De Uitvoeringsregeling afvalstoffenheffing SVHW is derhalve voor het belastingjaar 2013 onverbindend.

Transcriptie

1 Memo nummer datum 2 mei 2013 aan J. Bakker J. Heiden J. Gelderblom gemeente Woudrichem gemeente Woudrichem gemeente Woudrichem van mr. D.J. Vecht Oranjewoud Vastgoed, Economie & Legal project Gemeente Woudrichem, juridische toets afvalstoffenheffing projectnummer betreft Fiscaal-juridische toets voorlopige aanslagen afvalstoffenheffing Samenvatting In deze memo worden twee vragen van de gemeente Woudrichem behandeld: Vraag 1 De wethouder heeft aan de raad toegezegd door een extern deskundige juridisch de interpretatie van artikel 9 van de Verordening Reinigingsheffingen 2013 te laten toetsen oftewel te laten toetsen of er binnen de wet- en regelgeving is gehandeld. Graag ontvangen we uw beoordeling en uitleg of er binnen de wettelijke kaders is gehandeld. Antwoord Op grond van artikel 9 van de Verordening Reinigingsheffingen 2013 kon het college op basis van de daar gegeven bevoegdheid handelen en is door het college derhalve binnen de geldende wet- en regelgeving besloten de Uitvoeringsregeling reinigingsheffingen SVHW vast te stellen. Echter, voor het jaar 2013 kunnen op grond van deze Uitvoeringsregeling, geen voorlopige aanslagen reinigingsheffingen 2013 worden opgelegd, omdat: - de Verordening in ieder geval de terminologie "ledigingen" niet als belastbaar feit kent; - de Verordening aangeeft dat de belasting ter zake van aanbiedingen c.q. inworpen, pas ná einde van het belastingtijdvak 2013 verschuldigd is; - de Uitvoeringsregeling is vastgesteld, ruim nadat er al aanslagen gemeentelijke belastingen 2013 waren opgelegd; - de bekendmaking van de Uitvoeringsregeling niet juist is geschied; - de in de Uitvoeringsregeling opgenomen terugwerkende kracht voor het jaar 2013 niet is te rechtvaardigen, omdat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. De Uitvoeringsregeling afvalstoffenheffing SVHW is derhalve voor het belastingjaar 2013 onverbindend. Vraag 2 Kan de raad de bevoegdheid van het college opheffen door bijvoorbeeld het schrappen van artikel 9 uit de Verordening? Antwoord Ja, de raad is op grond van de Gemeentewet exclusief bevoegd de verordening aan te passen en kan derhalve ook besluiten artikel 9 laten vervallen. Dit heeft overigens voor het jaar 2013 geen gevolgen meer, doch kan bij de Verordening voor 2014 een rol gaan spelen. blad 1 van 8

2 Inleiding De gemeente Woudrichem is per 1 januari 2013 toegetreden tot de gemeenschappelijke regeling "Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling" (SVHW) te Klaaswaal. Met dagtekening 31 maart 2013 heeft SVHW aan de belastingplichtigen van de gemeente Woudrichem een voorlopige aanslag afvalstoffenheffing voor de ledigingen in het belastingjaar 2013 opgelegd. Vraagstelling In het kader daarvan, zijn thans de volgende vragen gesteld. Vraag 1 De wethouder heeft aan de raad toegezegd door een extern deskundige juridisch de interpretatie van artikel 9 van de Verordening Reinigingsheffingen 2013 te laten toetsen oftewel te laten toetsen of er binnen de wet- en regelgeving is gehandeld. Graag ontvangen we uw beoordeling en uitleg of er binnen de wettelijke kaders is gehandeld. Vraag 2 Kan de raad de bevoegdheid van het college opheffen door bijvoorbeeld het schrappen van artikel 9 uit de Verordening? Geraadpleegde documenten Bij de behandeling van de gestelde vragen zijn onder andere de volgende documenten en bescheiden betrokken: Verordening reinigingsheffingen 2013 inclusief Tarieventabel van de gemeente Woudrichem, vastgesteld door de gemeenteraad op 18 december 2012, bekendgemaakt in Altena Nieuws 28 december 2012; Uitvoeringsregeling afvalstoffenheffing SVHW, vastgesteld door het college op 12 maart 2013, bekendgemaakt op 21 maart 2013 in Altena Nieuws; Beantwoording d.d. 11 april 2013 van de schriftelijke vragen d.d. 4 april 2013 op grond van art. 39 Reglement van Orde (RvO); Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar SVHW d.d. 18 december 2012; bekendgemaakt op 28 december 2012 in Altena Nieuws; Aanwijzingsbesluit invorderingsambtenaar SVHW d.d. 18 december 2012; bekendgemaakt op 28 december 2012 in Altena Nieuws; Folder Gemeentelijke Belastingen 2013, Gemeente Woudrichem; Gemeentewet, Algemene wet inzake rijksbelastingen, Algemene wet bestuursrecht, Compendium gemeentelijke belastingen, jurisprudentie etc.; Terugwerkende kracht van belastingwetgeving: Gewikt en gewogen, proefschrift van M.R.T. Pauwels, UvT (2009) Toetsing van belastingverordeningen en gemeentelijke autonomie, proefschrift J.A. Monsma, EUR (1999). Chronologie Omschrijving datum vaststelling datum bekendmaking datum inwerkingtreding ingang heffing dagtekening aanslagen Verordening reinigingsheffingen inclusief Tarieventabel Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar SVHW Aanwijzingsbesluit invorderingsambtenaar SVHW Uitvoeringsregeling afvalstoffenheffing SVHW Aanslagen gemeentelijke belastingen Voorlopige aanslagen afvalstoffenheffing blad 2 van 8

3 Algemeen Op grond van artikel 2 van de Verordening reinigingsheffingen 2013 (hierna: de Verordening), wordt onder de naam afvalstoffenheffing een directe belasting geheven (artikel 3) van degene die gebruik maakt van een perceel waarvan een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt. Als maatstaf van heffing wordt in artikel 4 van de verordening vermeld: 1. De belasting als bedoeld in artikel 3, lid 1 wordt geheven naar de volgende grondslagen die naast elkaar verschuldigd zijn, te weten: a. Een vast bedrag per perceel, en b. Een vast bedrag per soort container, per aanbieding, en c. Een vast bedrag per omwisseling, en d. Een vast bedrag per inworp in een ondergrondse verzamelcontainer, en e. Bedragen voor het op verzoek inzamelen van grove huishoudelijke afvalstoffen. f. Bedragen voor het op verzoek inzamelen van grof tuinafval. Een en ander naar de tarieven zoals opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel. Als belastingtijdvak geldt het kalenderjaar (artikel 5). In artikel 7 wordt onder andere het ontstaan van de belastingschuld geregeld: 1. De belasting verschuldigd naar de grondslag als bedoeld in artikel 4, lid 1, onderdeel a is verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak, of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 2. De belasting verschuldigd naar de grondslagen als bedoeld in artikel 4, lid 1, onderdelen b en d en artikel 4, lid 2 onderdeel b is verschuldigd na het einde van elk belastingtijdvak. In artikel 9 van de verordening is bepaald, dat Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de afvalstoffenheffing en de reinigingsrechten. Gezien het voorgaande kan het college op grond van dit artikel 9 van de Verordening Reinigingsheffingen 2013 op basis van de daar gegeven bevoegdheid handelen en is door het college derhalve binnen de geldende wet- en regelgeving besloten de Uitvoeringsregeling reinigingsheffingen SVHW vast te stellen, waarin met betrekking tot voorlopige aanslagen het volgende wordt vermeld: In artikel 3, lid 1 van deze regeling wordt aangegeven, dat deze in werking treedt met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking en dat deze regeling wordt toegepast vanaf het moment dat de Verordening reinigingsheffingen 2013 in werking treedt. De Uitvoeringsregeling is op 21 maart 2013 in het Altena Nieuws als volgt letterlijk bekend gemaakt (integrale tekst): Op 12 maart 2013 zijn door het college van burgemeester en wethouders de volgende uitvoeringsregelingen vastgesteld: - Uitvoeringsregeling afvalstoffenheffing - Uitvoeringsregeling toeristenbelasting en watertoeristenbelasting. Daarnaast heeft het college van burgemeester en wethouders de Regeling kwijtschelding belastingen van 8 december 2011 ingetrokken. blad 3 van 8

4 De regeling is derhalve op 22 maart 2013 in werking getreden met een terugwerkende kracht naar 29 december 2012, zijnde de dag na de bekendmaking van de Verordening reinigingsheffingen Niet is uit te sluiten, dat het kohier van de voorlopige aanslagen 2013, welke aanslagen zijn gedagtekend op 31 maart 2013, reeds was vastgesteld vóórdat de Uitvoeringsregeling in werking was getreden. Behandeling vraag 1 Vraag 1 luidt samengevat als volgt: Is met de interpretatie van artikel 9 van de Verordening Reinigingsheffingen 2013 binnen de geldende wet- en regelgeving is gehandeld? In het kader van de beantwoording van deze vraag is het volgende van belang. Op grond van de verordening wordt vastgesteld, dat voor zowel de aanbieding (artikel 4, lid 1 onder b van de verordening) als voor de inworp (artikel 4, lid 1 onder d van de verordening) de belastingschuld voor het jaar 2013 ontstaat ná het einde van het belastingtijdvak. Weliswaar ontstaat en groeit de materiële belastingschuld in de loop van het jaar aan, maar deze is pas na het einde van het belastingtijdvak compleet en verschuldigd. Het belastingtijdvak is in casu het kalenderjaar 2013, zodat de belastingschuld formeel pas in het jaar 2014 ontstaat. Tevens wordt opgemerkt, dat de terminologie "ledigingen" niet in de Verordening of bijbehorende Tarieventabel voorkomt. Door het opleggen van voorlopige aanslagen op basis van de artikelen 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), is het in principe mogelijk, om conform het "pay as you go"-beginsel al in de loop van het belastingtijdvak (het kalenderjaar 2013) over te gaan tot per "voorschot" innen van de in 2014 definitief verschuldigde bedragen. Artikel 13, lid 1 van de AWR luidt als volgt: Ingeval de grootte van de belastingschuld eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, kan de inspecteur volgens bij ministeriële regeling te stellen regels aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag opleggen tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag, met toepassing van de in artikel 15 voorgeschreven verrekening van de voorlopige aanslagen en de in de belastingwet aangewezen voorheffingen, vermoedelijk zal worden vastgesteld. Een voorlopige aanslag tot een positief bedrag wordt niet vastgesteld voor de aanvang van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven. Als deze bepaling "vertaald" wordt voor toepassing op de gemeentelijke belastingen, is de strekking, dat de heffingsambtenaar volgens een door het college van burgemeester en wethouders te treffen regeling voorlopige aanslagen kan opleggen. Het college dient die bevoegdheid volgens de wet (lees: de verordening) toegekend te hebben gekregen. Als men derhalve voorlopige aanslagen wil opleggen, dient dit dus of in de desbetreffende verordening te worden geregeld of in een uitvoeringsregeling te worden vastgesteld. Opgemerkt wordt, dat de onderhavige Verordening zelf niet de mogelijkheid kent tot het opleggen van voorlopige aanslagen. De mogelijkheid en bevoegdheid van het college tot het vaststellen van nadere regels, door middel van een uitvoeringsregeling, blijkt uit artikel 9 van de verordening. Op grond daarvan konden burgemeester en wethouders derhalve de onderhavige Uitvoeringsregeling vaststellen en is binnen de geldende wet- en regelgeving gehandeld. Problematisch is echter in dit geval, dat de desbetreffende Uitvoeringsregeling pas op 12 maart 2013 is vastgesteld, op 21 maart is gepubliceerd, terugwerkende kracht heeft tot 29 december 2012, de aanslagen gemeentelijke belastingen zijn gedagtekend op 28 februari 2013 en de voorlopige aanslagen op 31 maart blad 4 van 8

5 Met betrekking tot de bekendmaking van de Uitvoeringsregeling, wordt het volgende opgemerkt. In artikel 139 van de Gemeentewet (zie de bijlage) wordt de bekendmaking geregeld van algemeen verbindende voorschriften zoals (belasting)verordeningen, regelingen, beleid etc.. Tevens wordt in dat artikel een verband gelegd tussen de bekendmaking van een algemeen verbindend voorschrift en de verbindende kracht daarvan en dan met name de rechtskracht van dat algemeen verbindende voorschrift. Uit het eerste lid van dit artikel volgt, dat het voorschrift slechts verbindt, wanneer het is bekendgemaakt, met andere woorden: zonder bekendmaking geen verbinding, dus geen rechtskracht. Gevolg hiervan is, dat als een algemeen verbindend voorschrift niet of niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, de rechter in voorkomende gevallen de onverbindendheid (onverbindendverklaring van bijvoorbeeld de verordening) uitspreken. Uit het tweede lid van artikel 139 volgt dat bekendmaking geschiedt of door plaatsing in het op een algemeen toegankelijke wijze uit te geven gemeenteblad of, als er een gemeenteblad ontbreekt, door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op de gemeentesecretarie of op een andere door het college te bepalen plaats én door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. Het publiceren van de bekendmaking van het algemeen verbindend voorschrift moet dus van de gemeente uitgaan, hetgeen tevens uit de tekst blijkt. De publicatie dient de integrale tekst van de bekendmaking te bevatten, dan wel is uitdrukkelijk vereist dat de bekendmaking of mededeling inhoudt het feit, dat het algemeen verbindend voorschrift ter inzage gelegd is en / of waar deze, eventueel tegen betaling, verkrijgbaar is. Voor de inzage zelve, wordt ingevolge het vierde lid geen kosten in rekening gebracht. Uit het derde lid van dit artikel volgt, dat het hiervoor vermelde gemeenteblad ook elektronisch kan worden uitgegeven. Na de uitgifte dient het gemeenteblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar te blijven. Indien elektronische uitgifte geheel of gedeeltelijk onmogelijk is, voorziet het gemeentebestuur in een vervangende uitgave. Ook bij deze elektronische wijze van bekendmaken ligt de verantwoordelijkheid van de uitgave bij het gemeentebestuur. Nu uit de integrale tekst van de bekendmaking, zoals deze hierboven is weergegeven, niet blijkt, dat de Uitvoeringsregeling conform de door de wet gestelde termijn kosteloos ter inzage ligt dan wel dat deze (tegen betaling) te verkrijgen is, voldoet deze bekendmaking niet aan het bepaalde van artikel 139 van de Gemeentewet, is de Uitvoeringsregeling derhalve niet op de juiste wijze bekendgemaakt en kan daarom daardoor niet worden toegepast voor het belastingjaar Tussenconclusie: door de wijze van bekendmaking mist de Uitvoeringsregeling afvalstoffenheffing SVHW voor het jaar 2013 toepassing. De Uitvoeringsregeling voorziet tevens in een ruime termijn van terugwerkende kracht: vastgesteld op 12 maart 2103, bekendgemaakt op 21 maart 2013, terugwerkend naar 29 december Uit de jurisprudentie met betrekking tot formeel terugwerkende kracht volgt dat als uitgangspunt geldt dat er mede op grond van het legaliteitsbeginsel en rechtszekerheidsbeginsel geen terugwerkende kracht behoort te worden verleend aan belastingverordeningen en dergelijke. Van deze hoofdregel kan slechts worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Uit jurisprudentie blijkt, dat er aanvankelijk niet aan de toetsing of bijzondere omstandigheden aanwezig zijn werd toegekomen, wanneer de terugwerkende kracht in zodanige mate voorzienbaar was dat niet van een inbreuk op de rechtszekerheid gesproken kan worden. Van bijzondere omstandigheden is, anders dan de vraag of het opleggen van voorlopige aanslagen technisch mogelijk was, in dit geval niet gebleken. Bijzondere omstandigheden zouden bijvoorbeeld aanwezig kunnen zijn, als de politieke discussie omtrent een voorschrift of belastingverordening begin januari van een kalenderjaar zou zijn afgerond met de vaststelling van de blad 5 van 8

6 besluiten, nog ruim voordat de aanslagen voor dat kalenderjaar in februari worden vastgesteld en verzonden. Er is dan sprake van een beperkte terugwerkende kracht, zodat die onder omstandigheden toelaatbaar is. Concreet is derhalve in casu de vraag, of men derhalve objectief had kunnen voorzien, dat er met terugwerkende kracht voorlopige aanslagen afvalstoffenheffing 2013 zouden kunnen worden opgelegd in een situatie waarbij volgens de verordening, de heffing pas in 2014 zou worden verschuldigd. Aangezien de aanslagen gemeentelijke belastingen 2013 zijn gedagtekend op 28 februari 2013 en de Uitvoeringsregeling pas is vastgesteld op 12 maart 2013 en in werking getreden is op 22 maart 2013, derhalve een ruime termijn nádat de aanslagen 2013 formeel zijn vastgesteld en verzonden, was het na 28 februari 2013 formeel redelijkerwijs niet meer voorzienbaar, dat er voorlopige aanslagen voor datzelfde belastingjaar zouden kunnen worden opgelegd. Het feit dat er in de "Folder gemeentelijke belastingen 2013" gesproken wordt over een voorlopige aanslag voor de ledigingen is prematuur (de uitvoeringsregeling was op dat moment nog niet eens vastgesteld) en onjuist (de term ledigingen komt in de desbetreffende Verordening in het geheel niet voor). Tussenconclusie: gezien het voorgaande, zij er fiscaal-juridisch geen omstandigheden aanwezig, die de ruime terugwerkende kracht van de Uitvoeringsregeling rechtvaardigen. Beantwoording vraag 1 Is met de interpretatie van artikel 9 van de Verordening Reinigingsheffingen 2013 binnen de geldende wet- en regelgeving is gehandeld? Met de interpretatie van artikel 9 van de Verordening Reinigingsheffingen 2013 is door het college binnen toegekende bevoegdheid en de geldende wet- en regelgeving gehandeld en besloten, echter voor het jaar 2013 kunnen op grond van de vastgestelde Uitvoeringsregeling afvalstoffenheffing SVHW, geen voorlopige aanslagen reinigingsheffingen 2013 worden opgelegd, om de volgende redenen: - de Verordening kent de terminologie "ledigingen" niet als belastbaar feit; - de Verordening geeft aan dat de belasting ter zake van aanbiedingen c.q. inworpen, pas ná einde van het belastingtijdvak 2013 verschuldigd is; - de Uitvoeringsregeling, is vastgesteld, ruim nadat er al aanslagen gemeentelijke belastingen 2013 waren opgelegd; - de bekendmaking van de Uitvoeringsregeling is niet juist geschied; - de in de Uitvoeringsregeling opgenomen terugwerkende kracht is voor het jaar 2013 niet te rechtvaardigen; van bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Voor het belastingjaar 2013 is de onderhavige Uitvoeringsregeling derhalve onverbindend. Behandeling en beantwoording vraag 2 Kan de raad de bevoegdheid van het college opheffen door bijvoorbeeld het schrappen van artikel 9 uit de Verordening? Het antwoord is ja; conform artikel 216 van de Gemeentewet besluit de gemeenteraad tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening, die volgens artikel 217 van de Gemeentewet vermeldt, in de daartoe leidende gevallen, de belastingplichtige, het voorwerp van de belasting, het belastbare feit, de heffingsmaatstaf, het tarief, het tijdstip van ingang van de heffing, het tijdstip van beëindiging van de heffing en hetgeen overigens voor de heffing en de invordering van belang is. Indien de gemeenteraad de Verordening op de reinigingsheffingen in die zin wijzigt, dat artikel 9 vervalt, heeft het college geen bevoegdheid meer om nadere regels te stellen en kunnen er derhalve geen uitvoeringsregelingen en dergelijke worden vastgesteld door het college. blad 6 van 8

7 Dit is overigens een academische discussie: voor het jaar 2013 kunnen er, gezien het bovenstaande, formeel geen voorlopige aanslagen afvalstoffenheffing 2013 worden opgelegd; voor het jaar 2014 wel op grond van de thans Uitvoeringsregeling, onder de voorwaarde dat deze nog op de juiste wijze wordt bekendgemaakt. Wil de gemeenteraad formeel daadwerkelijk overgaan tot het niet toekennen van de bevoegdheid van het stellen van nadere regels aan het college én tevens geen voorlopige aanslagen mogelijk maken, dan dient het college formeel de regeling in te trekken en de raad de verordening voor het belastingjaar 2014, zonder het huidige artikel 9, vast te stellen en aldus te besluiten. Bezwaar en beroep Tegen voorlopige aanslagen staat op grond van artikel 26 AWR bezwaar en beroep open. Dit houdt in casu in, dat bezwaarschriften tegen voorlopige aanslagen afvalstoffenheffing 2013, welke binnen zes weken na de dagtekening van de aanslagen (31 maart 2013) zijn ontvangen, derhalve voor 14 mei 2013, dan wel voor de laatste dag van de bezwaartermijn ter post zijn bezorgd èn niet later dan een week na afloop van de termijn zijn ontvangen, derhalve voor 21 mei 2013, regulier in behandeling kunnen worden genomen. Uit artikel 6:5 van de Awb volgen de limitatieve eisen waaraan een bezwaarschrift moet voldoen: het bezwaarschrift moet zijn ondertekend en dient naam en adres van de bezwaarmaker te bevatten, er moet worden aangegeven waartegen bezwaar wordt gemaakt, waarom er bezwaar wordt gemaakt en het bezwaarschrift moet gedateerd zijn. Indien de bezwaren ontvankelijk zijn, kunnen deze worden behandeld, waarbij bezwaarschriften die zich niet richten tegen het opleggen van de voorlopige aanslagen sec, op normale wijze kunnen worden afgewikkeld. Voorbeelden daarvan zijn bezwaarmakers die vinden dat de voorlopige aanslagen te hoog zijn omdat ze in het jaar 2013 minder ledigingen verwachten, bezwaarmakers die aangeven in 2013 verhuisd te zijn of te gaan verhuizen, etc. Bij bezwaren die zich richten tegen het opleggen van voorlopige aanslagen, kunnen twee wegen worden behandeld: 1. Het bezwaar ongegrond verklaren, omdat de voorlopige aanslag gebaseerd is op de Verordening en de Uitvoeringsregeling. Risico hierbij is, dat als de bezwaarmaker in beroep gaat bij de rechtbank, de rechter mogelijk het beroep gegrond verklaart, de voorlopige aanslag vernietigt en de Uitvoeringsregeling, waarop deze voorlopige aanslag is gebaseerd, onverbindend verklaart. De onverbindendverklaring geldt overigens alleen voor het specifieke geval dat bij de rechter voorligt en niet voor andere gevallen, derhalve ook niet voor belastingplichtigen die geen bezwaar hebben gemaakt (formele rechtskracht van beschikkingen); 2. Het bezwaar gegrond verklaren en de voorlopige aanslag vernietigen. Voordeel hierbij is, dat bezwaarmaker niet in beroep kan gaan en dat er geen rechterlijk oordeel kan volgen omtrent de onverbindendheid van de Uitvoeringsregeling. blad 7 van 8

8 Bijlage Tekst artikel 139 Gemeentewet 1. Besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden, verbinden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. 2. De bekendmaking geschiedt: a. door plaatsing in het op een algemeen toegankelijke wijze uit te geven gemeenteblad; b. bij gebreke van een gemeenteblad, door terinzagelegging voor de tijd van twaalf weken op het gemeentehuis of op een andere door het college te bepalen plaats en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad. 3. Het gemeenteblad kan elektronisch worden uitgegeven. Na de uitgifte blijft het gemeenteblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar. Indien elektronische uitgifte geheel of gedeeltelijk onmogelijk is, voorziet het gemeentebestuur in een vervangende uitgave. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent het bepaalde in de eerste en tweede volzin nadere regels gesteld. 4. Voor het inzien van een overeenkomstig het tweede lid bekendgemaakt besluit worden geen kosten in rekening gebracht. 5. Bij de bekendmaking van een besluit dat aan goedkeuring is onderworpen, wordt de dagtekening vermeld van het besluit waarbij die goedkeuring is verleend of wordt de mededeling gedaan van de omstandigheid dat ingevolge artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een besluit tot goedkeuring wordt geacht te zijn genomen. blad 8 van 8