COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT Datum: Kenmerk: De Minister van Justitie, mr A.H. Korthals Postbus 20301 2500 EH DEN HAAG Excellentie, inzake: Adviesaanvraag commissie vennootschapsrecht over het wetsvoorstel openbaarmaking bezoldiging en aandelenbezit van bestuurders en commissarissen Bij brief van 22 januari 2001 heeft U de commissie vennootschapsrecht verzocht advies uit te brengen over een voorontwerp van wet tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek alsmede enige andere wetten in verband met de openbaarmaking van gegevens betreffende bezoldiging en aandelenbezit van bestuurders en commissarissen. Hierbij bied ik U het advies aan. Namens de commissie spreek ik de hoop uit dat het advies voor U en het kabinet dienstig kan blijken. Met de meeste hoogachting, J.M.M. Maeijer, voorzitter
Advies van de commissie vennootschapsrecht over het voorontwerp van wet houdende een regeling voor de openbaarmaking van bezoldiging en aandelenbezit van bestuurders en commissarissen Algemeen Bij brief van 22 januari 2001 heeft de minister van Justitie aan de commissie advies gevraagd over het ontwerp voor een wetsvoorstel met memorie van toelichting over de openbaarmaking van de bezoldiging en het aandelenbezit van bestuurders en commissarissen. Het ontwerp introduceert in titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek een verplichting voor bestuurders en commissarissen van naamloze vennootschappen om melding te maken van hun bezoldiging, inclusief opties. Deze informatie moet worden verschaft per bestuurder of commissaris. Een voorgestelde wijziging van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde ondernemingen 1996 legt op deze bestuurders en commissarissen voorts een meldingsplicht ten aanzien van (wijzigingen in) hun bezit van aandelen in de vennootschap waarvan zij bestuurder respectievelijk commissaris zijn, dan wel daarmee gelieerde vennootschappen. De commissie heeft zich in haar vergadering van 30 januari 2001 gebogen over het voorontwerp. Zij wil naar aanleiding van het voorstel eerst een drietal opmerkingen van algemene aard maken. Met het voorgestelde artikel 2:383b BW wordt beoogd de regeling te doen gelden voor alle beursgenoteerde vennootschappen alsmede zogenoemde 'open' naamloze vennootschappen. Het in dit artikel neergelegde criterium is ontleend aan de geschillenregeling (art. 2:335 lid 2 BW) en het wetsvoorstel (art. 2:359a BW) tot invoering van de mogelijkheid tot het treffen van bijzondere maatregelen door de ondernemingskamer over zeggenschap in de naamloze vennootschap (Kamerstukken II 1997-98, 25732, nr. 2). Het voorstel wordt gemotiveerd met een beroep op de in de kapitaalmarkten bestaande informatiebehoefte met betrekking tot bezoldiging en aandelenbezit van bestuurders en commissarissen. Uit de toelichting komt naar voren dat daarbij in beginsel wordt gedacht aan vennootschappen waarvan aandelen of certificaten ter beurze verhandeld worden. Het voorgestelde criterium is niet sluitend. Dat houdt vooral verband met de in het voorgestelde artikel neergelegde uitzondering in geval uitsluitend aandelen op naam zijn uitgegeven. Zo kent een aantal beurzen in het buitenland de mogelijkheid om aandelen op naam te noteren. Denkbaar is voorts dat vennootschappen geen beroep doen op de kapitaalmarkt maar wel onder de werking van het artikel vallen, bijvoorbeeld familievennootschappen met aandelen op naam die niet zijn geblokkeerd maar worden gehouden door een administratiekantoor. De commissie plaatst daarom vraagtekens bij het voortgezette gebruik van het aan de geschillenregeling ontleende criterium voor een open nv. Zij signaleert dat er in het vennootschapsrecht een toenemende behoefte is aan een eenduidige definitie van het begrip beursvennootschap.
Gedacht kan worden aan een criterium "beroep doen op de openbare aandelenmarkt". Ook kan worden aangesloten bij het bestaande artikel 2:86c lid 1 BW. Ook als vooralsnog wordt afgezien van introductie van een algemeen begrip beursvennootschap, betwijfelt de commissie of er behoefte is aan de in het voorstel bedoelde informatie in het geval van nv s die geen beroep doen op de kapitaalmarkt. Gelet op de bedoeling van het voorstel (p. 8 en 9 van de toelichting), de koppeling tussen het voorstel en de Wet melding zeggenschap en het feit dat bij een onderhandse plaatsing de behoefte aan de in het voorstel bedoelde informatie geringer is, geeft de commissie u in overweging de reikwijdte van het voorstel te beperken tot vennootschappen die een beroep doen op de kapitaalmarkt en daarbij aansluiting te zoeken bij het bepaalde in artikel 2:86c lid 1 BW. Een tweede algemene opmerking betreft artikel 2:383c BW. Op p. 4-5 van de toelichting wordt uitvoerig uiteengezet dat het moeilijk is de (markt)waarde van de rechten tot het nemen van aandelen vast te stellen en dat te gelegener tijd op dit onderwerp zal worden teruggekomen. Niettemin wordt in lid 1 en lid 3 van het voorgestelde artikel 2:383c BW thans reeds bepaald dat de waarde van die rechten moet worden opgegeven. Dit leidt tot een verzwaring van administratieve lasten en een onredelijke belasting van de opgaveplichtigen. Het komt de commissie juist voor de verplichting te schrappen en te volstaan met het verplicht stellen van de opgave van de gegevens bedoeld in lid 2. Wel geeft de commissie in overweging daaraan toe te voegen dat in ieder geval melding moet worden gemaakt van het verschil tussen uitoefenprijs van de optie en de koers van het aandeel op het moment van de toekenning van de optie. Dat is ook in overeenstemming met de toelichting op blz. 11. De derde opmerking geldt de verplichting tot melden van aandelenbezit als verwoord in de voorgestelde artikelen 2a en 6a van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996. De commissie adviseert bij de bepaling van de inhoud van het begrip gelieerde vennootschap meer aansluiting te zoeken bij de indertijd zorgvuldig ontworpen letters a. en b. van artikel 3 van de Regeling Melding en Reglementering Transacties in Effecten 1999. Onder een met een vennootschap gelieerde vennootschap wordt dan verstaan: die vennootschap waarmee de vennootschap in een groep is verbonden of waarin de vennootschap een deelneming heeft als bedoeld in artikel 2:24c BW indien de meest recent vastgestelde omzet van die vennootschap ten minste 10% van de geconsolideerde omzet van de vennootschap bedraagt, alsmede die vennootschap die rechtstreeks of middellijk meer dan 25% van het kapitaal van de vennootschap verschaft. De commissie vraagt zich voorts af of de meldingsplicht van een bestuurder of commissaris ook moet gelden wanneer de te melden transacties verricht worden door een derde die het vrije beheer van de effectenportefeuille van de bestuurder of commissaris heeft. Zij merkt daarbij op dat het karakter van een vrije hand rekening met zich brengt dat de bestuurder geen invloed uitoefent op het aan- en verkoopbeleid van zijn portefeuille,
zodat daaruit geen conclusies getrokken kunnen worden ten aanzien van het vertrouwen dat de bestuurder in zijn eigen vennootschap heeft. Aan de andere kant kan hij ten tijde van een algemene vergadering wel beschikken over een aantal stemmen. De commissie is van mening dat in de toelichting in elk geval uitgebreid dient te worden verantwoord waarom in geval van vrij beheer door een derde van de effectenportefeuille van een bestuurder of commissaris melding van de betreffende transacties, in tegenstelling tot hetgeen geldt volgens de Wte 1995, door de WMZ wellicht wel vereist wordt. Het is naar het oordeel van de commissie ten slotte onduidelijk hoe ver de in het voorgestelde artikel 6a WMZ (zie ook artikel 6b WMZ) bedoelde verplichting zich uitstrekt. De opbouw van de bepaling is niet fraai, waardoor deze moeilijk te doorgronden is. Men kan zich afvragen of het ingevolge artikel 1 lid 1 sub a WMZ - alleen gaat om gelieerde vennootschappen die beursgenoteerd zijn of om gelieerde vennootschappen waarin bestuurders en commissarissen de in artikel 6a bedoelde rechten hebben. De commissie geeft in overweging duidelijk te maken dat met gelieerde vennootschappen in de zin van dit artikel uitsluitend worden bedoeld gelieerde vennootschappen zoals hierboven in het licht van artikel 3 letters a en b van de regeling melding en Reglementering transacties in effecten 1999 nader gedefinieerd en waarvan aandelen of certificaten ter beurze genoteerd zijn. Daarbij moet worden aangesloten bij het bepaalde in artikel 2a Wmz 1996. De commissie signaleert nog dat geen aandacht is geschonken aan de meldingsplicht in relatie tot een bestuurder-rechtspersoon. Zij vraagt zich af of de meldingsplicht zich uitstrekt tot de natuurlijke persoon die bestuurder is van de bestuurderrechtspersoon. Artikelen Artikel I De commissie acht de inhoud en samenhang van de onderdelen van artikel 2:383b lid 2 sub a tot en met e onduidelijk. Zo kan men zich afvragen of een VUT-premie moet worden verantwoord onder b of c. De verhouding tussen b en c verdient aandacht. De commissie acht het uit wetssystematisch oogpunt beter de volgorde van de leden 3 en 4 om te keren, zodat eerst de verplichtingen van bestuurders geregeld worden en vervolgens die van commissarissen. De toelichting bij lid 3 (p.10) stelt dat van de vennootschap verwacht wordt dat in voorkomend geval wordt aangegeven waarom voor een resultaatsafhankelijke beloning is gekozen. Indien het de bedoeling van het voorstel is een dergelijke verplichting aan de betrokken vennootschappen op te leggen, behoort zulks in de wet uitdrukkelijk te worden bepaald. Zie in dit verband ook het voorgestelde artikel 2:383c lid 3 BW. De commissie stelt verder voor in artikel 2:383c, lid 1, waar gesproken wordt over een recht om eigen aandelen van de vennootschap of een dochtermaatschappij te verkrijgen, de terminologie nemen of verkrijgen te bezigen. Het in lid 1 en elders
gebruikte woord eigen kan beter worden vervangen door de terminologie "aandelen in het kapitaal van de vennootschap of een dochtermaatschappij". Met artikel 2:383d BW wordt geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de bestaande voorschriften in lid 2 van artikel 2:383 BW, zo begrijpt de commissie. Artikel 383d is echter ruim geformuleerd en door de zinsnede "tevens van toepassing" onduidelijk. De commissie stelt voor misverstanden te vermijden door in het artikel precies te bepalen welke gegevens moeten worden opgegeven. Artikel II In het voorgestelde artikel 7a WMZ wordt verwezen naar 'het' register. De commissie vraagt zich af of hiermee wordt gedoeld op het register bedoeld in artikel 46c van de Wet toezicht effectenverkeer 1995. In dat geval is het niet noodzakelijk aan te geven dat het register voor een ieder ter inzage wordt gehouden. De Wet toezicht effectenverkeer bevat daarover al voorschriften. Wordt een ander register bedoeld, dan moet worden geregeld wie recht op inzage heeft en welke kosten daaraan verbonden zijn. In lid 1 van het voorgestelde artikel 2a moet 'hij beschikt' worden vervangen door 'zij beschikken'. De zinsnede 'door het daartoe bevoegde orgaan van de vennootschap' kan worden gemist. In artikel 6b, onder e, moet het begrip 'de prijs' worden verduidelijkt. De commissie geeft in overweging in de toelichting duidelijk te maken dat het gaat om de verkoop- of verkrijgingsprijs.