Verwekker naast juridische vader onderhoudsplichtig? Prof. mr. A.J.M. Nuytinck



Vergelijkbare documenten
Statusvoorlichting: het geven van informatie over de afstamming van het kind

Is een prenatale aantekening in het gezagsregister van gezamenlijk gezag van ongehuwde ongeregistreerde ouders mogelijk?

HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:847 (mrs. E.J. Numann, C.E. Drion, G. Snijders, G. de Groot en M.V. Polak; A-G mr. L.A.D. Keus)

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Geen ontzegging van omgang voor onbepaalde tijd bij gezamenlijk gezag

ANNOTATIES. Vernietiging door verwekker van erkenning door niet-verwekker. Prof.mr. A.J.M. Nuytinck

Het gezag over minderjarige kinderen en de andere levensgezel

Het conceptwetsvoorstel lesbisch ouderschap onder de loep

De Arubaanse en de Curaçaose verwekker en de nationaliteit van het door hen postnataal erkende kind

Eenzijdig verzoek ongehuwde vader tot gezamenlijk gezag ontvankelijk?

ECLI:NL:HR:2013:983. Instantie Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:HR:2004:AR2782

ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

De in de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding vergeten voogden en het voogdijplan

Het omgangsrecht van de spermadonor op grond van diens nauwe persoonlijke betrekking met het kind

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Concept-wetsvoorstel lesbisch ouderschap: meemoeder wordt juridisch moeder van rechtswege of door erkenning.

ECLI:NL:RBNHO:2016:10882

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECHTSCHEIDINGS PROCESRECHT SPREKER MR. H.A. GERRITSE 9 APRIL :00-11:15

ECLI:NL:HR:2010:BL7407

Tekst voor omslag van WPNR

JPF 2013/115 Rechtbank Den Haag 11 februari 2013, C/09/ FA RK ; ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ3284. ( mr. Brakel )

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

JPF 2012/161 Rechtbank Dordrecht 30 mei 2012, 96504/FA RK ; 96507/FA RK ; LJN BW7709. ( mr. Haerkens-Wouters )

239. Duomoederschap anno 2014

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

ECLI:NL:HR:2015:1871. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:589, Gevolgd

Ontkenning vaderschap door bijzondere curator namens minderjarige

Tweede Kamer der Staten-Generaal

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding en overgangsrecht

HR 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:179 (mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion, G. Snijders en M.V. Polak; A-G mr. P.

Gezagsdragers hebben (anders dan pleegouders) de plicht te voorzien in het levensonderhoud van het kind waarover zij het gezag uitoefenen.

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

I n z a k e: T e g e n:

Conclusie. 15/02613 Mr. F.F. Langemeijer 5 februari Conclusie inzake: 1. [de man] 2. Mr. J.L. Muller q.q. tegen [de moeder]

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBMNE:2017:449

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/320

In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2013:417, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1483

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

Studentnummer Privaatrechtelijke rechtspraktijk, Universiteit van Amsterdam. Mw. mr. M.I. Peereboom- Van Drunick.

Aansprakelijkheid voor Gemeenschapsschulden na ontbinding en verjaring

Gelijkwaardig ouderschap en co-ouderschap; belang van kind doorslaggevend

ECHTSCHEIDINGSPROCESRECHT

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Uitspraak /1/A2

De Hoge Raad beantwoordt de beide hierboven geformuleerde rechtsvragen als volgt. 1

ECLI:NL:GHARN:2004:AR8882

Huwelijk en geregistreerd partnerschap groeien steeds verder naar elkaar toe

Internationale adoptie, Illegale overbrenging, Voorlopige voogdij, Internationale erkenning

Gehoord de gerechten adviseert de Raad u als volgt. 1

ECLI:NL:GHARL:2013:10366 GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Een pleidooi voor aanpassing van het Besluit Huwelijksgoederenregister

Wat is gezag? De ouder Gezag en erfrecht Wie heeft het gezag? de NOTARIS en. Gezag. en voogdij

ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9616

Scheiden, erkennen, adopteren, gezag uitoefenen over en omgang of contact hebben met minderjarige kinderen anno 2009

ECLI:NL:HR:2013: Geding in cassatie. 2 Beoordeling van het eerste middel. 3 Beoordeling van het derde middel. Uitspraak.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

1 Het geding in feitelijke instanties

ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6590

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

MEMORIE VAN TOELICHTING

PUBLICATIEBLAD. LANDSVERORDENING van de 8'*^mei 2010 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek^ (Landsverordening herziening namenrecht)

Het finale verrekenbeding in huwelijkse voorwaarden

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de Staat, de vader en de moeder.

ECLI:NL:PHR:2011:BS1688

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

ECLI:NL:HR:2017:1064. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/ Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:410, Gevolgd

Inleiding. Nederlandse personen- en familierecht. Personen- en familierecht 9

ECLI:NL:PHR:2009:BG2238 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

» Samenvatting. JPF 2011/36 Rechtbank 's-gravenhage 14 september 2009, /FA RK ; LJN BK1197. ( mr. De Wit mr. Don mr.

Twee moeders en dan? De moeilijke positie van moeder, meemoeder en kind.

JURISPRUDENTIE PERSONEN- EN FAMILIERECHT UITSPRAKEN HOGE RAAD

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Bijkomende omstandigheden voor ontvankelijkheid verzoek spermadonor tot vaststelling omgangsregeling

JPF 2013/149 Rechtbank 's-gravenhage 23 oktober 2012, /FA RK ; ECLI:NL:RBSGR:2012:BY2371. ( mr. Bellaart )

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

rechtspositie van de verwekker worden verbeterd wanneer zijn kind geboren wordt binnen een ander huwelijk]

(iii) [Verzoekster] is de biologische moeder van [het kind]. [Verweerster] heeft de geboorte van [het kind] aangegeven.

Het juridisch ouderschap: meer dan alleen biologische afstamming

Hoge Raad der Nederlanden

LJN: AS7054, Hoge Raad, R04/088HR. Datum uitspraak: Datum publicatie:

» Samenvatting. JPF 2011/33 Gerechtshof 's-gravenhage 1 december 2010, /01; LJN BO7387. ( mr. Van Nievelt mr. Mink mr. Pijls-Olde Scheper )

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:RBSGR:2012:25290

Daar is hij dan: de echtscheidingsnotaris!

Hebben ongehuwde samenlevers recht op alimentatie?

Transcriptie:

Verwekker naast juridische vader onderhoudsplichtig? Prof. mr. A.J.M. Nuytinck HR 18 februari 2011, LJN: BO9841, NJ 2011, 90 (mrs. D.H. Beukenhorst, W.A.M. van Schendel, F.B. Bakels, C.A. Streefkerk en C.E. Drion; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent) Verzoek om kinderalimentatie jegens verwekker (art. 1:394 BW). Is laatstgenoemde onderhoudsplichtig naast de juridische vader voor zover deze geen dan wel onvoldoende draagkracht heeft? De feiten 1 (i) De vrouw, geboren in 1983, is van haar vijftiende tot haar achttiende jaar (en waarschijnlijk ook vóór haar vijftiende) stelselmatig seksueel misbruikt door de man (haar stiefvader) en door haar moeder; de vrouw leefde destijds met beiden in gezinsverband. (ii) Als gevolg van het seksueel misbruik heeft de vrouw een zoon gekregen. Bijna twee jaar later heeft de vrouw ook een dochter gekregen. (iii) Zowel de man als de moeder van de vrouw zijn voor het seksueel misbruik strafrechtelijk veroordeeld. (iv) Op 24 juni 2002 is de vrouw op aanraden van haar toenmalige vriend en huidige echtgenoot de ouderlijke woning ontvlucht. De echtgenoot heeft de onder (ii) genoemde kinderen op 31 oktober 2003 erkend. De vrouw oefent samen met haar echtgenoot het gezag uit over de kinderen. De vrouw en haar echtgenoot hebben samen ook een kind gekregen. Het geding in feitelijke instanties 2 Bij inleidend verzoekschrift van 21 november 2007 heeft de vrouw de rechtbank Groningen verzocht de man te veroordelen met ingang van 24 juni 2002 bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met een bedrag van 250,- per kind per maand. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen op de grond dat de echtgenoot als de wettige vader in staat is in het levensonderhoud van de kinderen te voorzien. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en, oordelende dat de man de biologische vader is van de kinderen en dat tussen hen sprake is van family life als bedoeld in artikel 8 EVRM: (a) de vrouw op grond van de vervaltermijn van artikel 1:403 BW niet-ontvankelijk verklaard in haar alimentatieverzoek voor zover het betreft de periode 24 juni 2002 tot 21 november 2002; (b) de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald op 250,- per kind per maand over de periode van 21 november 2002 tot 31 oktober 2003; en 1 Ontleend aan punt 3.1 (onder Beoordeling van het middel in het principale en het incidentele beroep) van de beschikking van de Hoge Raad. Voor de leesbaarheid heb ik betrokkene 1, zoals de echtgenoot van de vrouw (tevens de juridische vader van de kinderen) in de diverse uitspraken in LJN: BO9841 telkens wordt genoemd, vervangen door de echtgenoot of haar echtgenoot. Met de man is telkens de verwekker (tevens de stiefvader van de moeder van de kinderen) bedoeld. 2 Ontleend aan de punten 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3 (onder Beoordeling van het middel in het principale en het incidentele beroep) van de beschikking van de Hoge Raad. 1

(c) de beschikking van de rechtbank voor het overige bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen. Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen. 19. Gelet op de stukken en hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht is naar het oordeel van het hof sprake van family life in de zin van artikel 8 EVRM tussen de man en de beide minderjarigen. Naast het biologisch vaderschap acht het hof in het kader van dit family life van belang dat de man na de geboorte nog enige tijd heeft samengeleefd met de minderjarigen en kennelijk ook de intentie had om het gezinsverband voort te zetten. Het hof merkt hierbij op dat geen der partijen heeft gesteld dat het family life nadien op enig moment geheel is komen te vervallen, zodat het hof zich daarover niet zal uitlaten. 20. Het hof is echter van oordeel dat zich in dit geval geen feiten of omstandigheden voordoen die maken dat uit het door artikel 8 EVRM beschermde family life de positieve verplichting voortvloeit die maakt dat de minderjarigen jegens de man aanspraak op alimentatie kunnen maken voor wat betreft de hier bedoelde periode (vanaf 31 oktober 2003). Immers, er is hier geen sprake van een situatie waarin niet in rechte de onderhoudsbijdrage voor de kinderen van de echtgenoot kan worden afgedwongen, zoals bedoeld in voornoemde jurisprudentie van de Hoge Raad. Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat van de vrouw in redelijkheid kan worden gevergd dat zij haar echtgenoot aanspreekt op zijn onderhoudsverplichting. Niet in geschil is dat de echtgenoot wist van alle relevante omstandigheden rondom de verwekking van de kinderen, zodat ervan uitgegaan mag worden dat hij deze bij aanvaarding van het juridisch vaderschap heeft meegewogen en geaccepteerd. Voor wat betreft de draagkracht van de echtgenoot is door de man weliswaar niet weersproken dat de draagkracht van de echtgenoot en de vrouw niet geheel toereikend is om in de gehele behoefte van de minderjarigen te kunnen voorzien, maar het hof acht zulks gelet op alle omstandigheden van het geval onvoldoende om de hier bedoelde positieve verplichting aan te nemen. Beoordeling van het middel in het principale en het incidentele beroep door de Hoge Raad De Hoge Raad beoordeelt het tegen de beschikking van het hof gerichte cassatiemiddel in het principale en het incidentele beroep als volgt. 3.3 De in het incidenteel cassatieberoep door de man naar voren gebrachte klachten, waaronder een klacht dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, is uitgegaan van het biologisch vaderschap van de man van de in 3.1 onder (ii) genoemde dochter, kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 3.4.1 Het eerste onderdeel van het principale cassatiemiddel bestrijdt de in 3.2.3 aangehaalde rov. 20 en voert aan dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Het onderdeel doet daarbij een beroep op de ook door het hof in aanmerking genomen beschikking van de Hoge Raad van 26 april 1996, LJN AD2542, NJ 1997/119. Daarin heeft de Hoge Raad onder meer als volgt overwogen: Voorop moet worden gesteld dat ingevolge het wettelijk stelsel van afdeling 1 van titel 17 van boek 1 BW een wettig kind afgezien van mogelijke aanspraken jegens een stiefouder slechts jegens zijn wettige ouders aanspraak heeft op voorziening in de kosten van zijn verzorging en opvoeding. Aan art. 1:394 lid 1 BW kan het kind derhalve geen aanspraak jegens de biologische vader ontlenen, zolang het een ander tot wettige vader heeft. Ook het hof is terecht daarvan uitgegaan. Het hof heeft echter miskend dat indien tussen het kind en zijn biologische vader een als familie- en gezinsleven in de zin van art. 8 EVRM aan te merken betrekking bestaat voormelde regel wordt doorbroken, voorzover art. 8 zulks eist omdat het in zoverre een positieve verplichting oplegt om het kind een aanspraak op levensonderhoud jegens zijn biologische vader toe te kennen. Uit de beschikking van de Hoge Raad van 8 april 1994, [LJN ZC1330,] NJ 1994, 439, valt anders dan het hof heeft overwogen niet af te leiden dat dit uitgesloten is. Een zodanige doorbreking van het in de wet neergelegde stelsel 2

moet met name worden aangenomen voor het geval dat blijkt dat de wettige vader niet in staat is om in het levensonderhoud van het kind te voorzien of dat zulks op andere grond niet in rechte kan worden afgedwongen dan wel dat van de moeder redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij hem ter zake aanspreekt.. 3.4.2 De klacht strekt ten betoge dat het hof het recht heeft geschonden door uitsluitend te toetsen aan de drie door de Hoge Raad in de laatste volzin van de hiervoor in 3.4.1 opgenomen rechtsoverweging genoemde nadere omstandigheden, welke echter, aldus het onderdeel, blijkens de bewoordingen daarvan niet limitatief bedoeld zijn. Het onderdeel voert voorts aan dat het hof zijn beschikking onvoldoende heeft gemotiveerd door niet, althans niet voldoende kenbaar, in te gaan op een aantal in het cassatieverzoekschrift onder 15 genoemde feiten en omstandigheden. 3.5 Zoals onderdeel 1 tot uitgangspunt neemt, blijkt uit de bewoordingen ( met name ) van de aangehaalde beschikking van de Hoge Raad dat het niet gaat om een limitatieve opsomming en dat ook andere dan de in die beschikking genoemde omstandigheden van het geval een rol kunnen spelen bij de doorbreking van het wettelijk stelsel van afdeling 1 van titel 17 boek 1 BW. Uit de bestreden beschikking blijkt echter niet dat het hof dit heeft miskend met zijn oordeel dat in dit geval zich geen feiten of omstandigheden voordoen die tot doorbreking van het wettelijke stelsel nopen. Het hof heeft daarbij klaarblijkelijk de hiervoor in 3.1 vermelde feiten in aanmerking genomen, die erop neerkomen dat de kinderen zijn geboren in een situatie van langdurig seksueel misbruik in gezinsverband waaraan pas een einde is gekomen doordat de vrouw op aanraden van haar toenmalige vriend en huidige echtgenoot de ouderlijke woning is ontvlucht. Aldus heeft het hof voldoende rekening gehouden met de onder 15 van het cassatierekest vermelde omstandigheden die, hoewel in enkele opzichten de accenten wat anders worden gelegd, in wezen op hetzelfde neerkomen. Onderdeel 1 faalt derhalve. 3.6 Onderdeel 2 komt met een rechts- en een motiveringsklacht op tegen het eveneens in rov. 20 gegeven oordeel van het hof dat weliswaar vaststaat dat de echtgenoot niet geheel in staat is om in de kosten van levensonderhoud van de kinderen te voorzien, doch dat zulks gelet op alle omstandigheden van het geval onvoldoende is om op grond van art. 8 EVRM een positieve verplichting tot het toekennen van een aanspraak op levensonderhoud jegens de biologische vader aan te nemen. Het onderdeel betoogt terecht dat (ook) de door het hof als onweersproken aangenomen omstandigheid dat de wettige vader wel gedeeltelijk, maar niet volledig in staat is de kinderen te onderhouden, een grond voor doorbreking van het wettelijke stelsel oplevert. In een dergelijk geval eist art. 8 EVRM dat de kinderen een aanspraak op levensonderhoud jegens hun biologische vader hebben voor zover de wettige vader geen draagkracht heeft. In zoverre slaagt het onderdeel. Voor zover het onderdeel mocht betogen dat in een dergelijk geval van de vrouw redelijkerwijs (in het geheel) niet kan worden gevergd dat zij de wettige vader tot voorziening in de kosten van levensonderhoud aanspreekt, berust het op een onjuiste rechtsopvatting en faalt het derhalve. 3.7 De in de onderdelen 3 en 4 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beslissing van de Hoge Raad In het principaal beroep vernietigt de Hoge Raad de beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 10 september 2009 en verwijst hij het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing. In het incidenteel beroep verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep. Noot 1 Inleiding 3

Wederom heeft de Hoge Raad een belangrijke uitspraak gedaan over de betekenis van artikel 1:394 BW. Ging het in 2009 3 om de vraag of een zaaddonor als biologisch vader binnen de reikwijdte van dit artikel valt, waarop de Hoge Raad antwoordde dat de donor wordt vermoed verwekker te zijn behoudens door hem te leveren tegenbewijs, thans beantwoordt de Hoge Raad de vraag of en zo ja, in hoeverre de verwekker naast de juridische vader onderhoudsplichtig is. 2 Reikwijdte van artikel 1:394 BW Artikel 1:394 BW luidt sinds de herziening van het afstammings- en adoptierecht in 1998 4 als volgt. De verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, alsmede de man die als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, is als ware hij ouder verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dan wel, na het bereiken van de meerderjarigheid van het kind, tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie overeenkomstig de artikelen 395a en 395b. Nadien bestaat deze verplichting slechts in geval van behoeftigheid van het kind. De verwekker van een kind is de man die samen met de moeder op natuurlijke wijze, dus door middel van geslachtsgemeenschap, het kind heeft laten ontstaan. Het begrip verwekker valt niet samen met het begrip biologische vader. De zaaddonor is immers geen verwekker, maar wel de biologische vader van het kind. 5 Het erfelijk materiaal is van de zaaddonor afkomstig; hij is een beetje kil uitgedrukt de leverancier van het erfelijk materiaal. Wat de rechtspositie van de zaaddonor betreft, moet ik dan uiteraard ook nog wijzen op het hierboven genoemde weerlegbaar wettelijk vermoeden uit de beschikking van de Hoge Raad van 2009. 6 Ik vind het jammer dat de Hoge Raad in de onderhavige beschikking nogal nonchalant omspringt met de terminologie. Waarom spreekt hij steeds over de biologische vader, terwijl hij veel nauwkeuriger kan formuleren door te spreken over de verwekker? Natuurlijk is de verwekker altijd tevens de biologische vader van het kind, maar het omgekeerde is niet het geval (men denke aan de zojuist genoemde zaaddonor). Daarom acht ik het verstandig zo exact mogelijk te formuleren. Ook schijnt de Hoge Raad blijkens rechtsoverweging 3.6 nog steeds niet te beseffen dat de term wettige vader sinds de op 1 april 1998 in werking getreden herziening van het afstammings- en adoptierecht tot het verleden behoort. Toen zijn immers de termen wettig, onwettig, natuurlijk en (brieven van) wettiging afgeschaft. 7 3 HR 26 juni 2009, LJN: BH2250, NJ 2009, 388 (biologisch vader of verwekker?; concl. A-G J.L.R.A. Huydecoper; m.nt. S.F.M. Wortmann; AA 2009, p. 561-565, m.nt. A.J.M. Nuytinck, AA20090561). 4 Wet van 24 december 1997, Stb. 1997, 772, in werking getreden op 1 april 1998, tot herziening van het afstammingsrecht alsmede van de regeling van adoptie. 5 Aldus de memorie van toelichting op het in 1998 herziene afstammingsrecht, Kamerstukken II 1995/96, 24 649, nr. 3, p. 8; zie ook M.J.A. van Mourik en A.J.M. Nuytinck, Personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht, Studiereeks Burgerlijk Recht, deel 1, Deventer: Kluwer 2009, nr. 177. 6 Zie voetnoot 3. 7 Zie M.J.A. van Mourik en A.J.M. Nuytinck (voetnoot 5), nr. 173, alsmede de in voetnoot 4 genoemde wet. Overigens is het gebruik van de term wettige vader in rechtsoverweging 3.4.1 van de onderhavige beschikking van de Hoge Raad wél terecht, omdat de Hoge Raad hier zijn eerdere beschikking van 1996 (volgende voetnoot) letterlijk citeert en toen nog het oude afstammingsrecht gold. Zo sprak art. 1:394 lid 3 BW (oud) over de vader van een onwettig niet-erkend kind. 4

De Hoge Raad bedoelt natuurlijk de juridische vader, de man tot wie het kind in de eerste graad in familierechtelijke betrekking staat (art. 1:3 lid 1 jo. art. 1:199 BW). In het onderhavige geval is de verwekker strikt genomen bij een grammaticale interpretatie van artikel 1:394 BW niet onderhoudsplichtig, omdat het kind niet alleen een moeder heeft, maar ook een juridische vader in de persoon van de toenmalige vriend en de huidige echtgenoot van de moeder, die de kinderen op 31 oktober 2003 heeft erkend (art. 1:199, aanhef en onder c, jo. art. 1:203 BW). De verwekker van de kinderen is de stiefvader van de moeder van de kinderen. De Hoge Raad heeft al in 1996 8 beslist dat het wettelijk stelsel van afdeling 1.17.1 BW (art. 1:392-403 BW) kan worden doorbroken in die zin, dat onder omstandigheden de verwekker naast de juridische vader kan worden aangesproken tot het verstrekken van levensonderhoud. Dit is het geval indien tussen het kind en zijn verwekker family life in de zin van artikel 8 EVRM bestaat en voor zover dit artikel doorbreking van het wettelijk stelsel eist, omdat het in zoverre een positieve verplichting oplegt om het kind een aanspraak op levensonderhoud jegens zijn verwekker toe te kennen. Volgens de Hoge Raad moet een zodanige doorbreking van het in de wet neergelegde stelsel met name 9 worden aangenomen in de volgende drie gevallen: (1) de juridische vader is niet in staat om in het levensonderhoud van het kind te voorzien, (2) zulks kan op andere grond niet in rechte worden afgedwongen of (3) van de moeder kan redelijkerwijs niet worden gevergd dat zij de juridische vader ter zake aanspreekt. In het onderhavige geval staat vast dat de juridische vader wel gedeeltelijk, maar niet volledig in staat is de kinderen te onderhouden. De vraag is of ook dan het wettelijk stelsel van afdeling 1.17.1 BW kan worden doorbroken. Terecht beantwoordt de Hoge Raad deze vraag bevestigend in de derde volzin van rechtsoverweging 3.6: In een dergelijk geval eist art. 8 EVRM dat de kinderen een aanspraak op levensonderhoud jegens hun biologische vader (lees: verwekker) hebben voor zover de wettige vader (lees: juridische vader) geen draagkracht heeft. 10 Ik vind dat de Hoge Raad hiermee een zeer rechtvaardige beslissing in dit concrete geval van langdurig seksueel misbruik van de moeder door haar stiefvader heeft gegeven, waarmee niemand het oneens zal zijn. Laat deze verwekker niet alleen strafrechtelijk, maar ook civielrechtelijk (financieel) maar opdraaien voor zijn wangedrag jegens zijn stiefdochter, voor zover de echtgenoot van de moeder (de juridische vader van de kinderen) niet tot onderhoud van de kinderen in staat is. Zoals Vlaardingerbroek 11 het uitdrukt, is dit een zeer belangrijke beslissing van de Hoge Raad waar je warm van wordt. Theoretisch kan nog de vraag worden gesteld of de verwekker zelf indertijd de kinderen had kunnen erkennen, bijvoorbeeld als de toenmalige vriend en de huidige echtgenoot van de moeder van de kinderen niet bereid zou zijn geweest de kinderen te erkennen. Het antwoord luidt bevestigend, althans als de moeder haar schriftelijke toestemming tot deze erkenning zou hebben verleend, hetgeen uiteraard bepaald niet voor de hand ligt (art. 1:204 lid 1, aanhef en onder c, BW). Bovendien is de stiefvader gehuwd met een andere vrouw dan de moeder van 8 HR 26 april 1996, LJN: AD2542, NJ 1997, 119, m.nt. J. de Boer, door de Hoge Raad letterlijk geciteerd in rechtsoverweging 3.4.1 van de onderhavige beschikking. 9 Uit deze twee woorden blijkt dat de opsomming die volgt, niet limitatief is, zoals de Hoge Raad zelf ook aangeeft in rechtsoverweging 3.5, eerste volzin. 10 Toevoegingen tussen haakjes en cursivering zijn van de annotator. 11 In zijn annotatie van de onderhavige beschikking, JPF 2011/71. Ik begrijp overigens niet gelet op het belang van de beslissing van de Hoge Raad waarom een noot onder de beschikking in NJ 2011, 90 ontbreekt. 5

de kinderen, namelijk met de grootmoeder van de kinderen, zodat dan meteen het probleem van artikel 1:204 lid 1, aanhef en onder e, BW opdoemt: in dat geval zou deze erkenning pas rechtsgeldig zijn geweest, indien de rechtbank heeft vastgesteld dat tussen de verwekker en de kinderen een nauwe persoonlijke betrekking ( family life ) bestaat. Tussen de stiefvader en zijn stiefdochter bestaat geen band of heeft geen band bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen, zodat dit onderdeel van laatstgenoemde wettelijke bepaling niet aan de orde is. In ieder geval zou deze erkenning niet nietig zijn geweest op grond van artikel 1:204 lid 1, aanhef en onder a, BW. De verwekker is immers geen man die krachtens artikel 1:41 BW geen huwelijk met de moeder mag sluiten. Laatstgenoemd artikel schept alleen een huwelijksbeletsel bij te nauwe bloedverwantschap (biologisch of juridisch; zie de woorden hetzij van nature hetzij familierechtelijk in art. 1:41 lid 1 BW). Hier is echter sprake van aanverwantschap in de eerste graad in de rechte lijn (art. 1:3 leden 1 en 2 BW). Het huwelijksverbod tussen aanverwanten in de rechte lijn is in 1983 opgeheven. 12 De door de stiefvader bij zijn stiefdochter verwekte kinderen zijn dus niet incestueus, omdat zij geen kinderen zijn van een man en een vrouw die op grond van te nauwe bloedverwantschap geen huwelijk met elkaar mogen aangaan. In de onderhavige procedure heeft de moeder het op artikel 1:394 BW gegronde verzoek ten behoeve van haar minderjarige kinderen alleen gedaan. Zij had dit ook tezamen met haar echtgenoot kunnen doen, terwijl laatstgenoemde dit ook alleen had kunnen doen. De moeder en haar echtgenoot oefenen immers gezamenlijk het gezag over de kinderen uit. Artikel 1:406a, eerste volzin, in verbinding met artikel 1:253i lid 1, slot, BW brengt dan mede dat de ouders dit verzoek tezamen kunnen doen, maar dat ook een van hen dit verzoek alleen kan doen, mits niet van bezwaren van de andere ouder is gebleken. Normaliter is voor het procederen tevens de machtiging van de kantonrechter vereist op grond van artikel 1:253k in verbinding met artikel 1:349 leden 1 en 2 BW, maar in dit concrete geval betreffende artikel 1:394 BW is het machtigingsvereiste uitgeschakeld door artikel 1:406a, tweede volzin, BW. 3 Reikwijdte van artikel 1:394 BW (nieuw) Binnenkort krijgt artikel 1:394 BW een ruimer bereik, omdat het niet langer alleen van toepassing zal zijn op de verwekker en de zogenaamde instemmende levensgezel (die altijd een man is op grond van de tekst van de huidige wet en de uitleg daarvan door de Hoge Raad 13 ), maar ook op de instemmende levensgezellin, en wel op grond van de nieuwe wettelijke regeling van het lesbisch ouderschap, ten gevolge waarvan de meemoeder (de vrouwelijke partner van de moeder van het kind) juridisch moeder kan worden zonder rechterlijke tussenkomst, dus zonder adoptie. De meemoeder kan hetzij van rechtswege juridisch moeder worden, als zij is gehuwd of geregistreerd met de moeder, hetzij door erkenning juridisch moeder worden, als zij ongehuwd en ongeregistreerd met de moeder samenwoont. 14 Deze nieuwe wettelijke regeling realiseert de sekseneutraliteit in artikel 1:394 12 Wet van 15 juni 1983, Stb. 1983, 290, in werking getreden op 26 juli 1983, tot wijziging van artikel 41 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Zie Van Mourik-Nuytinck (voetnoot 5), nr. 52 en 185. 13 HR 10 augustus 2001, LJN: ZC3598, NJ 2002, 278 (vrouw als instemmende levensgezel?; concl. A-G L. Strikwerda; m.nt. J. de Boer). Zie Van Mourik-Nuytinck (voetnoot 5), nr. 160 en 183, voetnoot 37. 14 Zie hierover A.J.M. Nuytinck, Concept-wetsvoorstel lesbisch ouderschap: meemoeder wordt juridisch moeder van rechtswege of door erkenning, WPNR 2010-6841, p. 343-348. Overigens blijft de mogelijkheid van 6

BW door man te vervangen door persoon. 15 Het belang van deze wetswijziging lijkt mij overigens niet zo heel groot, omdat de meemoeder in de meeste gevallen al onderhoudsplichtig zal zijn op grond van andere wettelijke bepalingen, waarbij ik in het bijzonder doel op artikel 1:253w BW, als de meemoeder het gezag over het minderjarige kind tezamen met de moeder uitoefent op grond van artikel 1:253sa of 253t BW, alsmede op de artikelen 1:392 lid 1, aanhef en onder c, slot, en lid 2, 395, 395a lid 2, 395b en 404 lid 2 BW, als de meemoeder de stiefmoeder van het kind is. Heeft de meemoeder het kind geadopteerd, dan is zij uiteraard als juridisch ouder onderhoudsplichtig op grond van de artikelen 1:392 lid 1, aanhef en onder a, en lid 2, 395a lid 1, 395b en 404 lid 1 BW. In al deze gevallen gaat het telkens om de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen en om de kosten van levensonderhoud en studie van jongmeerderjarige kinderen (18 tot 21 jaar). 4 Ten slotte Wie meer wil weten over kinderalimentatie, verwijs ik graag naar het recente proefschrift van Jonker over het recht van kinderen op levensonderhoud. Het is een zeer lezenswaardige rechtsvergelijkende studie, waarin aan het slot tien aanbevelingen al dan niet tot wetswijziging worden gedaan. 16 adoptie door de meemoeder bestaan, omdat men vreest dat deze nieuwe afstammingsrechtelijke constructies in het buitenland niet zullen worden geaccepteerd. 15 Hetzelfde geschiedt in de art. 1:204 leden 1 en 4, 207 en 395b lid 1 BW. Het gevolg hiervan is onder andere dat de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap wordt getransformeerd in de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap. 16 M. Jonker, Het recht van kinderen op levensonderhoud: een gedeelde zorg. Een rechtsvergelijking tussen Nederland, Noorwegen en Zweden (diss. Utrecht), Reeks Familie & Recht, deel 3, Alliantie Familie & Recht, Netherlands Institute for Law and Governance (NILG), Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2011. 7