Hoofdstuk 4. Bepaling van de macro-economische activiteit: het eenvoudigste keynesiaans model

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Hoofdstuk 4. Bepaling van de macro-economische activiteit: het eenvoudigste keynesiaans model"

Transcriptie

1 Hoofdstuk 4 Bepaling van de macro-economische activiteit: het eenvoudigste keynesiaans model In dit hoofdstuk zetten we een zeer eenvoudig model ter verklaring van de macro-economische activiteit uiteen. De volgende veronderstellingen, die in latere hoofdstukken zullen worden opgeheven, worden daarbij gemaakt: (i) De producenten zijn bereid alles aan te bieden wat gevraagd wordt, en dat tegen constante prijzen ( passief aanbod ). De vraag naar goederen en diensten is bijgevolg de motor van de economie. Zij zal de economische activiteit bepalen. De veronderstelling van constante prijzen en passief aanbod maakt dit model tot een typisch keynesiaans model. (ii) De economie is gesloten. Er zijn geen internationale-handelsrelaties, noch kapitaalstromen. (iii) De belastingen zijn onafhankelijk van het inkomen. (iv) Het renteniveau is exogeen. De geldmarkt blijft buiten beschouwing. In een gesloten economie bestaat de totale vraag naar goederen en diensten (TV) uit drie componenten: de consumptie van de gezinnen (C), de consumptie van de overheid (G) en de gewenste of geplande investeringen (I p ), zowel van de bedrijven als van de overheid en de gezinnen. We herinneren eraan dat al deze variabelen reële grootheden zijn. TV = C + I p + G (1) Gegeven onze veronderstelling van passief aanbod, is een onderzoek naar de determinanten van deze vraagcomponenten cruciaal wanneer we de hoogte van de gerealiseerde reële productie willen bepalen. Paragraaf 4.1. behandelt de macro-economische gezinsconsumptie. We gaan uit van de meest eenvoudige voorstelling, namelijk de keynesiaanse consumptiefunctie. Als complement van de consumptiefunctie wordt ook de macro-economische spaarfunctie afgeleid. Paragraaf 4.2. gaat in op de investeringen en de overheidsconsumptie. Eens de determinanten van de gewenste bestedingen gekend zijn, kan de hoogte van de macro-economische activiteit en de reële productie in deze eenvoudige economie verklaard worden. Dit gebeurt in paragraaf 4.3. De reële productie bepaalt meteen ook het reëel inkomen. Zoals aangetoond in hoofd-

2 134 Analyse van de vraagzijde stuk 2, zijn productie en inkomen immers onlosmakelijk verbonden. Paragraaf 4.4. verklaart wijzigingen in de macro-economische activiteit en verduidelijkt de zogenaamde multiplicatorwerking. Tot slot van dit hoofdstuk wordt in paragraaf 4.5. de IS-curve voor een gesloten economie afgeleid. Deze curve zal een sleutelrol spelen in het model van de vraagzijde van de economie dat in latere hoofdstukken geleidelijk complexer en realistischer zal worden opgebouwd De private consumptie: de keynesiaanse con sumptiefunctie De totale consumptie van de gezinnen wordt in de eerste plaats bepaald door de hoogte van hun beschikbaar inkomen. Andere bepalende factoren (bijv. het reëel en financieel vermogen, de toekomstverwachtingen van de consumenten) worden in dit meest eenvoudige model buiten beschouwing gelaten. We verwijzen daarvoor naar hoofdstuk 5 waar de moderne consumptietheorie uiteengezet wordt. Het beschikbaar inkomen van de gezinnen wordt macro-economisch bepaald als het verschil tussen het macro-economisch inkomen en de nettoontvangsten (belastingen) van de overheid. Y D = Y T (2) Hierbij staat T voor de som van de belastingen op de gezinnen (T H, inclusief alle sociale bijdragen), de directe belastingen op de bedrijven (T B ) en de indirecte belastingen (T ind ), verminderd met de transfers aan de gezinnen (TRA) en de subsidies aan de bedrijven (Subs) 1. Voorlopig zullen we aannemen dat de omvang van de belastingen T exogeen is, d.w.z. autonoom door de overheid bepaald wordt, en niet beïnvloed wordt door de hoogte van het inkomen. We spreken van een forfaitair belastingsysteem. In hoofdstuk 6 komen we op deze veronderstelling terug. We zullen vanaf dan opteren voor een inkomensgebonden, proportioneel belastingsysteem. De keynesiaanse consumptiefunctie wordt doorgaans gespecificeerd als een lineaire functie van het beschikbaar inkomen. C = C 0 + cy D (3) 1 Dat ook de directe belastingen op de bedrijven het beschikbaar gezinsinkomen beperken, kan gemakkelijk worden verantwoord. Des te zwaarder de bedrijven belast worden, des te lager de uitgekeerde factorvergoedingen (bijv. dividenden). Voor de subsidies geldt de omgekeerde redenering.

3 Het eenvoudigste keynesiaans model 135 met: C 0 : de autonome consumptie (C 0 >0) c: de marginale-consumptiequote (0<c<1) Figuur 4.1. geeft een grafische voorstelling. Naast de consumptiefunctie zijn ook de spaarfunctie en de 45 -lijn afgebeeld. De spaarfunctie komt later aan bod. De 45 -lijn is interessant omdat ze toelaat de hoogte van het beschikbaar inkomen af te lezen. Typisch voor een 45 -lijn is immers dat ze verticaal dezelfde afstand uitzet als horizontaal. De keynesiaanse consumptiefunctie vertoont drie fundamentele kenmerken. De marginale-consumptiequote (MCQ) geeft de toename van het consumptievolume weer wanneer het beschikbaar inkomen met één eenheid toeneemt. Deze is gelijk aan de parameter c. C MCQ = = c Y D Voor Keynes was het een fundamenteel gegeven dat 0<c<1. Hij zag het als een wet dat mensen hun consumptie verhogen wanneer hun inkomen stijgt. Wel zou de consumptietoename kleiner zijn dan de inkomenstoename. Van elke toename in het beschikbaar inkomen zou dus ook een gedeelte worden gespaard. Grafisch wordt de MCQ weergegeven door de helling van de consumptiefunctie. We merken dat deze kleiner is dan 45. Tot slot stellen we vast dat de marginale consumptiequote constant is over de hele consumptiefunctie. In ieder punt van de consumptiefunctie is de helling dezelfde. Naast de marginale-consumptiequote onderscheidde Keynes de gemiddelde-consumptiequote: de verhouding tussen het totale consumptieniveau en het beschikbaar inkomen. De GCQ geeft bijgevolg aan welk percentage van het beschikbaar inkomen besteed wordt aan consumptiegoederen en -diensten. C GCQ = Y D Belangrijk in de keynesiaanse visie is dat de GCQ daalt naarmate het beschikbaar inkomen toeneemt. Rijkere mensen en samenlevingen consumeren relatief minder. Algebraïsch geldt immers dat: GCQ C C + cy C 0 D 0 = = = + YD YD YD c Voor een gegeven C 0 en c moet GCQ dalen bij toenemend beschikbaar inkomen. Ook grafisch kan dit worden vastgesteld. Bij zeer lage inkomensniveaus geldt in figuur 4.1. dat C > Y D, zodat GCQ > 1. Bij hogere inkomensniveaus geldt het omgekeerde. Naarmate we ons meer naar rechts op de consumptiefunctie begeven, d.w.z. naarmate verder Y D toeneemt, daalt de verhouding C/Y D. (4) (5)

4 Ordernr Analyse van de vraagzijde 110 Analyse van de vraagzijde Ten derde is er de autonome consumptie C 0. Deze omvat de invloed op de inkomen. consumptie Voorlopig van alle mogelijke blijven deze relevante buitenfactoren beschouwing, naast het C 0 beschikbaar is hier dusinko- men. Voorlopig Pas in hetblijven volgende deze hoofdstuk buiten beschouwing, worden dezecfactoren 0 is hier dus verder exogeen. geconcre- Pas exogeentiseerd. in het volgende Zoals reeds hoofdstuk gesteldworden bij aanvang deze factoren van deze verder paragraaf, geconcretiseerd. gaat het dan Zoals om de reeds toekomstverwachtingen gesteld bij aanvang van van deze deparagraaf, consumenten gaat het en dan hun om reëel de en toekomstverwachtingen Dit van laatste de consumenten omvat de en waarde hun reëel van huizen, financieel aandelen, vermogen. obligaties, Dit financieel vermogen. enz. laatste Grafisch omvat de bepaalt waarde devan hoogte huizen, vanaandelen, autonome obligaties, consumptie enz. Grafisch het intercept bepaalt op de hoogte de verticale van de as. autonome consumptie het intercept op de verticale as. Figuur 4.1. De De Keynesiaanse keynesiaanse consumptie- en en spaarfunctie. Vertrekkende van de consumptiefunctie kan ook de keynesiaanse spaarfunctie Vertrekkende van de consumptiefunctie kan ook de Keynesiaanse spaarfunctie worden afgeleid. De besparingen zijn immers het niet-geconsumeer- worden afgeleid. De besparingen zijn immers het niet-geconsumeerde deel van het beschikbaar inkomen. de deel van het beschikbaar inkomen. S = Y D C S=Y S = Y D D -C (C 0 + cy D ) S=Y D -(C 0 +cy D ) S = C 0 + (1 c) Y D S=-C 0 +(1-c)Y D S = C 0 + sy D (s = 1 c) (6) S=-C 0 +sy D (s=1-c) (6)

5 Het eenvoudigste keynesiaans model 137 Het totale sparen van de gezinnen is bijgevolg ook een lineaire functie van het beschikbaar inkomen. Voor de grafische afleiding verwijzen we naar figuur 4.1. Bij ieder beschikbaar-inkomensniveau laat de vergelijking van het bijhorend niveau van de consumptie (verticale afstand tot de C-rechte) met het niveau van het beschikbaar inkomen zelf (verticale afstand tot de Y D -rechte of 45 -lijn) toe het spaarniveau af te lezen. Dit wordt onderaan de figuur uitgetekend. Bemerk dat bij het inkomensniveau waarbij de consumptierechte de 45 -lijn snijdt (C = Y D ), het sparen nul is. Bij een lager inkomen is het sparen negatief, bij een hoger inkomen positief. Is het beschikbaar inkomen nul, dan geldt dat S = C 0. Naar analogie van de consumptiefunctie kunnen nu ook de marginale- en de gemiddelde-spaarquote afgeleid worden. De marginale-spaarquote is s of 1 c. De MSQ is dus ook een constante. S MSQ = = s = 1 c Y D Per definitie geldt MCQ + MSQ = 1. De gemiddelde-spaarquote (GSQ) is de verhouding tussen het totale sparen en het beschikbaar inkomen. Ze geeft dus aan welk percentage van het beschikbaar inkomen gespaard wordt. Merk op dat de GSQ toeneemt naarmate het inkomen stijgt. GSQ S C 0 = = + YD YD s Per definitie geldt GSQ + GCQ = 1. Wat de realiteit betreft, vermelden we nog dat de consumptie van de gezinnen in België in 2012 ongeveer 52% van het BBP uitmaakte. De gezinsconsumptie is daarmee veruit de belangrijkste determinant van de evolutie van het BBP. De gezinsbesparingen bedroegen ongeveer 6% van het BBP. In procent van het beschikbaar gezinsinkomen waren de verhoudingen ongeveer 91% en 9%. Hoofdstuk 5 gaat dieper in op de realiteit van de consumptiefunctie in België. (7) (8) 4.2. De geplande investeringen en de overheidsconsumptie De geplande investeringen van de bedrijven, de overheid en via de woningbouw de gezinnen (samen I p ) vormen de tweede component van de gewenste bestedingen. In 2012 maakten deze in België samen ongeveer 21% van het BBP uit. De bedrijfsinvesteringen zijn goed voor ongeveer 13%, de over-

6 138 Analyse van de vraagzijde heidsinvesteringen voor een kleine 2% en de woningbouw voor ongeveer 6%. Met het oog op de analyse in dit en latere hoofdstukken zullen we de investeringen steeds modelleren als een positieve functie van het niveau van de economische activiteit (Y) en een negatieve functie van de ex-ante reële langetermijnrentevoet (R). Een uitgebreide verantwoording hiervoor, alsook een toets van deze hypothesen aan de hand van Belgische data, geven we in hoofdstuk 5. Een begin van verklaring kan echter nu reeds gegeven worden. Deze verklaring is vooral van toepassing op de private investeringen (bedrijven en gezinnen). De overheidsinvesteringen zullen we steeds als exogeen (politiek bepaald) beschouwen, d.w.z. onafhankelijk van de rente en de economische activiteit. Voor een positieve invloed van de economische activiteit op de investeringen zijn er minstens drie redenen. Ten eerste gaat een hogere activiteit samen met een verhoogde vraag naar goederen en diensten. Een hogere economische activiteit impliceert dus een hogere bezetting en een hogere opbrengst van de bestaande kapitaalvoorraad (productiecapaciteit) in de bedrijven. Uitbreiding van de kapitaalvoorraad is dan economisch verantwoord. In de mate dat een capaciteitsgebrek ontstaat, wordt deze uitbreiding zelfs noodzakelijk. Bij een lage economische activiteit, daarentegen, is kapitaaluitbreiding zinloos. Ten tweede gaat een hogere economische activiteit steevast gepaard met een toename van de werkgelegenheid en het vertrouwen in de toekomst. Voor bedrijven vormt dit het ideale klimaat waarin nieuwe projecten zullen worden opgestart, terwijl gezinnen precies dan geneigd zullen zijn een eigen woning te bouwen. Bij lage economische activiteit en dalende werkgelegenheid zullen sombere toekomstverwachtingen overheersen en investeringsplannen opgeborgen worden. Ten derde impliceert een hogere economische activiteit in de regel ook meer winst voor de bedrijven, en daardoor ook een hogere inkomen de kasstroom ( cash flow ). In het bijzonder voor bedrijven die het moeilijker hebben om zich te financieren via de kapitaalmarkt of via bankleningen ( borrowing constraints ), worden daardoor investeringen mogelijk. Bij lage activiteit kunnen die niet meer gefinancierd worden. Bemerk dat deze derde verklaring ook met zich meebrengt dat de gevoeligheid van de investeringen voor fluctuaties in de economische activiteit sterker zal zijn daar waar meer bedrijven met beperkingen geconfronteerd worden om zich extern te financieren. We denken dan bijvoorbeeld aan landen met meer KMO s. Een toename van de verwachte reële langetermijnrentevoet remt de investeringen af omdat ze zowel voor de bedrijven als de gezinnen de investeringskosten verhoogt. Lenen wordt immers duurder. Een lage rente zal daarentegen de investeringen aanmoedigen. Algebraïsch geven deze overwegingen aanleiding tot vergelijking (9). Naast de economische activiteit en de rente is ook een autonome component opgenomen in de investeringsvergelijking. Deze omvat in de eerste plaats de overheidsinvesteringen. Verder wordt deze autonome component bepaald

7 Het eenvoudigste keynesiaans model 139 door exogene factoren die het vertrouwen en de verwachtingen van de bedrijven en de gezinnen bepalen, d.w.z. factoren die los staan van de huidige economische activiteit. We denken hierbij bijvoorbeeld aan de politieke context en de mogelijke invloed van internationale verdragen (bijv. nieuwe handelsakkoorden of cruciale doorbraken in de Europese integratie). De figuren 4.2.a. en 4.2.b. zijn een grafische weergave van vergelijking (9). In figuur 4.2.a. worden de investeringen gerelateerd aan de economische activiteit, in figuur 4.2.b. aan de reële rente. Bemerk dat in deze tweede figuur de onafhankelijke variabele op de verticale as wordt gezet. De reden hiervoor is conventie. I p = I 0 + ay br (9) met: I 0 : de autonome investeringen (met I G ) Ordernr. a: de outputgevoeligheid van de investeringen (a 0) b: de rentegevoeligheid van de investeringen (b 0) Een belangrijke opmerking is hier nog op haar plaats. De ex-ante reële langetermijnrente R zoals we die in hoofdstuk 1 hebben gedefinieerd en verder in dit boek hanteren, staat in de eerste plaats voor de rente waaraan de overheid kan lenen (reële rente op overheidsobligaties). Bedrijven zullen in de regel echter Het eenvoudigste hogere Keynesiaans rente model betalen. Het risico op wanbetaling bij de aflossing 113 van de lening is bij bedrijven immers groter. Sinds de financiële crisis van is de relevantie van dit aspect enkel toegenomen. In dit en de eerstvolgende I p hoofdstukken =I 0 +ay-br gaan we hier eenvoudigheidshalve nog aan voorbij. (9) In hoofdstuk met: I 9 houden we er wel rekening mee. We hebben daar bijzondere aandacht voor a: de de outputgevoeligheid gevolgen van de financiële van de investeringen crisis. Bedrijven (a 0) lenen dan aan een 0 : de autonome investeringen (met I G ) reële rente b: de R+ε rentegevoeligheid waarbij ε een maatstaf van deis investeringen voor de risico-inschatting (b 0) door finan- Figuur 4.2. De De geplande investeringen. De overheidsconsumptie (G) is de derde en laatste component van de gewenste bestedingen in een gesloten economie. Deze maakt in België ongeveer 21% van het BBP uit. Zoals de netto-belastingen (T) en de over-

8 140 Analyse van de vraagzijde ciers en voor de risicopremie die bedrijven moeten betalen bovenop de rente waaraan de overheid ontleent. De overheidsconsumptie (G) is de derde en laatste component van de gewenste bestedingen in een gesloten economie. Deze maakt in België ongeveer 24% van het BBP uit. Zoals de netto-belastingen (T) en de overheidsinvesteringen (I G ) zullen we voortaan ook G als exogeen beschouwen, d.w.z. onafhankelijk van het inkomen en de rente. Figuur 4.3. is de grafische weergave van deze veronderstellingen. De figuur weerspiegelt de Belgische realiteit van de laatste decennia waarbij G veeleer groter was dan T. Noodzakelijk is dit evenwel niet. Ordernr. De beleidsvariabelen G, I G en T zijn de instrumenten van de budgettaire politiek. Een verhoging van G of I G heeft een rechtstreeks effect op de totale vraag in de economie (zie vergelijking 1). Een verhoging van T zal daarentegen slechts onrechtstreeks via de consumptiefunctie een invloed uitoefenen op de vraag. Een verhoging van T leidt immers tot een daling van Y D. In de hoofdstukken 6, 9, 10 en 13 gaan we uitgebreider in op de invloed van de overheid op de economie en op de mogelijkheden van budgettair beleid. 114 Analyse van de vraagzijde Figuur 4.3. Overheidsconsumptie, -investeringen en netto-belastingen en in hetin een- het eenvoudigste macro-economisch model. model De bepaling van het evenwichtsniveau van economische activiteit In om het even welk macro-economisch model is de evenwichtsvoorwaarde steeds één van de belangrijkste relaties. Van belang is daarnaast ook het aanpassingsproces, d.i. het mechanisme dat op gang komt indien er geen evenwicht bereikt wordt en dat de weg naar evenwicht beschrijft. Twee benaderingen zijn mogelijk: een eerste gaat uit van de zogenaamde algemene evenwichtsvoorwaarde (paragraaf ), een tweede van de alternatieve evenwichtsvoorwaarde (lekken-injecties-benadering, paragraaf ).

9 Het eenvoudigste keynesiaans model De bepaling van het evenwichtsniveau van economische activiteit In om het even welk macro-economisch model is de evenwichtsvoorwaarde steeds één van de belangrijkste relaties. Van belang is daarnaast ook het aanpassingsproces, d.i. het mechanisme dat op gang komt indien er geen evenwicht bereikt wordt en dat de weg naar evenwicht beschrijft. Twee benaderingen zijn mogelijk: een eerste gaat uit van de zogenaamde algemene evenwichtsvoorwaarde (Y=TV, paragraaf ), een tweede van de alternatieve evenwichtsvoorwaarde (I p =S+(T G), paragraaf ) De algemene evenwichtsvoorwaarde Fundamenteel voor het evenwicht op de goederen-en-dienstenmarkt in een economie is de gelijkheid van wat aangeboden wordt (het productieniveau) en wat gevraagd wordt (de gewenste bestedingen). De goederen-en-dienstenmarkt is in evenwicht wanneer het aanbod van goederen en diensten precies opgevraagd wordt. Algebraïsch is vereist dat: Y = TV (10) Naast de evenwichtsvoorwaarde bevindt zich achter deze vergelijking ook de idee dat de productie bepaald wordt door de vraag (cf. passief aanbod ). Indien de productie hoger zou zijn dan de vraag, zouden de bedrijven immers ongewenste voorraden opstapelen. In die omstandigheden is afbouw van de productie verantwoord. Indien omgekeerd de vraag hoger zou zijn dan de productie, zouden de bedrijven met uitputting van de voorraden geconfronteerd worden. Dan is productieverhoging aangewezen. Telkens past de productie zich dus aan tot vraag en aanbod weer in evenwicht zijn 2. Nu ook de evenwichtsvoorwaarde is gespecificeerd, is de structurele vorm van ons eerste macro-economisch model volledig bepaald. TV = C + I p + G (totale vraag) (1) C = C 0 + cy D (private consumptie) (3) Y D = Y T (beschikbaar inkomen) (2) I p = I 0 + ay br (geplande investeringen) (9) Y = TV (evenwichtsvoorwaarde) (10) 2 We herhalen dat prijs- of loonwijzigingen in dit model dus niet plaatsvinden. In een uitgebreider model, waarin ook de aanbieders actief zijn, zal een hoge of lage vraag wel prijs- en loongevolgen hebben. We verwijzen hiervoor naar hoofdstuk 12.

10 142 Analyse van de vraagzijde Dit model bestaat uit vijf relaties met vijf endogene variabelen, namelijk de totale vraag (TV), de gezinsconsumptie (C), het beschikbaar inkomen (Y D ), de geplande investeringen (I p ) en het gerealiseerd productieniveau (Y). Zoals gezegd, worden de rente, de overheidsconsumptie en de netto-belastingen voorlopig als exogeen beschouwd. We zouden kunnen stellen dat R=R 0, G=G 0 en T=T 0. Noteer dat dit model ook bondiger kan geschreven worden, zodat slechts drie relaties en drie endogene variabelen overblijven (C, I p en Y). Na substitutie van vergelijking (1) in (10) en van vergelijking (2) in (3) volgt immers: C = C 0 + c(y T) (private consumptie) (3 ) I p = I 0 + ay br (geplande investeringen) (9) Y = C+ I p + G (evenwichtsvoorwaarde) (10 ) Een cijfervoorbeeld kan de werking van de economie onder deze veronderstellingen verduidelijken. Als uitgangspunt nemen we: C = Y D I p = Y 50R G = 22 T = 20 R = 0.04 (= 4%) De werking van de economie en de totstandkoming van het evenwichtsniveau van de economische activiteit en het inkomen (Y) kan zowel grafisch als algebraïsch geïllustreerd worden. In figuur 4.4. staat het gecreëerd output- en inkomensniveau (Y) op de horizontale as. De verticale as duidt de omvang van de bestedingscategorieën aan, alsook de omvang van het inkomen zelf (via de 45 -lijn). De som van de geplande investeringen (I p ), die stijgen met de economische activiteit, en de exogene overheidsconsumptie (G) geeft aanleiding tot een positief hellende curve. Ook de gezinsconsumptie (C) stijgt naarmate de output en het inkomen toenemen. Bemerk dat in tegenstelling tot wat eerder gebruikelijk was, de consumptiefunctie een negatief intercept heeft. De verklaring hiervoor is eenvoudig: voorheen werd C uitgetekend in functie van Y D, en nu in functie van Y. Het intercept van de consumptiefunctie is dan niet langer C 0, maar C 0 -ct. En dit kan negatief zijn. Inderdaad, aan de basis van de consumptiefunctie in figuur 4.4. ligt de vergelijking:

11 Het eenvoudigste keynesiaans model 143 C = Y [algemeen: C = C 0 ct + cy] 3 Optelling van de verschillende vraagcomponenten laat toe, bij ieder niveau van de productie, het eruit resulterende niveau van de totale vraag (TV) af te leiden. Algebraïsch geldt: TV = Y [algemeen: TV = C 0 ct+i 0 br+g+(c+a)y] Het intercept van de TV-lijn op de verticale as duidt de autonome bestedingen aan, d.i. de omvang van de gewenste bestedingen indien het inkomen nul is. Formeel is dit intercept gelijk aan C 0 ct+i 0 br+g. De tweede component van de totale vraag zijn de geïnduceerde bestedingen. Dit zijn de bestedingen die worden uitgelokt door het inkomen. Formeel gaat het om (c+a)y. Grafisch komt evenwicht op de goederen-en-dienstenmarkt tot stand bij het productie- en inkomensniveau waar de TV-lijn de Y-lijn snijdt. Enkel bij dat inkomensniveau is aan de algemene evenwichtsvoorwaarde voldaan. In figuur 4.4. is dit het geval bij een inkomen van 100 (miljard). Bij andere productieen inkomensniveaus zal een onevenwicht bestaan. Dit onevenwicht zal evenwel slechts tijdelijk zijn. Er zullen aanpassingsmechanismen op gang komen die de economie tot een productieniveau van 100 zullen voeren. Ga bijvoorbeeld uit van een gerealiseerde productie van 60. In dit geval ligt de TV-lijn boven de Y-lijn. Er is een vraagoverschot: de gewenste bestedingen bedragen immers 70 (punt a). De bedrijven zullen met voorraad uitputting geconfronteerd worden ( V<0), wat hen ertoe zal aanzetten meer te produceren. De aanpassing van de productie aan de vraag impliceert dat in de volgende periode 70 zal geproduceerd worden. Grafisch zal de economie evolueren naar punt b. De verhoging van de productie en het inkomen zal evenwel bijkomende bestedingen uitlokken. Zowel de consumptie als de gewenste investeringen zullen stijgen, waardoor de totale vraag 77.5 zal bedragen en opnieuw de productie zal overtreffen (punt c). De voorraden zullen opnieuw dalen en de bedrijven zullen hun productie verder opdrijven (tot 77.5, punt d). Ook het inkomen zal verder stijgen, wat opnieuw de bestedingen en in een volgende ronde de productie zal aanmoedigen. Er ontstaat bijgevolg een inherente tendens tot productie-uitbreiding. Deze zal doorgaan tot een productie- en inkomensniveau van 100 bereikt is (punt e). Dan komt de economie tot evenwicht. De totale vraag die ontstaat uit een productie- en inkomensniveau van 100 is immers ook 100. Indien de gerealiseerde productie in de uitgangssituatie hoger dan 100 zou zijn (bijv. 120), zou een inherente tendens van productiedaling op gang komen. Bij een productie en inkomen van 120 is de vraag immers te klein om het 3 Om deze vergelijking te bekomen volstaat het de oorspronkelijke consumptiefunctie C=8+0.65Y D = (Y-20) verder uit te werken.

12 ontstaat uit een productie- en inkomensniveau van 100 is immers ook 100. Indien de gerealiseerde productie in de uitgangssituatie hoger dan 100 zou zijn (bijv. 120), zou een inherente tendens van productiedaling op gang komen. Bij een productie en inkomen van 120 is de vraag immers te klein om het totale productieniveau op te nemen (TV<Y), wat tot ongewenste voorraadaangroei leidt. De bedrijven zullen dan minder gaan produceren. Ook 144 in dit geval zal de economie geleidelijk naar een productieniveau Analyse van de vraagzijde van 100 evolueren (punt e). Figuur 4.4. Vorming van van het het macro-economisch evenwicht evenwicht in een in gesloten een gesloten economie economie (algemene (algemene evenwichtsvoorwaarde). totale productieniveau op te nemen (TV < Y), wat tot ongewenste voorraadaangroei leidt. De bedrijven zullen dan minder gaan produceren. Ook in dit geval zal de economie geleidelijk naar een productieniveau van 100 evolueren (punt e). Page Naast 139de grafische analyse van figuur 4.4. kan ook voor een algebraïsche benadering geopteerd worden om het evenwichtsniveau van de productie en het inkomen te berekenen. Dit is ongetwijfeld de meest directe manier. Deze algebraïsche benadering vereist dat de gereduceerde- of herleide-vormvergelijking voor het inkomen berekend wordt. Uit hoofdstuk 3 herinneren we ons dat de herleide vorm van het model de oplossing van het model weergeeft, waarbij de endogene variabelen uitgedrukt zijn in functie van de exogene variabelen alleen. De herleide vorm laat toe de waarde van de endogene variabelen te bepalen voor gegeven waarden van de exogene variabelen nadat alle in het model beschreven processen uitgewerkt zijn, en het model dus tot rust

13 Het eenvoudigste keynesiaans model 145 (evenwicht) is gekomen. Concreet betekent dit: nadat alle aanpassingsmechanismen die bij de bespreking van figuur 4.4. werden beschreven, uitgewerkt zijn. Een eenvoudige oplossingsmethode om de herleide-vormvergelijking voor het evenwichtsniveau van de productie en het inkomen te bekomen is de substitutiemethode, die ook eerder reeds werd toegelicht. Het volstaat daartoe in de evenwichtsvoorwaarde voor Y alle endogene variabelen te vervangen door hun structurele vergelijking en verder uit te werken. Vermits: Y = C + I p + G (10 ) C = C 0 + c(y T) (3 ) I p = I 0 + ay br (9) en vermits C en I p de enige andere endogene variabelen in de vergelijking voor Y zijn, kan de gereduceerde-vormvergelijking voor Y bepaald worden door (3 ) en (9) in (10 ) te substitueren. We bekomen dan: Y = C 0 + c(y T) + I 0 + ay br + G Y cy ay = C 0 ct + I 0 br + G C0 ct + I0 br + G Y = 1 c a (11) Vergelijking (11) is de gereduceerde-vormvergelijking voor het gerealiseerde productie- en inkomensniveau. In het rechterlid komen inderdaad alleen exogene variabelen voor. Invulling van hun waarde geeft meteen het evenwichtsinkomen * * Y = = = De alternatieve evenwichtsvoorwaarde: geplande investeringen en nationale besparingen De algemene evenwichtsvoorwaarde leert ons dat de goederen-en-dienstenmarkt in een economie in evenwicht is indien: Y = C + I p + G (10 ) 4 Bemerk dat we niet toevallig een kleine waarde voor a (0.1) hebben gekozen. Opdat een positief evenwichtsinkomen resulteert, is in een gesloten economie immers vereist dat a < 1-c. De vraag of dit realistisch is, doet niet echt ter zake. Ook de veronderstelling van een gesloten economie is immers niet realistisch. In hoofdstuk 7 zal blijken dat a in een open economie met proportionele belastingen veel hogere waarden kan aannemen.

14 146 Analyse van de vraagzijde Uitgaande van vergelijking (23) in hoofdstuk 2, en rekening houdend met de veronderstellingen die in paragraaf 3.3. werden gemaakt, geldt tevens dat het gerealiseerd inkomen steeds gelijk is aan de som van de consumptie van de gezinnen, de private besparingen en de netto-belastingen: Y = C + S + T Uit deze vergelijkingen kan eenvoudig de alternatieve evenwichtsvoorwaarde worden afgeleid. De economie zal in evenwicht zijn indien: C + I p + G = C + S + T I p = S + (T G) (12) Het linkerlid van deze alternatieve evenwichtsvoorwaarde geeft de geplande investeringen weer. Het rechterlid zijn de nationale besparingen: de som van de private besparingen S en de publieke besparingen T G. We omschreven deze laatste reeds eerder als het lopend begrotingssaldo, of het verschil tussen wat de overheid aan lopende ontvangsten int en wat ze lopend uitgeeft. Figuur 4.5. stelt de bepaling van het evenwichtsniveau van de productie en het inkomen volgens deze alternatieve evenwichtsvoorwaarde grafisch voor. Wat de nationale besparingen betreft, geldt in het gehanteerde voorbeeld: S = C 0 + sy D = (Y 20) = Y S + T G = Y = Y De geplande investeringen werden eerder bepaald als I p =I 0 +ay br=8+0.1y. Zowel de nationale besparingen als de geplande investeringen stijgen als het output- en inkomensniveau van de economie toeneemt. Bemerk evenwel dat de helling van de (S+T G)-lijn groter is dan deze van de I p -lijn: s=1 c>a (zie in dit verband ook voetnoot 4). In overeenstemming met onze resultaten in paragraaf komt evenwicht in figuur 4.5. tot stand bij een productie- en inkomensniveau van 100. Indien het inkomen lager is dan 100, overtreffen de geplande investeringen de nationale besparingen. Er doet zich dan een voorraadafname voor, waaruit een tendens tot productie-uitbreiding zal ontstaan. Indien het inkomen hoger is dan 100, stellen we het omgekeerde vast 5. 5 Om de samenhang met voorraadwijzigingen te begrijpen, verwijzen we in eerste instantie naar vergelijking (27 ) in hoofdstuk 2. Als we daarvan vertrekken, en opnieuw rekening houden met de vereenvoudigingen die we maakten in paragraaf 3.3., en zoals in dit hoofdstuk ook een gesloten economie veronderstellen (X=Z=0), dan zien we dat de nationale besparingen altijd samenvallen met de ex-post gerealiseerde investeringen (S+T G=I). Waar S+T G<I p, geldt dus meteen ook I<I p en V<0.

15 Het eenvoudigste keynesiaans model 147 Het evenwichtsniveau van de productie en het inkomen kan uitgaande van de alternatieve evenwichtsvoorwaarde ook algebraïsch worden bepaald. Het volstaat daartoe vast te stellen dat de gereduceerde-vormvergelijking voor het evenwichtsinkomen (11) ook kan worden afgeleid aan de hand van vergelijking (12). (Doe zelf de oefening). Figuur 4.5. Vorming van het macro-economisch evenwicht in een gesloten economie (alternatieve evenwichtsvoorwaarde). Tot slot van deze paragraaf beklemtonen we dat evenwicht op de goederen-en-dienstenmarkt niet vereist dat ook de overheidsbegroting in evenwicht is. Vergelijking (12) vereist niet dat G=T. In het voorbeeld bedraagt het lopende overheidssaldo 2. Evenwicht in een gesloten economie vereist wel dat indien de overheid een lopend tekort oploopt (G>T), dit gecompenseerd wordt door een even groot privaat spaaroverschot (S>I p ), en omgekeerd Het multiplicatormechanisme Aan de hand van de gereduceerde-vormvergelijking (11) voor het evenwichtsniveau van de productie en het inkomen kan zeer gemakkelijk het effect van wijzigingen in één van de exogene variabelen worden nagegaan. Dit brengt ons bij het zogenaamd multiplicatoreffect. Paragraaf beschrijft dit effect, terwijl paragraaf het verklaart. Paragraaf gaat tot slot in op het theoretisch en empirisch belang van de multiplicatorwerking.

16 148 Analyse van de vraagzijde Beschrijving van het multiplicatoreffect Als uitgangspunt werd in voorgaande paragrafen aangenomen dat: C = Y D I p = Y 50R G = 22 T = 20 R = 0.04 Het evenwichtsinkomen dat uit deze situatie resulteerde, bedroeg 100 miljard. Eenvoudige berekening toont verder aan dat indien: a. G stijgt tot 32, de productie en het inkomen ceteris paribus zullen stijgen tot * * Y = = = We kunnen dus besluiten dat Y/ G = 40/10 = 4. b. T stijgt tot 40, de productie en het inkomen ceteris paribus zullen dalen tot 48. Bijgevolg resulteert dat Y/ T = 52/20 = 2.6. c. I 0 daalt tot 6 of C 0 daalt tot 4, de productie en het inkomen ceteris paribus zullen dalen tot 84. In dit geval volgt dat Y/ I 0 = Y/ C 0 = ( 16)/( 4) = 4. Voor het effect van rentewijzigingen op de productie en het inkomen verwijzen we naar paragraaf 4.5. Het verrassende resultaat uit deze berekeningen is telkens dat wijzigingen in G, T, I 0 of C 0 leiden tot meervoudige wijzigingen in het gecreëerd productieen inkomensniveau. Deze vaststelling staat in de economische literatuur bekend als het multiplicatoreffect. Hiermee bedoelen economen dat een reële verandering in één van de componenten van de autonome bestedingen leidt tot een meervoudige, multiplicatieve verandering in het reëel evenwichtsinkomen. De multiplicator duidt aan met hoeveel euro het reëel inkomen zal wijzigen indien één van de componenten van de autonome bestedingen met 1 euro toeneemt. In ons voorbeeld bedragen de multiplicatoren van de overheidsconsumptie ( Y/ G) en van de autonome investeringen ( Y/ I 0 ) beide 4. Ook de multiplicator van de autonome consumptie ( Y/ C 0 ) bedraagt 4. De multiplicator van de belastingen ( Y/ T) bedraagt 2.6. In algemene termen kunnen multiplicatoren worden bepaald via partiële afleiding van de gereduceerde vorm voor het evenwichtsinkomen naar de

17 Het eenvoudigste keynesiaans model 149 betreffende component van de autonome bestedingen. Vermits: C0 ct + I0 br + G Y = 1 c a (11) volgt: (in ons voorbeeld:) Y Y 1 1 = = = 4 G G 1 c a 0.25 Y Y 1 1 = = = 4 I I 1 c a Y Y 1 1 = = = 4 C C 1 c a Y Y c 0.65 = = = 2.6 T T 1 c a 0.25 Figuur 4.6. illustreert het multiplicatoreffect grafisch. We veronderstellen een toename van G. In het bovenste luik van deze figuur leidt G tot een opwaartse verschuiving van de TV-lijn met de volle toename van G. Een toename van G leidt immers tot een even sterke toename van de autonome bestedingen (d.i. het intercept van de TV-lijn op de verticale as). De helling van de TV-lijn blijft ongewijzigd. In het onderste luik van figuur 4.6. dalen de nationale besparingen en schuift de (S+T G)-lijn neerwaarts, eveneens met de volle toename van G. Men merkt dat de toename van Y merkelijk groter is dan de toename van G, die aan de basis ligt Verklaring van het multiplicatoreffect De verklaring van het multiplicatoreffect kwam eerder in dit hoofdstuk reeds aan bod bij de bespreking van figuur 4.4. Uitgaande van evenwicht brengt een toename in één van de componenten van de autonome bestedingen, bijvoorbeeld de autonome investeringen (I 0 ), de economie in een situatie waarbij de totale vraag groter wordt dan de productie (cf. punt a in figuur 4.4.). Zoals uiteengezet bij de bespreking van deze figuur, zullen de producenten in een eerste ronde op deze vraagtoename reageren door hun productie navenant uit te breiden ( Y= I 0 ). In het concrete voorbeeld waarbij I 0 >0 zal de productie toenemen in de kapitaalgoederensector. De toename van de productie in deze sector en de eruit voortvloeiende toename van de gevormde inkomens zullen bijkomende bestedingen uitlokken. Deze bijkomende bestedingen zullen deels een vraag naar kapitaalgoederen en deels een vraag naar consumptie goederen

18 150 Analyse van de vraagzijde Figuur 4.6. Wijzigingen in de overheidsconsumptie en het multiplicatormechanisme. I 0 -br

19 Het eenvoudigste keynesiaans model 151 betreffen. Ze bedragen respectievelijk een fractie a en een fractie c van de productie- en inkomenstoename, d.w.z. a I 0 en c I 0. Door de nieuwe uitbreiding van de totale vraag met (c+a) I 0 zal deze opnieuw de productie overtreffen, wat de bedrijven er opnieuw zal toe aanzetten meer te gaan produceren. Dit brengt ons bij een tweede productie-uitbreiding, namelijk Y=(c+a) I 0. Ze wordt deels gerealiseerd in de consumptiegoederensector en deels in de kapitaalgoederensector. Ook de in de economie gecreëerde reële inkomens zullen met dit bedrag toenemen. Deze tweede productie- en inkomenstoename ligt meteen aan de basis van een nieuwe aangroei van de bestedingen voor kapitaalgoederen en voor consumptiegoederen. De omvang daarvan bedraagt respectievelijk a(c+a) I 0 en c(c+a) I 0. In een volgende ronde zal dit leiden tot een nieuwe productiestijging, ditmaal ten belope van Y=(c+a)(c+a) I 0. Ook de inkomens en de bestedingen zullen daardoor weer stijgen. Er komt bijgevolg een oneindige reeks van productie-, inkomens- en bestedingstoenames op gang, die zich doorheen de ganse economie doorzet. In iedere ronde zal de additionele productie wel kleiner worden. Algebraïsch kan de totale productietoename in de opeenvolgende ronden bepaald worden als: Y = I 0 + (c+a) I 0 + (c+a)(c+a) I 0 + (c+a)(c+a)(c+a) I Y = [1 + (c+a) + (c+a) 2 + (c+a) ] I 0 We bemerken hierin een meetkundige reeks met een oneindige looptijd en c+a als reden. Aangezien c+a<1, kan deze reeks eenvoudig worden herschreven als: 1 Y= I0 1 c a Y 1 = I 1 c a 0 Dit is precies de vergelijking voor de multiplicator van de autonome investeringen die ook in vorige paragraaf werd bekomen. De andere multiplicatoren kunnen volledig analoog worden afgeleid Belang van het multiplicatoreffect Het multiplicatoreffect heeft in de macro-economie en de macro-economische discussie een groot theoretisch en empirisch belang. Theoretisch neemt het een zeer belangrijke plaats in in de keynesiaanse visie op de macro-economie en het macro-economisch beleid. Zo bepaalt het, ten eerste, de schokgevoeligheid van de economie. De economische activiteit en de werkgelegenheid zullen immers des te gevoeliger zijn voor exogene schokken in bijvoorbeeld het

20 152 Analyse van de vraagzijde vertrouwen van de investeerders ( I 0 ) naarmate de investeringsmultiplicator groter is. Des te groter de multiplicator, des te groter mogelijke afwijkingen tussen het feitelijk reëel product (Y) en het potentieel reëel product (Y*). Des te groter dus ook de behoefte aan een stabilisatiebeleid. Ten tweede bepaalt de multiplicator de effectiviteit van dit stabilisatiebeleid. Des te groter de multiplicator van de overheidsbestedingen of de belastingen, des te sterker hun impact om de economie te sturen. Wat het empirisch belang van de multiplicator betreft, dient men zich te hoeden voor te snelle conclusies. We herhalen dat bovenstaande multiplicatoren werden afgeleid op basis van een aantal sterke veronderstellingen. Deze zijn dat de economie gesloten is, dat de belastingen onafhankelijk zijn van het inkomen en dat de rente en het prijspeil exogeen/constant zijn. Later wordt op al deze veronderstellingen teruggekomen Afleiding van de IS-curve voor een gesloten economie met forfaitaire belastingen In deze paragraaf leiden we op basis van ons model voor de goederen-endienstenmarkt de zogenaamde IS-curve voor een gesloten economie met forfaitaire belastingen af. Het effect van rentewijzigingen op de productie en het inkomen, dat we in vorige paragraaf doelbewust niet hebben besproken, staat hierbij centraal. Volledig analoog zullen in hoofdstuk 6 de IS-curve voor een gesloten economie met proportionele belastingen en in hoofdstuk 7 de IScurve voor een open economie afgeleid worden Definiëring en afleiding van de IS-curve De IS-curve duidt voor ieder niveau van de reële langetermijnrente de hoogte van de reële gewenste bestedingen voor goederen en diensten aan. Bijgevolg toont de IS-curve voor ieder niveau van de rente meteen ook het productie- en inkomensniveau waarbij de goederen-en-dienstenmarkt in evenwicht is. Intuïtief kan men gemakkelijk begrijpen dat de IS-relatie een negatieve relatie is. Wanneer de reële rentevoet hoog is, zal de vraag naar investeringsgoederen laag zijn. De totale gewenste bestedingen zullen daardoor laag uitvallen, waardoor evenwicht op de goederen-en-dienstenmarkt zal tot stand komen bij een laag productie- en inkomensniveau. Als de rentevoet daalt, zal dit de geplande investeringen opkrikken. Bij om het even welk inkomensniveau zal de totale vraag in de economie daardoor hoger liggen dan vroeger het geval was, wat de productie zal stimuleren. Evenwicht op de goederenen-dienstenmarkt zal dan tot stand komen bij een hoger outputniveau.

21 Het eenvoudigste keynesiaans model 153 Deze negatieve relatie kan zowel grafisch als algebraïsch worden afgeleid. De algebraïsche afleiding gebeurde eerder in dit hoofdstuk, ook al hebben we dat toen niet met zoveel woorden gezegd. Het niveau van de economische activiteit waarbij de goederen-en-dienstenmarkt in evenwicht is, wordt namelijk weergegeven door vergelijking (11). Herschreven zoals in (11 ) komt de negatieve evenwichtsrelatie tussen de reële rente en de economische activiteit duidelijk tot uiting. Vergelijking (11 ) is de IS-relatie voor een gesloten economie met forfaitaire belastingen. Y C ct + I + G b R 1 c a 1 c a 0 0 = (11 ) Eerder hebben we gesteld dat deze vergelijking op twee manieren kan worden afgeleid: een eerste uitgaande van de algemene evenwichtsvoorwaarde Y=TV, een tweede uitgaande van de alternatieve evenwichtsvoorwaarde I p =S+T G. Het is deze laatste evenwichtsvoorwaarde die de naam IS-curve verklaart. Voor ieder punt op de IS-curve geldt immers gelijkheid van geplande investeringen en nationale besparingen, van Investment en National Savings. Figuur 4.7. leidt de IS-curve grafisch af. We gaan uit van de algemene evenwichtsvoorwaarde. Aan de basis van de IS-curve ligt de negatieve relatie tussen de rentevoet (R) en de gewenste investeringen (I p ). Deze negatieve relatie wordt in paneel a hernomen. Het oorspronkelijk evenwicht wordt gekenmerkt door het renteniveau R 1, de totale-vraaglijn TV 1 en het productieen inkomensevenwicht Y 1. Bij dit productie- en inkomensniveau snijdt de TV 1 -lijn immers de 45 -lijn. De combinatie van R 1 en het bijhorend evenwichtsniveau van de productie Y 1 wordt in paneel c uitgetekend. Deze combinatie geeft aanleiding tot een eerste punt van de IS-curve. Gegeven het renteniveau R 1 en het productieniveau Y 1 kan ook de hoogte van de totale gewenste investeringen bepaald worden. Deze bedragen aanvankelijk I p1 (paneel a). Stel nu dat de rentevoet om welke reden dan ook daalt tot R 2. We gaan in dit hoofdstuk niet in op mogelijke verklaringen voor deze daling. De rentevoet wordt pas endogeen in hoofdstuk 8. Als gevolg van deze rentedaling dalen de kosten van kapitaaluitbreiding, waardoor investeren aantrekkelijker wordt. De toename van de gewenste investeringen doet de bestedingen stijgen, zodat in paneel b de totale-vraaglijn evenwijdig naar boven verschuift. Het intercept van de TV-lijn zal toenemen, terwijl de helling onveranderd blijft. Bij om het even welk inkomensniveau bedragen de gewenste bestedingen (TV) voortaan meer dan oorspronkelijk het geval was. De bestedingstoename zal de producenten in eerste instantie met voorraadvermindering confronteren. In tweede instantie zullen ze hun productie opdrijven zodat evenwicht op de goederen-en-dienstenmarkt tot stand komt bij het productie-

22 Ordernr Page Analyse van de vraagzijde 154 Analyse van de vraagzijde Figuur Figuur Afleiding Afleiding van de de IS-curve IS-curve op op basis basis van van de de algemene algemene evenwichtsvoor- evenwichtsvoorwaarde.

23 Ordernr Het eenvoudigste keynesiaans model 155 Het eenvoudigste Keynesiaans model 129 en inkomensniveau Y 2. De evenwichtscombinatie (R 2, Y 2 ) vormt meteen een het tweede productiepunt van en de inkomensniveau IS-curve in paneel Y 2 c.. De Bemerk evenwichtscombinatie dat de investeringen (R uiteindelijk sterker 2,Y 2 ) vormt meteen gestegen een tweede zijn punt dan van men de ceteris IS-curve paribus in paneel bij rentedaling c. Bemerk zou dat verwachten (d.i. een de investeringen uiteindelijk toename sterker tot I p1 ). gestegen De toename zijn van dan de men economische ceteris paribus activiteit bij rentedaling zorgt immers zou voor verwachten een verdere (d.i. aanmoediging een toenamevan tot de I p1 ). investeringen. De toenamegrafisch van de economische in paneel (a) activiteit de investeringscurve zorgt immers voor naar een rechts verdere verschoven. aanmoediging Uiteindelijk van de investeringen. bedragen de gewenste Grafischinvesteringen paneel (a) I p2. de investeringscurve naar rechts verschoven. Uiteindelijk bedragen de gewenste investeringen I p2. Zijn alle punten die op de IS-curve liggen punten van evenwicht op de goederen-en-dienstenmarkt, alle punten opdan de IS-curve zijn alle liggen punten punten die links vanen evenwicht rechts ervan op deliggen goe- Zijn deren-en-dienstenmarkt, punten van onevenwicht. dan Zo kan zijngemakkelijk alle punten worden die links aangetoond en rechts dat ervan punten liggen, rechts punten van de van IS-curve onevenwicht. zich kenmerken Zo kan door gemakkelijk een aanbodoverschot worden aangetoond op de goederen-en-dienstenmarkt rechts van IS-curve (Y>TV), zichterwijl kenmerken punten door links eenvan aanbodoverschot de IS-curve een op dat punten de vraagoverschot goederen-en-dienstenmarkt (Y<TV) vertonen. (Y>TV), Figuur terwijl 4.8. illustreert punten links deze van situaties de IS-cur- van onevenwicht, een vraagoverschot alsook het (Y<TV) aanpassingsmechanisme vertonen. Figuurdat 4.8. in deze illustreert situaties deze op situaties wordt van gebracht. onevenwicht, Punt b alsook in figuur het 4.8. aanpassingsmechanisme ligt links van de IS-curve. dat Het in deze productie- situa- gang ties en inkomensniveau op gang wordt gebracht. bedraagt er Punt Y 1, bde inrentevoet figuur 4.8. R 2. ligt Dit links is duidelijk van de een IS-curve. situatie van productie- onevenwicht. en inkomensniveau Immers, opdat bedraagt bij het inkomensniveau er Y 1, de rentevoet Y 1 de R 2. goede- Dit is Het duidelijk ren-en-dienstenmarkt een situatiein van evenwicht onevenwicht. zou zijn, Immers, dient de opdat rentevoet bij het R 1 te inkomensniveau (punt d). Y 1 De de rentevoet goederen-en-dienstenmarkt R 2 is laag voor evenwicht in evenwicht bij zou Y 1. Bijgevolg zijn, dient zullen de rente- de bedragen voet gewenste R 1 teinvesteringen bedragen (punt te hoog d). De zijn rentevoet zal ook R 2 de istotale te laag vraag, voorwaarvan evenwicht de bij investeringen Y 1. Bijgevolg een zullen belangrijke de gewenste component investeringen vormen, te hoog zijn. en Zoals zal ook onder- totale tussen vraag, reeds voldoende waarvan degekend investeringen is, zullen eende belangrijke producenten component op dit vraagoverschot hoog reageren zijn. Zoals door ondertussen hun productie reeds uit te voldoende breiden (tot gekend Y 2 ). Grafisch is, zullen evolueert de produ- de vormen, te centen economie op horizontaal dit vraagoverschot naar rechts reageren (punt door c), zoals hun aangeduid productie uit door te breiden pijl. Ver- 2 ). Grafisch zelf waarom evolueert punt a dedoor economie een aanbodoverschot horizontaal naar wordt rechts gekenmerkt. (punt c), zoals Welk (tot Yklaar aangeduid aanpassingsmechanisme door de pijl. Verklaar komt op gang? zelf waarom punt a door een aanbodoverschot wordt gekenmerkt. Welk aanpassingsmechanisme komt op gang? Figuur 4.8. De De IS-curve en en onevenwicht op op de goederen-en-dienstenmarkt.

24 156 Analyse van de vraagzijde Helling en verschuiving van de IS-curve Uit voorgaande paragraaf werd duidelijk dat rentedaling de activiteit op de goederen- en dienstenmarkt stimuleert, terwijl rentestijging ze afremt. De mate waarin de economische activiteit zich aanpast, wordt weerspiegeld door de helling van de IS-curve. Twee elementen zijn hierbij bepalend, namelijk de rentegevoeligheid van de investeringen, b, en de investeringsmultiplicator, 1/(1-c-a), die in paragraaf 4.4. werd afgeleid. Immers uit (11 ) kan worden berekend dat ceteris paribus: Y 1 = b < 0 R 1 c a (13) De parameter b duidt aan in welke mate de investeringen reageren op rentewijziging, de investeringsmultiplicator duidt aan in welke mate de output reageert op investeringswijziging. Des te kleiner b en des te kleiner de multiplicator, des te zwakker de toename (afname) van Y voor een gegeven rentedaling (stijging), en dus, des te steiler de IS-curve. Merk op dat als b = 0, de IS-curve verticaal zal liggen. In dat geval gaat van een rentedaling immers geen stimulans op de investeringen uit, en dus ook niet op de gewenste bestedingen en de reële productie. Alle evenwichtscombinaties van Y en R in vergelijking (11 ) gelden voor gegeven waarden van de autonome bestedingscomponenten C 0, I 0, G en T. Wijzigingen in deze autonome bestedingscomponenten leiden tot andere evenwichtscombinaties, en dus tot verschuiving van de IS-curve. Stel bijvoorbeeld dat de overheid haar aankopen van goederen en diensten bij de bedrijven uitbreidt, zodat G stijgt van G 1 naar G 2. Figuur 4.9. stelt de gevolgen van deze toename van G voor. Ter illustratie van hun onderlinge samenhang schetsen we deze gevolgen zowel voor het Y-TV-schema (bovenste luik) als voor de IS-curve (onderste luik). In onze bespreking beperken we ons wel tot het onderste luik. De uitgangssituatie wordt voorgesteld door het evenwichtspunt d. Dit bevindt zich op de oorspronkelijke IS 1 -curve. Na de toename van G is punt d geen evenwichtspunt meer. In de veronderstelling dat de uitbreiding van de overheidsuitgaven geen invloed heeft op de andere autonome bestedingscomponenten (C 0, I 0, T) 6, wordt d voortaan gekenmerkt door een vraagoverschot. Bij het renteniveau R 1 zal het productieniveau Y 1 immers niet langer volstaan om de gewenste bestedingen te voldoen. De realisatie van evenwicht op de goederen-en-dienstenmarkt vereist na de stijging van G een productieniveau Y 3 (punt e). Voortaan liggen alle evenwichtscombinaties van 6 In latere hoofdstukken zullen we deze veronderstelling sterk nuanceren. Zo zijn er bijvoorbeeld redenen om aan te nemen dat C 0 zou kunnen dalen indien G stijgt (zie hoofdstuk 6: Ricardiaanse equivalentie).

HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN 1 HOOFDSTUK 21: OEFENINGEN 1 In een gesloten economie zonder overheid, en waar de ondernemingen niet afschrijven noch winst reserveren, geldt : BNP = Y = consumptie + investeringen, BNP = Y = consumptie

Nadere informatie

HOOFDSTUK 21: DE VRAAGZIJDE DE REELE SFEER

HOOFDSTUK 21: DE VRAAGZIJDE DE REELE SFEER 1 HOOFDSTUK 21: DE VRGZIJDE DE REELE SFEER Uitgangspunt: J. M. Keynes Bestaan van werkloosheid en niet benutte productiecapaciteit productie kan stijgen zonder dat de prijzen van de productiefactoren stijgen

Nadere informatie

Inleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en het nationaal inkomen bestaat.

Inleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en het nationaal inkomen bestaat. Bestedingsevenwicht - 1 van 15 MACRO-ECONOMISCH BESTEDINGSEVENWICHT Welke factoren bepalen de grootte van het nationaal inkomen? Inleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot:

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot: Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. dr. Jan Bouckaert Prof. dr. André Van Poeck 12-15 december 2014 1. Stel dat het bruto nationaal inkomen 200 miljard euro bedraagt. Hoeveel bedraagt

Nadere informatie

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Vraag 1 Bin. Munt/Buit. munt Hoeveelheid buitenlandse munt Beschouw bovenstaande grafiek met op de Y-as de hoeveelheid binnenlandse

Nadere informatie

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen

Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Hoofdstuk 1 + 2 Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Bedoeld om de werkelijkheid te verklaren Bedoeld om voorspellingen

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) 1. De grafiek hieronder geeft de participatiegraad voor Nederland, de V.S. en de 12 kernlanden

Nadere informatie

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod

6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod 6 Geaggregeerde vraag en geaggregeerd aanbod Opgave 1 a Noem vier factoren die bij een gegeven prijsniveau tot een verandering van de Effectieve Vraag kunnen leiden. b Met welke (macro-economische) instrumenten

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Hoofdstuk 5: De Consument

Hoofdstuk 5: De Consument Economie, een Inleiding Hoofdstuk 5: De Consument 1 De Consument Gedrag verklaren Van consumenten (gezinnen) Op goederenmarkt Algemeen kader: Maximaliseren van doelstellingsfunctie Onder beperkingen 2

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie. Prof. Dr. Jan Bouckaert december 2015

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie. Prof. Dr. Jan Bouckaert december 2015 Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert 11-14 december 2015 1. Wat wordt niet meegerekend in het netto nationaal inkomen (nni) van België? A. Lonen van Belgische grensarbeiders

Nadere informatie

Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets

Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Voortgangstoets December 2008 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus een lijst

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Keynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn, klassieke modellen op de lange termijn.

Keynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn, klassieke modellen op de lange termijn. Samenvatting door E. 2316 woorden 27 april 2013 9 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie Hoofdstuk 8: Een model van een economie 8.1 Verschillende modellen Macro-economische modellen kunnen

Nadere informatie

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud: Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets Economie Inhoud: Wat? blz. h1 & h2 samengevat 2 h3 samengevat 3 h4 samengevat 4 wat moet weten 5 Begrippen 6 & 7 Links 7 Test je

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) VERSIE DEEL : Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 8 punten). Veronderstel een economie waar drie goederen worden geproduceerd. Alles wat in een jaar

Nadere informatie

: Macro-economie voor Bedrijfseconomie

: Macro-economie voor Bedrijfseconomie TENTAMEN inclusief antwoorden Vaknaam : Macro-economie voor Bedrijfseconomie Vakcode : 330091 Datum tentamen : donderdag 16 mei 2013 Duur tentamen : 3 uur Docent : Dr. B.J.A.M. van Groezen ANR : 649627

Nadere informatie

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag.

Uitleg theorie AS-AD model. MEV Wat betekent AS-AD. Aggregated demand: de macro-economische vraag. Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is daarmee een macro-economisch model. Het model maakt sterk gebruik van het marktmodel uit

Nadere informatie

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten

Hoofdstuk 7: Productie en Kosten Economie, een Inleiding Hoofdstuk 7: Productie en Kosten 1 Productie en Kosten Constructie van kostenfunctie Resultaat van optimale keuze van productiefactoren gegeven prijzen gegeven te produceren output

Nadere informatie

Economie (TEW) - Formule blad

Economie (TEW) - Formule blad Economie Formuleblad Hoofdstuk 1. Marginaal product van arbeid = de toename in de productie van een goed bij inzet van één extra eenheid arbeid. MPL = X/ L of MPL = dx/dl Hoofdstuk 2. Prijselasticiteit

Nadere informatie

Multiplicatoren: handleiding

Multiplicatoren: handleiding Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Multiplicatoren: handleiding De multiplicatoren van het finaal gebruik behelzen een klassieke toepassing van het traditionele inputoutputmodel

Nadere informatie

Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod

Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod Economie, een Inleiding Hoofdstuk 3: Vraag en Aanbod 1 Vraag en Aanbod - Inhoudstafel 1. De vraag als uitdrukking van bereidheid tot betalen 2. Het aanbod als uitdrukking van marginale kosten 3. Prijsvorming

Nadere informatie

Auteursrechtelijk beschermd materiaal. De investeringen zijn dus gelijk aan het private sparen en het publieke sparen

Auteursrechtelijk beschermd materiaal. De investeringen zijn dus gelijk aan het private sparen en het publieke sparen OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 21 Open Vragen OEFENING 1 a) I. een gesloten economie zonder overheid AA = AV AA = Y = Yb = C + S AV = C + I C+I=C+S en bijgevolg S = I II. een gesloten economie met overheid

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) VERSIE 1 DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) 1. Zijn de volgende stellingen waar of niet waar? I. Voorraadinvesteringen kunnen negatief

Nadere informatie

HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN 1 HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN 1. Antwoord met juist of fout op elk van de onderstaande beweringen. Geef telkens een korte a) Indien een Amerikaans toerist op de Grote Markt van Brussel een Deens bier drinkt,

Nadere informatie

Proefexamen Macro-economie: verbetering

Proefexamen Macro-economie: verbetering Proefexamen Macro-economie: verbetering Deel 1: Drie open vragen op telkens 6 punten. 1. H9 a) Leid wiskundig de Philipscurve af uit de prijszettingsrelatie op de arbeidsmarkt. Verklaar de gebruikte symbolen.

Nadere informatie

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur Economische wetenschappen 1 en recht Examen VWO Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur 19 99 Dit examen bestaat uit 34 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven

Nadere informatie

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden? 1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de

Nadere informatie

Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen 1

Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen 1 Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Tentamen 1 Januari 2009 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus lijsten met

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2000 2001 27 400 Nota over de toestand van s Rijks Financiën Nr. 42 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) VERSIE 1 DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 9 (9 vragen van 2 punten = 18 punten) 1. Veronderstel een economie waar drie goederen worden geproduceerd. Alles wat in een

Nadere informatie

UIT theorie ASAD

UIT theorie ASAD Uitleg theorie AS-AD model. Het AS-AD model is een theoretisch model over de werking van de economie. Het model is een samenvoeging van de theorie van Keynes met de oude klassieke modellen. In verschijningsvorm

Nadere informatie

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap 1 Rekenen met procenten, basispunten en procentpunten... 1 2 Werken met indexcijfers... 3 3 Grafieken maken en lezen... 5 4a Tweedegraads functie: de parabool...

Nadere informatie

Modellen. Hoofdstuk 3

Modellen. Hoofdstuk 3 Modellen Hoofdstuk 3 Keynes in model Vereenvoudigde weergave van de economische werkelijkheid met geaggregeerde grootheden. Economische modellen worden gebruikt voor voorspellingen en daarop wordt overheidsbeleid

Nadere informatie

Macro-economie examenvragen

Macro-economie examenvragen Macro-economie examenvragen Deel II 1. Indien de reële productie en het arbeidsaandeel constant blijven, dan kan het aantal tewerkgestelde personen van het ene jaar op het andere slechts toenemen indien.

Nadere informatie

Auteursrechtelijk beschermd materiaal. OEFENING 1 a) In hoofdstuk 19 gaat het over figuur 19.3. In hoofdstuk 20 stelt figuur 20.6. het evenwicht voor.

Auteursrechtelijk beschermd materiaal. OEFENING 1 a) In hoofdstuk 19 gaat het over figuur 19.3. In hoofdstuk 20 stelt figuur 20.6. het evenwicht voor. OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 20 Open Vragen OEFENING 1 a) In hoofdstuk 19 gaat het over figuur 19.3. In hoofdstuk 20 stelt figuur 20.6. het evenwicht voor. b) In hoofdstuk 19 is deze coördinerende

Nadere informatie

INLEIDING: Het BBP als welvaartsindicator van een land

INLEIDING: Het BBP als welvaartsindicator van een land INLEIDING: Het BBP als welvaartsindicator van een land A. Inleidende begrippen 1. Het begrip BBP Het BBP is de som van alle bruto toegevoegde waarden geproduceerd door alle ondernemingen in 1 land in een

Nadere informatie

Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 1

Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 1 Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Macro-economie voor AEO (225P05) Proeftentamen 1 November 2008 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus lijsten

Nadere informatie

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Vraag 1 (H1-14) Een schoenmaker heeft een paar schoenen gerepareerd en de klant betaalt voor deze reparatie 16 euro. De schoenmaker

Nadere informatie

NAM-multiplicatoren: handleiding

NAM-multiplicatoren: handleiding Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten NAM-multiplicatoren: handleiding De multiplicatoren die hier voorgesteld worden, zijn afgeleid van een model gebaseerd op een National Accounting

Nadere informatie

Extra opgaven hoofdstuk 12

Extra opgaven hoofdstuk 12 Extra opgaven hoofdstuk 12 Opgave 1 In dit hoofdstuk wordt gewerkt met een strakke definitie van het begrip marktvorm, waarna verschillende marktvormen zijn ingedeeld aan de hand van twee criteria. a.

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 q v = 200 1,25 + 450 = 200 q a

Nadere informatie

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen

Nadere informatie

Korte inhoud. Deel 2 Macro-economische analyse van de vraagzijde 127

Korte inhoud. Deel 2 Macro-economische analyse van de vraagzijde 127 Korte inhoud Deel 1 Algemene inleiding 1 Hoofdstuk 1 Macro-economie en macro-economische vraagstukken 3 Hoofdstuk 2 Macro-economische ex-post relaties: productie, inkomen en bestedingen 67 Hoofdstuk 3

Nadere informatie

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2. 1 / 6 I. Vraag en aanbod 1 2 fig. 1a 1 2 fig. 1b 4 4 e fig. 1c f _hoog _evenwicht _laag Q 1 Q 2 Qv Figuur 1 laat een collectieve vraaglijn zien. Een punt op de lijn geeft een bepaalde combinatie van de

Nadere informatie

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD pdf18 MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD De macro-vraaglijn of geaggregeerde vraaglijn geeft het verband weer tussen het algemeen prijspeil en de gevraagde hoeveelheid binnenlands product. De macro-vraaglijn

Nadere informatie

Vijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5

Vijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5 ijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5 Opgave 1 Gegevens: q a = 0,6p ; q a : aanbod tarwe van boeren in de EU q v = -0,1p + 40; q v : vraag naar tarwe binnen de EU (q: hoeveelheid

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

Academiejaar de Kandidatuur EW, TEW en TBK. Macro-economie I. Korte samenvatting van de theorie Oefeningen: Opgaven & Oplossingen

Academiejaar de Kandidatuur EW, TEW en TBK. Macro-economie I. Korte samenvatting van de theorie Oefeningen: Opgaven & Oplossingen Academiejaar 2004 2005 2 de Kandidatuur EW, TEW en TBK Macro-economie I Korte samenvatting van de theorie Oefeningen: Opgaven & Oplossingen 18 oktober 2004 Inhoudsopgave I Korte samenvatting van de theorie

Nadere informatie

Oefeningen Producentengedrag

Oefeningen Producentengedrag Oefeningen Producentengedrag Oefening 1: Bij een productie van 10.000 eenheden bedragen de totale kosten van een bedrijf 90.000 EUR. Bij een productie van 12.500 bedragen de totale kosten 96.000 EUR. De

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten CPB Notitie Datum : 7 april 2004 Aan : Projectdirectie Administratieve Lasten Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten 1 Inleiding Het kabinet heeft in het regeerakkoord het

Nadere informatie

Module 4. aanvulling theorie pag. 2. opgaven uit werkboek.. pag. 12 *** oefenopgaven. pag. 13 ***

Module 4. aanvulling theorie pag. 2. opgaven uit werkboek.. pag. 12 *** oefenopgaven. pag. 13 *** Module 4 aanvulling theorie pag. 2 opgaven uit werkboek.. pag. 2 *** oefenopgaven. pag. 3 *** Aanvulling theorie European economies Vroom, sputter, sputter, bang Nov 2th 2004 Is the European recovery over

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II 4 Antwoordmodel Opgave voorbeeld van een juiste berekening: 84.760.000 4 = 2.080 uur 63.000 2 voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat uitzendkrachten in deeltijd werken. 3 voorbeelden

Nadere informatie

HOOFDSTUK 2: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 2: OEFENINGEN HOOFDSTUK 2: OEFENINGEN. Bij welke marktvorm is de individuele vraag tevens de marktvraag en is het individuele aanbod tevens het marktaanbod? a) Bij een bilateraal monoolie. b) Bij een monoolie. c) Bij

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

SCHATTING BBO OPBRENGSTEN

SCHATTING BBO OPBRENGSTEN SCHATTING BBO OPBRENGSTEN 1. Opbrengsten BBO aan overheidsinkomsten Voordat wordt ingegaan op de opbrengsten die de BBO aan Lands kas zal bijdragen, wordt stilgestaan bij het gegeven dat het BBO-stelsel

Nadere informatie

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0125) Proeftussentoets

Propedeusecursus Macro-economie (6011P0125) Proeftussentoets Faculteit Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam Propedeusecursus Macro-economie (6011P0125) Proeftussentoets Lente 2013 1. Zorg dat er niets op je tafel ligt behalve deze vragenbundel (plus

Nadere informatie

Oefeningen vraag en aanbod

Oefeningen vraag en aanbod Oefeningen vraag en aanbod Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen (telkens ceteris paribus). a. De productiviteit van een groot aantal

Nadere informatie

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. AANVULLENDE SPECIFIEKE TIPS ECONOMIE VWO 2007 1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. : Leg uit dat loonmatiging in een open economie kan leiden tot

Nadere informatie

Economie Samenvatting H11

Economie Samenvatting H11 Paragraaf 1 Inkomens- en productiebegrippen Economie Samenvatting H11 Toegevoegde waarde = de waarde die tijdens het productieproces met behulp van productiefactoren aan gebruikte grond- en hulpstoffen

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 Voordat de export wegviel was er evenwicht op de

Nadere informatie

Hoofdstuk 15 Economische relaties

Hoofdstuk 15 Economische relaties Hoofdstuk 15 Economische relaties Open vragen 15.1 Gegeven is de onderstaande economische kringloop: Verder is nog gegeven dat de afschrijvingen van bedrijven gelijk zijn aan 200. De overheid schrijft

Nadere informatie

Errata Economie: oefeningen

Errata Economie: oefeningen 1 Errata Economie: oefeningen! Deze correcties gelden alleen voor de eerste druk van 2010! p. 11 Hoofdstuk 1 Open Vraag 1 e) We zetten nu voor het jaar 1990 het BBP van de randzone om in dollars. We delen

Nadere informatie

Kritische bedenkingen over de vooruitzichten van de budgettaire kosten van de vergrijzing Gert Peersman Frederick Van Gysegem

Kritische bedenkingen over de vooruitzichten van de budgettaire kosten van de vergrijzing Gert Peersman Frederick Van Gysegem Kritische bedenkingen over de vooruitzichten van de budgettaire kosten van de vergrijzing Gert Peersman Frederick Van Gysegem Universiteit Gent Analyse Bedenkingen over de vooruitzichten van de budgettaire

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2009 - I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2009 - I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een voorbeeld van een juiste verklaring

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie II

Eindexamen vwo economie II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat de particuliere

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 14

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 14 OPLOSSINGEN OEFENINGEN Hoofdstuk 14 Open vragen OEFENING 1 1) Op de markten van individuele goederen en diensten (inbegrepen de diensten van arbeid en kapitaal) wordt de vraag naar individuele goederen

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Rek in het arbeidsaanbod 1 maximumscore 2 Doordat het aanbod van

Nadere informatie

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten)

DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) DEEL 1: Antwoordformulier voor de meerkeuzevragen, vragen 1 tot en met 6 (6 vragen van 3 punten = 18 punten) 1. Hieronder zie je de bevolking in landen met een BBP per hoofd van de bevolking tussen x1

Nadere informatie

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl Keuzeonderwerp Keynesiaans model Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt Vraag op de goederenmarkt Alleen gezinnen en bedrijven kopen op de goederenmarkt. C = 0,6 Y Aa = 4 mln mensen

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Als je moet kiezen welk plaatje je op je cijferlijst zou willen hebben,

Nadere informatie

Bruto binnenlands product

Bruto binnenlands product Bruto binnenlands product Binnenlands = nationaal Productie bedrijven Individuele goederen Omzet Inkoop van grond- en hulpstoffen - Bruto toegevoegde waarde Afschrijvingen- Netto toegevoegde waarde = Beloningen

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model

Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model Hoofdstuk 2: Het Taylor-Romer model 1. Opbouw van de AV-lijn A. Relatie tussen reële bbp en rente Fragment: Belgische glansprestatie (Tijd, 31/12/2004) Bestedingen De consumptie van de gezinnen groeide

Nadere informatie

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 5

auteursrechtelijk beschermd materiaal OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 5 OPLOSSINGEN OEFENINGEN HOOFDSTUK 5 Open Vragen OEFENING 1 a) We zien dat de budgetcurve de horizontale as snijdt bij q1 = 100. Dit wil zeggen dat indien de consument zijn hele budget besteedt aan goed

Nadere informatie

2. Simulatie van de impact van een "centen i.p.v. procenten"-systeem

2. Simulatie van de impact van een centen i.p.v. procenten-systeem Bijlage/Annexe 15 DEPARTEMENT STUDIËN Impact van een indexering in centen i.p.v. procenten 1. Inleiding Op regelmatige tijdstippen wordt vanuit verschillende bronnen gesuggereerd om het huidige indexeringssysteem

Nadere informatie

1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

Emissielekken in België

Emissielekken in België Milieu-economische analyses voor België, de Gewesten en Europa 13 september 2012 Emissielekken in België Guy Vandille Federaal Planbureau Wat is een emissielek? Emissielek = verschil tussen : emissies

Nadere informatie

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid Juli 2013 De evolutie van de werkende beroepsbevolking te Brussel van demografische invloeden tot structurele veranderingen van de tewerkstelling Het afgelopen

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk

Nadere informatie

HET COBB-DOUGLAS MODEL ALS MODEL VOOR DE NUTSFUNCTIE IN DE ARBEIDSTHEORIE. 1. Inleiding

HET COBB-DOUGLAS MODEL ALS MODEL VOOR DE NUTSFUNCTIE IN DE ARBEIDSTHEORIE. 1. Inleiding HET COBB-DOUGLAS MODEL ALS MODEL VOOR DE NUTSFUNCTIE IN DE ARBEIDSTHEORIE IGNACE VAN DE WOESTYNE. Inleiding In zowel de theorie van het consumentengedrag als in de arbeidstheorie, beiden gesitueerd in

Nadere informatie

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk Hoofdstuk 1 1.6 C Markten 1.7 a. De prijzen zijn gestegen. Bij een gelijk volume (= afzet) leidt dit tot een omzetgroei. b. Indexcijfer volume (afzet): 105, indexcijfer prijs: 97,1. 97,1 105 = 101,96.

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

ALGEMENE ECONOMIE /03

ALGEMENE ECONOMIE /03 HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden bij het produceren: NOKIA: natuur, ondernemen, kapitaal,

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER 2016 15.30-17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie vrijdag 16 december 2016 B / 12 2016 NGO-ENS B / 12 Opgave

Nadere informatie

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012 Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012 Inleiding Lorette Ford De economische ontwikkeling van een land kan door middel van drie belangrijke economische indicatoren

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) havo 5

Domein D: markt (module 3) havo 5 Domein D: markt (module 3) havo 5 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte

Nadere informatie

Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden

Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden Nieuwe gewaarborgde rentevoeten voor de pensioenplannen die afgesloten worden door een onderneming Vragen & Antwoorden Employee Benefits Institute 1. Welke zijn de nieuwe rentevoeten die AXA Belgium waarborgt

Nadere informatie

Kwalitatieve gevolgen voor de werkgelegenheid op korte termijn van de tegenbegrotingen

Kwalitatieve gevolgen voor de werkgelegenheid op korte termijn van de tegenbegrotingen CPB Notitie Datum : 28 september 2009 Aan : Tweede Kamer Kwalitatieve gevolgen voor de werkgelegenheid op korte termijn van de tegenbegrotingen 1 Inleiding Tijdens de afgelopen Algemene Politieke Beschouwingen

Nadere informatie

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn: Competitieve markten van 6 COMPETITIEVE MARKTEN Marktvormen Welke verschilpunten stel je vast als je het aantal aanbieders en het aantal vragers vergelijkt op volgende markten? a/ Wisselmarkt b/ Markt

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Facts & Figures. over de lokale besturen n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018

Facts & Figures. over de lokale besturen n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018 Facts & Figures over de lokale besturen n.a.v. de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2018 Facts & figures De lokale overheden zijn een zeer belangrijke speler in ons land. De bevoegdheden die ze

Nadere informatie