De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Vergelijkbare documenten
2018D53387 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Raad voor Economische en Financiële Zaken

Kamerstukken II 2017/ , nr en Kamerstukken II 2017/ , nr

INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

Tweede Kamer der Staten-Generaal

P O S I T I O N P A P E R

Antwoorden naar aanleiding van schriftelijk overleg over de Analyse Hoge Raad arrest inzake DB-pensioenregeling

2017D24289 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Geachte Voorzitter, De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

DATUM: 30 april 2014 KENMERK: D/14/8367/WW. ONDERW ERP: Btw over uitbestede diensten/atp-zaak

Raad voor Economische en Financiële Zaken. INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Antwoorden naar aanleiding van schriftelijk overleg over de Analyse Hoge Raad arrest inzake DB-pensioenregeling

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2017D02283 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Datum 10 september 2014 Betreft Beantwoording Kamervragen van de leden Bruins Slot en Omtzigt (beiden CDA) (2014Z13486)

Omzetbelasting en uitbestedingen - het (Algemeen) Pensioenfonds

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Ministerie van Financiën

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:91, Contrair In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2014:3990, Bekrachtiging/bevestiging

Aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

138 De Pensioenwereld in 2014

88 De Pensioenwereld in 2015

Inleiding. Brief positie pensioenen in relatie tot de kapitaalmarkt

Datum 10 april 2019 Verslag schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele OJCS-raad 16 april 2019

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2017D30883 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van

2513AA22. De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA S GRAVENHAGE

Eerste Kamer der Staten Generaal t.a.v. de vaste commissie voor Financiën Postbus EA DEN HAAG

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Datum 24 juni 2016 Betreft Kamervragen van het lid Omtzigt over de herziening van de IORP-richtlijn

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 14 december 2011 (15.12) (OR. en) 18650/11 Interinstitutioneel dossier: 2007/0267 (C S) FISC 170

Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus EA Den Haag

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Kamerstukken II, 2018/19, nr De voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Algemeen pensioenfonds in vogelvlucht

Datum Betreft Antwoorden op de vragen van het lid Omtzigt over de financiële curatele van de Belastingdienst

acceptabele richtlijn te creëren. Het tweede traject ziet op het bespreken van mogelijke alternatieven voor de FTT.

de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 'S-GRAVENHAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 15 december 2017 Betreft Brief naar aanleiding van plenaire behandeling pakket Belastingplan 2018

szw Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid s-gravenhage, 20 juni Inleiding

Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

PUBLIC. Brussel, 8 november 2010 (12.11) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE /10 Interinstitutioneel dossier: 2007/0267 (CNS) LIMITE FISC 129

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Ons kenmerk Uw brief (kenmerk)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Directoraat-Generaal Belastingdienst Ons kenmerk Uw brief (kenmerk) Bijlagen

Eerste Kamer der Staten-Generaal

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EE Den Haag

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

GEMOTIVEERD ADVIES VAN EEN NATIONAAL PARLEMENT INZAKE DE SUBSIDIARITEIT

voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

2009D Anonimisering in belastingzaken VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG. Vastgesteld... november 2009

de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 21 april 2017 Betreft Letselschade - beantwoording Kamervragen en nota over convenant VNG en Verbond van Verzekeraars

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Antwoord op Kamervragen over de gevolgen van de BTW-verhoging op kunst

Datum 3 juni 2016 Betreft Kamervraag van het lid Lodders (VVD) over het bericht Pensioenfondsen verhuizen naar België

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus EA s Gravenhage

Voorzitter Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 'S-GRAVENHAGE

No.W /III 's-gravenhage, 7 september 2015

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Bijgaand stuur ik uw Kamer de antwoorden op de schriftelijke vragen die zijn gesteld over de vierde voortgangsrapportage van de AFM.

Datum 21 december 2015 Betreft Beantwoording Kamervragen van de leden Ronnes en Oskam (beiden CDA) over binaire opties

Naar aanleiding van het advies, dat hieronder cursief is opgenomen, merk ik het volgende op.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus DE Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Klachten- en Geschillenreglement

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 Den Haag

vaste commissie voor Europese Zaken

Transcriptie:

> Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl Uw brief (kenmerk) Datum 25 januari 2019 Betreft Antwoorden schriftelijk overleg nav AO Ecofin 7 juni 2018 over btw en pensioenen en digitaledienstenbelasting Geachte Voorzitter, Hierbij bied ik u mijn reactie aan op de vragen en opmerkingen van de fracties in het kader van het schriftelijk overleg van de vaste commissie voor Financiën volgend uit het algemeen overleg Europese fiscale zaken van 7 juni 2018. 1 Hoogachtend, De Staatssecretaris van Financiën, Menno Snel 1 Kamerstukken II 2017/2018 21501-07, nr. 125. Pagina 1 van 7

Antwoorden naar aanleiding van schriftelijk overleg over de brief van 8 november 2018 met nadere reactie over btw en pensioenen, en belastingheffing in de digitale economie Inleiding De leden van de fracties van de VVD, de SP, het CDA en 50PLUS hebben nadere vragen en opmerkingen naar aanleiding van mijn brief van 2 oktober 2018. Hierbij ga ik eerst in op de vragen over de btw-behandeling van beheerdiensten aan pensioenfondsen en daarna de digitaledienstenbelasting. Bij de beantwoording is de volgorde van de vragen door de leden van de fracties aangehouden. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD Vraag 1 De leden van de fractie van de VVD stellen dat bij een DB-regeling zonder werkgeversgaranties of bijstortingsverplichtingen alle risico s door de deelnemers zelf worden gedragen. Gevraagd wordt voor welke ondernemingen dit precies geldt. Voorts vragen de leden of ondernemingen met een DC-regeling recht hebben op een btw-vrijstelling. Het lastige is dat we in de btw een, inmiddels langlopende, discussie met elkaar voeren aan de hand van de juridische kenmerken van een pensioenregeling. Dat vindt zijn oorsprong in de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie, die grof gezegd heeft bepaald dat een DB-uitkeringsregeling niet voldoende vergelijkbaar is met een gemeenschappelijk beleggingsfonds 2 en een DCpremieregeling wel 3. De Nederlandse pensioenmarkt kent van oudsher veel pensioenfondsen met een DB-uitkeringsregeling op basis van een doorsneepremie. De laatste jaren zijn veel van die regelingen versoberd, in de zin dat de werkgeversgaranties of bijstortverplichtingen zijn afgekocht of zijn komen te vervallen. Aan de Nederlandse rechter is de vraag voorgelegd hoe pensioenfondsen gelet op de voorwaarden en essentiële kenmerken met een dergelijke regeling moeten worden bezien voor de btw. Uit het arrest van de Hoge Raad 4 volgt dat in die omstandigheden geen sprake is van een gemeenschappelijk beleggingsfonds omdat de deelnemers van het pensioenfonds niet een beleggingsrisico van voldoende betekenis dragen. Voor veel Nederlandse pensioenfondsen betekent dit dat zij btw betalen over uitbestede beheerwerkzaamheden, waaronder de 2 HvJ EU,7 maart 2013, C-424/11 in de zaak Wheels. 3 HvJ EU, 13 maart 2014, C-464/12 in de zaak ATP. 4 HR, 9 december 2016, nr. 15-00148. Pagina 2 van 7

pensioenadministratie. Er worden in de markt ook DC-premieregelingen aangeboden. Voor die regelingen geldt conform de jurisprudentie dat de vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen wel van toepassing is. Vraag 2 De leden van de fractie van de VVD vragen waarom de termen substantieel risico en direct risico worden gebruikt en waarop ik baseer dat zij dezelfde betekenis hebben. De term direct risico is door mijn ambtsvoorganger gebruikt in relatie tot het hiervoor genoemde HR arrest. De term substantieel risico wordt gebezigd in de richtsnoer van het btw-comité, die is opgesteld door de Europese Commissie. 5 De terminologie van de Commissie moet worden gelezen in het kader van de onderliggende vraagstelling, working papers en Europese jurisprudentie. Hieruit volgt dat het bij deze term gaat om de eis dat het risico dat de deelnemers dragen bij (het beheer van) de beleggingen van het pensioenfonds en de doorwerking van het resultaat daarvan in de hoogte van hun pensioenuitkeringen van voldoende betekenis moet zijn in vergelijking tot het risico dat deelnemers in een ICBE 6 dragen. Dit is dezelfde toets die volgt uit het arrest van de Hoge Raad voor de uitkeringsregeling met gelimiteerde werkgeversaansprakelijkheid. Het kortingsrisico is in dat geval als onvoldoende vergelijkbaar geoordeeld, omdat het geen directe relatie heeft met de beleggingsresultaten. Er is geen verschil in uitleg van beide termen, die in feite een duiding van de Europese Hof jurisprudentie zijn. Met de term substantieel risico wordt hetzelfde bedoeld als met de term direct risico, die is afgeleid uit het Hoge Raad arrest. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA Vraag 3 De leden van de fractie van het CDA vragen hoe ik van mening kan zijn dat het risico niet voldoende bij de deelnemers ligt, terwijl het pensioenfonds het collectief van de deelnemers is. Ik volg hierin de jurisprudentie van de Hoge Raad, de Europese jurisprudentie, en de afstemming met de Europese Commissie en het btw-comité. Dit is geen appreciatie van uw pleidooi om alle pensioenfondsen voor de btw hetzelfde te behandelen; de btw-wetgeving maakt dat dit niet mogelijk is. De btw maakt een onderscheid tussen de diverse 5 Working Paper 949. 6 Instelling voor collectieve belegging in effecten zoals bedoeld in de ICBE-richtlijn (2009/65/EG). Pagina 3 van 7

pensioenregelingen vanwege onder meer het beleggingsrisico dat de pensioendeelnemer draagt. Dat onderscheid is er in de praktijk ook. Een DBuitkeringsregeling op basis van een doorsneepremie is niet hetzelfde als een DCpremieregeling zoals aan de orde in de Deense ATP-zaak. De vraag is of de verschillen in de weg staan aan toepassing van de vrijstelling voor het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Deze vraag is door de Hoge Raad bevestigend beantwoord, wat dus ten nadele uitvalt van de Nederlandse uitkeringsregelingen. Mede gelet op de afstemming met de Europese Commissie en het btw-comité, laat dit Nederland geen beleidsruimte voor een andere fiscale behandeling waarbij alle Nederlandse pensioenfondsen als gemeenschappelijk beleggingsfonds in aanmerking komen voor de vrijstelling. Vraag 4 De leden van de fractie van het CDA vragen om een toelichting waarom Nederlandse pensioenfondsen wel risicodragend zijn en Belgische pensioenfondsen niet. Deze bevinding komt uit het openbare rapport grensoverschrijdende pensioenuitvoering door SEO economisch onderzoek in opdracht van de ministeries van SZW en Financiën, december 2016 7. Het rapport vermeldt hieromtrent: De IORP-richtlijn maakt onderscheid tussen twee typen pensioeninstellingen: 1. Risicodragend 2. Niet risicodragend Nederlandse pensioenfondsen worden aangemerkt als risicodragende fondsen. Dat betekent dat deze fondsen zelf een bepaald uitkeringsniveau of beleggingsresultaten garanderen. De verplichtingen van de bijdragende ondernemingen zijn over het algemeen beperkt tot de betaling van de vooraf overgekomen premies. De risico s voor het niet behalen van het uitkeringsresultaat of beleggingsresultaat liggen volledig bij het fonds. Belgische pensioenfondsen kiezen er doorgaans voor om aangemerkt te worden als niet-risicodragende fondsen, ook als zij een Nederlandse pensioenregeling uitvoeren. Het fonds heeft een inspanningsverplichting om een bepaald uitkeringsniveau of beleggingsresultaat te behalen. De risico s voor het niet behalen van het resultaat liggen niet bij het fonds. Voor Belgische pensioenregelingen vereist het Belgische arbeidsrecht dat de bijdragende onderneming steeds moet instaan voor voldoende financiering van de pensioenverplichtingen (de sponsorgarantie). De juridische kenmerken van een Nederlands pensioenfonds zijn dus niet zonder meer vergelijkbaar met die van een Belgisch pensioenfonds. De btw sluit aan bij de juridische kenmerken van pensioenfondsen in vergelijking tot ICBEbeleggingsfondsen. Een verschil in juridische kenmerken kan leiden tot een 7 http://www.seo.nl/uploads/media/2016-86_grensoverschrijdende_pensioenuitvoering.pdf. Pagina 4 van 7

andere btw-behandeling. De Hoge Raad heeft beslist dat dit aan de orde is bij Nederlandse pensioenfondsen die risicodragend zijn in hiervoor bedoelde zin 8. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van 50PLUS Vraag 5 De leden van de fractie van 50PLUS vragen of ik een aanpassing van de Europese btw-richtlijn om alle pensioenfondsen vrij te stellen zou steunen. Ik kan niet vooruitlopen op de Nederlandse inzet ten aanzien van mogelijke nieuwe initiatieven vanuit Europa. Nieuwe richtlijnvoorstellen zullen op diverse aspecten worden getoetst, zoals budgettaire gevolgen, toepassingsbereik, afbakening en uitvoerbaarheid. Wel merk ik op dat eerdere wetgevingsinitiatieven op dit terrein zijn gestrand en niet lang geleden zijn ingetrokken 9. Vraag 6 De leden van de fractie van 50PLUS vragen of ik kan bevestigen dat een vergelijking met verzekeraars onwenselijk is en dat belangrijker is of wordt voldaan aan de ATP-voorwaarden. Laat ik voorop stellen dat een pensioenfonds geen verzekeraar is. Voorts ben ik met u van mening dat wij naar aanleiding van het ATP-arrest bediscussiëren of pensioenfondsen zodanig vergelijkbaar zijn met een ICBE-beleggingsfonds, dat zij als gemeenschappelijk beleggingsfonds in aanmerking komen voor de beheervrijstelling. Maar voor het geval dit niet zo is, vergelijk het eerder aangehaalde Hoge Raad arrest met betrekking tot Nederlandse uitkeringsregelingen, is de positie van het pensioenfonds voor de btw te duiden als vergelijkbaar met een verzekeraar. De premies zijn vrijgesteld van btw. De uitbesteding van beheer, waaronder de pensioenadministratie, is belast met btw. Vraag 7 De leden van de fractie van 50PLUS vragen hoe concreet de informatie over een ongelijk speelveld moet zijn en wijzen op de btw-wetteksten uit België, Luxemburg en Spanje. De nationale wetgeving van lidstaten dient in overeenstemming te zijn met de Btw-richtlijn. Nu in het btw-comité geen afwijkende uitleg door de verschillende lidstaten is gebleken, volstaan wetteksten of de daarin opgenomen erkenning van bepaalde beleggingsvehikels niet voor de bepaling van een ongelijk speelveld. Zoals aangegeven gaat het om de voorwaarden en essentiële kenmerken, die voor ieder pensioenfonds beoordeeld moeten worden op vergelijkbaarheid met een ICBE-beleggingsfonds. Ik heb geen 8 Hoge Raad, 9 december 2016, nummer 15/00148, ECLI:NL:HR:2016:2786 9 COM(2007) 747, ingetrokken op 30 april 2016 Pagina 5 van 7

aanwijzingen dat in andere landen sprake is van een afwijkende behandeling van dezelfde feitelijke omstandigheden. Indien belanghebbenden daar anders over denken, kunnen zij zich via de hiervoor openstaande klachtenprocedure direct wenden tot de Europese Commissie. Vraag 8 De leden van de fractie van 50PLUS vragen naar mijn reactie op de brief van de Pensioenfederatie met de strekking dat de huidige richtlijn ruimte biedt om de beheervrijstelling te verlenen. Zoals aangegeven, is er op basis van jurisprudentie en afstemming in Europa geen ruimte voor toepassing van de beheervrijstelling op alle pensioenfondsen. Dit is naar aanleiding van de brief van de Pensioenfederatie op ambtelijk niveau zo besproken met de Pensioenfederatie. Vraag 9 De leden van de fractie van 50PLUS vragen of ik me bewust ben dat het bij toepassing van de btw-vrijstelling slechts van belang is wie het risico van de beleggingen draagt. In het kader van onder andere het algemeen overleg van 7 juni 2018 en de daaropvolgende schriftelijke overleggen heb ik me mogen verdiepen in de btw-vrijstelling voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen. Ik ben me ervan bewust dat hiervoor is vereist dat de deelnemers van het fonds in voldoende mate delen in de beleggingsresultaten. Wat ons verdeeld houdt is de vraag of het risicodragerschap van Nederlandse pensioenfondsen automatisch impliceert dat de deelnemers als uiteindelijk belanghebbenden in voldoende mate risicodrager zijn. Volgens de Hoge Raad is dat niet het geval in vergelijking met beleggers in een ICBE en is de beheervrijstelling dan ook niet van toepassing. Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP Vraag 10 De leden van de fractie van de SP vragen of het een doel van dit kabinet is om ervoor te zorgen dat de belastingheffing en de waardecreatie op dezelfde plek plaatsvinden en of het dan niet voor de hand ligt om een voorstander te zijn van een nationale belasting op digitale diensten? Het internationaal aanvaarde uitgangspunt bij belastingheffing in de winstbelasting is dat winst moet worden belast waar waarde wordt gecreëerd. De huidige winstbelastingregels sluiten vooral aan bij de fysieke aanwezigheid van bedrijven voor het bepalen waar de waardecreatie plaatsvindt, en dus belasting moet worden betaald. Fysieke aanwezigheid is voor bedrijven minder belangrijk geworden om waarde te creëren. Binnen de OESO wordt daarom nagedacht over hoe de winstbelastingregels kunnen worden gemoderniseerd voor de Pagina 6 van 7

digitaliserende economie. Aangezien digitale ondernemingen vaak mondiale spelers zijn, is het logisch dit vraagstuk ook op mondiaal niveau te bespreken. De OESO komt in 2020 met een rapport en in 2019 met een update. In de tussentijd werken we in Europees verband aan een interim-oplossing om te voorkomen dat totdat de OESO-oplossing geïmplementeerd is, er allerlei verschillende nationale maatregelen worden ingevoerd. Het is daarom niet logisch om nu als Nederland een eigen digitaledienstenbelasting in te voeren. Vraag 11 Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of het klopt dat de Europese digitaks er voorlopig niet van lijkt te komen. In dit kader vragen de leden om het Europese krachtenveld te schetsen, welke lidstaten zijn voor en welke zijn tegen en met welke argumenten komen de tegenstanders van de digitaks? Tenslotte vragen de leden of Nederland van plan is zelf een nationale digitaledienstenbelasting in te voeren? Op de Ecofin van 4 december a.s. stond de digitaledienstenbelasting voor politiek akkoord geagendeerd. In de geannoteerde Ecofin-agenda die 23 november jl. aan uw Kamer is verzonden 10, ben ik nader ingegaan op de verschillende argumenten van verschillende lidstaten. Verschillende lidstaten hebben reeds nationale maatregelen ingevoerd of aangekondigd. Ik verwijs voor een overzicht naar het impact assessment bij het richtlijnvoorstel voor een digitaledienstenbelasting. 11 Daarnaast hebben Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk en Italië nog aanvullend maatregelen aangekondigd. Zoals in december is gebleken kon geen akkoord worden bereikt over de digitaledienstenbelasting. Inmiddels wordt in Brussel over een beperktere digitaledienstenbelasting onderhandeld, de zogenoemde digitale-advertentiebelasting. Ik kan geen voorspelling doen over de uitkomst van deze onderhandelingen. Het kabinet blijft ook hierbij de voorkeur geven aan een mondiale oplossing en is daarom niet van plan om een nationale digitaledienstenbelasting of digitale-advertentiebelasting te introduceren. Op korte termijn informeer ik uw Kamer nader over deze laatstgenoemde belasting. 10 Kamerstukken II, 2018-19, 21501-07, nr. 1556. 11 Zie p.124 van het impact assessment, bij de digitaledienstenbelasting: SWD(2018) 81 final. Pagina 7 van 7