Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

Vergelijkbare documenten
de naamloze vennootschap F. van Lanschot Bankiers N.V., gevestigd te 's-hertogenbosch, hierna te noemen de Bank.

1.2 De Bank heeft een op 22 mei 2014 gedateerd verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel beroep ingesteld.

1.2 Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend dat de Commissie van Beroep op 11 november 2013 heeft ontvangen.

1.2 De Bank heeft zich bij brief van 15 mei 2015 uitgelaten over de ontvankelijkheid van Belanghebbenden in het beroep.

1.2 Van de Bank is op 6 september 2016 een verweerschrift, gedateerd 2 september 2016, ontvangen.

1.2. Verweerster in beroep (hierna: de Bank) heeft op 20 januari 2015 een verweerschrift ingediend.

Samenvatting. Bekijk de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

1.2 De bank heeft het beroep bestreden bij een op 18 maart 2013 door de Beroepscommissie ontvangen verweerschrift.

1.2 Belanghebbende heeft een op 3 juni 2016 door de Commissie van Beroep ontvangen verweerschrift ingediend.

1.2 Bij brief van 28 maart 2016, ontvangen op 30 maart 2016, hebben Belanghebbenden de gronden van hun beroep aangevuld.

1.2 De Bank heeft een op 26 april 2016 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.2 Verweerder in beroep (hierna: belanghebbende) heeft een op 13 september 2011 gedateerd verweerschrift ingediend.

Samenvatting. 1. Procedure

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

1.2 Belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder [naam 1], heeft een op 1 december 2016 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.2 [naam creditcardmaatschappij] heeft een op 4 februari 2016 door de Commissie van Beroep ontvangen verweerschrift ingediend.

Rechtsbijstandverzekering. Verzekeringsvoorwaarden. Relevante informatie en medewerking.

1.2 De Bank heeft een op 30 november 2016 gedateerd verweerschrift ingediend.

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in beroep

1.2 Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend dat de Commissie van Beroep op 16 september 2013 heeft ontvangen.

Hypothecaire geldlening. Overschrijding leencapaciteit niet gerechtvaardigd door bijzondere omstandigheden. Schade ten gevolge van overkreditering.

1.2 Belanghebbende heeft een op 17 april 2014 gedateerd verweerschrift met bijlagen ingediend.

1.2 De Bank heeft bij brief van 25 september 2017 een beroepschrift met bijlage ingezonden.

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

1.2 Belanghebbende heeft bij brieven van 16 mei 2011 en 23 juli 2011 nog stukken in het geding gebracht.

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. Tussenuitspraak. 1. De procedure in hoger beroep

de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

1.3 De Beroepscommissie heeft het principaal en het incidenteel beroep mondeling behandeld op 25 maart Beide partijen waren aanwezig.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. drs. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. E.H.C.

1.3 De bank heeft het beroep bestreden bij een op 4 april 2013 gedateerd verweerschrift.

prof. mr. A.S. Hartkamp (voorzitter), mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. R.J.F. Thiessen en drs. P.H.M. Kuijs AAG.

1.2 De Verzekeraar heeft een op 27 oktober 2015 gedateerd verweerschrift met bijlagen ingediend.

de coöperatie Coöperatieve Rabobank Groesbeek Millingen aan de Rijn U.A., gevestigd te Groesbeek, hierna te noemen Aangeslotene.

ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3998 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. M. Veldhuis, secretaris)

Hypothecaire geldlening. Zorgplicht bank. Gedragscode Hypothecaire Financieringen. Overkreditering. Bank heeft voldaan aan zorgplicht.

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in beroep

1.2 De Bank heeft op 27 november 2017 een op 23 november 2017 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.2 Belanghebbende heeft een verweerschrift, gedateerd 29 mei 2018, ingediend.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. M.C.Y. van de Griendt, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. A.C.

1.2 De tussenpersoon heeft een op 5 juli 2012 gedateerd verweerschrift ingediend.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. M.A. Kleijer, secretaris)

prof. mr. A.S. Hartkamp (voorzitter), mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, mr. F.P. Peijster en mr. A. Rutten-Roos.

1.2 Aangeslotene heeft bij een op 28 januari 2014 gedateerd verweerschrift het beroep bestreden.

de besloten vennootschap ELQ Portefeuille 1 B.V., gevestigd te Amsterdam Zuidoost, hierna te noemen de Bank.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

Samenvatting. 1. Procedure

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. B.F. Keulen, voorzitter en mr. M.J.M. Fennis, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. R.E. van Lambalgen, secretaris)

ECLI:NL:GHSHE:2005:AS9756

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BMW Group Financial Services B.V., gevestigd te [plaats], hierna te noemen Aangeslotene.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, nr (A.M.T. Wigger, voorzitter en mr. Z. Bonoo, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. Z. Bonoo, secretaris)

ECLI:NL:GHSGR:2006:AV2657

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. A.M.T. Wigger, voorzitter en mr. M.A. Kleijer, secretaris)

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in beroep

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

1.3 Verweerster (verder: de verzekeraar) heeft bij een op 6 september 2010 gedateerd verweerschrift verzocht het beroep af te wijzen.

1.2 De bank heeft bij beroepschrift van 19 december 2011 met bijlagen haar beroep onderbouwd.

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. T. Boerman, secretaris)

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in beroep

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. drs. M.H. Hendrikse, voorzitter en mr. F.

de naamloze vennootschap Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V., gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

prof. mr. A.S. Hartkamp, voorzitter, mr A. Bus, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. F.P. Peijster en prof. mr. F.R. Salomons.

1.2 De Bank heeft een op 29 juli 2016 gedateerd verweerschrift ingediend.

1.2 De bank heeft een op 7 januari 2011 gedateerd verweerschrift ingediend.

Effectenportefeuille. Betekenis van risico-ondergrens. Informatieplicht van de bank.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (R.J. Paris, voorzitter en mr. T.W. Schrijver, secretaris)

Coöperatieve Rabobank Westelijke Mijnstreek U.A., gevestigd te Sittard, hierna te noemen Aangeslotene.

Hypothecaire geldlening. Meeneemclausule. Leencapaciteit. Redelijk handelend kredietverstrekker.

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. R.G. de Kruif, secretaris)

Samenvatting. 1. Procedure

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. J. Hadziosmanovic, secretaris)

Samenvatting. 1. Procedure

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. R.G. de Kruif, secretaris)

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. E.L.A. van Emden, voorzitter en mr. M.A. Kleijer, secretaris)

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in beroep

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in beroep

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. F. Faes, secretaris)

Samenvatting. 1. Procesverloop

Samenvatting. 2. Feiten. De Commissie gaat uit van de volgende feiten.

1.2. Verweerder in beroep (hierna: de tussenpersoon) heeft een op 21 juli 2010 gedateerd verweerschrift ingediend.

ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

de besloten vennootschap ABN AMRO Hypotheken Groep B.V., gevestigd te Amersfoort, hierna te noemen Aangeslotene.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter en mr. R.E. van Lambalgen, secretaris)

1.2 De Bank heeft bij brief van 12 april 2018 een verweerschrift ingezonden.

1.2 De vermogensbeheerder heeft op het beroepschrift en genoemde brief gereageerd bij brieven van 5 februari onderscheidenlijk 1 april 2014.

Samenvatting. 1. Procesverloop

Samenvatting. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. E.H.C. Vos, secretaris)

Partijen zijn opgeroepen voor een hoorzitting op 7 november 2017 en zijn aldaar verschenen.

De Commissie beslist met inachtneming van haar reglement en op basis van de volgende stukken:

1.2 Verzekeraar heeft een verweerschrift ingediend gedateerd (zo leest de Commissie van Beroep) op 14 mei 2018.

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (mr. R.J. Paris, voorzitter en mr. M.A. Kleijer, secretaris)

De Commissie stelt vast dat partijen hebben gekozen voor bindend advies.

Transcriptie:

Uitspraak Commissie van Beroep 2016-009 d.d. 22 maart 2016 (mr. W.J.J. Los, voorzitter, mr. A. Bus, mr. J.B. Fleers, drs. P.H.M. Kuijs AAG en mr. R.J.F. Thiessen, leden, en mr. G.A. van de Watering, secretaris) Samenvatting Hypothecaire financiering. Overkreditering. Het inkomen van Belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote was niet toereikend en de Bank heeft de toekomstverwachtingen onvoldoende onderzocht. De schade die Belanghebbende stelt te hebben geleden (met name te hoge alimentatie en de gevolgen van het staken van zijn bedrijf) staat echter niet in verband met het teveel verstrekte krediet. Klik hier voor de uitspraak in eerste aanleg. 1. De procedure in hoger beroep 1.1 Bij een op 17 augustus 2015 door de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (verder: Commissie van Beroep) ontvangen beroepschrift met bijlagen heeft Belanghebbende een uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (verder: Geschillencommissie) van 8 juli 2015 (dossiernummer [nummer]) ter toetsing voorgelegd. 1.2 De Bank heeft op 28 oktober 2015 een verweerschrift ingediend en daarbij ook zelf bezwaren tegen de beslissing van de Geschillencommissie naar voren gebracht. 1.3 Belanghebbende heeft zich bij brief van 2 december 2015, ontvangen op 8 december 2015, nader uitgelaten. 1.4 De Commissie van Beroep heeft het beroep mondeling behandeld op 11 januari 2016. Beide partijen waren aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, de Bank aan de hand van een pleitnotitie, en vragen van de Commissie van Beroep beantwoord. 2. De procedure in eerste aanleg Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst de Commissie van Beroep naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de Geschillencommissie. 3. Inleiding op de beoordeling van het beroep 3.1 De Commissie van Beroep gaat uit van de door de Geschillencommissie onder 3.1. tot en met 3.6. van haar uitspraak vermelde feiten, voor zover relevant aangevuld met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.

3.2 Kort gezegd gaat het om het volgende. 3.2.1 Belanghebbende is bij wijze van eenmanszaak in 2004 begonnen met een bemiddelingsbureau voor financiële specialisten onder de naam [naam Belanghebbende] Werving & Selectie. In december 2006 heeft de Bank hem en zijn toenmalige echtgenote als hoofdelijke schuldenaren een hypothecaire lening verstrekt ten bedrage van in totaal 1.455.000,- voor de aankoop en verbouwing van de woning aan de [adres]. De hoofdsom is voor een bedrag van 905.000,- aflossingsvrij. Aan het overige deel van 550.000,- is een effectenportefeuille verbonden. Bij verkoop van de toenmalige woning van Belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote moest het bedrag van de overwaarde, die volgens taxatie ongeveer 40.000,- bedroeg, op de lening worden afgelost. 3.2.2 Belanghebbende heeft de woning in de loop van 2008 verlaten. Zijn toenmalige echtgenote is daar met hun drie minderjarige kinderen blijven wonen en betaalt sinds mei 2009 de lasten van de hypothecaire lening. Bij beschikking van 3 augustus 2011 heeft de rechtbank Amsterdam de echtscheiding tussen Belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote uitgesproken en daarbij bepaald dat Belanghebbende 1.000,- per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen en 2.425,- per maand als uitkering tot het levensonderhoud van zijn ex-echtgenote. De echtscheiding is op 6 december 2011 ingeschreven in de daartoe bestemde registers. 3.2.3 Belanghebbende heeft op 16 januari 2012 bij [naam] een krediet aangevraagd op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz). [naam tussenpersoon] heeft op 8 februari 2012 daarover een advies uitgebracht. Het advies luidt onder meer: Onze conclusie is, dat: 1. (..) 2. ondanks de goede verwachtingen, de exploitatiemogelijkheden niet gunstig zijn, waardoor het bedrijf van de heer [naam] niet levensvatbaar is. (..) De argumenten voor dit advies zijn de volgende: - tijdens ons bezoek van 25 januari 2012 deelde de heer [naam Belanghebbende] ons mee dat hij beschikt over een doorlopend krediet in privé van 20.000. Daarvan besteedde hij 4.000. Er is dus nog 16.000 beschikbaar; - de algemene economie bevindt zich in een recessie. Het herstel verwacht het Centraal Planbureau eerst in de tweede helft van dit jaar. Echter, het aanbod aan financiële specialisten is zodanig groot, dat het enkele jaren duurt voordat deze markt weer in evenwicht is en de heer [naam Belanghebbende] daaruit weer een grote omzet kan realiseren; - de persoonlijke uitgaven en verplichtingen van de heer [naam Belanghebbende] zijn te hoog. Wij verwachten niet dat hij in staat is deze uitgaven en verplichtingen binnen een termijn van enkele jaren terug te brengen naar een acceptabel niveau; - onze meerjarenbegroting toont dan ook aan dat de heer [naam Belanghebbende] niet in staat is de Bbz-lening terug te betalen. De aanvraag is vervolgens afgewezen. In december 2013 heeft Belanghebbende zijn onderneming gestaakt. Belanghebbende heeft verzocht om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.

3.3 Belanghebbende heeft in de onderhavige procedure gevorderd dat de Bank hem de schade vergoedt die hij lijdt doordat de Bank hem in 2006 een hogere hypothecaire lening heeft verstrekt dan verantwoord was. De schade heeft Belanghebbende in eerste aanleg begroot op 1.000.000,-. Daarnaast heeft Belanghebbende gevorderd dat de Bank wordt veroordeeld om de hypothecaire lening te beëindigen. 3.4 De Geschillencommissie heeft, beknopt samengevat, het volgende overwogen. Gegeven het inkomen van Belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote, de hoge lasten en de onzekerheid over toekomstige verdiensten van beide echtgenoten, is bij het verstrekken van de hypothecaire lening sprake geweest van niet-verantwoorde kredietverlening. De vordering tot schadevergoeding kan echter niet worden toegewezen. Bij niet-verantwoorde kredietverlening kan in beginsel alleen de reeds betaalde en nog verschuldigde rente over het te veel geleende bedrag als schade worden aangemerkt. Belanghebbende heeft geen aanspraak op vergoeding daarvan omdat sprake is van eigen schuld. Hij heeft vooraf de maandelijkse lasten van de hypothecaire lening kunnen overzien en na het afsluiten van de lening geen maatregelen genomen om de schade te beperken. Bovendien is de financiële verhouding tussen Belanghebbende en zijn ex-echtgenote onduidelijk. Verder is niet aannemelijk dat Belanghebbende als gevolg van de kredietverlening geen Bbz-lening voor zijn onderneming heeft kunnen krijgen omdat uit het Bbz-advies volgt dat de aanvraag ook is afgewezen vanwege het ontbreken van voldoende toekomstperspectief voor de onderneming. De Geschillencommissie heeft de vorderingen vervolgens afgewezen. 4. Beoordeling van het beroep 4.1 De Bank heeft bij de Geschillencommissie en in hoger beroep bestreden dat bij het verstrekken van de hypothecaire lening sprake is geweest van overkreditering. De Commissie zal eerst dit onderwerp bespreken. 4.2 Voor het antwoord op de vraag of het onder de gegeven omstandigheden verantwoord was om aan Belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote een hypothecaire financiering te verstrekken van 1.455.000,- is in de eerste plaats de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) van belang. Verder moet acht worden geslagen op hetgeen destijds in de branche gebruikelijk was. De Bank heeft, ook desgevraagd, geen inzicht verschaft in haar eigen acceptatiebeleid, zodat de Commissie van Beroep ervan uitgaat dat een dergelijk beleid in de onderhavige zaak niet tot een andere beoordeling leidt dan volgt uit de GHF of hetgeen in de branche gebruikelijk was. 4.3 Belanghebbende was eind 2006, ten tijde van de kredietverlening, sinds ongeveer anderhalf jaar werkzaam als zelfstandige. Zijn toenmalige echtgenote was werkloos geworden. Volgens de gegevens waarvan de Bank bij de kredietverlening is uitgegaan, had Belanghebbende uit zijn onderneming in 2005 een inkomen van 131.200,-. Het resultaat over 2006 was nog niet bekend. Zijn toenmalige echtgenote had in haar vorige dienstbetrekking een inkomen genoten van 51.929,- per jaar en had recht op een werkloosheidsuitkering van 31.119,- in 2007 en 20.746,- in 2008. Het gezamenlijke vermogen van Belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote bedroeg volgens de Bank ongeveer 456.560,-, waaruit jaarlijks

ongeveer 13.697,- (3 procent) aan rente- en dividendinkomsten viel te verwachten. Indien de toenmalige echtgenote na twee jaar nog geen ander werk zou hebben gevonden, zou zij jaarlijks ongeveer een bedrag van 10.000,- kunnen onttrekken aan haar vrij beschikbare vermogen ( 141.875,- spaargeld en 212.877,- beleggingen). Daarnaast heeft de Bank in haar overwegingen betrokken dat Belanghebbende jarenlange ervaring had in zijn branche, dat de gerealiseerde resultaten van zijn onderneming zeer positief waren, en blijkbaar dat naar verwachting van de Bank deze trend zou doorzetten en ook de toenmalige echtgenote van Belanghebbende op korte termijn weer een arbeidsinkomen in de orde van grootte als hiervoor vermeld zou verkrijgen. 4.4 Het door de Bank opgegeven inkomen van Belanghebbende en zijn echtgenote, de verwachte inkomsten uit het vermogen daarin begrepen, was niet toereikend voor een hypothecaire financiering van 1.455.000,- volgens toen gangbare normen. De Bank heeft dat ook niet weersproken. De toekomstverwachtingen ten aanzien van de onderneming van Belanghebbende hadden onder omstandigheden wel een rol kunnen spelen, maar dan zou daaraan wel een onderzoek ten grondslag hebben moeten liggen waaruit het toekomstperspectief van de onderneming blijkt, zeker omdat die onderneming nog maar kort bestond. Van een businessplan, een analyse van de verdien- en groeicapaciteit van de onderneming of enig ander onderzoek is echter niets gebleken. Ook de verwachting ten aanzien van het vinden van ander werk door de toenmalige echtgenote van Belanghebbende is kennelijk alleen gebaseerd geweest op de ervaring die zij in het verleden had opgebouwd en niet op een analyse van de arbeidsmarkt en haar verdiencapaciteit. De Bank had daarom er rekening mee te houden dat Belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote zouden moeten interen op hun vermogen. Het vermogen had echter niet een zodanige omvang dat de Bank mocht aannemen dat dit jarenlang vrij beschikbaar zou blijven en Belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote daar jarenlang op konden interen, terwijl aan het beleggingsdeel bovendien nog risico s waren verbonden. Ten slotte is nog van belang dat het bedrag van de hypothecaire financiering ( 1.455.000,-) de onderhandse verkoopwaarde van het pand na verbouwing ( 1.200.000,-) ruimschoots overtrof. 4.5 Gelet op het voorgaande is hetgeen de Bank naar voren heeft gebracht onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat de Bank in de gegeven omstandigheden mocht aannemen dat het verlenen van het krediet verantwoord was. Bij de omstandigheden van dit geval paste in het algemeen geen hogere hypothecaire financiering dan maximaal ongeveer (5 x een jaarinkomen van circa 180.000,- is) 900.000,-. De bezwaren van de Bank tegen het oordeel van de Geschillencommissie dat sprake was van overkreditering, zijn dus niet terecht. 4.6 De volgende vraag is of de overkreditering de schade heeft veroorzaakt die Belanghebbende stelt te hebben geleden. De Geschillencommissie is tot de conclusie gekomen dat dit niet het geval is. Daartegen is het beroep van Belanghebbende gericht.

4.7 Voor een belangrijk deel heeft de schade die Belanghebbende stelt te hebben geleden, betrekking op de alimentatie die hij vanwege de echtscheiding aan zijn voormalige echtgenote moet betalen. De echtscheiding is volgens Belanghebbende voornamelijk het gevolg geweest van de hoge hypothecaire lasten en de behoefte van zijn voormalige echtgenote aan alimentatie is vooral bepaald door haar hoge, aan de woning verbonden woonlasten. De hoge alimentatie heeft volgens Belanghebbende meegebracht dat hij schulden heeft moeten maken om de alimentatie te betalen ( 202.310,88), spaargeld heeft moeten opmaken ( 102.076,-) en een pensioen-/lijfrentepolis heeft moeten afkopen ( 41.540,-). 4.8 Dat de echtscheiding het gevolg is van de overkreditering is niet aannemelijk gemaakt. Wat betreft de alimentatie blijkt uit de onder 3.2.2 genoemde echtscheidingsbeschikking dat tussen Belanghebbende en zijn toenmalige echtgenote geen geschil bestond over de behoefte van de echtgenote en dat die behoefte is berekend op 6.664,- netto per maand met toepassing van de zogenoemde hofformule. De hofformule houdt in dat bij de vaststelling van partneralimentatie de behoefte van de ex-partner wordt begroot op 60 procent van het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk. Gelet op haar eigen inkomen van 3.924,- netto per maand was haar aanvullende behoefte 2.704,- netto per maand, dat is 4.138,- bruto per maand. De alimentatie is vervolgens op basis van de financiële draagkracht van Belanghebbende, onder meer rekening houdend met de gemiddelde winst uit zijn onderneming over de drie voorafgaande jaren, bepaald op 2.425,- bruto per maand. In geen enkel opzicht blijkt dat de hoge woonlasten van de toenmalige echtgenote van Belanghebbende, voortvloeiend uit de door de Bank verstrekte hypothecaire lening, bepalend zijn geweest voor de hoogte van de aan haar te betalen alimentatie. Belanghebbende heeft dat ook niet op andere wijze aannemelijk gemaakt. De echtscheiding en de alimentatie kunnen dus niet als een gevolg van de overkreditering aan de Bank worden toegerekend. 4.9 Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat de hoge hypothecaire lening, waarvoor hij hoofdelijk aansprakelijk is gebleven, ertoe heeft geleid dat hem in 2012 geen bedrijfskrediet is verstrekt, zodat hij zijn onderneming heeft moeten staken. In verband hiermee ziet hij als zijn schade de gederfde toekomstige inkomsten uit zijn onderneming en die inkomsten heeft hij begroot op 551.691,60. 4.10 Uit het advies tot afwijzing van de Bbz-lening blijkt dat niet alleen de hoge financiële verplichtingen van Belanghebbende tot het advies hebben geleid, maar zeker ook het ontbreken van voldoende toekomstperspectief voor zijn onderneming. Wat betreft de hoge financiële verplichtingen geldt dat niet aannemelijk is dat het voor de beslissing op de aanvraag van de lening enig verschil zou hebben gemaakt als de hypothecaire financiering niet 1.455.000,- zou zijn geweest, maar het hiervoor verantwoord geachte maximum van ongeveer 900.000,-. Dat het voorgaande anders is voor de andere kredietaanvragen die Belanghebbende in 2012 heeft gedaan, is niet aannemelijk geworden, mede gelet op hetgeen de kredietinstellingen bij de afwijzing van de aanvragen blijkens de overgelegde e-mails hebben meegedeeld. Voor zover de alimentatieverplichtingen bij de afwijzing van de kredietaanvragen een rol hebben gespeeld, geldt dat deze verplichtingen niet in verband kunnen worden gebracht met de overkreditering, zoals hiervoor onder 4.8 is overwogen.

4.11 Als schade door de overkreditering zou wel in aanmerking kunnen komen de rente over het te veel verstrekte krediet ( 1.455.000,- minus 900.000,-). Gebleken is echter dat Belanghebbende sinds mei 2009 niets aan de Bank betaalt. Hij heeft ook geen vergoeding van betaalde rente gevorderd. 4.12 De conclusie is dat niet gebleken is dat Belanghebbende schade door de overkreditering heeft geleden of lijdt. Zijn vordering tot vergoeding van schade heeft de Geschillencommissie daarom terecht afgewezen. De Commissie van Beroep zal de beslissing van de Geschillencommissie om die reden handhaven. 4.13 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft niet te worden besproken omdat dit niet tot een andere beslissing kan leiden. 5. Beslissing De Commissie van Beroep handhaaft de bestreden beslissing.