Inspectie jeugdzorg. Matching in het belang van het kind Landelijk beeld onderzoek Inspectie jeugdzorg bij vergunninghouders interlandelijke adoptie



Vergelijkbare documenten
Interlandelijke adoptie. Knelpunten in het stelsel

Toetsingskader Vergunninghouder Interlandelijke adoptie

Onderzoek naar de werkwijze bij matching door de stichting Meiling bij interlandelijke adoptie

Aandacht voor matching. Bemiddeling door Stichting FLASH, vergunninghouder interlandelijke adoptie

Aandacht voor matching. Bemiddeling door Stichting Afrika vergunninghouder interlandelijke adoptie

Aandacht voor matching. Bemiddeling door Wereldkinderen, vergunninghouder interlandelijke adoptie

Achtergrond onbekend? Onderzoek naar het handelen van twee vergunninghouders bij de interlandelijke adoptie van zeven Chinese kinderen

Aandacht voor matching. Bemiddeling door Stichting Kind en Toekomst vergunninghouder interlandelijke adoptie

Onderzoek naar de werkwijze bij matching door de Stichting Kind en Toekomst bij interlandelijke adoptie

Aandacht voor matching. Het gezinsonderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming bij interlandelijke adoptie

Aandacht voor matching. Bemiddeling door HOGAR, vergunninghouder interlandelijke adoptie

Aandacht voor matching. Bemiddeling door de Nederlandse Adoptie Stichting (NAS), vergunninghouder interlandelijke adoptie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De kwaliteit van het bemiddelingsproces bij de vergunninghouder interlandelijke adoptie Stichting Kind en Toekomst

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 28 mei 2015 Onderwerp Interlandelijke adoptie

Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden

De kwaliteit van het bemiddelingsproces bij de vergunninghouder interlandelijke adoptie Vereniging Wereldkinderen

Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden. van het Ministerie van Veiligheid en Justitie

Datum 5 maart 2009 Onderwerp Beantwoording kamervragen lid Azough (GroenLinks) inzake het verlengen van beginseltoestemming bij adoptie

Casusonderzoek interlandelijke adoptie. Onderzoek naar aanleiding van een mislukte adoptie

De kwaliteit van het bemiddelingsproces bij de vergunninghouder interlandelijke adoptie Nederlandse Adoptie Stichting

De kwaliteit van het bemiddelingsproces bij de vergunninghouder interlandelijke adoptie Stichting Meiling

Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

ECLI:NL:RBROE:2009:BG9485

Adoptiestichting A New Way

Datum 29 juni 2009 Onderwerp Beantwoording vragen van het lid Langkamp (SP) over adopties uit Nigeria en Malawi

Casusonderzoek interlandelijke adoptie. Onderzoek naar aanleiding van een mislukte adoptie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Locatie Leeuwarden. 1 van 5. Ministerie van Justitie. Locatie Leeuwarden

Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka)

Sectorwerkstuk Nederlands Adoptie

De opneming in Nederland van een buitenlands kind ter adoptie is geregeld in de Wet opneming

Evaluatieonderzoek Wobka. Een evaluatieonderzoek naar de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

Vergunninghouder interlandelijke adoptie A New Way. De kwaliteit van het bemiddelingsproces

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

Casusonderzoek interlandelijke adoptie. Onderzoek naar aanleiding van een mislukte adoptie

Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka)

Beoordeling. h2>klacht

Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie

Vervolgonderzoek AMK Utrecht

Rapport. Discrete informatie. Transparantie bij adoptie. Oordeel

Centrale autoriteit internationale kinderaangelegenheden. van het Ministerie van Veiligheid en Justitie

Memorie van toelichting

Toetsingskader Voorkomen seksueel grensoverschrijdend gedrag

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Type special need bij geadopteerde kinderen in 2009

Voorstel van wet. Artikel I. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3 komt te luiden:

Datum 10 juni 2009 Onderwerp Antwoorden kamervragen over onrust onder aspirant-adoptiefouders

Adoptie in het belang van het kind?

Procedure pleegzorg Bestandspleegzorg pleegouderbestand Netwerkpleegzorg

ADOPTIE Trends en analyse

Meiling en adoptie uit India

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zorgen voor de veiligheid van pleegkinderen: Beleidsanalyse van Rubicon Jeugdzorg

ADOPTIE Trends en analyse Statistisch overzicht interlandelijke adoptie over de jaren 2008 tot en met 2012

ADOPTIE Trends en analyse Statistisch overzicht interlandelijke adoptie over de jaren 2009 tot en met 2013

Wie we zijn en wat we doen

Zorgen voor de veiligheid van pleegkinderen: Hertoets bij Pactum

Kwaliteitskader vergunninghouders interlandelijke adoptie

ADOPTIE Trends en analyse Statistisch overzicht interlandelijke adoptie over de jaren 2007 tot en met 2011

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Ministerie van Veiligheid en Justitie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Samenvatting RSJ-advies Bezinning op Interlandelijke Adoptie (2 november 2016)

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 5 oktober 2009 Onderwerp Interlandelijke Adoptie

ADOPTIE Trends en analyse Statistisch overzicht interlandelijke adoptie over de jaren 2013 tot en met 2017

Kort verslag van de beleidsanalyse van het programma Valor in India

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Adoptie 2011 Lezing door de heer Fred Gundlach (Stichting Adoptievoorzieningen) t.g.v. Familiedag Turner Contact Nederland, 26 maart 2011.

Datum 13 september 2017 Onderwerp Uw Wob-verzoek inzake correspondentie over adoptie uit Sri Lanka en de (voormalige) adoptievergunninghouder FLASH

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Buitenlandse pleegkinderen

Opdracht Nederlands Adoptie

ZUID_AFRIKA THAILAND. Gewone verdragsland. Volle verdragsland. Min. 1 jaar Enkel hetero. Geen voorwaarde (zowel hetero als holibi)

Als de Raad u om informatie vraagt

Meiling en adoptie uit India

Een kind adopteren. Informatie over (interlandelijke) adoptie en de adoptieprocedure

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Zorgen voor de veiligheid van pleegkinderen: Beleidsanalyse van De Bascule, zorglijn Therapeutische pleegzorg

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Overzicht van het aantal verstrekte beginseltoestemmingen over de jaren

Als ouders gaan scheiden

Een kinderbeschermingsmaatregel?

Zorgen voor het bedreigde kind. Onderzoek naar de samenwerking tussen Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg

Stichting Adoptievoorzieningen

Stichting Adoptievoorzieningen

Bestuursverslag april 2013

wetten.nl - Wet- en regelgeving printen - Wet opneming buitenlandse kinderen ter ado... Page 1 of 11

ADOPTIE Trends en Analyse Statistisch overzicht interlandelijke adoptie over de jaren 2011 tot en met 2015

Inspectierapport nader onderzoek Gastouderbureau Junior Te Steenwijk

Als ouders uit elkaar gaan

ADOPTIE. Trendsen analyse. Statistisch overzicht interlandelijke adoptie over de jaren 2007 tot en met Maart 201 2

Bestuursverslag april Inleiding

ADOPTIE Trends en analyse Statistisch overzicht interlandelijke adoptie over de jaren 2012 tot en met 2016

Zorgen voor de veiligheid van pleegkinderen: Onderzoek bij Xonar

Zorgen voor de veiligheid van pleegkinderen: Onderzoek bij Yorneo

Werken met hulpverleningsplannen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Matching in het belang van het kind Landelijk beeld onderzoek Inspectie jeugdzorg bij vergunninghouders interlandelijke adoptie Inspectie jeugdzorg Utrecht, november 2005 1

2

Inhoudsopgave Aanleiding onderzoek...5 Onderdelen landelijk beleid...5 De onderzoeksvraag...5 Werkwijze bij matching...6 Informatie die van belang is voor de matching...6 De bemiddelaars...8 Het belang van het kind...9 Verschil verdragslanden en niet verdragslanden...10 3

4

Aanleiding onderzoek In augustus en begin september 2005 deed de Inspectie jeugdzorg op verzoek van het ministerie van Justitie onderzoek naar de werkwijze van zes houders van een vergunning om te bemiddelen bij interlandelijke adoptie. Om de aanvragen voor verlenging van de vergunning te kunnen beoordelen, heeft het ministerie de inspectie gevraagd onderzoek te doen en het ministerie hierover te informeren. Met het ministerie van Justitie is afgesproken dat de inspectie zich specifiek zou richten op de werkwijze van de ver gunninghouders bij matching en hoe daarbij het belang van het kind wordt ingevuld. Van het onderzoek is per vergunninghouder een rapport opgesteld, dat inmiddels naar de vergunninghouders en het ministerie is toegezonden. In deze rapportage schetst de inspectie het landelijke beeld en worden aanbevelingen gedaan. Onderdelen landelijk beleid De rapportage is als volgt ingedeeld: allereerst een beschrijving van de onderzoeksvraag en werkwijze. Hierna komen de volgende onderwerpen aan de orde: de informatie die van belang is voor de matching, de bemiddelaars en het belang van het kind. De onderzoeksvraag De hoofdvraag in het onderzoek was de volgende: Wat is de werkwijze van de vergunninghouders bij de matching van adoptiekind en aspirant adoptiefouders? Hoe wordt daarbij het belang van het kind ingevuld door de vergunninghouders? In het onderzoek heeft de inspectie vooral die landen betrokken die het Haags Adoptieverdrag niet geratificeerd hebben. De controle op de zorgvuldigheid en de waarborgen waarmee de interlandelijke adoptie tot stand komt is in deze landen beduidend minder dan in de verdragslanden. Tweemaal zijn verdragslanden bij het onderzoek betrokken, te weten Polen en Hongarije. De inspectie heeft bij haar onderzoek gebruik gemaakt van een toetsingskader, waarin naast Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) en het Haags Adoptie Verdrag, vooral eisen uit het Protocol Werkwijze Bureau Centrale Autoriteit 1 zijn opgenomen. De eisen in het protocol betreffen de bemiddeling met verdragslanden. Het onderzoek bestond uit een beleidsinventarisatie, een dossieronderzoek en een interview met de vergunninghouder. 1 Protocol Werkwijze Bureau Centrale Autoriteit bij de verlening van een vergunning om te bemiddelen inzake interlandelijke adoptie of verlenging van de geldigheidsduur van die vergunning. 5

Werkwijze bij matching In de meeste landen vindt de matching in het land van herkomst plaats. De gegevens van het kind worden gekoppeld aan die van de aspirant adoptiefouders. Welke afwegingen in de landen van herkomst worden gemaakt met het oog op het belang van het kind, is meestal niet in documenten beschreven. Wanneer de landen van herkomst de gegevens van het kind combineren met die van de aspirant adoptiefouders houden zij in ieder geval rekening met de wensen en het volgnummer van inschrijving van aspirant adoptiefouders. Enkele landen nemen wel afwegingen op, maar vaak gaat het daarbij om algemene formuleringen, die bij verschillende kinderen worden gebruikt. Bij de matching van kinderen met special needs vindt overleg plaats tussen het land van herkomst en de vergunninghouders. Wie de uiteindelijke matching doet is per land verschillend, maar de vergunninghouders worden actief betrokken bij het maken van de keuze welke ouders het meest geschikt zijn. Bij special needs maken de vergunninghouders afwegingen welke ouders het beste matchen met het kind. In die gevallen zijn ook herkenbare afwegingen in de dossiers terug te vinden. Informatie die van belang is voor de matching Informatie over het kind Alle vergunninghouders hebben geformuleerd welke informatie over kind en aspirant adoptiefouders zij minimaal noodzakelijk vinden om te komen tot een goede matching. De inhoud van deze eisen wordt beïnvloed door de mate waarin informatie uit een bepaald land van herkomst beschikbaar komt. Vergunninghouders die in eenzelfde land van herkomst bemiddelen, stellen echter niet steeds dezelfde eisen. Tussen de landen bestaan (grote) verschillen in de hoeveelheid informatie over de kinderen en de kwaliteit ervan. Ook maakt het verschil of de informatie kinderen met of zonder special needs betreft. Bij de dossiertoets valt op dat de sociale rapportage van kinderen met special needs veel uitgebreider en informatiever is dan die van kinderen zonder special needs. Blijkbaar zijn de tehuizen er bij die kinderen wel toe in staat behoorlijke sociale informatie te verschaffen. Aangetekend moet worden dat het hier vaak wel oudere kinderen betreft die al langer in een kindertehuis verblijven. De vergunninghouders gaan ervan uit dat zij werken in betrouwbare landen van herkomst, met betrouwbare tehuizen. Als de informatie vragen oproept vragen de vergunninghouders hun contactpersonen in de landen van herkomst meer informatie te achterhalen. De betrouwbaarheid 6

van de contactpersonen wordt door de vergunninghouders aangenomen op grond van eerdere ervaring dan wel op diverse manieren gecheckt ( bv. door bezoek van de vergunninghouders aan de contactpersonen in de zendende landen). De hoeveelheid en kwaliteit van de informatie is cruciaal met het oog op zorgvuldige bemiddeling zowel vanuit het kind als vanuit de aspirant adoptiefouders gezien. Uitgewerkte criteria wanneer een vergunninghouder nader onderzoek nodig vindt en de wijze waarop dit georganiseerd wordt, zijn meestal niet aangetroffen. De inspectie is van mening dat de huidige vrijheid mbt de eisen te stellen aan de informatie over het aspirant adoptiekind onwenselijk is. De inspectie vindt het onwenselijk dat de ene vergunninghouder genoegen neemt met summiere informatie en de andere meer informatie vereist. Ook is het onwenselijk dat er geen gedeelde visie is op de controle van de contactpersonen in de landen van herkomst. De betrouwbaarheid en volledigheid van de nadere informatie uit de landen van herkomst staat of valt met de kwaliteit van de contactpersonen waarmee de vergunninghouders werken. Aanbeveling: Stel vast aan welke minimumeisen de informatie over het kind moet voldoen en op welke wijze de vergunninghouder de kwaliteit van (het werk van) de contactpersonen in de zendende landen controleert. Informatie over aspirant adoptiefouders De vergunninghouders beoordelen in hun intake steeds of de informatie uit het gezinsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming voldoende is of dat er aanvulling nodig is. Dit laatste kan samenhangen met extra eisen vanuit het land van herkomst, maar ook met nieuwe informatie die niet in het raadsrapport is opgenomen (bijv. men verklaart meerdere kinderen te willen adopteren). De meeste vergunninghouders beoordelen ook zelf of zij voor de aspirant adoptiefouders willen bemiddelen en het komt (sporadisch) voor dat mensen worden afgewezen. Als voorbeelden werden genoemd: aspirant adoptiefouders uiten zich racistisch; hebben een verleden als incestpleger; hebben bezwaren tegen inenting en bloedtransfusie, een vergroot risico op overlijden of te grote fysieke belemmeringen bij de verzorging van een kind. Uitgewerkte criteria wanneer een vergunninghouder nader onderzoek nodig vindt en de wijze waarop dit georganiseerd wordt zijn meestal niet aangetroffen. De landen van herkomst hebben ieder hun eigen eisen aan de informatie over de aspirant adoptiefouders. Veelal betreft het informatie over de motivatie van de aspirant adoptiefouders, de materiële welstand en de wijze waarop men de opvang en opvoeding van het kind zal invullen. Er 7

zijn landen die regelmatig meer informatie willen hebben omdat zij de gezinsrapportage van de Raad voor de Kinderbescherming niet uitgebreid genoeg vinden om te beoordelen of de aspirant adoptiefouders geschikt zijn. In de brief van de minister aan de Tweede Kamer dd 21 februari 2005 wordt aangegeven dat er beleid zal worden ontwikkeld met betrekking tot de plicht voor vergunninghouders om aspirant adoptiefouders als cliënt te accepteren. Een dergelijke plicht stelt hoge eisen aan de gezinsrapportage. Bij het onderzoek heeft de inspectie geconstateerd dat het voorkwam dat de gezinsrapportage voor vergunninghouders, maar ook voor landen van herkomst onvoldoende informatie bevatte. Aanbeveling: Werk bij de instelling van de acceptatieplicht uit welke gevolgen dit heeft voor het gezinsonderzoek door de Raad en voor de eisen die de vergunninghouders aan de aspirant adoptiefouders stellen. De bemiddelaars Beroepskracht of vrijwilliger Bij enkele vergunninghouders wordt de (inbreng bij) de matching door beroepskrachten gedaan. Bij de meeste vergunninghouders vindt de bemiddeling plaats door vrijwilligers, de meeste hebben zelf kinderen gead opteerd. Bij sommige vergunninghouders werd gewerkt met vrijwilligers met een bepaalde beroepsmatige achtergrond (maatschappelijk werk, onderwijs, medische sector), bij andere vergunninghouders wordt er de nadruk op gelegd dat de vrijwilliger past in het team en opmerkzaam en communicatief is. Een heldere visie op wat iemand aan kennis en vaardigheden moet hebben om een goede inbreng te hebben bij de matching is noodzakelijk om tot een goede kwaliteit te komen. Duidelijke criteria aan welke competenties de medewerkers moeten voldoen moeten nog ontwikkeld worden. Aanbeveling: Stel vast aan welke minimumeisen de medewerkers van de vergunninghouders die zich bezig houden met bemiddeling en daarmee aan matching dienen te voldoen. 8

Alleen of in teamverband Bij de meeste vergunninghouders werd in teamverband gewerkt bij de beslissingen rond (de inbreng bij) matching. Bij een enkele vergunninghouder besliste een medewerker in principe alleen, met de mogelijkheid een collega of het bestuur te raadplegen en onder verantwoordelijkheid van het bestuur. De inspectie is van mening dat een beslissing tot matching een te grote verantwoordelijkheid is voor een individuele medewerker. Aanbeveling: Stel vast dat de beslissing over matching een teambeslissing moet zijn. Het belang van het kind Wat het belang van het kind is bij interlandelijke adoptie wordt door de vergunninghouders verschillend omschreven, variërend van geen kansen/of geen toekomst in eigen land tot het recht om in een gezinsverband op te groeien. Op welke wijze vastgesteld wordt dat er werkelijk sprake is van het ontbreken van kansen is niet omschreven. In feite is dit een verantwoordelijkheid van het zendende land. Enkele vergunninghouders geven in hun beleid aan dat de rapportage over het adoptief kind expliciet beoordeeld wordt op het ontbreken van kansen in het eigen land. Welke kinderen door de vergunninghouders bemiddeld worden, verschilt en is gerelateerd aan de visie van de vergunninghouder op het belang van het kind. Zo zijn er vergunninghouders die menen dat een kind met special needs in het land van herkomst geen kansen heeft en in Nederland met de goede medische voorzieningen een reële kans heeft om een volwaardig bestaan op te bouwen. Een andere vergunninghouder is van mening dat een kind met een niet operabele handicap of een geestelijke retardatie geen optimale kansen heeft op een goede ingroei en hechting in Nederland en bemiddelt derhalve niet voor dergelijke kinderen. Op welke manier het belang van ieder specifiek kind meeweegt bij de mat ching is wel vaak duidelijk bij kinderen met special needs, maar niet bij de andere kinderen. Hoe en op grond van welke criteria de matching bij die kinderen tot stand komt, is niet duidelijk. Van een daadwerkelijk inhoudelijk combineren van een aantal bel angrijke eigenschappen van kind en aspirant adoptiefouders, zoals het protocol benoemt, blijkt nauwelijks iets. Aanbeveling: Werk samen met de vergunninghouders het belang van het kind bij interlandelijke adoptie uit en werk uit op welke manier het belang van het kind in de praktijk een rol speelt bij de matching. 9

Verschil verdragslanden en niet verdragslanden Bij het onderzoek is er vooral gekeken naar adoptie uit niet verdragslanden, maar ook naar adoptie uit twee verdragslanden. Het onderzoek was niet gericht op vergelijking, maar het viel op dat de informatie uit de twee verdragslanden over de adoptiekinderen het meest uitgebreid was. Aanbeveling: Geef aan welke minimumeisen uit het protocol ook van toepassing zijn op niet verdragslanden. De aanbevelingen van de inspectie sluiten overigens aan bij een aantal aanbevelingen die Van Montfoort naar aanleiding van zijn onderzoek heeft gedaan. Ten overvloede wijst de inspectie erop dat deelbemiddeling geen onderwerp van onderzoek is geweest, maar dat er aanwijzingen zijn dat hetgeen de inspectie geconstateerd heeft bij bemiddeling ook en mogelijk meer van toepassing is voor de deelbemiddeling. 10