UITSPRAAK VAN HET COLLEGE VAN TOEZICHT van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) te Utrecht

Vergelijkbare documenten
UITSPRAAK VAN HET COLLEGE VAN TOEZICHT van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) te Utrecht

UITSPRAAK. Het College van Toezicht van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers te Utrecht (hierna: college),

Het College van Toezicht van de Beroepsvereniging Professionals in Sociaal Werk te Utrecht, hierna: het College,

16.058T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

UITSPRAAK VAN HET COLLEGE VAN TOEZICHT van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) te Utrecht

16.062T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.031T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

15.027T Uitspraak van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.137Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

UITSPRAAK VAN HET COLLEGE VAN TOEZICHT van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) te Utrecht

UITSPRAAK VAN HET COLLEGE VAN TOEZICHT van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) te Utrecht

COLLEGE VAN BEROEP van de STICHTING KWALITEITSREGISTER JEUGD (SKJ)

15.065T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

15.032T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.033Tc Beslissing van het College van Toezicht van Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.107T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

18.067Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 22 november 2018

17.154Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 9 augustus 2018

17.064T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.020T Beslissing van het College van Toezicht van Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

17.105Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 7 maart 2018

18.012T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 28 juni 2018

Het College van Toezicht, hierna te noemen: het College, heeft in de onderhavige zaak beraadslaagd en beslist in de volgende samenstelling:

14.002Tb Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.058Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.051T Beslissing van het College van Toezicht van Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

17.008B-2 Beslissing van het College van Beroep van het Kwaliteitsregister Jeugd van 5 december 2017

Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.053Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.144Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.050Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

18.076Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 22 november 2018

15.106T Beslissing van het College van Toezicht van Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET ALGEMEEN BIJZONDER ONDERWIJS

18.076Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 22 november 2018

16.039T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.050Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

18.125T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 25 februari 2019

16.144Tf Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Rapport. Rapport over een klacht over de Raad voor de Kinderbescherming, Directie Noord-West, Vestiging Amsterdam. Datum: 23 december 2013

UITSPRAAK. Het College van Toezicht van de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk te Utrecht (hierna: college ),

15.029T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.152Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

18.001T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 20 juli 2018

Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET ALGEMEEN BIJZONDER ONDERWIJS

De pedagoog weerlegt alle onderdelen van de klacht gemotiveerd. Het College verklaart de klacht dan ook op alle onderdelen ongegrond.

17.137T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 9 mei 2018

15.024T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.148T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.029Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 december 2016

16.038T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 december 2016

16.046T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 december 2016

ECLI:NL:RBASS:2011:BP3458

15.014Ta en Tb Uitspraak van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

17.017T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

15.022T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

KLACHTENREGELING. Stichting Jeugdbescherming Gelderland Januari 2015

Het College van Toezicht (hierna: het College) heeft het volgende overwogen en beslist:

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

Beoordeling Bevindingen

Reglement Klachtencommissie SCEN

Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

18.048T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 22 oktober 2018

16.152Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ in de zaak T

Geschatte waarde veel hoger dan andere taxaties. Klacht te vroeg ingediend. Nog geen uitvoering rechterlijk vonnis.

18.008T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 11 januari 2019

17.055Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.001T Beslissing van het College van Toezicht van Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.037T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET KATHOLIEK ONDERWIJS. Advies Klachtnummer 2015 N-3/8 8 april 2015

Het College van Toezicht van de Beroepsvereniging Professionals in het Sociaal Werk te Utrecht (hierna: het College),

17.155T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 12 juli 2018

15.087T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

ADVIES. inzake de klacht van: de heer A, vader van B, klager gemachtigde: mevrouw mr. M. Shaaban. tegen

18.185T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 24 mei 2019

17.065Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET ALGEMEEN BIJZONDER ONDERWIJS

18.056T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 18 december 2018

Veilig Thuis Gelderland-Midden

16.146T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.053Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

17.128Td Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 15 augustus 2018

SAMENVATTING ADVIES Klacht over informatieverstrekking en klachtbehandeling; PO

Reglement Tuchtrechtspraak

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE VOOR HET ALGEMEEN BIJZONDER ONDERWIJS

Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

14.002Ta Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

LANDELIJKE KLACHTENCOMMISSIE ALGEMEEN BIJZONDER ONDERWIJS. Klachtnummer 2017/100

15.018T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

15.078Ta Beslissing van het College van Toezicht van Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.172T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.029Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 december 2016

16.123T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd van 13 april 2017

TUCHTRAAD FINANCIËLE DIENSTVERLENING (ASSURANTIËN) UITSPRAAK in de zaak nr. [nummer] klaagster,

Onafhankelijkheid. Belangenverstrengeling.

Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

15.096T Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

15.083Ta Beslissing van het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

Transcriptie:

UITSPRAAK VAN HET COLLEGE VAN TOEZICHT van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) te Utrecht Betreffende klacht 14.23T ingediend door mevrouw B. (hierna te noemen klaagster ) tegen mevrouw C. (hierna te noemen aangeklaagde ). 1. Het verloop van de procedure Op 30 september 2014 ontvangt het College een brief van klaagster met een klacht jegens aangeklaagde. Per brief d.d. 10 oktober 2014 stelt het College aangeklaagde per brief op de hoogte van de klacht en biedt aangeklaagde vier weken de gelegenheid voor het indienen van een verweer. Op 6 november 2014 ontvangt het College van aangeklaagde een verweerschrift d.d. 3 november 2014. Op 5 januari 2015 ontvangt het College de repliek van klaagster en op 19 januari 2015 de dupliek van aangeklaagde d.d. 14 januari 2015. Per brief d.d. 26 januari 2015 heeft het College partijen uitgenodigd voor een hoorzitting op 4 maart 2015. Per e-mail d.d. 28 februari 2015, ontvangen op 2 maart 2015, verzoekt klaagster het College gemotiveerd om een gescheiden hoorzitting. Op 2 maart 2015 besluit de voorzitter om het verzoek van klaagster te honoreren. Klaagster en aangeklaagde worden hiervan per e-mail d.d. 2 maart 2015 op de hoogte gesteld. Op 4 maart 2015 vond te Utrecht de hoorzitting plaats; klaagster is gehoord in aanwezigheid van haar echtgenoot; aangeklaagde is gehoord in aanwezigheid van mevrouw D. en van dhr. E., teamleider. Per e-mail d.d. 19 maart 2015 heeft het College aan partijen de verslagen van de hoorzittingen gezonden. Op 30 maart 2015 respectievelijk 1 april 2015 is van klaagster en aangeklaagde een reactie op de gespreksverslagen ontvangen. Zowel de gespreksverslagen als de reacties daarop zijn als bijlagen aan het dossier toegevoegd. 2. De ontvankelijkheid; beslissing op het niet ontvankelijkheidsverweer Aangeklaagde staat sinds 13 oktober 2013 geregistreerd in het BAMw-register en is als zodanig onderworpen aan het tuchtrecht van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers. Het beroep van aangeklaagde op artikel 19 lid 4 sub g van het Reglement voor de Tuchtrechtspraak slaagt niet; het gegeven dat de gewraakte handelingen in het kader van een klachtprocedure reeds zijn beoordeeld staat niet in de weg aan een toetsing aan de hand van de Beroepscode voor de Jeugdzorgwerker. In de onderhavige tuchtrechtelijke procedure wordt immers de kwaliteit van het beroepsmatig handelen van de jeugdzorgwerker getoetst aan de voor de beroepsgroep geldende professionele normen. Er zijn het College verder geen feiten of omstandigheden bekend die aan de ontvankelijkheid van de klacht in de weg staan, zodat het College de klacht in behandeling zal nemen. 3. De feiten Klaagster heeft uit een ontbonden huwelijk met de heer Y. een 11-jarige zoon A., over wie zij samen het ouderlijk gezag uitoefenen. Klaagster is hertrouwd met de heer Z. A. woont in het gezin van klaagster en de heer Z.

Van 4 juni 2012 tot 1 september 2014 is aangeklaagde als case manager betrokken geweest bij het gezin van klaagster. Aangeklaagde heeft ten behoeve van A. voor de periode mei 2012 tot juni 2013 een indicatie afgegeven voor vier dagen per week daghulp. In oktober 2013 heeft instelling R. enkele contacten tussen A. en zijn biologische vader begeleid. Eind 2013 heeft aangeklaagde een indicatie afgegeven voor begeleiding van A. door de GGZ. In januari 2014 adviseert de GGZ aangeklaagde om met klaagster en haar echtgenoot de noodzaak van een gezinsopname te bespreken. Dit gesprek heeft op 27 maart 2014 plaatsgevonden. Na een crisis in februari 2014, heeft aangeklaagde een indicatie afgegeven voor een dagdeel per week bij de B. Op 8 april 2014 heeft een multidisciplinair overleg van BJZ geconcludeerd dat de ontwikkeling van A. bedreigd werd en dat hulp in een vrijwillig kader ontoereikend leek, waarop een verzoek tot raadsonderzoek aan de raad voor de kinderbescherming, hierna: de Raad, volgde. Dit besluit is op 10 april 2014 met klaagster besproken. Klaagster dient hiertegen diezelfde dag een klacht in bij de klachtencommissie van BJZ. Op 8 juli 2014 wijst de kinderrechter het verzoek af van de Raad om een ondertoezichtstelling uit te spreken over A. A. is sinds 28 juli 2014 opgenomen in instelling Z. 4. De klacht 1. Aangeklaagde heeft niet naar klaagster geluisterd en haar evenmin serieus genomen in haar zorgen over A. 2. Aangeklaagde was niet voldoende betrokken bij A.; zij heeft hem maar enkele keren kort gezien en gesproken. 3. Aangeklaagde heeft de behandeling van het gehele gezin middels een gezinsopname doorgedrukt. 4. Aangeklaagde heeft haar persoonlijke ervaringen benoemd in een gesprek met de moeder van klaagster en deze ook mee laten wegen in haar oordeel over A. 5. Aangeklaagde heeft tot een verzoek tot raadsonderzoek besloten op het moment dat klaagster een second opinion had gevraagd over de noodzaak van de gezinsopname. 5. De standpunten van klager en van aangeklaagde Standpunt klaagster: Aangeklaagde heeft niet veel voor het gezin gedaan. Zeker niet na de grote terugval in het gedrag van A. toen de dagopvang voor hem was gestopt. Klaagster heeft sindsdien veel met aangeklaagde gebeld en gemaild met vragen om hulp. Aangeklaagde gaf steeds aan dat zij er niets voor kon doen. Aangeklaagde geloofde niet dat de problemen met A. zelf te maken hadden en benadrukte steeds dat het aan het systeem lag, dat klaagster en haar echtgenoot onvoldoende opvoedkundig onderlegd waren. Aangeklaagde wist het altijd beter. Zij heeft niet naar het verhaal van klaagster en haar partner geluisterd. Het leek er op dat er bij aangeklaagde sprake was van een soort tunnelvisie. 2

Het enige dat aangeklaagde eind 2013 heeft geregeld was behandeling van A. door de GGZ en, na een crisis in februari 2014, een indicatie voor een dagdeel per week bij de B. In een gesprek op 27 maart 2014 met aangeklaagde en de GGZ-medewerker, werd, voor klaagster en haar echtgenoot geheel onverwachts, een gezinsopname voorgesteld. Er was daarover niet eerder door aangeklaagde met hen gesproken. Nadat klaagster te kennen gaf dat zij geen gezinsopname wilde en een second opinion wilde, heeft BJZ besloten dat er een verzoek tot raadsonderzoek zou worden gedaan om op die manier een gezinsopname middels een uitspraak van de kinderrechter af te dwingen. Nadat klaagster door de huisarts was doorverwezen naar instelling Z, bleek haar dat deze de vraag in behandeling kon nemen op voorwaarde dat alle andere hulp zou worden stopgezet. In het gesprek dat aangeklaagde met de moeder van klaagster heeft gevoerd heeft aangeklaagde over haar eigen jeugdervaringen verteld en heeft zij uitgedragen dat het in het belang van A. was dat hij contact had met zijn biologische vader. Standpunt aangeklaagde: Aangeklaagde heeft gezien dat dit gezin leed onder de situatie en heeft geprobeerd hen daarin te ondersteunen door klaagster mee te nemen in het proces waarin wensen, mogelijkheden, en onmogelijkheden besproken werden. In zowel huisbezoeken als in telefonische contacten heeft aangeklaagde steeds de tijd genomen om naar klaagster te luisteren. Klaagster herkende niet dat er meer speelde dan alleen het problematische gedrag van A., bijvoorbeeld dat er ook sprake is van een problematisch verlopen echtscheiding wat zijn invloed heeft op A. Tot april 2014 sprake van een goede samenwerking en dit is ook door klaagster uitgesproken. Er is erkenning geweest voor wat BJZ gedaan heeft. De samenwerking is stukgelopen op het visieverschil over de noodzaak voor een gezinsopname. Aangeklaagde heeft wel degelijk oog gehad voor het problematische gedrag van A., hetgeen blijkt uit het feit dat zij eerst een indicatie heeft gemaakt voor dagopvang, A. eind 2013 heeft verwezen naar de GGZ en in februari 2014 nog een indicatie heeft afgegeven voor een dagdeel op de B. Het was niet mogelijk geweest om die indicaties verzilverd te krijgen indien aangeklaagde niet duidelijk had gemaakt dat er sprake was van kindeigen problematiek. De GGZ-behandelaar heeft BJZ vervolgens geadviseerd om een gezinsopname te indiceren. Er was immers geen vooruitgang te bespeuren en de zorgen om A. bleven onverminderd groot. De overtuiging was er, zowel bij de GGz als bij BJZ, dat het gezin van klaagster door een gezinsopname geholpen kon worden en dat de problematiek zou verminderen. In het gesprek hierover met klaagster heeft BJZ het verzoek van klaagster om een second opinion ondersteund. BJZ had een tweesporen-plan; enerzijds zou klaagster middels een second opinion duidelijkheid kunnen verkrijgen, anderzijds zou BJZ de aanmelding voor een gezinsopname in werking zetten. Pas toen BJZ duidelijk werd dat klaagster alle hulpverleningscontacten met BJZ wilde verbreken is vanwege de geconstateerde ontwikkelingsbedreiging van A. besloten tot een verzoek tot raadsonderzoek (VTO). De raad zou in een onderzoek kunnen beoordelen wat de beste manier is om de bedreiging in de ontwikkeling weg te nemen. De moeder van klaagster speelde een belangrijke rol in het gezin en voor A. Nadat de moeder en een zus van klaagster begin 2014 een klacht hadden ingediend, zou in eerste instantie aangeklaagde het gesprek met hen aangaan. Dit is ook afgestemd met klaagster. Het bleek dat de moeder van klaagster overtuigd was dat er bij A. alleen sprake was van kindeigen 3

problematiek. Aangeklaagde heeft benoemd dat vader een thema is in het leven van A. en dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat een niet goed verlopen echtscheiding van invloed is op het leven van kinderen; aangeklaagde heeft dit onderbouwd door een voorbeeld uit haar eigen leven te geven ter onderbouwing van de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. Aangeklaagde heeft direct na deze mededeling de focus weer op A. gelegd. Samengevat vond BJZ dat er sprake was van kindeigen problematiek maar dat het ook belastend voor A. zou zijn als hij enkel als het probleem gezien werd en als oorzaak van de sfeer en de ontstane problemen in het gezin. Aangeklaagde heeft geconstateerd dat klaagster en haar echtgenoot als opvoeders bovengemiddeld hard moeten werken en zij vond het noodzakelijk dat zij, en niet alleen A., hulp zouden krijgen in de vorm van een gezinsopname. Het is niet uit te sluiten dat, na afloop van de gezinsopname, geconstateerd zou worden dat A. gebaat was bij opname in dezelfde instelling als waar hij nu verblijft. Aangeklaagde draagt in zijn algemeenheid maar ook in deze zaak de Beroepscode voor de jeugdzorgwerker uit en is zich bewust van haar handelen en van de effecten daarvan. Zij acht reflectie op haar eigen handelen van belang en neem daarom deel aan supervisiebijeenkomsten en intervisiebijeenkomsten. 6. Overwegingen van het College Het College toetst het handelen van aangeklaagde aan de Beroepscode voor de jeugdzorgwerker (de Beroepscode), druk augustus 2012. Klacht 1: Aangeklaagde heeft niet naar klaagster geluisterd en haar evenmin serieus genomen in haar zorgen over A. Het College stelt vast dat aangeklaagde een aantal indicatiebesluiten heeft afgegeven gericht op hulpverlening aan A., welke ook door klaagster zijn verzilverd. Daarmee is aldus het College voldoende aangetoond dat aangeklaagde overleg heeft gehad met klaagster over de kindeigen problematiek van A., deze heeft erkend en van klaagster instemming heeft gekregen voor de voorgestelde hulpverlening. Aangeklaagde heeft daarnaast gemotiveerd aangegeven waarom A. eind 2013 niet opnieuw kon worden aangemeld bij de dagopvang, zodat het gegeven dat A. daar niet opnieuw kon worden aangemeld, haar niet valt aan te rekenen. Aan het College is niet gebleken dat aangeklaagde overigens concrete voorstellen van klaagster voor een aanpak van de problematiek niet heeft onderzocht dan wel zonder voorafgaand onderzoek van de hand heeft gewezen. Klacht 2: Aangeklaagde was niet voldoende betrokken bij A.; zij heeft hem maar enkele keren kort gezien en gesproken. Door aangeklaagde is gemotiveerd aangegeven waarom zij een regelmatig contact met A. heeft overgelaten aan die instellingen die in direct contact stonden met hem. Niet vast is komen te staan dat aangeklaagde hierdoor de problematiek van A. niet voldoende zou hebben kunnen vaststellen of niet heeft kunnen adviseren tot de juiste behandeling ervan. Klacht 3: Aangeklaagde heeft de behandeling van het gehele gezin middels een gezinsopname doorgedrukt. 4

Het College stelt vast dat aangeklaagde in een multidisciplinair overleg tot de conclusie is gekomen dat de bedreigde ontwikkeling van A. niet anders kon worden weggenomen dan door het advies van de GGZ, een opname van het gehele gezin, op te volgen. Het College stelt voorts vast dat aangeklaagde deze conclusie in een gesprek heeft voorgelegd aan klaagster. Het College stelt vast dat aangeklaagde met haar leidinggevende en na een multidisciplinair overleg, tot het besluit heeft kunnen komen om de casus voor te leggen aan de Raad, opdat de Raad kon onderzoeken of de ontwikkeling van A. zodanig bedreigd werd door het niet opvolgen van de noodzakelijk geachte hulpverlening dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. Aangeklaagde heeft door zo te handelen geen norm uit de beroepscode overschreden. Klacht 4: Aangeklaagde heeft haar persoonlijke ervaringen benoemd in een gesprek met de moeder van klaagster en deze ook mee laten wegen in haar oordeel over de zoon. Niet betwist wordt door aangeklaagde dat zij in het gesprek met de moeder van klaagster een persoonlijke ervaring heeft benoemd. Over de wijze waarop dit aan de orde is geweest lopen de versies van aangeklaagde en klaagster uiteen. Het benoemen van een persoonlijke ervaring hoeft op zich niet te leiden tot de conclusie dat aangeklaagde een professionele norm heeft overtreden. Niet aangetoond is door klaagster dat een persoonlijke ervaring van aangeklaagde het besluit dat het in het belang van A. is om contact met zijn vader te onderhouden op enigerlei wijze heeft beïnvloed. Klacht 5: Aangeklaagde heeft tot een verzoek tot raadsonderzoek besloten op het moment dat klaagster een second opinion had gevraagd over de noodzaak van de gezinsopname. Uit de klachtbrief en het verweerschrift blijkt dat aangeklaagde op 27 maart 2014 in een overleg met klaagster de aanbeveling van de GGZ-medewerker voor een gezinsopname heeft besproken. Op 28 maart 2014 heeft klaagster hierover overleg met de huisarts, die een second opinion aanvraagt bij instelling Z. Tijdens de intake bij instelling Z. op 3 april 2014 wordt klaagster duidelijk gemaakt dat deze instelling A. kan opnemen mits alle andere hulpverlening zou stoppen. Klaagster meldt dit dezelfde dag aan aangeklaagde. Op 10 april 2014 vindt er opnieuw een gesprek plaats tussen klaagster en aangeklaagde, waarin stichting J. klaagster een second opinion adviseert; aangeklaagde meldt in dit gesprek echter ook dat in een multidisciplinair overleg d.d. 8 april 2014 is besloten tot een verzoek aan de Raad omdat de ontwikkeling van A. bedreigd wordt en hulp in het vrijwillig kader ontoereikend leek; daarbij is door BJZ besloten om niet op de uitkomst van second opinion te wachten omdat dat niet in het belang van A. werd geoordeeld. Het College acht niet aangetoond dat aangeklaagde misbruik heeft gemaakt van haar positie en evenmin dat de reden dat klaagster om een second opinion van een gezinsopname verzocht heeft gediend als aanleiding tot het besluit tot een verzoek tot raadsonderzoek. 7. Uitspraak Het College beoordeelt de klachten 1, 2, 3, 4 en 5 als ongegrond. 5

Aldus vastgesteld te Utrecht op 20 mei 2015 en ondertekend door de voorzitter en de secretaris. De voorzitter: XXX de secretaris: XXX Beroep Met ingang van 1 oktober 2014 is het College van Beroep van de NVMW niet meer ontvankelijk in beroep tegen uitspraken van de kamer Jeugdzorgwerkers, omdat alle jeugdzorgwerkers per 1 oktober 2014 uit het register BAMw naar het Kwaliteitsregister Jeugdzorg zijn overgeschreven in verband met de wettelijke taak van dit register om vanaf de erkenningsdatum aan de tuchtrechtspraak voor jeugdzorgwerkers, ingeschreven in dit register, uitvoering te geven. Partijen kunnen binnen acht weken na verzending van het afschrift van deze einduitspraak beroep instellen tegen deze einduitspraak bij het College van Beroep van Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (www. Skjeugd. nl). 6