EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1978

Vergelijkbare documenten
Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 opgaven

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat uit twintig vragen

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 8 OPGAVEN

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

4. Van twee stoffen is hieronder de structuurformule weergegeven.

IM4--14 ONDERWIJS IN 1 MAV04. Maandag 17 mei, uur. NATUUR- EN SCHEIKUNDE H (Scheikunde) OPEN VRAGEN

Zie ommezijde Deze opgaven zijn vastgesteld door de commissie bedoeld in artikel 24 van het Besluit eindexamens v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 20 vragen

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat uit twintig vragen

1 ~ uur, EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Vrijdag 10 mei, uur. SCHEIKUNDE - meerkeuzevragen

EXAMEN MIDDELBAAR ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit 5 OPGAVEN

3 De massa van de kern van een atoom is gelijk aan de totale massa van de: D protonen, neutronen en elektronen.

Fosfor kan met waterstof reageren. d Geef de vergelijking van de reactie van fosfor met waterstof.

Daar alle benodigde gegevens in de opgaven vermeld zijn, behoeft het tabellenboekje in DEZE toets niet gebruikt te worden, maar het mag wel.

EXAMEN VWO SCHEIKUNDE 1980, TWEEDE TIJDVAK, opgaven

EINDEXAMEN HOGER ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1976

CENTRALE COMMISSIE VOORTENTAMEN SCHEIKUNDE TENTAMEN SCHEIKUNDE. datum : donderdag 29 juli 2010

Dit examen bestaat voor iedere kandidaat uit vier opgaven.

Vrijdag 2 mei, uur

Deze methylionen hechten zich aan het methoxymethaan, waarbij trimethyloxonium-ionen worden gevormd:

experimentele programma van de CMLS. In het werk zijn deze opgaven aangeduid met CM achter het nummer.

Het is echter waarschijnlijker dat rood kwik bestaat uit Hg 2+ ionen en het biantimonaation met de formule Sb2O7 4.

EXAMEN SCHEIKUNDE VWO 1983 EERSTE TIJDVAK opgaven

Rekenen aan reacties (de mol)

Dit examen bestaat uit twintig vragen

Hoofdstuk 8. Opgave 2. Opgave 1. Oefenvragen scheikunde, hoofdstuk 8 en 10, 5 VWO,

EXAMEN SCHEIKUNDE VWO 1978, TWEEDE TIJDVAK, opgaven

HAVO I EXAMEN HOGER ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Vrijdag 4 mei, uur SCHEIKUNDE

5 Formules en reactievergelijkingen

6 VWO EXTRA OPGAVEN + OEFENTENTAMENOPGAVEN SCHEIKUNDE 1 H4, H5, H7, H13 en H14

Natuurlijk heb je nu nog géén massa s berekend. Maar dat kan altijd later nog. En dan kun je mooi kiezen, van welke stoffen je de massa wil berekenen.

Eindexamen scheikunde havo 2001-II

_ Examen LBO-MAVO-D. .c u en. ~.- Cl)

EINDEXAMEN HOGER ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1981

EINDEXAMEN HOGER ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN 1975

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1, 2.4, 4, 5.1 t/m 5.3

SCHEIKUNDE KLAS 3 REACTIES SKILL TREE

Dinsdag 3.,,0mei,

TF5 Scheikunde 4 VWO H 8 en H 9 16 juni 2011

- Cl) Examen MAVO-C ::::, ~ "C C. Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs. Tijdvak 1 Dinsdag 26 mei uur

OEFENTOETS Zuren en basen 5 VWO

OEFENOPGAVEN MOLBEREKENINGEN

T2: Verbranden en Ontleden, De snelheid van een reactie en Verbindingen en elementen

SE voorbeeldtoets 5HAVO antwoordmodel

Oefenopgaven REDOXREACTIES vwo Reactievergelijkingen en halfreacties

- Cl) - Examen MAVO-C. :::s ~

5-1 Moleculen en atomen

- Cl) - Examen LBO-MAVO-D

Chemisch rekenen versie

.c: Voorbereidend Beroeps Onderwijs .:::&. Tijdvak 2 Dinsdag 17 juni 13,30-15,30 uur. Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs

Eindexamen scheikunde havo I

Samenvatting Chemie Overal 3 havo

Scheikunde Samenvatting H4+H5

Eindexamen scheikunde havo 2003-II

Eindexamen scheikunde havo 2001-I

Oefenopgaven REDOX vwo

Eindexamen scheikunde havo 2007-I

Examen VWO. scheikunde 1,2. tijdvak 1 dinsdag 26 mei uur. Bij dit examen horen een bijlage en een uitwerkbijlage.

Opgave 1. Opgave 2. b En bij een verbruik van 10 ml? Dan wordt de procentuele onnauwkeurigheid 2 x zo groot: 0,03 / 20 x 100% = 0,3% Opgave 3

Opgave 1. n = m / M. e 500 mg soda (Na 2CO 3) = 0,00472 mol. Opgave 2. m = n x M

4. In een bakje met natriumjodide-oplossing worden 2 loden elektroden gehangen. Deze twee elektroden worden aangesloten op een batterij.

CENTRALE COMMISSIES VOORTENTAMEN TENTAMEN SCHEIKUNDE. Voorbeeldtentamen 1

Antwoorden. 3 Leg uit dat er in het zout twee soorten ijzerionen aanwezig moeten zijn.

Examen HAVO en VHBO. Scheikunde

Rekenen aan reacties 2. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Zelfstudieopdrachten voor volgende week. Zelfstudieopdrachten voor deze week

Paragraaf 1: Fossiele brandstoffen

4 e Internationale Chemieolympiade, Moskou, 1972, Sovjet Unie

Examen VWO. scheikunde 1,2. tijdvak 1 vrijdag 23 mei uur. Bij dit examen horen een bijlage en een uitwerkbijlage.

Oefenvragen Hoofdstuk 5 Reacties en energie antwoorden. Vraag 1 Geef bij iedere blusmethode aan, welk onderdeel van de branddriehoek wordt weggenomen.

vwo I Vrijdag 4 mei, uur Dit examen bestaat uit vier opgaven EXAMEN VOORBEREIDEND WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS IN 1984 SCHEIKUNDE F-20

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1

EXAMEN SCHEIKUNDE VWO 1982 EERSTE TIJDVAK uitwerkingen

Samenvatting Scheikunde Scheikunde Chemie overal H1 3 vwo

Oefen opgaven rekenen 4 HAVO bladzijde 1

- Examen MAVO-C. "i) ..r:::: r::::

Eindexamen scheikunde havo 2002-II

EXAMEN SCHEIKUNDE VWO 1983 TWEEDE TIJDVAK opgaven

Samenvatting Scheikunde Hoofdstuk 1 + 2

H4sk-h3. Willem de Zwijgerteam. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

VHBO 111 EXAMEN HOGER ALGEMEEN VOORTGEZET ONDERWIJS IN Vrijdag l2juni, uur SCHEIKUNDE

Scheikunde VWO. Vrijdag 19 mei uur. vragen

3. Welke van onderstaande formules geeft een zout aan? A. Al 2O 3 B. P 2O 3 C. C 2H 6 D. NH 3

universele gasconstante: R = 8,314 J K -1 mol -1 Avogadroconstante: N A = 6,022 x mol -1 normomstandigheden:

Oplossingen oefeningenreeks 1

Examen HAVO. Scheikunde (oude stijl)

Eindexamen scheikunde havo 2007-II

SCHEIKUNDE KLAS 3 REACTIES

Examen HAVO en VHBO. Scheikunde oude stijl

1. Elementaire chemie en chemisch rekenen

Rekenen aan reacties 3. Deze les. Zelfstudieopdrachten. Zelfstudieopdrachten voor volgende week. Zelfstudieopdrachten voor deze week

Eindexamen scheikunde havo II

Koolstofdioxide1985-II(I)

1) Stoffen, moleculen en atomen

Reacties en stroom 1

Transcriptie:

I EXMEN MIELR LGEMEEN VOORTGEZET ONERWIJS IN 1978 MVO 4 insdag 23 mei, 9.30-11.30 uur NTUUR- EN SHEIKUNE 11 (Scheikunde) OPEN VRGEN an dit examen wordt deelgenomen door kandidaten opgeleid volgens het gewone examenprogramma (het z.g. Rijksleerplan) en door kandidaten opgeleid volgens het experimentele programma van de ommissie Modernisering Leerplan Scheikunde (MLS). In dit examen komen drie soorten opgaven voor: opgaven, die gemaakt moeten worden door alle kandidaten; opgaven, die uitsluitend bestemd zijn voor kandidaten opgeleid volgens het gewone examenprogramma. In het werk zijn deze opgaven aangeduid met RL (van _!ijks!eerplan) achter het nummer; opgaven, die uitsluitend bestemd zijn voor kandidaten opgeleid volgens het experimentele programma van de MLS. In het werk zijn deze opgaven aangeduid met M (van ~ommissie modernisering) achter het nummer. ij het examen natuur- en scheikunde II wordt de volgende verdeling van de tijd over de twee onderdelen aanbevolen: open vragen meerkeuzetoets 1'4 uur, * uur. Zie ommezijde eze opgaven zijn vastgesteld door de commissie bedoeld in artikel 24 van het esluit eindexamens v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o. 819004F-14

2 In een bijlage bij dit examen wordt een aantal gegevens verstrekt. ij de opgaven kunnen, waar nodig, deze gegevens gebruikt worden. e hieronder volgende opgaven 1, 2 en 3 moeten door alle kandidaten worden gemaakt. 1. Een kolf is gevuld met chloor, een geelgroen gas. In deze kolf wordt een hoeveelheid roodbruin koperpoeder gebracht. e geelgroene kleur verdwijnt en er onstaat een geelbruine vaste stof. eze stof is koper(ii)chloride. a. Geef de vergelijking van de reactie die in de kolf plaatsvond. b. Leg uit welke stof bij deze reactie de oxidator is. Hierna wordt water in de kolf gedaan, waardoor een blauwe oplossing ontstaat. Op de bodem blijft een kleine hoeveelheid roodbruine stof over die ook na toevoeging van meer water en langdurig omschudden niet verdwijnt. c. Hoe kan de aanwezigheid van die roodbruine stof verklaard worden? e inhoud van de kolf wordt gefiltreerd en aan het filtraat wordt een oplossing van natriumhydroxide toegevoegd. Er ontstaat een neerslag. d. Geef de vergelijking van deze reactie. 2. In een erlenmeyer bevindt zich een hoeveelheid verdund zwavelzuur. Hierin wordt een stukje zuiver aluminium gebracht. Er vindt een reactie plaats waarbij een gas ontstaat. a. Geef de vergelijking van deze reactie. eze reactie blijkt niet op te treden als aluminium in zuiver (dus onverdund) zwavelzuur wordt gebracht. b. Verklaar dit. Een blokje aluminium wordt in de lucht vrij snel bedekt met een laagje aluminiumoxide. c. Geef de vergelijking van de reactie die daarbij plaatsvindt. Het blokje aluminium met het oxidelaagje wordt nu in een erlenmeyer met verdund zwavelzuur gebracht. d. Leg uit dat het nu enige tijd duurt voordat een gasontwikkeling valt waar te nemen. 3. Een hoeveelheid zinkbromide (Znr2) wordt opgelost in een bekerglas met water. In deze oplossing worden twee elektroden geplaatst die aangesloten worden op een batterij. ovendien wordt in de stroomkring een lampje opgenomen. it lampje brandt als de oplossing de stroom geleidt. a. Maak een tekening van de proefopstelling. l spoedig wordt bij de positieve elektrode een bruine kleur waargenomen. Op de andere elektrode ontstaat een zinkaanslag. b. Verklaar het onstaan van de bruine kleur en leg uit dat dit bij de positieve elektrode gebeurt. Naarmate de elektrolyse langer duurt gaat het lampje steeds zwakker branden. Ook een nieuwe batterij of een nieuw lampje geeft geen beter resultaat. c. Geef de verklaring voor het zwakker branden van het lampje. ls geen veranderingen meer worden waargenomen wordt de massa van de zinkaanslag op de negatieve elektrode bepaald. e massa van het zink is 1,31 g. d. ereken hoeveel gram zinkbromide in het water was opgelost. 819004F-14

., t 1 3 e nu voig;nde opgaven 4RL en 5RL zijn uitsluitend bestemd voor kandidaten die volgens het gewone examenprogramma (het Z.g. rijksleerplan) zijn opgeleid. e MLS-kandidaten slaan dit gedeelte over en gaan verder met de opgaven 4M en 5M, die beginnen op de volgende bladzijde. 4RL. Men heeft de volgende koolstofverbindingen: 3H6 2HsOOH 2HsOH a. Geef de namen van elk van deze drie stoffen. Eén van deze drie stoffen geleidt in oplossing de elektrische stroom. b. Welke stof is dit? Licht het antwoord toe. an de stof 3H6 kan broom worden geaddeerd. c. Geef de structuurformule en de naam van de stof die dan ontstaat. e stoffen 2 n, OOH en 2 n, OH kunnen met elkaar reageren. d. Geef de vergelijking van deze reactie. Schrijf daarbij de koolstofverbindingen in structuurformules. eze reactie is een omkeerbare reactie. e. Wat verstaat men onder een omkeerbare reactie? SRL. Natriumnitraat is een kunstmeststof. a. ereken het massapercentage stikstof in natriumnitraat. Soms wordt als kunstmest een mengsel van natriumnitraat en calciumcarbonaat gebruikt. Van een dergelijk mengsel wordt een hoeveelheid in water gebracht. Na enige tijd roeren wordt de verkregen vloeistof gefiltreerd. b. Hoe komt het, dat de opgevangen vloeistof vrijwel uitsluitend natriumionen en nitraationen bevat? Het residu wordt van het filtreerpapier overgebracht in een reageerbuis. aarna wordt er zoutzuur aan toegevoegd. Er ontwijkt koolstofdioxide. c. Geef de vergelijking van deze reactie. Men wil weten of het koolstofdioxide (zie figuur 1). opgevangen moet worden volgens methode of figuur 1 aartoe moet de relatieve dichtheid van koolstofdioxide ten opzichte van H2 vergeleken worden met die van lucht. d. ereken van koolstofdioxide de relatieve dichtheid ten opzichte van H2. Van lucht is de relatieve dichtheid ten opzichte van H2 14,4. e. eredeneer welke van de methoden of gebruikt moet worden om het koolstofdioxide op te vangen. EINE RL 819004F-14

4 e nu volgende opgaven 4M en 5M zijn uitsluitend bestemd voor kandidaten die gens het MLS-experiment zijn opgeleid. 4M. Etheen (2 H4) is een brandbaar gas. a. Geef de vergelijking van de volledige verbranding van etheen. an etheen kan broom worden geaddeerd. b. Geef de structuurformule en de naam van het reactieprodukt. Etheen kan polymeriseren tot polyetheen. c. Laat in een reactievergelijking met behulp van structuurformules zien wat er dan gebeurt; teken het reactieprodukt met minstens 6 -atomen. Polyetheen is een thermoplast. d. Verklaar dit uit de bouw van de moleculen. 5M. ls calciumcarbonaat met zoutzuur wordt overgoten ontwikkelt zich een gas. a. Hoe kan worden aangetoond dat het ontwikkelde gas koolstofdioxide is? Wat neemt men daarbij waar? b. Geef de vergelijking van de reactie tussen calciumcarbonaat en zoutzuur. Schelpengruis bestaat grotendeels uit calciumcarbonaat. Om het gehalte aan calciumcarbonaat van schelpengruis te bepalen wordt als volgt te werk gegaan: Men verdeelt 120 mi zoutzuur over drie erlenmeyers: erlenmeyer I: 20 ml, erlenmeyer 11: 50 mi, erlenmeyer lil: 50 ml. Vervolgens vult men een buret met natronloog. e 20 mi zoutzuur van erlenmeyer I wordt getitreerd met natronloog nadat eerst enkele druppels indicatoroplossing zijn toegevoegd. c. Leg uit waarom de indicatoroplossing wordt toegevoegd. ij deze titratie blijkt 10 mi natronloog nodig te zijn. d. ereken uit deze titratie hoeveel mi natronloog nodig is voor 1 ml zoutzuur. an de 50 mi zoutzuur uit erlenmeyer 11voegt men een overmaat calciumcarbonaat Na afloop van deze proef blijkt 300 mg calciumcarbonaat gereageerd te hebben. e. ereken hoeveel mg calciumcarbonaat reageert met 1 ml zoutzuur. In de 50 ml zoutzuur van erlenmeyer III wordt 210 mg schelpengruis gebracht. ls de gasontwikkeling afgelopen is blijkt er nog zoutzuur over te zijn. it titreert men met het natronloog uit de buret. Er is 8 ml natronloog nodig. /: 1. ereken hoeveel.ml zoutzuur van de oorspronkelijke 50 ml zoutzuur over was. 2. ereken hoeveel mg calciumcarbonaat zich bevindt in 210 mg schelpengruis. toe. EINE M 819004F-14*

EXMEN MIELR LGEMEEN VOORTGEZET ONERWIJS IN 1978 MVO 4 insdag 23 mei, 9.30-11.30 uur NTUUR- EN SHEIKUNE 11 (Scheikunde) MEERKEUZETOETS an dit examen wordt deelgenomen door kandidaten opgeleid volgens het gewone examenprogramma (het z.g. Rijksleerplan) en door kandidaten opgeleid volgens het experimentele programma van de ommissie Modernisering Leerplan Scheikunde (MLS). In dit examen komen drie soorten opgaven voor: -- opgaven, die gemaakt moeten worden door alle kandidaten; - opgaven, die uitsluitend bestemd zijn voor kandidaten opgeleid volgens het gewone examenprogramma. In het werk zijn deze opgaven aangeduid met RL (van rijksleerplan) achter het nummer; - opgaven, die uitsluitend bestemd zijn voor kandidaten opgeleid volgens het experimentele programma van de MLS. In het werk zijn deze opgaven aangeduid met M (van ~ommissie ~odernisering) achter het nummer. N.. Op de antwoordbladen komen de aanduidingen RL en M niet voor. eze antwoordbladen zijn namelijk reeds voorgecodeerg:- Iedere kandidaat, hoe ook opgeleid, vult op het antwoordblad achter de nummers 1 tot en met 20 de antwoorden op de voor hem bestemde vragen in. ij het examen natuur- en scheikunde IIwordt de volgende verdeling van de tijd over de twee onderdelen aanbevolen: open vragen: meerkeuzetoets: 114 uur, % uur. Zie ommezijde eze opgaven zijn vastgesteld door de commissie bedoeld in artikel 24 van het esluit eindexamens v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o. 819004F-13

2 In een bijlage bij dit examen wordt een aantal gegevens verstrekt. ij de opgaven kunnen, waar nodig, deze gegevens gebruikt worden.. e hieronder volgende opgaven 1 t/m 12 moeten door alle kandidaten worden gemaakt. 1. ekijk de volgende beweringen: I Een mengsel kan men scheiden in twee of meer verschillende stoffen. 11 Een verbinding kan men ontleden in twee of meer verschillende stoffen. Welke van de beweringen is juist? zowel I als 11 alleen I alleen 11 geen van beide 2. Een uranium atoom heeft atoomnummer 92 en (relatieve) atoommassa 238. Hoeveel neutronen bevinden zich in de kern van dit uraniumatoom? 92 146 238 330 3. Het atoomnummer van H is 1 en van 0 is 8. Wat is het totale aantal elektronen in het ion OH-? 7 8 9 10 4. Welke van onderstaande stoffen bezit een ionbinding (elektrovalente binding)? koolstofdioxide natriumoxide water zuurstof 5. e formule van natriumfosfaat is Na3P04. it betekent dat het aantal natriumionen, fosforionen en zuurstofionen in natriumfosfaat zich verhouden als 1 : 3 : 4. het aantal natriumionen en fosfaationen in natriumfosfaat zich verhouden als 1 3. het aantal natriumionen en fosfaationen in natriumfosfaat zich verhouden als 3 1. het aantal natriumionen en fosfaationen in natriumfosfaat zich verhouden als 3 4. 819004F-13

3 6. Gegeven de (relatieve) atoommassa van calcium is 40 en die van zuurstof is 16. alcium reageert met zuurstof volgens de vergelijking 2 a + O2 ~ 2 ao. Hoeveelgram zuurstof is nodig om 10 gram calcium volledig om te zetten in calciumoxide? 2 gram 4 gram 8 gram 32 gram 7. Menvoegt bruinsteen bij 10 mi 3% waterstofperoxide-oplossing. Hierdoor ontleedt het waterstofperoxide. ruinsteen is de katalysator voor de ontleding van waterstofperoxide. e proef wordt enkele malen herhaald met steeds grotere hoeveelheden bruinsteen, maar telkens 10 ml 3% waterstofperoxide-oplossing. e totale hoeveelheid zuurstof die bij iedere proef ontstaat, wordt gemeten. e resultaten worden verwerkt tot een diagram. In het diagram wordt de totale hoeveelheid ontwikkelde zuurstof uitgezet tegen de hoeveelheid gebruikt bruinsteen. Welkvan onderstaande diagrammen zal het juiste zijn? totale hoeveelheid zuurstof f 1 totale hoeveelheid zuurstof hoeveelheid bruinsteen --- hoeveelheid bruinsteen - totale hoeveelheid zuurstof c f totale hoeveelheid zuurstof hoeveelheid - bruinsteen hoeveelheid bruinsteen 8. Zoutzuur is een sterker zuur dan azijnzuur. Welkevan de volgende beweringen is dan juist? Een HI-moleculekan meer W-ionen afstaan dan een azijnzuurmolecule. Elke Hl-oplossinggeleidt de elektrische stroom beter dan elke azijnzuuroplossing. Elke Hl-oplossingbevat meer H'vionen dan elke azijnzuuroplossing. Wanneervan HIen azijnzuur evenveelmoleculen in één liter water worden opgelost, bevat de Hl-oplossingmeer H'vionen dan de azijnzuuroplossing. 9. e samenstellingvan de onderste luchtlagen is vrijwel constant. Een duidelijke uitzondering is het percentage edelgassen. stikstof. waterdamp. zuurstof. 819004F-13 Zie ommezijde

10. Men wil onderzoeken of een flesje een natriumchloride-oplossing of een natriumhydroxideoplossing bevat. Men kan dit doen door het elektrisch geleidingsvermogen van de oplossing te bepalen. enkele druppels van een blauwe lakmoesoplossing toe te voegen. enkele druppels van een fenolftaleïenoplossing toe te voegen. enkele druppels van een kaliumnitraatoplossing toe te voegen. 11. ij het verhitten van een alkaan met 7 -atomen ontstaan onder bepaalde omstandigheden alkanen met 4 -atomen en stof X: 7H16 ~ 4HlQ + X. e naam van X is etheen. propaan. propeen. buteen. 12. Het aantal isomeren met de formule 4HlQ is 1. 2. 3. 4. 4 819004F-13

5 e nu volgende opgaven 13 RL tlm 20 RL zijn uitsluitend bestemd voor kandidaten die volgens het gewone examenprogramma (het Z.g. rijksleerplan) zijn opgeleid. e MLS-kandidaten slaan dit gedeelte over en gaan verder met de opgaven 13M tlm 20 M, die beginnen op blz. 7. 13 RL. ekijk de volgende reactievergelijkingen: I NH3 + H+ -+ NH/ II u2+ + Fe -+ u + Fe3+ Welke van deze reactievergelijkingen zowel I als II alleen I alleen II geen van beide is "kloppend"? 14 RL. Kalium heeft atoomnummer 19. Hoe is de verdeling van de elektronen van een K+-ion over de schillen? 2, 16 2, 8, 8 2, 8, 8, 1 2, 8, 8, 2 15 RL. Hoeveel elektronenparen vormen de covalente binding in O2 en in l2? Het aantal elektronenparen dat de covalente binding vormt in O2 bedraagt Het aantal elektronenparen dat de covalente binding vormt in l, bedraagt 1 1 1 2 2 1 2 2 16 RL. ekijk de volgende beweringen: I ls een stof matig in water oplosbaar is, is de stof een zwak elektrolyt. II ls een stof goed in water oplosbaar is, is de stof een sterk elektrolyt. Welke van deze beweringen is juist? zowel I als II alleen I alleen II geen van beide 17 RL. mmoniakgas kan gevormd worden door de reactie tussen waterstof en stikstof volgens de vergelijking N2 + 3 H2 -+ 2 NH3- Hoeveel dm" waterstofgas is nodig voor de vorming van 1 drrr' ammoniakgas? (lle volumes gemeten bij dezelfde druk en temperatuur). ~ dm" 3 1,0 drrr' 1,5 dm" 3,0 drrr' 819004F-13 Zie ommezijde

18 RL.. Voor de volledige verbranding van 1 mol van een bepaalde koolwaterstof is 5 mol zuurstof nodig; er ontstaat dan 3 mol koolstofdioxide. Hoe luidt de formule van deze koolwaterstof? 3H4 3Hs 4Hs e formule van deze koolwaterstof is met deze gegevens niet te bepalen. 19 RL. Welk van de onderstaande oxiden reageert NIET met water? O P20S ao S03 20 RL. alcium kan met water reageren. e reactie wordt weergegeven.door a2+ + H2 ~ a + 2W. a2+ + H20 ~ ao + 2W.. a + H20 ~ a2+ + 20H-: a + 2H20~ a2+ + 20H-+ H2. 6 EINE RL Heeft U niet vergeten op het antwoordblad -een antwoord op elke vraag aan te strepen? 81 9004F-13

7 e nu volgende opgaven 13 M t/m 20 M zijn uitsluitend bestemd voor kandidaten volgens het MLS-experiment zijn opgeleid. die 13 M. ekijk de volgende reactievergelijkingen I NH3(aq) +. H+(aq) -+ NH/(aq) II u2+(aq) + Fe(s) -+ u(s) + Fe3+(aq) Welke van deze reactievergelijkingen is "kloppend"? zowel I als II alleen I alleen II geen van beide 14 M. IJzer(II)oxide is een zwarte, in water onoplosbare stof die bij kamertemperatuur vast is. Hoeveel stofeigenschappen van ijzer(ii)oxide zijn 'hier vermeld? 0 I 2 3 15 M. e vergelijking van de reactie die bij de fotolyse van zilverchloride plaatsvindt, is gi(s) -+ g+(aq) + l-(aq). g'(aq) + l{aq) -+ gi(s). 2 gi(s) -+ 2 g(s) + 12(g). 2 g(s) + l2(g) -+ 2 gl(s). 16 M. Een reactie verloopt volgens de vergelijking 2 l(s) + 3 r2(aq) -+ 2 l3+(aq) + 6 rtaq) Wat geeft bovenstaande vergelijking weer? Het oplossen van aluminiumbromide in water. e reactie van aluminium met broomwater. e reactie van aluminium met vloeibaar broom. e reactie tussen een aluminiumzout en de oplossing van een bromide. 17 M. ekijk de volgende reactievergelijkingen: I uo(s) + 2 H+(aq) -+ u2+(aq) 11 Pb(s) + 2 W(aq) -+ Pb2+(aq) Welk deeltje is hier een base? alleen u2+. alleen 02-: alleen Pb. zowel Pb als 02 -: + H20(l) + H2(g) 18 M. Twee gaswasflesjes zijn gevuld met broomwater. oor het ene flesje leidt men etheen en door het andere zwaveldioxide. In beide gevallen neemt men snelle ontkleuring van het broomwater waar. Hieruit kan men concluderen dat broomwater als reagens op etheen zowel selectief als gevoelig is. gevoelig is, maar niet selectief. selectief is, maar niet gevoelig. niet selectief en niet gevoelig is. 819004F-13 Zie ommezijde

19 M. Men kent molecuulformules en verhoudingsformules. Waar staat in onderstaand schema de juiste combinatie voor O2 en K2 O? 8 O2 is een K20 is een molecuulformule. molecuulformule. molecuulformule. verhoudingsformule. verhoudingsformule. molecuulformule. verhoudingsformule. verhoudingsformule. 20 M. arietwater wordt getitreerd met zwavelzuur. Tijdens de titratie wordt het elektrisch geleidingsvermogen (= G) van de oplossing gemeten. e resultaten hiervan zijn verwerkt in onderstaande diagrammen als lijn I. e titratie wordt herhaald met dezelfde hoeveelheid barietwater, maar men gebruikt nu zwavelzuur met een concentratie die tweemaal zo groot.is als eerst. e resultaten hiervan zijn verwerkt als lijn 11. Welk van onderstaande t 1 G G diagrammen geeft de combinatie van lijn I en 11 juist weer? 8 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 - mi zwavelzuur mi zwavelzuur G f G 1 2 3 4 5_ mi zwavelzuur 1 2 3 4 5 mi zwavelzuur EINE M Heeft U niet vergeten op het antwoordblad een antwoord op elke vraag aan te strepen? 819004F~13*