Rapport. Datum: 22 juli 2002 Rapportnummer: 2002/218



Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Rapport. Datum: 8 april 2005 Rapportnummer: 2005/110

Rapport. Datum: 23 februari 1998 Rapportnummer: 1998/033

Rapport. Datum: 26 september 2003 Rapportnummer: 2003/340

Rapport. Datum: 20 december 2005 Rapportnummer: 2005/389

Rapport. Datum: 25 januari 2001 Rapportnummer: 2001/024

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Datum: 10 september 2007 Rapportnummer: 2007/189

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/367

Rapport. Datum: 3 maart 1999 Rapportnummer: 1999/087

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/205

Rapport. Datum: 4 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/304

Rapport. Datum: 5 september 2006 Rapportnummer: 2006/306

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Rapport. Datum: 2 juni 2004 Rapportnummer: 2004/206

Verzoekster klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV):

Rapport. Datum: 24 maart 2003 Rapportnummer: 2003/064

Rapport. Datum: 8 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/237

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 17 februari 2003 Rapportnummer: 2003/034

Rapport. Datum: 26 maart 2002 Rapportnummer: 2002/088

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Datum: 31 december 2002 Rapportnummer: 2002/405

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/086

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

Rapport. Datum: 9 februari 2007 Rapportnummer: 2007/027

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Rapport. Datum: 3 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/261

Rapport. Datum: 14 januari 2011 Rapportnummer: 2011/013

Rapport. Datum: 23 maart 1999 Rapportnummer: 1999/117

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Rapport. Datum: 23 december 2005 Rapportnummer: 2005/397

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie van de CVOM stelselmatig niet op zijn correspondentie reageert.

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten bv uit Den Haag. Datum: 27 april 2011

Rapport. Datum: 9 december 2002 Rapportnummer: 2002/374

Tevens klaagt verzoekster erover dat zij op haar diverse brieven aan de Belastingdienst geen antwoord heeft gekregen.

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 3 mei 2001 Rapportnummer: 2001/123

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Datum: 9 juli 1999 Rapportnummer: 1999/306

Rapport. Datum: 23 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/332

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Beoordeling. I Bevindingen. h2>klacht

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Rapport. Datum: 11 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/238

Rapport. Datum: 6 juli 2001 Rapportnummer: 2001/192

Verzoekster klaagt erover dat de Informatie Beheer Groep (IB-Groep):

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

4. Op 13 januari 2008 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman omdat hij nog geen nieuw besluit van de PUR had ontvangen.

Rapport. Datum: 23 februari 1999 Rapportnummer: 1999/065

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 11 maart 1999 Rapportnummer: 1999/100

Rapport. Rapport over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Leeuwarden. Rapportnummer: 2011/304

Rapport. Datum: 18 december 2003 Rapportnummer: 2003/486

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) Groningen:

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Rapport. Datum: 8 juni 1998 Rapportnummer: 1998/219

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

Rapport. Datum: 20 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/272

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/402

Rapport. Datum: 19 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/229

Rapport. Datum: 24 juni 1999 Rapportnummer: 1999/280

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Datum: 2 oktober 2000 Rapportnummer: 2000/336

Rapport. Datum: 10 september 2007 Rapportnummer: 2007/188

Rapport. Datum: 26 april 2007 Rapportnummer: 2007/077

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 16 december 2008 Rapportnummer: 2008/308

Rapport. Datum: 20 december 1999 Rapportnummer: 1999/513

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Datum: 19 januari 2001 Rapportnummer: 2001/016

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/093

Rapport. Datum: 28 juni 1999 Rapportnummer: 1999/282

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 2 juni 1998 Rapportnummer: 1998/203

Transcriptie:

Rapport Datum: 22 juli 2002 Rapportnummer: 2002/218

2 Klacht Verzoekster klaagt erover dat de Sociale verzekeringsbank, vestiging Rotterdam, afdeling AOW/Anw (hierna: de SVB), tot op het moment waarop zij zich tot de Nationale ombudsman wendde in het geheel niet heeft gereageerd op haar aanvraag van 12 oktober 2001 voor een AOW-uitkering in verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd op 4 februari 2002 en evenmin op haar daarover gezonden herinneringsbrief van 8 februari 2002. Beoordeling I. Bevindingen 1. Verzoekster is een gewezen luchtmachtmilitair (LUVA) met een invaliditeitsuitkering die sedert december 2000 woonachtig is in Spanje. Met het oog op het bereiken van de leeftijd van 65 jaar op 4 februari 2002 diende verzoekster per aangetekende brief van 12 oktober 2001 bij de Sociale verzekeringsbank (SVB) te Amstelveen (afdeling Aanvraag AOW-pensioen) een aanvraag in voor een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Toen zij na het bereiken van de 65-jarige leeftijd nog niets van de SVB had vernomen zond zij eveneens per aangetekende post op 8 februari 2002 een herinneringsbrief met als bijlage een kopie van haar eerste verzoek naar de SVB, vestiging Rotterdam, omdat dat adres aan haar was opgegeven door het Abp te Heerlen en verzoekster zich ernstig zorgen begon te maken of zij eind februari 2002 wel de eerste betaling van de SVB zou ontvangen. 2. Aangezien de SVB ook niet reageerde op verzoeksters brief van 8 februari 2002 richtte zij zich ten einde raad met haar brief van 5 april 2002 tot de Nationale ombudsman. De klacht van verzoekster werd gelet op haar financiële belang direct in onderzoek genomen en op 17 april 2002 voor een reactie voorgelegd aan de directeur van de vestiging Rotterdam van de SVB. De SVB bevestigde bij brief van 19 april 2002 de ontvangst van de klacht van de Nationale ombudsman en deelde mee dat verzoekster zo spoedig mogelijk over het resultaat zou worden bericht. 3. Per fax van 17 mei 2002 liet verzoekster aan de Nationale ombudsman weten dat zij tot op dat moment nog niets van de SVB had ontvangen en dat haar financiële situatie daardoor steeds nijpender werd. Zij verzocht de Nationale ombudsman de SVB te bewegen tot een spoedbetaling van de achterstallige AOW-gelden inclusief vakantiegeld. Op 21 mei 2002 zocht de behandelend onderzoeker van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch contact met de SVB om te informeren naar het uitblijven van een reactie op de klacht van verzoekster. Navraag binnen de SVB-vestiging bracht aan het licht dat zowel de beide brieven van verzoekster van 12 oktober 2001 en 8 februari 2002 als de brief van de Nationale ombudsman van 17 april 2002 onbeantwoord waren blijven liggen.

3 De originele door verzoekster per aangetekende post verzonden brief van 12 oktober 2001 was overigens niet in verzoeksters dossier op de SVB-vestiging te Rotterdam terechtgekomen. Volgens een SVB-medewerker was die brief na ontvangst op het hoofdkantoor te Amstelveen vermoedelijk binnen de SVB-organisatie zoekgeraakt. Om spoedig tot een eerste betaling te kunnen komen, werd de afspraak gemaakt dat verzoekster per fax het aanvraagformulier voor het AOW-pensioen zou ontvangen met het verzoek dit per omgaande ingevuld te retourneren. Na ontvangst van het originele aanvraagformulier zou tot definitieve vaststelling van de uitkering worden overgegaan. 4. Op 23 mei 2002 zond verzoekster een fax aan de Nationale ombudsman waarin zij aangaf dat zij op 22 mei 2002 een aanvraagformulier voor het AOW-pensioen van de SVB had ontvangen en dat zij dit formulier op 23 mei 2002 ingevuld per fax had teruggezonden. Ook berichtte zij in deze fax dat zij de schade die zij als gevolg van de nalatigheid van de SVB had geleden op de SVB zou verhalen, tenzij zij de achterstallige betalingen alsnog binnen een week zou ontvangen en de betaling vanaf de maand juni 2002 genormaliseerd zou verlopen. 5. Bij brief van 24 mei 2002 deelde de SVB aan de Nationale ombudsman mee dat er op basis van het per fax terugontvangen aanvraagformulier op 24 mei 2002 een voorlopige beslissing inzake de toekenning van het AOW-pensioen naar verzoekster was gezonden, dat een definitieve toekenningsbeslissing op zeer korte termijn zou volgen en dat het pensioen vanaf februari 2002 aan haar was betaald. Voor de late toekenning bood de SVB verontschuldigingen aan. II. Beoordeling 1. In verband met het bereiken van de 65-jarige leeftijd op 4 februari 2002 heeft verzoekster op 4 februari 2002 bij de Nationale ombudsman geklaagd over het uitblijven van een reactie van de Sociale verzekeringsbank (SVB) op haar aanvraag van 12 oktober 2001 voor een AOW-pensioen en op haar daarover gezonden herinneringsbrief van 8 februari 2002. Door een aanvraag voor een ouderdomspensioen bij de SVB in te dienen, heeft verzoekster voldaan aan één van de eisen die de wet stelt. In artikel 14, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW; zie Achtergrond) staat dat de SVB een ouderdomspensioen op aanvraag toekent. Voor het afgeven van een beschikking op grond van de AOW heeft de SVB op grond van gestelde in artikel 51, eerste en tweede lid, van de AOW (zie Achtergrond) een redelijke termijn welke in ieder geval is verstreken als er binnen acht weken na de aanvraag nog geen beslissing is afgegeven. Volgens het derde lid kan de termijn van acht weken met een redelijke termijn worden verlengd als de beschikking niet binnen acht weken kan worden afgegeven. In het geval dat de SVB voor het afgeven van de beschikking informatie nodig heeft van een persoon of instantie buiten Nederland en om die reden de beschikking niet binnen de redelijke termijn

4 van het eerste en tweede lid kan worden afgegeven, kan deze termijn op grond van artikel 51, vierde lid, van de AOW worden verlengd met ten hoogste zes maanden. Als de SVB de langere termijn van het derde of het vierde lid nodig heeft, moet de SVB de aanvrager van deze verlenging schriftelijk in kennis stellen. 2. Hoewel verzoekster woonachtig is in Spanje, is niet gebleken dat de SVB voor de beoordeling van haar aanvraag een langere termijn nodig had dan de redelijke termijn van acht weken. Hiermee staat vast dat de SVB op verzoeksters aanvraag voor een AOW-pensioen van 12 oktober 2001 vóór de ingangsdatum van de uitkering (1 februari 2002) een beschikking had moeten kunnen afgeven. Dat laatste is echter niet gebeurd. Verzoeksters originele aanvraag van 12 oktober 2001 is weliswaar ontvangen door de SVB, maar niet bij de behandelend afdeling op de vestiging Rotterdam terechtgekomen. Haar daarover gezonden herinneringsbrief van 8 februari 2002 met als bijlage een kopie van de aanvraag van 12 oktober 2001 is zonder nadere actie van de kant van de SVB bij de SVB blijven liggen. Dit is niet juist. Het had op de weg van de SVB gelegen om naar aanleiding van de brief van 8 februari 2002 direct actie te ondernemen. Voorts is het onbegrijpelijk dat ook nadat de Nationale ombudsman verzoeksters klacht aan de SVB had voorgelegd en de SVB in reactie daarop op 19 april 2002 toezegde dat verzoekster spoedig zou worden bericht, elke actie van de zijde van de SVB uitbleef. Pas nadat de behandelend onderzoeker van het Bureau Nationale ombudsman op 21 mei 2002 de SVB nogmaals had geattendeerd op het uitblijven van een beslissing op verzoeksters aanvraag, werd de eerste daadwerkelijke actie van de SVB richting verzoekster ondernomen. Hoewel de SVB vervolgens het AOW-pensioen van verzoekster op voortvarende wijze op de rails heeft gezet, doet dat niets af aan de onjuistheid van haar handelwijze tot op dat moment. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de Sociale verzekeringsbank, vestiging Rotterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Sociale verzekeringsbank te Amstelveen, is gegrond. Onderzoek Op 10 april 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 5 april 2002, van mevrouw W. te Moraira-Teulada Alicante (Spanje), met een klacht over een gedraging van de Sociale verzekeringsbank, vestiging Rotterdam.

5 Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Sociale verzekeringsbank te Amstelveen, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de Sociale verzekeringsbank, vestiging Rotterdam, op 17 april 2002 verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster en de Sociale Verzekeringsbank deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: 1. Brief van verzoekster d.d. 12 oktober 2001 aan de SVB te Amstelveen. 2. Brief van verzoekster d.d. 8 februari 2002 aan de SVB te Rotterdam. 3. Verzoekschrift van verzoekster d.d. 5 april 2002 aan de Nationale ombudsman. 4. Ontvangstbevestiging van de klachtopening d.d. 19 april 2002 van de SVB te Rotterdam. 5. Fax van verzoekster d.d. 17 mei 2002 aan de Nationale ombudsman. 6. Telefoongesprek d.d. 21 mei 2002 tussen een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman de SVB. 7. Fax van verzoekster d.d. 23 mei 2002 aan de Nationale ombudsman. 8. Reactie van de SVB d.d. 24 mei 2002 op de klachtopening. 9. Telefoongesprekken d.d. 3 en 5 juni 2002 tussen een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman en de SVB. Bevindingen Zie onder Beoordeling Achtergrond Algemene Ouderdomswet (Wet van 31 mei 1956, Stb. 281)

6 Hoofdstuk III. Het ouderdomspensioen en de toeslag 2. Toekenning, ingang, intrekking, herziening en betaling van het ouderdomspensioen Artikel 14, eerste lid: Het ouderdomspensioen alsmede een verhoging van het ouderdomspensioen wordt op aanvraag toegekend door de Sociale verzekeringsbank. Hoofdstuk VII. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en het beroep in cassatie Artikel 51 1. Een beschikking op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. 2. De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in het derde of vierde lid is gedaan. 3. Indien een beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld. 4. Indien in verband met het geven van een beschikking als bedoeld in het eerste lid informatie is gevraagd aan een persoon of instantie buiten Nederland en om die reden de beschikking niet binnen acht weken gegeven kan worden, wordt die termijn verlengd met ten hoogste zes maanden en wordt de aanvrager van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.