Datum van inontvangstneming : 23/07/2015



Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

Datum van inontvangstneming : 23/01/2019

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 09/10/2017

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 03/11/2015

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 29 november 2007 *

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

Datum van inontvangstneming : 20/03/2017

Datum van inontvangstneming : 22/08/2013

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Datum van inontvangstneming : 21/02/2017

Jurisprudentie. BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer) 14 juni 2017 *

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

Datum van inontvangstneming : 27/07/2015

Datum van inontvangstneming : 01/09/2015

Datum van inontvangstneming : 22/02/2013

Raad van de Europese Unie Brussel, 11 oktober 2016 (OR. en)

Datum van inontvangstneming : 23/10/2015

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

JPF 2013/149 Rechtbank 's-gravenhage 23 oktober 2012, /FA RK ; ECLI:NL:RBSGR:2012:BY2371. ( mr. Bellaart )

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Raad van de Europese Unie Brussel, 11 oktober 2016 (OR. en)

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Raad van de Europese Unie Brussel, 11 oktober 2016 (OR. en)

De Verordening EG nr. 2201/2003 en de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

Raad van de Europese Unie Brussel, 6 oktober 2015 (OR. en)

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

Datum van inontvangstneming : 30/07/2017

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

13585/17 WST/sht/bb DGD 2

Datum van inontvangstneming : 13/11/2015

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

Datum van inontvangstneming : 16/07/2015

Datum van inontvangstneming : 19/03/2019

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

Datum van inontvangstneming : 26/03/2015

Datum van inontvangstneming : 02/07/2015

Datum van inontvangstneming : 19/09/2017

13581/17 WST/sht/bb DGD 2

Datum van inontvangstneming : 20/06/2017

Hebben besloten hiertoe een Verdrag te sluiten en zijn overeengekomen als volgt:

Datum van inontvangstneming : 06/04/2017

Datum van inontvangstneming : 20/09/2016

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Datum van inontvangstneming : 20/11/2015

Datum van inontvangstneming : 15/05/2015

» Samenvatting. » Uitspraak. 1. Het geding in eerste aanleg. 2. Het geding in hoger beroep. 3. De beoordeling

Datum van inontvangstneming : 26/05/2014

Datum van inontvangstneming : 03/07/2017

Raad van de Europese Unie Brussel, 29 november 2017 (OR. en)

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Raad van de Europese Unie Brussel, 29 november 2017 (OR. en)

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 22/05/2017

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 26/06/2014

Datum van inontvangstneming : 24/01/2014

Verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed

Datum van inontvangstneming : 31/01/2014

Datum van inontvangstneming : 24/03/2016

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 27 mei 2008 (OR. en) 9196/08 Interinstitutioneel dossier: 2008/0048 (AVC) JUSTCIV 94 CH 28 ISL 15 N 18

Datum van inontvangstneming : 05/02/2016

Vertaling C-125/14-1. Zaak C-125/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Fővárosi Törvényszék (Hongarije)

Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

Datum van inontvangstneming : 17/12/2013

Date de réception : 18/10/2011

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

Datum van inontvangstneming : 11/06/2014

Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

Publicatieblad van de Europese Unie. VERORDENING (EG) Nr. 2201/2003 VAN DE RAAD. van 27 november 2003

Datum van inontvangstne ming : 25/05/2012

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Datum van inontvangstneming : 21/03/2017

Datum van inontvangstneming : 27/01/2014

Datum van inontvangstneming : 04/01/2018

Datum van inontvangstneming : 22/01/2018

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Datum van inontvangstneming : 13/08/2015

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 29/01/2018

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 23/07/2015

Vertaling C-294/15-1 Zaak C-294/15 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 17 juni 2015 Verwijzende rechter: Sąd Apelacyjny w Warszawie (Polen) Datum van de verwijzingsbeslissing: 20 maart 2015 Verzoekende partij: Edyta Mikołajczyk Verwerende partijen: Marie Louise Czarnecka Stefan Czarnecki BESCHIKKING De Sąd Apelacyjny w Warszawie (hof van beroep te Warschau) [omissis] 20 maart 2015 heeft ten vervolge op de mondelinge behandeling te Warschau op 20 maart 2015, in besloten zitting over het beroep van Edyta Mikołajczyk tegen Marie Louise Czarnecka en Stefan Czarnecki op het hoger beroep van verzoekster tegen het vonnis van de Sąd Okręgowy w Warszawie (regionaal gerecht Warschau) van 13 februari 2014 NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 20. 3. 2015 ZAAK C-294/15 zaaknummer: I C 1038/12, de volgende beschikking gegeven: Aan het Hof van Justitie van de Europese Unie worden de volgende prejudiciële vragen voorgelegd: 1. Vallen procedures ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk na het overlijden van een der echtgenoten binnen de werkingssfeer van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1)? 2. Voor het geval dat vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Vallen procedures ter zake [Or. 2] van de nietigverklaring van een huwelijk ook binnen de werkingssfeer van bovengenoemde verordening wanneer zij door een andere persoon dan een der echtgenoten zijn ingeleid? 3. Voor het geval dat vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: Kan in procedures ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk die door een andere persoon dan een der echtgenoten zijn ingeleid, de bevoegdheid van het gerecht worden gebaseerd op de in artikel 3, lid 1, onder a), vijfde en zesde streepje, van de verordening genoemde omstandigheden? [Or. 3] [omissis] 2 Motivering: Verzoekster, Edyta Mikołajczyk, verzocht om nietigverklaring van het op 4 juli 1956 voor het hoofd van het bureau van de burgerlijke stand van het 16 de arrondissement van Parijs in Frankrijk gesloten huwelijk tussen Stefan Czarnecki en Marie Louise Cuenin. Verzoekster voerde aan dat zij testamentair erfgename is van Zdzisława Czarnecka, die op 13 juli 1937 voor het hoofd van het bureau van de burgerlijke stand te Poznań in het huwelijk was getreden met Stefan Czarnecki. Volgens verzoekster is het huwelijk tussen Stefan Czarnecki en Zdzisława Czarnecka nooit ontbonden, zodat het op 4 juli 1956 in Frankrijk gesloten huwelijk tussen Stefan Czarnecki en Marie Louise Cuenin een door Stefan Czarnecki te kwader trouw aangegane bigame relatie was. Verweerster Marie Louise Czarnecka betwistte de bevoegdheid van het Poolse gerecht en vorderde, het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerster voerde aan dat volgens artikel 3, lid 1, onder a), tweede en derde streepje, van verordening [omissis] nr. 2201/2003 [omissis] het beroep tot nietigverklaring van een huwelijk in de eerste plaats dient te worden ingesteld bij een gerecht van de

MIKOŁAJCZYK lidstaat waar zich de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten bevond, indien een van hen daar nog verbleef. Dit betekent dat het beroep bij een Frans gerecht had moeten worden ingesteld. Ook de gewone verblijfplaats van verweerster zou een grond zijn voor de bevoegdheid van de Franse gerechten, zodat het beroep ook om die reden daar had moeten worden ingesteld. Dit zou volgens artikel 6 van verordening [omissis] nr. 2201/2003 [omissis] een exclusieve bevoegdheid zijn, zodat slechts ingeval de bevoegdheid niet op deze omstandigheden kan worden gebaseerd, de andere in artikel 3, lid 1, onder a), van de verordening genoemde criteria kunnen worden gehanteerd. Verweerster vorderde bovendien, het beroep in zijn geheel ongegrond te verklaren. [Or. 4] Verweerder Stefan Czarnecki was op 3 maart 1971 overleden en om die reden werd in de onderhavige procedure overeenkomstig artikel 447, 1, k.p.c. (Pools wetboek van burgerlijke rechtsvordering) een mandataris ad litem aangewezen om hem in deze procedure te vertegenwoordigen. De namens Stefan Czarnecki handelende mandataris ad litem trad het standpunt van Marie Louise Czarnecka bij. Verzoekster voerde aan dat de exceptie van onbevoegdheid van het Poolse gerecht ongegrond was en op een onjuiste uitlegging van artikel 3, lid 1, onder a), vijfde streepje, van verordening [omissis] nr. 2201/2003 [omissis] berustte. Verzoekster wees erop dat artikel 3 van deze verordening zeven alternatieve criteria noemt voor de vaststelling van het gerecht dat bevoegd is voor procedures ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van een huwelijk. Geen enkel van deze criteria zou voorrang hebben boven de andere. Indien de Europese wetgever voorrang had willen verlenen aan bepaalde bevoegdheidscriteria, zou hij dat in de formulering van de verordening tot uitdrukking hebben gebracht, wat hij niet heeft gedaan. Bij beschikking van 9 september 2013 verwierp de Sąd Okręgowy w Warszawie de exceptie van onbevoegdheid van het Poolse gerecht. In de motivering van zijn beschikking wees dit gerecht erop, dat de rechterlijke bevoegdheid in procedures ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van een huwelijk in artikel 3 van verordening nr. 2201/2003 wordt geregeld. Deze bepaling zou zeven alternatieve criteria voor het bepalen van het bevoegde gerecht bevatten en geen enkel van deze criteria zou voorrang hebben boven de andere. De formulering van deze bepaling zou geen grond opleveren voor de stelling dat de volgorde van de streepjes in lid 1 een reden is om te oordelen dat het ene criterium voorrang heeft boven het andere. Aangezien volgens artikel 3 van de verordening voor procedures ter zake van nietigverklaring van een huwelijk onder meer bevoegd zijn de gerechten van de staat waarin zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt, indien deze daar sedert ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan de instelling van het beroep of de indiening van het verzoek verblijft, of waarin zich de gewone verblijfplaats van de 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 20. 3. 2015 ZAAK C-294/15 verzoeker bevindt, indien deze daar sedert ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de instelling van het beroep of de indiening van het verzoek verblijft en deze hetzij staatsburger van de betrokken [Or. 5] lidstaat is, hetzij, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, daar zijn domicile (woonplaats) heeft, zou de exceptie van onbevoegdheid van het Poolse gerecht ongegrond zijn omdat verzoekster haar gewone verblijfplaats in Polen heeft. De Sąd Okręgowy heeft dan ook geoordeeld dat hij op grond van artikel 3, lid 1, onder a), vijfde gedachtenstreepje, van verordening [nr.] 2201/2003 bevoegd was om de onderhavige rechtszaak te beslechten. Geen van de partijen heeft beroep ingesteld tegen deze beschikking. Bij vonnis van 13 februari 2014 heeft de Sąd Okręgowy w Warszawie het beroep verworpen en beslist over de proceskosten. De Sąd Okręgowy baseerde zijn beslissing op de volgende feitelijke vaststellingen. Op 13 juli 1937 trad Stefan Czarnecki voor het hoofd van het bureau van de burgerlijke stand te Poznań in het huwelijk met Zdzisława Józefa Scieżyńska, geboren Sułkowska, die de naam Czarnecka aannam naar de naam van haar echtgenoot. De Sąd Okręgowy stelde vast dat het huwelijk tussen Zdzisława Czarnecka en Stefan Czarnecki op 29 mei 1940 werd ontbonden. Het echtscheidingsvonnis werd in de procedure niet overgelegd en er werd ook geen procedure tot opstelling een nieuw officieel afschrift van het echtscheidingsvonnis ingeleid. Bovengenoemde vaststelling werd gedaan op basis een proces-verbaal van een verhoor van Zdzisława Czarnecka van 25 november 1997 dat nog tijdens het leven van laatstgenoemde in een andere procedure, namelijk in een procedure voor de Sąd Rejonowy dla Warszawy-Pragi w Warszawie [distictsgerecht Warschau- Praga te Warschau] [omissis] [zaaknummer] [omissis], was opgesteld, waarin het ging om de verkrijging van de erfenis van Stefan Czarnecki door Zdzisława Czarnecka. Uit dit proces-verbaal blijkt dat Zdzisława Czarnecka heeft erkend dat Stefan Czarnecki haar eerste echtgenoot was. Zij verklaarde dat deze vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog naar het buitenland was getrokken en dat zij in 1940 voor een gerecht te Warschau echtscheiding had verkregen. De Sąd Okręgowy wees erop dat ook Stefan Czarnecki zich op de scheiding van zijn huwelijk met Zdzisława Czarnecka had beroepen toen hij het hoofd van het bureau van de burgerlijke stand van de staat New-York in de VSA om een huwelijksvergunning verzocht. Op 17 juni 1942 trad Zdzisława Józefa Czarnecka te Warschau een tweede keer in het huwelijk, deze keer met Ryszard Ciszewski. In de huwelijksakte staat in het vakje over de burgerlijke staat: geen informatie. [Or. 6] 4

MIKOŁAJCZYK Stefan Czarnecki is op 4 juli 1956 voor het hoofd van het bureau van de burgerlijke stand van het 16 de arrondissement van Parijs een tweede keer in het huwelijk getreden, deze keer met de in Genève in Zwitserland geboren Marie Louise Cuenin. Verweerder Stefan Czarnecki overleed op 2 maart 1971 in Frankrijk, waar hij tot aan zijn dood met zijn echtgenote Marie Louise Czarnecka had gewoond. Verzoekster, Edyta Maria Mikołajczyk, is de enige erfgename van de op 15 juni 1999 overleden Zdzisława Józefa Ciszewska (geboren Sułkowska). Verzoekster verkreeg die nalatenschap op grond van een testament. De Sąd Okręgowy verklaarde het beroep ongegrond op grond dat verzoekster niet had aangetoond dat het op 13 juli 1937 gesloten huwelijk op het tijdstip van het huwelijk tussen Stefan Czarnecki en Marie Louise Czarnecka nog steeds bestond. Uit het in de procedure verzamelde bewijsmateriaal kon worden opgemaakt dat eerstgenoemd huwelijk in 1940 was ontbonden. Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Sąd Okręgowy w Warszawie van 13 februari 2014. Bij het onderzoek van het hoger beroep van verzoekster ontstond bij de Sąd Apelacyjny (hof van beroep) twijfel over de uitlegging van de bepalingen van verordening [omissis] nr. 2201/2003 [omissis], vooral van artikel 3, lid 1, onder a), daarvan. Verzoekster vorderde in de eerste plaats nietigverklaring van het op 4 juli 1956 voor het hoofd van het bureau van de burgerlijke stand van het 16 de arrondissement van Parijs gesloten huwelijk tussen Stefan Czarnecki en Marie Louise Cuenin op een tijdstip waarop een van de echtgenoten, namelijk Stefan Czarnecki, niet meer leefde. Verzoekster beriep zich bij de instelling van het beroep op het Poolse recht, volgens hetwelk beroepen tot nietigverklaring van een huwelijk ook nog na het overlijden van een der echtgenoten of van beide echtgenoten kunnen worden ingesteld. Meer nog, eenieder die kan aantonen dat hij daarbij een juridisch belang heeft, kan een beroep instellen wegens het voortbestaan van een eerder huwelijk van een van de echtgenoten. Volgens artikel 13, lid 1, van het wetboek van familierecht (Ustawa z dnia 25 lutego 1964 r. Kodeks rodzinny i opiekuńczy; Dz. U. Nr. 9, [Or. 7] Pos. 59 met latere wijzigingen) van 25 februari 1964 kan iemand die al is getrouwd is, geen huwelijk aangaan. Artikel 13, lid 2, van dit wetboek bepaalt dat eenieder die kan aantonen dat hij daarbij een juridisch belang heeft, de nietigverklaring van een huwelijk wegens het voortbestaan van een eerder huwelijk van een van de echtgenoten kan vorderen. Artikel 13, lid 3, van dit wetboek bepaalt dat het huwelijk niet wegens het voortbestaan van een eerder huwelijk van een van de echtgenoten nietig kan worden verklaard, wanneer dat eerdere huwelijk niet meer bestaat of nietig is verklaard, tenzij dat huwelijk is 5

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 20. 3. 2015 ZAAK C-294/15 geëindigd door het overlijden van de persoon die in weerwil van het voortbestaan van een eerder huwelijk een nieuw huwelijk was aangegaan. Het beroep strekt tot nietigverklaring van een op 4 juli 1956, dus vóór de inwerkingtreding van het wetboek van familierecht, gesloten huwelijk. Artikel IV, 3, van de wet tot invoering van het wetboek van familierecht (Ustawa z dnia 25 lutego 1964 r. Przepisy wprowadzające kodeks rodzinny i opiekuńczy; Dz. U. Nr. 9, Pos. 60) bepaalt echter, dat na de inwerkingtreding van het wetboek van familierecht een huwelijk alleen volgens de bepalingen van dat wetboek nietig kan worden verklaard. Artikel 12, lid 1, van de wet betreffende het internationale privaatrecht (Ustawa z dnia 2 sierpnia 1926 r. o prawie właściwem dla stosunków prywatnych międzynarodowych; Dz. U. 1926, Nr. 101, Pos. 581) van 2 augustus 1926, die van kracht was op het tijdstip van het sluiten van het in de onderhavige procedure aan de orde zijnde huwelijk, bepaalde echter dat de huwelijksbevoegdheid van elke partij door het recht van diens vaderland wordt bepaald. Tussen partijen is in confesso dat Stefan Czarnecki een Pools staatsburger was, maar dat Marie Louise Cuenin daarentegen geen Pools staatsburger is en dat ook nooit is geweest. Verzoekster, Edyta Mikołajczyk, is een derde ten aanzien van de echtgenoten. De feiten van de onderhavige zaak doen bij de Sąd Apelacyjny twijfel rijzen omtrent de volgende drie problemen: Ten eerste de vraag of procedures ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk na het overlijden van een der echtgenoten binnen de werkingssfeer van verordening [omissis] nr. 2201/2003 [omissis] vallen. [Or. 8] De Sąd Okręgowy heeft in zijn beschikking van 9 september 2013 wat overhaast geoordeeld dat hij bevoegd was, zonder in te gaan op die vraag. Daarbij is het volgens de Sąd Apelacyjny niet volkomen duidelijk hoe die vraag moet worden beantwoord. De tekst van de verordening, in het bijzonder de tekst van artikel 3 ervan, dat onder meer de bevoegdheid voor procedures ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk regelt, sluit weliswaar geen enkele categorie van procedures ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk uitdrukkelijk van haar werkingssfeer uit, maar de tekst van deze bepaling van de verordening kan wegens de historische achtergrond van de betrokken regelingen van Europees recht niet doorslaggevend zijn voor de beantwoording van deze vraag. Verordening [nr.] 2201/2003 trekt immers verordening (EG) nr. 1347/2000 van 27 november 2003 (PB L 338, [omissis] blz. 1) in. Grondslag voor verordening (EG) nr. 1347/2000 waren de akten van de Raad van 28 mei 1998 tot vaststelling van het verdrag betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken (PB C 221, [omissis], 6

MIKOŁAJCZYK blz. 1). In hetzelfde nummer van het Publicatieblad werden ook het toelichtend verslag over dat verdrag, opgesteld door Prof. Dr. Alegría Borrás, en het protocol betreffende de uitlegging van dat verdrag bekendgemaakt. Dit verdrag is weliswaar niet in werking getreden, maar de inhoud ervan is grotendeels overgenomen in de verordening. Artikel 2 van het verdrag bevatte geen enkele aanwijzing dat een of andere categorie van procedure ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk van zijn werkingssfeer was uitgesloten. In haar toelichtend verslag over dat verdrag was Prof. A. Borrás echter van mening (punt 27) dat procedures waarin de geldigheid van een huwelijk in het kader van een vordering tot nietigverklaring moet worden onderzocht nadat een van de echtgenoten of beide echtgenoten zijn overleden, niet binnen de werkingssfeer van dat verdrag valt. Ook in de rechtsleer wordt de opvatting gehuldigd dat verordening nr. 2201/2003 niet van toepassing is op procedures ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk die na het overlijden van een der echtgenoten worden ingeleid (zie in die zin Prof. P. Stone, EU Private International Law, derde uitgave, blz. 421). Ingeval bovengenoemde vraag bevestigend wordt beantwoord, dient een volgende vraag te worden beantwoord: Vallen procedures ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk ook binnen de werkingssfeer van verordening [nr] 2201/2003 wanneer zij door een andere persoon dan een der echtgenoten zijn ingeleid? [Or. 9] In bovengenoemd bericht gaat prof. Prof. A. Borrás niet in op de vraag of procedures ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk zijn uitgesloten wanneer het beroep door een andere persoon dan de echtgenoot is ingeleid. In de rechtsleer zijn sommigen van mening dat artikel 3 concludent uitsluit dat het van toepassing is op procedures ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk die door derden zijn ingeleid ([...][vakliteratuur] [omissis]). Anderen zijn daarentegen van mening dat niet kan worden uitgesloten dat de verordening ook van toepassing is op procedures ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk die zijn ingeleid door het openbaar ministerie of door derden die een juridisch belang kunnen aantonen, waarbij in deze gevallen echter niet alle bevoegdheidscriteria kunnen worden gehanteerd. Gesteld wordt dat in die gevallen alleen de in artikel 3, lid 1, onder a) (eerste tot en met vierde streepje) en artikel 3, lid 1, onder b) van verordening [nr.] 2201/2003 genoemde criteria kunnen worden gehanteerd. De bevoegdheid zou echter niet kunnen worden gebaseerd op de gewone verblijfplaats van de verzoeker ([...][vakliteratuur] [omissis]). Deze opvatting spoort niet volledig met het uit de tekst van artikel 3 van verordening [nr.] 2201/2003 voortvloeiende en algemeen aanvaarde beginsel dat de in deze bepaling genoemde bevoegdheidscriteria dezelfde rang hebben en dat de verzoeker het recht heeft te kiezen bij de gerechten van welke van die staten hij het beroep instelt. 7

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 20. 3. 2015 ZAAK C-294/15 Ingeval de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, dient in deze omstandigheden ook te worden geantwoord op de vraag of in procedures ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk die door een andere persoon dan een der echtgenoten zijn ingeleid, de bevoegdheid van het gerecht kan worden gebaseerd op de in artikel 3, lid 1, onder a), vijfde en zesde streepje, van de verordening, genoemde omstandigheden, dus op de gewone verblijfplaats van de verzoeker, in het onderhavige geval de verblijfplaats van verzoekster Edyta Mikołajczyk, wanneer deze plaats op geen enkele wijze samenhangt met de verblijfplaats van de echtgenoten. [Or. 10] Volgens de Sąd Apelacyjny kan de bevoegdheid nog steeds worden onderzocht, ofschoon de Sąd Okręgowy reeds bij een in kracht van gewijsde gegane beschikking van 9 september 2013 de vordering tot verwerping van het beroep wegens onbevoegdheid van de nationale gerechten heeft afgewezen. Ofschoon volgens artikel 365 van het Poolse wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Ustawa z dnia 17 listopada 1961 r. Kodeks postępowania cywilnego; Dz. U. Nr. 43, Pos. 296 zoals gewijzigd) van 17 november 1964 in kracht van gewijsde gegane beslissingen bindend zijn voor onder meer de partijen en het gerecht dat de beslissing heeft gegeven, kan volgens artikel 17 van verordening nr. 2201/2003 de bevoegdheid in elke fase van de procedure wordt getoetst. Dit artikel bepaalt namelijk dat het gerecht van een lidstaat waarbij een zaak aanhangig is gemaakt waarvoor overeenkomstig deze verordening niet dat gerecht maar een gerecht van een andere lidstaat bevoegd is, zich ambtshalve onbevoegd dient te verklaren. Ook volgens artikel 1099 van het Poolse wetboek van burgerlijke rechtsvordering gaat het gerecht in elke fase van de procedure ambtshalve na of de nationale gerechten bevoegd zijn; wanneer het vaststelt dat de nationale gerechten niet bevoegd zijn, verklaart het gerecht het beroep niet-ontvankelijk. De onbevoegdheid van de nationale gerechten is een grond voor de ongeldigheid van de procedure. 8