Examen scheikunde HAVO tijdvak uitwerkingen

Vergelijkbare documenten
scheikunde havo 2018-II

Correctievoorschrift HAVO 2018

Achter het correctievoorschrift is een aanvulling op het correctievoorschrift opgenomen.

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

SCHEIKUNDE. Hoofdstuk 9

Hoofdstuk 4. Chemische reacties. J.A.W. Faes (2019)

Eindexamen scheikunde havo 2006-II

scheikunde vwo 2017-II

Vraag Antwoord Scores. O is gegeven 1

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2

Eindexamen scheikunde havo 2001-II

scheikunde havo 2018-I

UITWERKING CCVS-TENTAMEN 15 april 2019

Samenvatting Chemie Overal 3 havo

Oefenvraagstukken 5 HAVO Hoofdstuk 13 Antwoordmodel

Hoofdstuk 5 Reac/esnelheid en evenwichten

Eindexamen scheikunde havo 2006-I

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1

a. Beschrijf deze reactie met een vergelijking. In het artikel is sprake van terugwinning van zwavel in zuivere vorm.

scheikunde havo 2017-I

7.1 Het deeltjesmodel

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 2 stoffen en reacties

Database scheikunde havo- vwo

Eindexamen scheikunde havo 2001-I

Eindexamen vwo scheikunde pilot I

Eindexamen scheikunde havo I

Eindexamen scheikunde havo 2002-I

scheikunde vwo 2016-II

4. In een bakje met natriumjodide-oplossing worden 2 loden elektroden gehangen. Deze twee elektroden worden aangesloten op een batterij.

1) Stoffen, moleculen en atomen

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 3

Scheikunde Samenvatting H4+H5

Scheidingsmethoden methode principe voorbeeld. destilleren verschil in kookpunt wijn whiskey. filtreren verschil in deeltjesgrootte koffie

Eindexamen scheikunde havo 2008-II

Het spel: Rad van Fortuin

Examen VWO. scheikunde 1,2. tijdvak 1 vrijdag 23 mei uur. Bij dit examen horen een bijlage en een uitwerkbijlage.

Samenvatting Scheikunde Scheikunde Chemie overal H1 3 vwo

Eindexamen scheikunde 1-2 vwo 2008-I

Paragraaf 1: Fossiele brandstoffen

Eindexamen vwo scheikunde pilot II

Een reactie blijkt bij verdubbeling van alle concentraties 8 maal zo snel te verlopen. Van welke orde zou deze reactie zijn?

14 DE ATOOMTHEORIE VAN DALTON PROCESTECHNIEK

Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 41, 41a en 42 van het Eindexamenbesluit van belang:

Eindexamen scheikunde havo 2003-II

Examen VWO. scheikunde. tijdvak 2 dinsdag 20 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Eindexamen scheikunde havo 2008-I

Eindexamen vwo scheikunde II

EXAMEN VWO SCHEIKUNDE 1980, TWEEDE TIJDVAK, opgaven

Schrap wat niet past: Een ionverbinding met grote roosterkrachten heeft een kleine/grote ionstraal en een kleine/grote ionlading.

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2016

Examen VWO. scheikunde. tijdvak 2 dinsdag 18 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

scheikunde vwo 2017-II

Vraag Antwoord Scores. Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag wordt één punt toegekend. ijzeroxide 1 III 1

Eindexamen scheikunde havo II

Het is echter waarschijnlijker dat rood kwik bestaat uit Hg 2+ ionen en het biantimonaation met de formule Sb2O7 4.

Eindexamen scheikunde 1 vwo 2003-II

Eindexamen scheikunde havo 2004-II

Eindexamen vwo scheikunde I

Eindexamen scheikunde 1 vwo 2008-II

Hoofdstuk 2: Kenmerken van reacties

In een reactieschema staan de beginstoffen en de reactieproducten van een chemische reactie.

Eindexamen scheikunde havo 2005-I

Eindexamen scheikunde havo 2005-II

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2017

scheikunde vwo 2018-I

Scheikundige begrippen

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2

Vraag Antwoord Scores. na de pijl 1. + HCl NH 4. O NH OH gevolgd door H + + OH H 2

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2

Een ei wordt tijdens het bakken verhit. Er moet constant warmte toegevoegd worden, deze reactie is daarom endotherm.

Eindexamen scheikunde vwo II

Samenvatting 3.1, 3.2 en 3.3 (2)

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Vraag Antwoord Scores 34 S

Hoofdstuk 8. Opgave 2. Opgave 1. Oefenvragen scheikunde, hoofdstuk 8 en 10, 5 VWO,

Oefenvragen Hoofdstuk 4 Chemische reacties antwoorden

NATIONALE SCHEIKUNDEOLYMPIADE

Eindexamen scheikunde 1-2 vwo 2008-II

Scheikunde VWO. Vrijdag 19 mei uur. vragen

scheikunde vwo 2019-II

Correctievoorschrift HAVO 2013

Reacties en stroom 1

Hoofdstuk 5. Reacties en energie. J.A.W. Faes (2019)

Correctievoorschrift HAVO. Scheikunde (oude stijl)

7. Chemische reacties

5-1 Moleculen en atomen

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 2: De aarde, onze hofleverancier

Samenvatting Scheikunde H3 Reacties

Rekenen aan reacties 2. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Zelfstudieopdrachten voor volgende week. Zelfstudieopdrachten voor deze week

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Eindexamen scheikunde havo I

SCHEIKUNDEOLYMPIADE 2017

scheikunde havo 2017-II

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni uur

Stabilisator voor PVC

4. Van twee stoffen is hieronder de structuurformule weergegeven.

Alleen de metalen zullen de stroom geleiden omdat deze vrije elektronen hebben, dit zijn dus alleen kalium en tin.

3.1 Energie. 3.2 Kenmerken chemische reactie

Samenvatting Scheikunde Hfst. 6 Chemie en schoonmaken

scheikunde vwo 2017-I

Transcriptie:

Examen scheikunde HAV tijdvak 2 2018 uitwerkingen Bodem bedekken 1p 1 fotosynthese/koolzuurassimilatie 2 25,0 kg 3 Aantal m 3 polymelkzuur in 1,00 m 3 bolletjes = 3 3 1,24 10 kg/m 2,016 10 2 m 3 4 Volume lucht in 25,0 kg bolletjes = 1,00 2,016 10 2 ) m 3 = 9,8 10 1 m 3 = 9,8 10 2 L 5 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: Bij de groei van planten wordt C2 opgenomen, en bij biodegradatie van polymelkzuur komt die weer vrij (dus is deze korte kringloop gesloten). Het polymelkzuur wordt (in een aantal stappen) gemaakt van planten, en bij afbraak ontstaan weer stoffen die planten kunnen opnemen. Planten maken suikers van C2 en bij de fermentatie van suikers ontstaat vervolgens melkzuur waaruit polymelkzuur kan worden gevormd. Bij de afbraak van polymelkzuur ontstaat weer C2. Bisfenol A 6 Voorbeelden van een juist kenmerk op microniveau zijn: Een polycarbonaatmolecuul is lineair / een (lange) losse keten. Polycarbonaatmoleculen zijn niet verbonden door middel van crosslinks. Polycarbonaatmoleculen vormen geen netwerk. Voorbeelden van een juiste eigenschap op macroniveau zijn: Polycarbonaat wordt zacht bij verwarmen. Polycarbonaat wordt vervormbaar bij verwarmen. Polycarbonaat heeft thermoplastische eigenschappen. 7 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: Handeling(en): Weeg de spons. Doe deze in een BFA-oplossing. Knijp de spons uit en droog de spons (in een oven). Weeg de spons opnieuw. Uit het experiment blijkt dat: de spons zwaarder is geworden (dus er is BFA geadsorbeerd). Handeling(en): Doe de spons in de BFA-oplossing. Knijp de spons (volledig) uit (zodat er geen aanhangend vocht meer is) en meet de hoeveelheid BFA in de spons. Uit het experiment blijkt dat: de hoeveelheid BFA in de spons groter is geworden. Handeling(en): Meet de concentratie BFA in de BFA-oplossing. Doe de spons in de oplossing. (Knijp de spons volledig uit zodat er geen aanhangend vocht meer is) en meet nogmaals de concentratie BFA in de oplossing. Uit het experiment blijkt dat: de concentratie BFA in de oplossing is gedaald. 1

8 Handeling(en): Doe de spons in de BFA-oplossing. Knijp de spons (volledig) uit en doe deze in natronloog. Knijp de spons weer (volledig) uit en meet of er BFA in de natronloog is gekomen. Uit het experiment blijkt dat: het gehalte BFA(-ionen) in de natronloog is gestegen. 9 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: BFA-moleculen hebben, net als polyurethaan-moleculen, apolaire delen/(zij)groepen. Hierdoor kan BFA (sterkere) vanderwaalsbindingen vormen met polyurethaan (dan met water). De moleculen van BFA en polyurethaan hebben allebei een groot hydrofoob deel. Deze delen zoeken elkaar op. (En daardoor bindt BFA zich aan polyurethaan.) 10 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: C15H162 (is het zuur en) draagt H + over aan (de base) H. Dus het is een zuur-basereactie. (De base) H neemt een H + op (van C15H162), want het wordt H2. Dus het is een zuur-basereactie. (Het zuur) C15H162 staat een H + af aan (de base) H. Dus het is een zuur-basereactie. 1p 13 11 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: Bij een hogere concentratie natronloog verloopt reactie 1 sneller. Bij gebruik van 0,1 M blijft (na afloop) een geconcentreerdere BFA(ionen)-oplossing over. / Wanneer 0,1 M wordt gebruikt, ontstaat een minder verdunde oplossing (dan wanneer 0,01 M wordt gebruikt). De geconcentreerde/nieuwe afvaloplossing neemt minder volume in (en is dus gemakkelijker op te slaan / af te voeren). Kauwgombasis 12 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: Crosslinks zorgen ervoor dat de (polymeer)ketens niet helemaal los raken / te ver uitrekken/strekken/uitrollen/bewegen/verplaatsen. Crosslinks houden de (polymeer)ketens bij elkaar. Crosslinks beperken de beweging van de (polymeer)ketens. Crosslinks zorgen ervoor dat het elastomeer niet permanent vervormt / uit elkaar getrokken wordt. CH 3 CH 2 C CH 3 2

14 15 n = 4p 19 Zwart omcirkelde delen waren isobuteen-eenheden. Het rood omcirkelde deel was de isopreen-eenheid. massa in u 1,7 10 u 2,0 10 1 monomeereenheden massa monomeereenheid in u 86,1 u 3 16 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: Doordat paraffinemoleculen tussen de (polymeer)ketens komen, wordt de afstand tussen de (polymeer)ketens vergroot. Daardoor worden de vanderwaalsbindingen/molecuulbindingen tussen de (polymeer)ketens zwakker, en kunnen de (polymeer)ketens gemakkelijker (langs elkaar) bewegen. 17 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: Het is een additiepolymeer, dus onder invloed van regen zal geenhydrolyse optreden. Er zitten geen esterbindingen/amidebindingen in, dus de kauwgombasis is niet hydrolyseerbaar. De kauwgombasis bestaat uit koolwaterstoffen / alleen uit koolstof- en waterstofatomen, en koolwaterstoffen zijn (altijd) slecht afbreekbaar. Sake 18 C6H126 2 C2H6 + 2 C2 4p 20 Uit de reactievergelijking volgt dat 1 mol H ½ mol C4H64 2, dus 1,32 ml x 0,100 mmol H /ml ½ x 1,32 x 0,100 mmol C4H64 2 /ml = 0,066 mmol C4H64 2 Deze hoeveelheid was aanwezig in 10,0 ml sake, dus in 100 ml aanwezig 10 x 0,066 mmol = 0,66 mmol C4H64 2 0,66 mmol C4H64 2 /100 ml 0,66 mmol x 118,1 mg = 77,9 mg/100 ml = = 77,9 10 3 g/100 ml = 7,79 10 2 g/100 ml 21 [H + ] = 10 4,5 = 3 10 5 mol/l 3

22 H 3 C CH 2 CH 2 CH 2 CH 2 C H + H CH 2 CH 3 H 3 C CH 2 CH 2 CH 2 CH 2 C CH 2 CH 3 + H 2 of C H 3 ( CH 2 ) 4 C CH 2 CH 3 + H 2 1p Solar Jet 23 12 C + 25 H2 C12H26 + 12 H2 24 Het versterkte broeikaseffect. 25 Bij de verbranding van Solar-Jet-kerosine ontstaat koolstofdioxide, maar er is voor de productie van de kerosine (minstens) evenveel koolstofdioxide gebruikt/verbruikt. (Daardoor komt er netto geen koolstofdioxide vrij, zodat het broeikaseffect niet wordt versterkt.) 26 E = Eproducten Ebeginstoffen ={ 1,105 ( 3,935 + 2,86 105)}10 5 J = 5,69 10 5 J/mol C 27 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: Het gevormde gasmengsel bevat zuurstof (en syngas niet). Waterstof kan met zuurstof explosief reageren. Koolstofmonoöxide/syngas is brandbaar. Er is zuurstof aanwezig in het gevormde gasmengsel, dus zou dit gasmengsel zomaar in brand kunnen vliegen. 28 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: De oxide-ionen worden omgezet tot zuurstofmoleculen, hierdoor raken oxide-ionen elektronen kwijt. xide-ionen reageren dus als reductor. De oxide-ionen (voor de pijl) hebben lading 2. De zuurstofatomen (na de pijl) hebben lading 0. De oxide-ionen reageren dus als reductor. De oxide-ionen staan elektronen af, en reageren dus als de reductor. 29 2 Ce23 + C2 + H2 4 Ce2 + C + H2 30 Een voorbeeld van een juist antwoord is: (Het energieniveau van de reactieproducten van stap 2 ligt:) lager dan (het energieniveau van de reactieproducten van) stap 1 omdat: stap 2 exotherm is / er bij stap 2 warmte vrijkomt en hoger dan (het energieniveau van) de beginstoffen omdat: bij het Solar-Jet-proces (netto) lichtenergie wordt vastgelegd/opgeslagen (als chemische energie) / de (netto) reactiewarmte van het totale proces positief / 5,69 10 5 (J) is / het totale proces (netto) endotherm is. 31 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: Het (reactie)oppervlak van soort X is groter dan het (reactie)oppervlak van soort Y. Hierdoor zijn er bij soort X meer effectieve botsingen (per tijdseenheid, waardoor de snelheid van de reactie tijdens stap 2 bij soort X veel hoger is dan bij soort Y). Het (reactie)oppervlak van soort X is groter dan het (reactie)oppervlak van soort Y. Hierdoor botsen de koolstofdioxidemoleculen en de watermoleculen vaker, waardoor de kans op effectieve botsingen groter is (en de reactiesnelheid toeneemt). 32 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: Cerium(IV)oxide is niet op microniveau weergegeven, want in figuur 4B zijn structuren weergegeven die groter zijn dan ionen. Nee, want 30 μm is (veel) groter dan het microniveau. Je ziet geen ionen, dus is het geen weergave op microniveau. Nee, want in de gaatjes zijn geen moleculen van een gas zichtbaar. 4

33 Voorbeelden van juiste maatregelen zijn: De opening zo ontwerpen dat meer dan 94% van de lichtenergie naar de reactiekamer wordt geleid. De energie die vrijkomt bij afkoelen na stap 1 hergebruiken voor het opwarmen van de reactor na stap 2. De isolatiewand dikker maken om warmteverlies te voorkomen. Warmte terugwinnen uit de gassen die de reactor verlaten. / De gassen die de reactor ingaan (bij stap 1) in een warmtewisselaar verwarmen met behulp van de gassen die de reactor verlaten. Natriumhydride 34 aantal protonen: 1 en aantal elektronen: 2 m 35 Atoomeconomie = m product beginstoffen 3 (2 1,008 u) 100% 12,1% (32,042 + 18,015) u 36 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: Voor (elektrische) stroomgeleiding zijn vrije/beweegbare ladingen/ladingdragers nodig, hiervoor moet het zout in vloeibare toestand zijn (gebracht). Vast natriumchloride geleidt geen (elektrische) stroom. Elektrolyse kan (daarom) alleen plaatsvinden als het zout vloeibaar is, omdat dan de ionen kunnen verplaatsen. Natriumchloride bestaat uit ionen. In gesmolten toestand kunnen de (vrije/losse) ionen bewegen, en geleiden deze (geladen) deeltjes de (elektrische) stroom. 37 Natriumchloride moet worden gesmolten. Hiervoor is warmte nodig. (De reactie in ruimte II is een) elektrolyse. Hiervoor is stroom / elektrische energie nodig. 1p 38 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: Natrium is (zeer) onedel. Natrium reageert met water. 5