellum, Cercion lindenii, Erythromma viridulum, Crocothemis erythraea C) o :3 ~,,, o ~ i:!

24 Gomphus 2002: J8 (1-2) Bloedrode heidelibel (SYlllpelrulll sallgllillelllll) en Bruinrode heidelibel (5. slrio/allllll). Dit cluster is duidelijk een mix van "h,idevennen" en 7 "voedsel arme wateren in een nlel-heldeomgcvlng. Het cluster HeideveJdje Beisbroek, putje Zevenkerke, putje Grocnhove, tuinvijver Wellingstraat lijkt logisch (eigenwaarde 0.18). VenwllSnultlJbel (Lellco:'rhillia dllbia), Gewone pal1lserjuffer (LesIes spollsa) en Zwervende palllserjuffer (L. barbarus) zijn enkele van de meest In het OOg springende soorten die deze afsplitsing bewerkstelligen (de belangrijkste po;itieve preferellliëlen). De twee eerste locaties zijn zeer gelijkaardig en liggen vlak bij elkaar in het Sint-Andrie veld. Het putje in Groe;hoveb~; ligt eveneens in een heide-omgeving. De tuinvijver in de Wellingstraat te~beernem wijkt echter qua omgevende vegetatie en waterpl~nten sterk af van de andere drie. Resultaten - Soortenrijkdom In het ecodistrict Houtland komen de meest soonenrijke locaties voor (figuur 3). Het totaal aantal waargenomen soorten (historisch én actueel) in het hier besproken gebied bedraagt 3 I. Het vennetje in het Heideveldje te Zevenkerke (foto J) is koploper met 22 waargenomen soorten. In het Houtland werden drie rodelijst soonen waargenomen: Smaragdlibel (CO/'dll/ia aellea), Venwitsnuitlibel (Lellcorrhillia dllbia) en Variabele waterjuffer (Coellagrioll pli/chelllllll). Daarvan is vooral Venwitsnuitlibel in Vlaanderen een typische soon van de pleistocenc zandgronden. Ook Smaragdlibel komt in Vlaandercn vooral op de zandgronden in de Kempen voor. In het ecodistrict duincn, meer bepaald op opgespoten terreinen in het havengebied van Zcebrugge, komt de in Vlaanderen bedreigde Tengere grasjuffer (lscllllllra pillllilio) voor. We kunnen besluiten dat illluïlieve verschillen in,oortencombinaties slechts gedeeltelijk ondersteund worden door de TWJI PAN-analyse. De "voedselarme" wateren in het Houtland lijken minder te verschillen van de zandwinningspullen, visvijlcrs en eutrofe milieus dan verwacht. Soorten die aan deze voedselrijke wateren voorkomcn. zijn ook aan dc voedselarmere vennetjes in het I-Joutland aan te treffen. Daarbij dient opgemerkt dat in deze analyse nict werd nagegaan of cen soort zich ook daadwerkelijk voortplant in een bepaald gebied. aangezien dit soms

Gomphus 2002: 18 (1-2) -25 Foto 1 : Het vennetje in het rode dopheidereservaatje van Zevenkerke scoort met 22 libellensoorten het hoogst van gans de streek. PIlOIa] : The Bell /-Ieatller "eserve feil (Zevellkerke! displays Ihe highest species richliess il1the regioll wilh 22 species ofodollata. moeilijk met zekerheid vast te stellen is. De GIS-matige verwerking maakt duidelijk dat de hier verkregen clusters van gebieden niet eenduidig zijn toe te kennen aan een welbepaald ecodistrict, met uitzondering van de kustgebieden die een duidelijk verschillende soortensamenstelling kennen dan de habitats in het binnenland. Waar op niveau Vlaanderen de Kempische zandgronden odonatologisch duidelijk als een entiteit naar voor komen. verschilt het Houtland, dat geomorfologisch en landschappelijk nochtans goed overeenkomt met de Kempen. minder sterk van de andere ecodistricten in de regio. We krijgen algemeen de indruk dat de indeling in ecodistricten te fijn is om de lokale verspreidingspatronen van libellen in de regio te verklaren. Hierbij weze opgemerkt dat de gegevensset niet met het doel op deze analyse verzameld is. De analyse geeft wel aan dat puntlocaties een meerwaarde kunnen betekenen bij het interpreteren van verspreidingsgegevens van libellen op regionaal niveau.

26 Gomphus 2002: 18 (1-2) Historisch en actueel voorkomen van enkele interessan te soorten met suggesties voor beheer en behoud van populaties Bruine winterjuffer (Sympecmajusca) Door het toenemend aantal waarnemingen sinds 1991 (HOSTE, 1991; DE KNIJF, 1994; WASSCHER et al., 1995; BONTE.1998; GEEl EN et al., 1999; \VASSCHER, 1999) werd deze soort bij herziening van de Rode Lijst uit de categorie "bedreigd" naar "zeldzaam" verschoven (DE K rijf et al., in voorb.). Op enkele plassen in het CTO-terrein (Zeebrugse achterhaven) komt een vermoedelijk vrij grote populatie voor. Ook aan de plasjes op het stapelterrein van Heist betreft het waarschijnlijk een populatie. Bruine winterjuffers zijn door hun onopvallende kleur en levenswijze vermoedelijk ondergeïnventariseercl in cle regio. De soort overwintert als adult, vaak ver van het water verwijderd waar ze voorkomt, en kent een snelle larvale ontwikkeling van enkele maanclen (o.a. ASKEW, 1988; JÖDICKE, 1997). Ze komt dan ook vooral voor in ondiepe, snel opwarmende zones van matig voedselrijke wateren in cle buurt van geschikte overwinteringssites (bosjes). In 199~ werd een geïsoleerde waarneming verricht in het natuurreservaat Gulke Putten te Wingene (VERSCHEURE, I99~). Wellicht zijn in deze bos- en waterrijke omgeving nog populaties te ontdekken. De enige historische waarneming dateert van 1971 in de kleiputten van Hoeke (ANSELlI, 1972,1978). Het gebied lijkt nog steeds een geschikt biotoop en dient opnieuw onderzocht op het voorkomen van Bruinc winteljuffers. Zwervendc pantserjuffer (Les/es barbarus) Van deze SOOrt is een historische waarneming bekcnd uit Knokkc (191 I). De eerste recente populatie zwerven~le pantserjuffers in Vlaanderen werd in 1983 in het duingebied Dc Fonteintjes tc Blankenbergc ojlldekt. Met de vangst-hcrvangst mcthodc wcrd deze populatie in 1985 geschat op enkele tientallen dieren (K. Declecr. ongepubl.). Zwervende pantserjuffers (foto 2) zijn sinds 1995 ecn algemene verschijnll1g 111 de ganse regio. een trend die ook in cic rcst van Vlaandercn merkbaar was (STOKS et al. 1995, 1997). De SOOrt plant zich momenteel in cle stre~k in een range aan habitats voor: veedrinkpoelcn. tuinl'ijl'ers. "I'cnnen, p,oniersmiheus (vb. plasscn op opgespoten terrcincn) en mocrasgcbicden. Veel van deze habitats drogcn regclmatig uit. Waarschijnlijk zijn

Foto 2 : Zwervende pantserjuffer (Lestcs barbariis) eiafzettend op Knolrus UIlIlWS blilboslis) (Zevcnkerke). PIlOt 0 2 : Lestes barbarus ovipositillg all BlIlbolIs Rllsh (juneus bulbosus) (Zevellkerke). de populaties ontstaan uit een aantal opeenvolgende invasies van zwervers gevolgd door successieve warme zomers. [n hoeverre L. barbams permanente populaties heeft ontwikkeld in de regio (cfr. JÖDTCKE 1997) dan wel (tijdelijk) zal verdwijnen na enkele slechte zomers valt af te wachten. Tengere grasjuffer (lscltl/ilra pl/milio) De gegevensbank venileidt één historische waarneming te Lapscheure (I.VI.1975). Verder werden enkele mannetjes en een volwassen vrouwtje waargenomen op het stapelterrein van Heist (5.[X.1999). Het daaropvolgende voorjaar (12.VI.2000) vlogen hier ook enkele dieren rond. zodat we aannemen dat er voortplanting \\as. Deze populatie is daarop verdwenen door aanhoudende uitdroging van het voortplantingsbiotoop (med. W. Vercruy se). De Tengere grasjurfer verdween eveneens uit de categorie bedreigd bij recente herziening van de rode lijst (DE KNIJF et al.. in prep.). De soort lijkt met een zekere cyclicilcit algemener in Vlaanderen op te treden. getuige de vele waarnemingen in 2002 (med. R. Guelinekx.

28 Gomphus 2002: J 8 (1-2) w. Vercruysse ; TAILLY, 2001). Het ontbreken van waarnemingen in de duinen (Zwinbosjes. Fonteintjes) is frappant en wellicht een gevolg van onderbemonsterin!! van deze nochtans geschikte habitat. Meer aandacht voor o!!enschijnluk weinig waardevolle natte pioniersmilieus kan de Tenger~ grasjuffer ten goede komen. Vaak gaat het om ondiepe (tot 20 cm) efemere plassen in recente vergravingen, tractorsporen, modderpoelen e.d. met weinig interessante vegetatie: Gewone waterbies (Eleocharis paills/ris). Knolrus (lll//ciis blilboslis),... Een onbeschaduwd wateroppervlak met 10-40% vegetatiebedekking is essentieel voor de soort (GLlTZ, 1988). De eieren verdragen tijdelijk uitdroging (CHAM, 1992). In de omgeving van Heist (vb. Vlaams natuurreservaat De Sashul vlakbij het stapelterrein van Heist en het duingebied De Fonteintjes te Blankenberge), de reliëfrijke graslanden van de oudlandpolders net achter de kustlijn (vb. Uitkerkse polder) en meer in het binnenland (Meetkerkse Moeren, Paddegat, Kwetshage, Damse polders. polder- en krekengebied rond Lapscheure) zijn opportuniteiten voor de instandhouding van een voldoende grote dynamick. eventueel in een rotatiemodel waarbij verschillende successiesladia van open water worden onderhouden. Vooral de gebieden op de overgangszone van polders naar zandstreek lijken geschikt, aangezien de Tengere grasjuffer toch een voorkeur vertoont voor zandgronden (NEDERLA DSE VERE IGING VOOR LIBELLENSTUDIE, 2002). Een dergelijk model is beheerstechnisch perfect verenigbaar met de inrichtin!! van!!raslanden voor weidevo!!els. Bij machinaal natuurbeheer ij.v. bot;nisch; doeleinden behoort een ;Iordige 'uitschuive... met maaibalk of tractor tot de mogelijkheden. Het tijdelijk afsluiten van ondergelopen trapplekken ' an vee is tevens een uit te testen maatregel. Variabele waterjuffer (CoellagriOIl p"lchell"lll) Historische waarnemingen te Zeebrugge (1955). Hoeke (1972), Lapscheure (1975). Varsenare (1975). de spoorwegpuilen van Oostkamp (1975). de Assebroekse 1eersen (1975) en Loppem (1976) bevestigen dat deze thans bedreigde soort vroeger vrij algemeen in de streek voorkwam. Populaties kwamen voor aan het zwemdok te Zevenkerke en de spoûrwegputten van Oostkamp (tabel 3). De laatste waarnemingen van variabele waterjuffers in de regio werden midden de jaren 19 0 gedaan: In 1984 In de kielpuilen van het Fort Sint-Donaas (I-Ioeke), in 1986 in de AanwIJspuIten tc. Beenlem (maximaal 6 mannetjes) en in datzelfde jaar aan een kasteelvijver In het cel1lrum van Beernem. De aanwezigheid van

GompllllS 2002: 18 (1-2) 29 Tabel 3 : Historisch voorkomen van enkele interessante libellensoorten naar de inventarisatie van Anselin (1978). x = waarneming zonder indicatie van voortplanting xx = waarneming met idicatie van voortplanting Taule 3 : Historieai oeellnenee of 5011Ie in/eresting Odonata after Anselin (1978). x ~ 110 indication of reprodllctiol1 observed xx = observatioj1 Wit/I indication of l'eprodllctioj1 ~ ~ ~ 0) c 0) 0 0) 0) Cf) I > 0) Cf) =.;:;- ro f 2 C '" '".Y. 0-0- 0 0- u ~ ~,ij "'5 0) 0) E ~ 0- Cf) Cf) 0 ~ C 0) iii 0 0.D 0 :;:: LL ~ N ~ 0 0 ~ Coenagrion pulchellum Cordulia aenea Gomphus pulchellus Sympecma fusca Sympeirum danae. Sympeirum vulgatum xx xx xx xx xx de soort in de Leiemeersen dient geverifieerd (med. K. Decleer). Een recentere, losse waarneming te Oostkamp (1994) berust vermoedelijk op een foute determinatie (med. B. Janssens), zodat we voorlopig aannemen dat de soort uitgestorven is in de regio. Daarmee houdt de trend in de regio gelijke tred met de rest van Vlaanderen, waar de soort midden de jaren '80 sterk terugviel (DE KNlJF & ANSELlN, 1996). Visbepotingen en verdwijnen van waterplanten zijn wellicht de belangrijkste reden van de achteruitgang. Aan de spoorwegputten van Oostkamp verdwenen zowel rietoevers als waterplantpartijen met o.a. Aarvederkruid (MyriophyLlllm spiwll/m.), Pijlkruid (Sagil/aria sagil/ifolia) en Veenwortel (Polygol/um amphibilll1l) (cfr. ANSEUN, 1978). De enige West-Vlaamse populatie houdt stand in de oude coupures van de Avelgemse Scheldemeersen. DOCHY (2000) vermeldt er > I00 dieren voor de Waarmaardecoupure. Meer dan de helft van het areaal van de soort ligt in het West-Palearctisch gebied (OSIECK & HUSTlNGS,

32 Gomphus 2002: 18 (1-2) mein Driekoningen (Beernem) en aan enkele visvijvers te Oostkamp toch populaties opho~lden (cfr. ANSELJN, 1975; ADRIAE S, 1994). De vele verspreide waarnemingen in het Sint-Andnesveld (Zeven kerke, Duivelsnest,,Vitte paters Varsenare...) doen vermoeden dat zich ook daar een florerende populatie ophoudt. Smaragdlibel (COI-dlllia aellea) Een vermoedelijk grote populatie van deze kwetsbare soort houdt stand in het militair domein van Vloetemveld, Zedelgem. De enige andere bekende populatie in West-Vlaanderen komt voor in de Gavers te Harelbeke (med. 1. Tailly). In het erg gelijkende militair domein van Houthulst werd de soort voorlopig nog niet waargenomen, wel komt daar een populatie Metaalglanslibel (SomalOchiora mewllica) voor (VAN LERBERGHE, 2002). Een systematische inventarisatie van deze beide militaire domeinen dringt zich op. Verder wordt de databank bevolkt door enkele historische, geïsoleerde waarnemingen van Smaragdlibel op de vijvers van de Wille Paters te Varsenare (1977) en aan de vijver van Zevenkerke (ANSELlN, 1978) die doen vermoeden dat Smaragdlibellen vroeger algemeen waren (tabel 3). [n het Vloetemveld worden de dieren vooral fouragerend en patrouillerend waargenomen aan de betere voedselarme vennen bij de ingang van het domein, met veel ondergedoken en amfibische vegetatie: Hoornblad (Ceralophylillm sp.), Teer vederkruid (MyrioplllIlltllll allemiflorum), Pilvaren (PillIlaria pillllifera), Vlottende bies (Scirplls fllliralls). veenmossen (Sphagllllm spp.), fonteinkruiden (Poramoge/oll spp.) enz. Op zonbeschenen partijen waterplanten in deze vennen. o.a. Snavel zegge (Carex ros/rara) en veenmossen (Sphagllllm spp.). werd reeds eileg waargenomen, naar analogie met literatuurgegevens (o.a. GEIJSKES & VA TOL, 1984; STER 'BERG & BUCHWALD, 2000). Uit de literatuur blijkt ook het belang van submerse mospakcllen (o.a. H\jJlIlIm en Sphagllllm spp.) voor de eiafzet en als winterbiotoop voor de larven (WESE BERG-LUND, 1913; STERNBERG & BUCI-IWALD. 2000). [n 2000 kon een uitsluipend mannetje geobserveerd worden naast zijn exuvium (Floris Vanderhaeghe, Tim Adriaens). In tellensleling tol de verwacllling (cfr. BELMANN, 1993; KETELAAR. 199-1) sloop~het dier niet uit op een boomstam rond een van de vennen doch middenin een kletsnalle depressie met dominantie van Veldrus (JII/ICIIS aclilijloiïls)... Ondanks de regelmatige waarnemingen de laatste jaren (sinds 1996) lijkt de populalle klein en is ze erg geïsoleerd. Vele andere "vennen" in

Gomphu;, 2002: 18 (1-2) 33 Foto 3 : Mannetje Smaragdlibel (Cordlllia aellea) zonnend op wilg Salix x 1I11111iliervis aan de oever van een vennetje in het militair domein Vloetemveld, Zedelgem. PJlOto 3 : OawllY el1iern/d (Cordulia aenea) 5111lllillg OIJ Salix x multinervis at file border ofa /Ieatillalld 1'001 ill t/ie military area Vloetemveld, Zedelgem. het domein zijn door bladval dystroof geworden en door opslag sterk beschaduwd. Zij kunnen mits inrichting (verwijderen van opslag aan de rand. ruimen van de organische laag, schuinen van oevers) geschikt gemaakt worden als voonplamingsbiotoop. Terecht kan de vraag gesteld wordcn of dergclijke inrichtingsmaatregelen Ie verzoenen zijn met de militaire bestemming van het gebied. rn sommige vennen liggen immers nog cxplosieven. Dichtgrocien van de waterplantenvegetatie waardoor minder gcschiktc ciafzetplaalsen voorhandcn zijn (SCI-IMIDT, 1982) en niet-gcfaseerd ruimen dicncn vermeden op plaatscn waar de soon zich momentcel nog handhaaft. Beperktc boomopslag kan toegelaten worden. aangczicn smaragdlibcllcn graag op boomstammen uitsluipen (KETE LAAR. 1994) cn bomcn bclangrijke rustplaatscn vormen (foto 3). Doordacht gcbruik van cxplosievcn lijkt een interessantc dcnkpiste om bij ecn ver gcvordcrdc successie van bclangrijke vennen opnieuw

34 Gomphus 2002: 18 (1-2) geschikte habitats te creëren waar de Smaragdlibel naar kan uitwijken. Het is bekend dat de soort weinig neiging tot zwerven vertoont, maar wel makkelijk lokaal geschikte wateren koloniseert (NEDERLANDSE VER ENIGING VOOR LIBELLENSTUDIE, 2002). De explosievenmethode wordt in Wallonië toegepast om dichtgegroeide veenpalsen te heropenen (med. V. Fichet). In Groot-Brittannië worden op die manier vennen gecreëerd in heidegebieden (MOORE, 1976). Vuurlibel (Crocothemis elythraea) Het merendeel van de Vuurlibel-waarnemingen (zoals aan de haag van Heist in de achterhaven van Zeebrugge. aan tuinvijvers,...) betreft vermoed'elijk zwervers. De soort dook v~~r het eerst in de regio op in 1994. Eiafzening werd voorlopig enkel vastgesteld aan de zandwinningsput in Zerkegem. Vuurlibellen vertonen een zekere veerkracht t.a.v. vervuiling en eut~ofiëring (ASKEW, 1988). De vraag stelt zich dan ook waarom de soort niet veel meer voortplantend wordt waargenomen aan andere geschikte wateren (Lac van Loppem, Meibosvijver, Hoge Dijken,...). De watertemperatuur is limiterend voor de voortplanting van deze mediterrane soort (STER BERG & BUCHWALD. 2000). De larven zijn uitgesproken thermofiel en houden zich vooral op in zones die snel opwarmen. Deze randvoorwaarden indachtig. lijken zandwinningspunen en vijvers met een evenwichtige vissamenstelling inderdaad de meest geschikte voortplantingsbiotopen van deze fraaie soort. Zandwinningsputten zijn overigens ook in de rest van West-Vlaanderen belangrijke voortplantingsbiotopen (A 0 YMUS, 1990; TAILLY, 1991; DE K IJF. 1994). Veel plassen in de streek hebben een onnatuurlijke vissamenstelling (o.a. door de aanwezigheid van Karper Cyprill/lS carpio) waardoor het water troebel wordt. Losgcwoelde partikels in de bovenste watcrlagen (meestal de bovenste la cm) absorberen al hct zonlicht waardoor de microklimatologische condities ontoereikend zijn voor de larvcn van C. enrilraea (STERNBERG & BUCHWALD, 2000).. Venwitsnuitlibel (Lel/corrilillia dl/bia) Op eenzelfde dag (juni 1995) wcrden op verschillcndc venncn in het Sint-Andriesveld (Heideveldje Zevenkerke. Rode dopheideveldjc Beisbroek) meerdere mannetjes ven",i tsnuit Iibel waar!!enomcn. In Zevenkerke werd territoriaal gedrag geobservecrd. ccn ve;schijnsel dat optreedt wanneer de dieren in lage dichtheden voorkomen (STERI _ BERG & BUCHWALD, 2000). De soort werd in de daaropvolgcndc

Gomphus 2002: 18 (1-2) 35 jaren echter niet meer waargenomen, zodat meermaals werd geopperd dal het om zwervers ging afkomstig van een norerende populatie in de vennen van het nabijgelegen militair domein van Vloetemveld. Vooral het feit dat larven van Venwitsnuitlibel zich graag ophouden in veenmossen (HEIDEMAN ' & SEIDE 'BUSCH, 1993) en vennen met Sphagnumpakkenen zeldzaam zijn buiten het domein. rechtvaardigt dit vermoeden. Verder is de soort bekend van Wingene en zijn historische waarnemingen uit de duinpannen van De Fonteintjes (Blankenberge) bekend. Venwitsnuitlibel staat bekend als een echte heide- en hoogveensoort. Mogelijks zijn de waarnemingen in de Fonteintjes te kaderen in een invasie zoals in 2000 het geval was in Nederland (NEDERLA 'DSE VER EIlGING VOOR LIBELLENSTUDIE. 2002). Aansluitend op de Brugse pleistocene zandgronden werd de Venwitsnuitlibel ook waargenomen in Het Leen (VJlI. I99-l) te Eeklo (med. G. De Knijf). Ondanks het feit dat larven kunnen adapteren aan vis (JOHANSSON & SAMUELSSON, 1996) is de soort zeer gevoelig aan visbepotingen (o.a. DE KNUF & ANSELlI, 1996; WASSCHER et al., 1998). Zwcrvcnde heidclibel (SYlIlpelrtllll jollsc%lllbii) Zwcrvcnde hcidclibcllcn worden sinds 1994 regelmatig waargenomen in de regio. Op het stapelterrein te Heist (2+7. VII. 1994) en aan het spoorwegemplacement De Pelikaan in de Zeebrugse achterhaven (8.VIl.2000) betrof het solitaire uitgekleurde mannetjes. Op het CTO-terrein te Zeebrugge werd een late waarneming van een teneraal verricht (12.X.1995) en ook aan de Meibosvijver te Sijsele werd een teneraal dier gevangen, zodat we vermoeden dat de soort zich in de regio heeft voortgeplant, zoals ook elders in het land het geval was (PATERNOSTER, 2000). Onder meer in de Westhoek werd paring en eiafzet waargenomen, en in het Gentse konden uitsluipende dieren geobserveerd worden (med. W. Vercruysse). Zwervers, dwaalgasten en invasicvc soorten De hierna opgesomde libellensoorten worden als zwervers of dwaalgast beschouwd in cle regio. De Bandheidelibel (SYll1pelntll1 pedell1ollw 1111111) werd éénmalig waargenomen in cle Leiemeersen te Oostkamp (23.VJll.1996). Het betreft, op één waarneming in Wales na, de meest westelijke melding voor Noordwest-Europa. Mogelijks kan deze waarneming gekaderd worden in een opvallende expansiegolf die in 1996 in de

36 Gomphus 2002: 18 (1-2) Antwerpse Kempen werd vastgesteld (med. T. van Mierlo) in combinatie met aanhoudende oostenwind. De grootste populatie van Noordwest Europa bevindt zich in door kalkrijke kwel gevoede beken in de Kempen. Van daaruit worden regelmatig zwervers gemeld (cf. WASSCHER & MICHIELS. 1982). t aar analogie met SCI-IORR (1990) kan hier van invasief, pionierend gedrag gewag gemaakt worden. Spontane vestiging in goede jaren lijkt dan ook niet onmogelijk (cfr. SOORS, 2000). Gezien de in Vlaamse context specifieke ecologische vereisten lijken in de regio weinig ge chikte habitats voorhanden voor succesvolle kolonisatie. Waar het op andere plaatsen in Vlaanderen tot succesvolle vestiging van Zuidelijke glazenmaker (lies/ulo affillis) kwam (o.a. ANDRIES 1997) kon dit voor de regio niet worden aangetoond. De soort werd driemaal waargenomen, tweemaal aan de kust: Orchisfonteintje Blankenberge (JI.VIII.199S), Leiemeersen Oostkamp (I S-23.VIILI99S) en het CTO-terrein in de Zeebrugse achterhaven (5-6. Vll1.2000). Breedscheenjuffer (P/arYCllemis peililipes) werd éénmalig waargenomen te Sijsele (I 0.IX.2000). De soort ontbreekt nagenoeg volledig in het westen van Vlaanderen. Geelvlekheidelibel (Sympelrtllll }7al"eo/lIl11) is een typisch invasieve soort. In bepaalde jaren (1994) worden Geelvlekheidelibellen vrijwel overal waargenomen in waterrijke gebieden. Enkel in de Leiemeersen (Oostkamp) lijkt de SOOrt zich permanent succesvol gevestigd te hebben (med. K. Decleer). Besluit In de regio oord-west Vlaanderen zijn tot op heden 31 libellensoorten waargenomen. Variabele waterjuffer (Coellagrioll pll/cile//llm) is ondertussen uitgestorven. t aar analogie met de re,t ' an Vlaanderen deden in de jaren 1990 een aantal m~ridionale ;oorten hun intrede: Zwervende pantserjuffer (Lestes barbams). KanaaljuiTer (Cerciall filldeliii), Zuidelijke glazenmaker (lies/uw affillis) en Z\\enende heidelibel (SYlllpetnllllfollsc%mbii). Het ecodistrict Houtland. een regio met pleistocene dekzanden waar voedselarmere plassen en Land\\ inningspullen voorkomen, kent het grootste soortenaantal en de meeste rodelijst soorten: Smaragdlibel ( ordllfia aellea). Ven\\ itsnuitlibel (Lellcorrilillia dllbia) en Variabele wateljulter (CoellagriOIl pll/che//iii11). Op opgespoten tellelnen aehter de kuststrook komen Tengere grasjuiter (/scilllllra plimi IlO) en BrUine wlntel]uffer ( ympecma ji/sca) voor. Een aantal gebieden

Gomphus 2002: 1 (1-2) 37 zijn ondergeïnventariseerd, waaronder het zeer interessante militaire domein van VloetenlVeld (Zedelgem). Verlies aan habitatkwaliteil (o.a. door visbepotingen) vormt nog sleeds een probleem voor de libellenfauna van de regio. Daarnaast kunnen met kleine ingrepen complementair aan het reeds gevoerde beheer, een aantal biotopen meer geschikt gemaakt' worden voor sommige soorten. Een analyse waarbij punllocaties worden geclusterd op basis van soortencombinaties leert dat clusters van gebiedcn niet eenduidig zijn toe te kennen aan een wel bepaald ecodistrict, met uitzondering van de kustgebieden die een duidelijk verschillende soortensamenstelling kennen. Waar op niveau Vlaanderen de Kempische zandgronden odonatologisch duidelijk als een entiteit naar voor komen. verschilt hel Houtland, dat geomorfologisch en landschappelijk nochtans goed overeenkomt met de Kempen, minder sterk van de andere ecodistricten in de regio. We krijgen algemeen de indruk dat de indeling in ecodistriclen te fijn is om lokale verspreidingspatronen van libellen te kunnen verklaren. Dankwoord Hierbij willen we alle medewerkers aan hel atlasproject bedanken. Geert De Knijf slelde de gegevens uit de Gomphus-databank ter beschikking en las de tekst kritisch door. Anny Anselin bezorgde een hoop referenties. Floris Vanderhaeghe las de tekst na. Verder dank aan Stijn Vanacker, Luc De Bruyn, Dirk Maes, Sam Provoost, Luc Denys en Floris Vanderhaeghe voor de nuttige tips bij hel tot stand komen van dit artikel. Literatuur AORIAE:-JS. T.. 1994. Libellen in Noordwesl- Vlaanderen 1993. De Roerdo11lp (JNM Brugge). 34 (1): 21-36. ANDRIES. T.. 1997. Invasie van cic Zuidelijke glazenmnker Aes/uw a/fll/is. GOlJlp!lIfS, 13 (112): 14-18. Ai\'ONY~lUS. 1990. \Vaarncming van dc Vuurlibel. Crocol!temis eltlhraea aan onze \VcslkuSl deze zomer. Gompl/lls, 6 (3): 7. A"SELI". A.. 1972. Libellen in de Klcipuuen van Hoeke. Stelllor, to (I): 25-30. A~SELli\'. A.. 1975. Voorlopig overzicht van dc Libellen waarnemingen in Noord West-Vlaanderen. De DrekFlieg. t (5): 59. A~SELI:-". A.. 1978. Verspreiding en oecologie van Oclonata in enkele gebieden rond Brugge. Ongepub. Lieentiaatsthesis. RUG. Gent. t55 PI'.

38 Gomphus 2002: 18 (1-2) ANSEU;\I. A.. 1980. Over het voorkomen van dc roodoogjuffcrs ErYlhromma_ v~ritilifilm (Charpcnticr) en E. f/ajas (I-Ianscman) in het Brugse. Steil lor, 16 (3): 4)-)6. ANSELIN. A.. 1993. Eerste resultaten van dc libcllcninvclltari:>atic 1993 in Vlaanderen. GOlllp/Il/S, 9 (4): 104-113. ASKEW. R. R.. 1988. The Dragonflies of Elirope. I-Iarley, Colchester. 291 pp. BELL~IANN. H.. 1987. Libellen: bcobachtcn. bcslimjncn. Nmurbuch. Augsburg 272 pp. BONTE. D. 1998. Een populatie van SYlllpecllla fllsca (Vander Linden. I 20) in de Franse kuslduincn Ic Bray-Dunes : een mogelijke verklaring voor dc waarncmin gen langs de Vlaamse Westkust> COlllp/Il/S, 1-1 (I -4): 32-34. Bos. F. & WASSCItER. M.. 1998. Veldeids libellen. Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging. Utrecht. 256pp. CHA1I.1. S.A.. 1992. Ovipositing behaviour and observations 011 the cggs anel prolarvac of Isclll1/{rtl IJl/milia (Charpenticr). Jouma! of,11e British DragollflJ Society 8: 6 la DE BLUST, G. 1993. IN: A~TROP. M.. GULtNCK. 1-1.. VA,' Looy. K.. DE BLeST. G.. VAN GHELUE. P.. MELKEBEKE. I. & KUIJIKEN. E.. 1993. Structuurplan Vlaandcren, deelfacet Open Ruimte. Eindrapport IN 95.20. 29pp. DE KNIJF. G. & AN5ELlN. A.. 1996. Ecn gcdocumcnteerdc Rodc lijst van de Iibellcn van Vlaanderen. Medcdelingen van I~et Instituut voor Natuurbehoud 1996 (4). Brussel. 90 pp. DE KNUl'. G.&ANSELt~. A.. 1999. Libellen. In Kuijken. E. (cd.) Natllllrrappon 1999. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. ~Iededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 6. Brussel. 80-83. DE KNtJl'. G.. ANSELtN. A. & DE"OLDER. 1-1.. 1996. The Odonatofauna of the Damvallei (East-Flandcrs. Belgium) : past glory or still \\onhwhi1e? Biologisch Jaarboek Dodo"aea, 64: 75-91 DE K:\IJF. G.. 1994. Aanvulling op 'Hel voorkomcn van SY1l1f'eCII1ClJusca in Oost- en West-Vlaanderen'. GOlllp/I/IS la (2): 65 DE KNlJF, G.. 1994. Het voorkomen van SY/llfJeCJJ1Cl JIISCCl in \Vest- cn Oost Vlaanderen. GOl/lfJhlls 10 (I): 4-9 DE KNIJF, G., 1995. CrocotheJllis el)'lhraea en CerciOIl lindellii, nu al in België en binnenkort ook in Nederland algcmccn? LibellennieulI'sbrief-l: 7-12 ~ DocHY. 0.. 2000. Libellen van de Scheldevallei. Kfil/lafJ la (-I): 30-3-1 EI5ELER. B. & EI5ELER. F.. 1981. ~lmkierungscrgebni~~e bci G01l1/J/IIIS fjulchell//s Selys. Libel/II/a I: 29-31 GEENEN. S.. JORDAENS. K.. DE BLOCK. ~1.. STOKS. R.. VAN GOSSl't. 11. & DE BRl YN. L., 1999. Ecn nieuw voonplal1lingsplaal~ \'3n SY1l1fJCC1I1Cl JUSCCl (V:mdcr Linden, 1820) in Vlaanderen. GOl/lphlls. 15 (3): 111-117. GEtJSKES. D. C. & VAN ToL. 1.. 1983. De libellen van Nederland (Odonata). Bibliotheek KNNV: 31nlededeling EIS Nederland: 21. Koninklijke NederlaJ1(be Nmuurhlstorlsche Vereniging. Hoogwoud. 368 pp.

"~---- GOl11phllS 2002: 18 (1-2) 39 GUlZ. D.. KAPPES. G. & II0II\lA". II.-J.. 19S5. Sehulzprogramm Wr Libellen EI1l\\ urf-. NmurschuII unel Landschartsprlcgc in Hamburg. GOII-ART. P.. 199-l. Commclltnircs à propos du Slatui de CerciolllimlellÎ en \Vallonic. Complllls. 10 (I): 10-12. 11I IOL.\I",. H. & SI 101 'Bt SCII. R.. 1993. Die Libellenla"en Delllsehiands und Fran"'rcichs. HanJbÜch für ExU\ îcn~aml11lcr. Verlag Baucr. Kehcrn. I-loSTE. I.. 1991. Een Oost\laamsc \\aarncming \'an SYl1lfJecma fltsea. Comp/ms, 7 (3/-1): 16-17. JOOICKE. R. 1997. Die Binsenjungfern und Winlerlibellen Europas I Leslidac. Westarp Wissenschaften / Die i"eue Brehm-Büeherei (Bd. 631). ~Iagdeburg. 277 W. JOII""SSO". F. & SA\lL ELSSO\. L.. 1996. Fish-indueed varialion in abdominal spine Icnglh of Lel/corrhinÎa dl/bill (OdonJta) \arvac. Oec%giCl \00: 74 79 JL'RZITZA. G.. 200 I. Libellengids. Tirion. Bamn. KETELAAR. R.. 1994. Een echlc hoogkruiper: cic Smaragdlibel Cardu/ia (lellea Libel/elllliellu'sbrie! 199-1 (3): 13-1-1 KETELAAR. R.. 2002. The recent expansion of the Small Red-eyed Damselfly E1Ylhro/lll//{/ \'iridll/1i11/ (Charpcnticr) in Thc NClhcrlands. JOl/n1al of fhe IJrilish Dragolljly SocielY. 18 (1/2): I-S. KUJJKE/\', E., 1999. Natuurrappon 1999. Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. Mededelingen van het instituut voor Natuurbehoud 6. Brussel. Me CUNE. B. & MEFFORD. M.J. 1997. Multivariate Analysis of Ecological Data Vcrsion 3.03. MjM Software. Gleneden Beaeh. Oregon. U.s.A MOORE. N.\V.. 1976. The conservation ofodonata in Great Britain. OdoJlalologica5: 37-44 Nederlandse Vereniging voor Libellcnstudie. 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4. Nalionaal Natuurhistorisch ivluseum NalUralis. KNNV Uitge\'erij & European Invertebrate Survey-Nederland. Leiden. -1-10 pp. OSIECK. E.R. & Ht.:STI~GS. F.. 199... Rode lijst van bedreigde en kwetsbare vogelsoor ten i~l Nederland. Technische rapporten Vogelbescherming 12. Zeist. PATER:"OSTER. T.. 2000. Implantation récente du Sympetrum à nervures rouges (Sympelrltm JO/lsc%mbii Sclys. 18 W) dans Ie bassin de la Haine. Comp/II/s, 16 (I): 61-6S. SCII'"DT. E.. 19 2. Zur Odonatenfauna cles Hinterlartener ~Ioores. Libel/lila I (2) : 21-26. SCIIORR. f\1.. 1990. Grundlagen LU eincm Artcnhilfsprogramn1 Libellen der Bundesrepublik Deulsehland. Biltho\en (Ursus). 512 pp. SOORS. J.. 2000. De Bandheidelibel (Sy",pelrlllll pedelllollfalllllll) in Vlaanderen. Comp/ms, 16 (I): 75-S-I. STEtl"BERG. K. & BCCIIWALD. R.. 2000. Die Libellen Baden-lViirttembergs. Band 2: Grosslibellen (Anisoptera) Imer. SlulIgart. 712 pp.

40 Gomphus 2002: 18 (1-2) STOKS. R.. DE KNtJF. G. & ADRIAENS. T.. 1995. \Vat is dc status van LeJleS barbarus in België? Le stntut de Lestcs barbarus en belgique? COlllp/IIIS. I I (I): 15-16. STDKS. R~ DE KNIJF. G. & JANNIS, G.. 1997. De status van Les/es barbarus in België. COlllp/I1/S, 13 (112): 8-13. TAILLY, M.. 1991. Crocolhemis erylltraea in Zuid-Wcsl Vlaandcrcn in 1991. COlllp/I1/S. 7 (3/4): 18. TAILLY. M.. 2001. Een vondst van Isc/IIII/ra pl/milia (Charpcnticr. 1825) te Moen Zwevegem (West-Vlaanderen). COlllphllS, 17 (I): 46-50. VANLERBERGHE. \V.. 2002. Munitiedepot van HOULhulst: fauna. flora en beheersplan. Eindwerk KATHO Hogeschool. Roeselare. VAN VEE", M.. 1996. De roofvliegen van Nederland. Wetenschappelijke Mededeling KNNV nr. 216. Stichting Uitge~erij KNNV. Utrecht. VERSCHEURE. c., 1994. Aanvulling bij 'Het voorkomen van Sympecmofusca in Oosten West-Vlaandere," (zie Gomphus 10 (I): 4-9). COlllp/I1/S, 10 (2): 65. WASSCHER. M. & MtCHtELS. N.. 1982. Libellen op een zomerkamp in de Belgische Kempen. Stridllla, 6 (3): 11-24. WASSCHER, M.. 1999. Bedreigde en kwetsbare libellen in Nederland (Odonata). Basisrapport met voorstel voor cic Rode lijst. Europcan Illvcncbrate Survey _ Nederland. Leiden. 72 pp. WASSCHER. M.. O. KEIJL & G. VAN O.\IMERI"G. 1998. Bedreigde en kwetsbare libellen in Nederland. toelichting op de Rode Lijsl. IKC Natuurbeheer. \Vageningen \VASSCHER. M.. STROO. A. & DI1\'GE:-'IA1\'SE. N. J.. 1995. Verspreidingsgegevens van de Nederlandse libellen. Nieuwsbrief Europcan Jnvcrtebrme Survey - Nederland. 23, Leiden. 80 pp. WESE"BERG-Lu"D. 1913. Odonaten-Studien. /11/. Rel'. Ces. Hydrobio/. Hydrografie 6: 155-228. 373-422