Omgevingsvergunning met beperkte milieutoets

Transcriptie

1 Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning met beperkte milieutoets Martens Milieu in Meijel Besluit d.d. 8 september 2011 Verzonden:

2 1. OMGEVINGSVERGUNNING BESLUIT Onderwerp Gedeputeerde Staten hebben op 22 juli 2011 een aanvraag om een omgevingsvergunning ontvangen van BEMA BV. Het betreft een aanvraag voor een omgevingsvergunning met een beperkte milieutoets (OBM) overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), juncto artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht (Bor). De aanvraag gaat over de inrichting Martens Milieu, gelegen aan de Simonshoek 4 in Meijel. De aanvraag is geregistreerd onder nummer De OBM heeft betrekking op: het opslaan, verdichten, herverpakken, verkleinen en ontwateren van afvalstoffen voor zover daarmee uitvoering wordt gegeven aan titel 10.4 van de Wet milieubeheer en voor zover deze activiteiten zijn gericht op de verwijdering van afvalstoffen (o.a. gemeentelijke milieustraat); het opslaan van ten hoogste ton van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde banden van voertuigen; het opslaan van ten hoogste ton van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde metaal, voor zover geen sprake is van gevaarlijke afvalstoffen; het opbulken van grond die afkomstig is van buiten de inrichting van de klasse wonen en de klasse industrie, baggerspecie van klasse A of B en grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 39 van het Besluit bodemkwaliteit, met een capaciteit voor de opslag van grond en baggerspecie van ten minste 25 m 3 en ten hoogste m 3 ; het opslaan en opbulken van ten hoogste ton kunststofafval, ingezameld bij of afgegeven door een andere persoon dan degene die de inrichting drijft, voor zover er geen sprake is van kunststof dat binnen de inrichting geschikt wordt gemaakt voor hergebruik en voor zover er geen sprake is van activiteiten waarmee uitvoering wordt gegeven aan titel 10.4 van de Wet milieubeheer. Tevens zijn ingevolge afdeling 1.2, artikel 1.10 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim), ook wel Activiteitenbesluit genoemd, de volgende activiteiten gemeld: lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; opslaan en overslaan van goederen; in werking hebben van een stookinstallatie; activiteiten met luchtemissies algemeen; bodembedreigende activiteiten algemeen. Kennisgeving aanvraag OBM en melding Barim Op 26 juli 2011 hebben wij openbaar kennis gegeven van de door BEMA B.V. op 22 juli 2011 ingediende aanvraag om een OBM. Op 2 augustus 2011 hebben wij openbaar kennis gegeven van de melding Barim van 22 juli 2011 voor het oprichten van de inrichting Martens Milieu.

3 Besluit Gedeputeerde Staten besluiten op grond van artikel 3.3a van het Bor: aan BEMA B.V. een omgevingsvergunning met een beperkte milieutoets te verlenen voor de inrichting Martens Milieu, Simonshoek 4 in Meijel. Het betreft het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor: het opslaan, verdichten, herverpakken, verkleinen en ontwateren van afvalstoffen voor zover daarmee uitvoering wordt gegeven aan titel 10.4 van de Wet milieubeheer en voor zover deze activiteiten zijn gericht op de verwijdering van afvalstoffen (o.a. gemeentelijke milieustraat); het opslaan van ten hoogste ton van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde banden van voertuigen; het opslaan van ten hoogste ton van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen, zijnde metaal, voor zover geen sprake is van gevaarlijke afvalstoffen; het opbulken van grond die afkomstig is van buiten de inrichting van de klasse wonen en de klasse industrie, baggerspecie van klasse A of B en grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 39 van het Besluit bodemkwaliteit, met een capaciteit voor de opslag van grond en baggerspecie van ten minste 25 m 3 en ten hoogste m 3 ; het opslaan en opbulken van ten hoogste ton kunststofafval, ingezameld bij of afgegeven door een andere persoon dan degene die de inrichting drijft, voor zover er geen sprake is van kunststof dat binnen de inrichting geschikt wordt gemaakt voor hergebruik en voor zover er geen sprake is van activiteiten waarmee uitvoering wordt gegeven aan titel 10.4 van de Wet milieubeheer. dat de omgevingsvergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd. Gedeputeerde Staten van Limburg, namens dezen, mw. mr. L.M. Kobes LL.M. wnd. afdelingshoofd Vergunningen en Subsidies Procedure Op 22 juli 2011 is de aanvraag met bijbehorende stukken voor een OBM bij ons ingediend via het Omgevingsloket-online (OLO). Ook is op 22 juli 2011 de melding in het kader van het Activiteitenbesluit (Barim) bij ons binnengekomen via de Activiteitenbesluit Internet Module (AIM). De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 3.2 van de Wabo (de reguliere voorbereidingsprocedure). De aanvraag is beoordeeld aan artikel 2.1 en 2.17 van de Wabo. Tevens is de aanvraag voor een OBM getoetst aan het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor). De melding is getoetst aan Afdeling 1.2, artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit. 3

4 Een afschrift van dit besluit is verzonden aan: aanvrager van de vergunning, zijnde BEMA B.V.; het gemachtigde bedrijf, zijnde BTEQ B.V., Spoorstraat 4, 7437 TS, Bathmen; het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Peel en Maas. Rechtsbescherming Bezwaar Als dit besluit uw belang rechtstreeks raakt en u het met de inhoud van dit besluit niet eens bent, kunt u bezwaar maken. U moet dan binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is verzonden een bezwaarschrift indienen. Op deze procedure is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het bezwaarschrift moet worden ondertekend en moet ten minste bevatten: a. de naam en het adres van de indiener; b. de datum; c. een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht, en; d. de redenen van het beroep (motivering). Het bezwaarschrift moet worden gericht aan: Gedeputeerde Staten van Limburg Afdeling BSEB, cluster BZ, team Rechtsbescherming Postbus MA MAASTRICHT Voor meer informatie verwijzen wij u naar en klik vervolgens op e-loket. Als u een bezwaarschrift heeft ingediend, dan kunt u tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening indienen bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank, sector Bestuursrecht, van het arrondissement Maastricht, Postbus 1988, 6201 BZ Maastricht. Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag volgend op de dag waarop dit besluit is verzonden. Indien tegen het besluit bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank, sector Bestuursrecht, van het arrondissement Maastricht een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is gedaan, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist. 4

5 2. OMGEVINGSVERGUNNING PROCEDUREEL 2.1. Gegevens aanvrager Op 22 juli 2011 hebben wij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder i, van de Wabo ontvangen. Het betreft een verzoek van BEMA B.V. voor de inrichting Martens Milieu aan de Simonshoek 4 in Meijel. Voor een aantal activiteiten uit het Activiteitenbesluit hebben bedrijven sinds 1 januari 2011 toestemming van Gedeputeerde Staten (GS) nodig voordat ze kunnen starten met deze activiteiten. Deze "toestemming vooraf" wordt Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) genoemd. Het doel van de OBM is dat GS vooraf instemmen met het van start gaan van een specifieke activiteit op een specifieke locatie. De OBM bestaat uit een toestemming of een weigering. Het is niet toegestaan voorschriften aan de OBM te verbinden. Door de introductie van de OBM moeten bedrijven voor bepaalde activiteiten een melding Activiteitenbesluit (Barim) doen en een OBM aanvragen bij het bevoegd gezag Indieningsvereisten Als een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, ook meldingplichtig is (art Wet milieubeheer), dan moet de melding gelijktijdig met de aanvraag om een omgevingsvergunning worden gedaan (art. 8.41a, eerste lid, Wet milieubeheer, na wijziging door de Invoeringswet Wabo). Deze verplichting geldt niet, als de melding al vóór het indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning is gedaan. Het doen van een melding is één van de indieningvereisten voor de aanvraag om een omgevingsvergunning (art. 8.41a, tweede lid, Wm, na wijziging door de Invoeringswet Wabo). Als sprake is van samenloop (zoals het bouwen van een gebouw en het oprichten van een milieu-inrichting) dienen wij de aanvraag om een omgevingsvergunning buiten behandeling te laten indien dit niet gelijktijdig is gemeld (art. 8.41a, derde lid, Wm, na wijziging door de Invoeringswet Wabo). De melding moet worden gedaan bij het bevoegd gezag omgevingsvergunning (art. 8.41a, vierde en vijfde lid, Wet milieubeheer (Wm), na wijziging door de Invoeringswet Wabo). Het Activiteitenbesluit maakt maatwerkvoorschriften mogelijk (art Wm). Daarop is de reguliere procedure van toepassing, zij het dat geen sprake zal zijn van een vergunning van rechtswege vanwege potentiële milieuconsequenties (art. 8.42, zevende lid, Wm na wijziging door de Invoeringswet). De maatwerkvoorschriften moeten worden afgestemd op de voorschriften van de omgevingsvergunning (art. 8.42, zesde lid, Wm, na wijziging door de Invoeringswet). De beslissing op aanvragen als bedoeld in artikel 8.40a van de Wm om andere gelijkwaardige maatregelen te kunnen treffen, wordt afgestemd op de betrokken omgevingsvergunning (art. 8.40a, vierde lid, Wm na wijziging door de Invoeringswet). De handhaving van de omgevingsvergunning en de algemene regels op basis van de Wm is in het Bor opgedragen aan ons (art. 5.2 Wabo). Een eventuele maatwerkvoorschriften procedure maakt geen onderdeel uit van dit besluit. Wij hebben op 22 juli 2011 de melding Activiteitenbesluit tegelijk met de aanvraag om een OBM van BEMA B.V. ontvangen. 5

6 2.3. Projectbeschrijving Het project waarvoor vergunning wordt gevraagd is als volgt te omschrijven: het oprichten van een inrichting voor de op- en overslag van diverse afvalstoffen, een grondbank alsmede een gemeentelijk milieupark. Gelet op bovenstaande omschrijving wordt een vergunning gevraagd voor de activiteiten genoemd in artikel 2.2a, sub e, g, i, k en l van het Bor. Tezamen met de aanvraag om een OBM is een melding gedaan op basis van het Barim. De inrichting valt onder categorie van bijlage I van het Bor. De inrichting betreft een zogenaamde type B-inrichting in de zin van het Barim en valt daarom volledig onder algemene regels ter bescherming van het milieu die in het Barim en in de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Rarim) staan genoemd Huidige vergunningsituatie Martens Milieu betreft een nieuw op te richten inrichting op de locatie Simonshoek 4 in Meijel. De vigerende omgevingsvergunning van de vorige gebruiker van de locatie is op diens verzoek door Gedeputeerde Staten ingetrokken (Besluit van 1 september 2011) Bevoegd gezag Gelet op bovenstaande projectbeschrijving, alsmede op het bepaalde in artikel 3.3a van het Bor zijn Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag om op de aanvraag om omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i van de Wabo te beschikken Ontvankelijkheid en opschorting procedure Artikel 2.8 van de Wabo biedt de grondslag voor een geharmoniseerde regeling van de indieningvereisten. Dit betreft de gegevens en bescheiden die bij een aanvraag om een omgevingsvergunning moeten worden overlegd om tot een ontvankelijke aanvraag te komen. De regeling is uitgewerkt in paragraaf 4.2 van het Bor, met een nadere uitwerking in de Mor. Na ontvangst van de aanvraag en de melding hebben wij deze aan de hand van de Mor en het Activiteitenbesluit getoetst op ontvankelijkheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag en de melding voldoende informatie bevatten voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag en de melding zijn dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen Advies De gemeente Peel en Maas is op grond van artikel 6.1 van het Bor aangewezen als adviseur. Wij hebben de aanvraag derhalve op 25 juli 2011 doorgestuurd naar de gemeente Peel en Maas. Naar aanleiding hiervan hebben wij geen advies ontvangen. 6

7 2.8. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) Martens Milieu is een type B-inrichting (categorie bijlage I Bor) waarvoor gelijktijdig met de aanvraag OBM een melding is gedaan op basis van het Barim. De volgende activiteiten die worden aangevraagd, vallen onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit: lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; opslaan en overslaan van goederen; in werking hebben van een stookinstallatie; activiteiten met luchtemissies algemeen; bodembedreigende activiteiten algemeen. Voor deze activiteiten zijn de volgende paragrafen van het Activiteitenbesluit van toepassing: Activiteit lozen van hemelwater, niet afkomstig van een bodembeschermende voorziening opslaan en overslaan van goederen Activiteitenbesluit 3.1.3, art art , art t/m a, art. 6.24a Milieuregels Ministeriële regeling n.v.t. in werking hebben van een 4.2.1, art lid 2 n.v.t. stookinstallatie lozingen algemeen afdeling 2.2, art. 2.2, 2.2a en , art. 6.2, 6.3 en 6.5 n.v.t. emissies naar de lucht algemeen afdeling 2.3, art. 2.4 t/m , art. 6.7 en 6.8 bodembedreigende activiteiten afdeling 2.4, art. 2.9 en , art algemene milieuregels afdeling 2.1, art. 2.1 afdeling 2.5, art t/m 2.14b afdeling 2.6, art afdeling 2.7, art (per ) afdeling 2.8, art t/m 2.22 afdeling 2.9, art , art. 6.1, 6.4 en , art , art , art t/m , art , art en , art t/m art. 6.5c n.v.t. afdeling 2.1, art. 2.1 t/m , art. 6.1 t/m 6.3 afdeling 2.2, art. 2.7 en 2.8 (per ) afdeling 2.3, art , art Voor deze activiteiten hoeft geen vergunning te worden verleend. 7

8 3. OVERWEGINGEN EN TOETSINGEN 3.1. Algemeen toetsingskader De OBM is van toepassing op twee typen activiteiten: activiteiten waarvoor een m.e.r-beoordeling is verplicht en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag een lokale toets moet uitvoeren om te beoordelen of de activiteit ingepast kan worden in de lokale situatie. De noodzaak van een OBM volgt uit artikel 2.1, eerste lid, onder i, Wabo juncto artikel 2.2a Bor. In artikel 2.2a staan de gevallen genoemd waarin een OBM nodig is. Dit is het geval als sprake is van: OBM nodig in geval van: Op grond van: een m.e.r.-beoordelingsplicht voor windmolens of een RWZI een grote RWZI (r activiteiten met afvalstoffen onder bepaalde voorwaarden het opbulken van grond onder bepaalde voorwaarden Bor, artikel 2.2a onder a en b Bor, artikel 2.2a onder d Bor, artikel 2.2a onder c, e t/m j en l Bor, artikel 2.2a onder k Wanneer weigeren? De gevallen waarin de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets moet of kan worden geweigerd volgt uit artikel 5.13b Bor: 1. het bevoegd gezag heeft besloten dat een milieueffectrapport moet worden opgesteld; 2. een grote RWZI voldoet niet aan de geluidsgrenswaarden; 3. in het belang van het doelmatig beheer van afvalstoffen; 4. een afvalstoffenbedrijf komt niet door de Bibob-toets. Ad 1: Voor de activiteiten met een m.e.r.-beoordelingsplicht (autodemontagebedrijven, rwzi s, windmolens, schrootbedrijven en metaalverwerkers) kan de OBM alleen worden verleend als het bevoegd gezag heeft besloten dat er geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. Na het verlenen van de OBM gelden vervolgens de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Moet er wel een milieueffectrapport worden gemaakt, dan wordt de OBM geweigerd en moet een "normale" omgevingsvergunning voor het aspect milieu (een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wabo) worden aangevraagd. Ad 2 t/m 4: Voor de activiteiten waarvoor een lokale toets nodig is, bijvoorbeeld activiteiten die moeten voldoen aan de grenswaarden voor geluid, kunnen wij de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets verlenen als uit de toets blijkt dat de activiteit lokaal in te passen is. Na het verlenen van de Omgevingsvergunning beperkte milieutoets gelden vervolgens de algemene regels van het Activiteitenbesluit. Als uit de toets blijkt dat de activiteit niet lokaal in te passen is, dan moet de OBM worden geweigerd. Het uitvoeren van de activiteit is op de gekozen locatie dan niet mogelijk, ook niet met een normale omgevingsvergunning voor het aspect milieu. 8

9 3.2. GPBV-installaties Uit artikel 2.2a van het Bor volgt dat op inrichtingen waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), dit artikel niet van toepassing is. De activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden worden niet genoemd in bijlage 1 van de Europese richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (2008/01/EG). De inrichting is niet aan te merken als een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort Milieueffectrapportage Op grond van artikel 5.13b, lid 1, van het Bor kan een aanvraag tot omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1 lid 1 onder i van de Wabo geweigerd worden indien het bevoegd gezag op grond van artikel 7.17, eerste lid van de Wet milieubeheer, heeft beslist dat bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning een milieueffectrapport moet worden gemaakt. De aangevraagde activiteiten (op- en overslag van metaal) vallen in categorie 18.8 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Voor deze categorie geldt een capaciteitsdrempel van ton als ondergrens. Voor de aangevraagde activiteiten is geen milieueffectrapport opgesteld. Uit de melding voor het Activiteitenbesluit blijkt dat binnen de inrichting maximaal 200 m 3. metaal wordt opgeslagen. Bovendien wordt de inrichting opgericht op een locatie waar voorheen ook al een afvalstoffenverwerkend bedrijf was gevestigd. Wij hebben dan ook beslist dat voor de aangevraagde activiteiten geen milieueffectrapport behoeft te worden opgesteld op grond van artikel 7.18, eerste lid, van de Wm. De OBM kan worden verleend Doelmatig beheer van afvalstoffen Toetsingskader Op grond van artikel 5.13b, lid 3, van het Bor kan een aanvraag tot omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1 lid 1 onder i van de Wabo geweigerd worden in het belang van het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wet milieubeheer (verder Wm) is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond van artikel van de Wm moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm. In het bedoelde afvalbeheersplan (het Landelijk Afvalbeheerplan , hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd. Het LAP als toetsingskader voor het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. 9

10 De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: het stimuleren van preventie van afvalstoffen; het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen. Afvalscheiding maakt producthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en beperkt de hoeveelheid te storten of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) te verbranden afvalstoffen; het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof); het verwijderen van afvalstoffen door verbranding; het verwijderen van afvalstoffen door storten. Bij de vaststelling van het LAP is ook rekening gehouden met de in artikel 10.5 van de Wm vermelde aspecten van doelmatig afvalbeheer. Bijlage 4 bij het LAP bevat een invulling van het beleid voor specifieke afvalstoffen. In het LAP is aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Als de minimumstandaard bestaat uit verschillende be- en verwerkingshandelingen bij diverse inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend Afvalstromen waarvoor in het LAP een sectorplan is opgenomen Voor de onderhavige aanvraag zijn de volgende sectorplannen in bijlage 4 van het LAP van toepassing: sectorplan 1: huishoudelijk restafval (inclusief grof); sectorplan 4: gescheiden ingezameld papier en karton; sectorplan 5: gescheiden ingezameld textiel; sectorplan 6: gescheiden ingezameld GFT van huishoudens; sectorplan 11: kunststof; sectorplan 12: metalen; sectorplan 28: particulier gemengd verbouwingsafval sectorplan 29: steenachtig materiaal sectorplan 36: hout; sectorplan 37: asbest en asbesthoudende afvalstoffen; sectorplan 38: gescheiden ingezameld vlakglas; sectorplan 39: grond; sectorplan 52: autobanden; sectorplan 66: gasontladingslampen; sectorplan 71: afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. 10

11 Uitsluitend opslaan In het LAP is aangegeven dat voor het uitsluitend op- en overslaan van afvalstoffen in beginsel een vergunning kan worden verleend. Twee afvalstromen worden hiervan uitgezonderd, te weten: Afvalmunitie, vuurwerkafval en overig explosief afval; Dierlijke bijproducten. BEMA B.V. heeft aangevraagd om de volgende afvalstoffen uitsluitend op- en over te slaan in de inrichting Martens Milieu: schoon puin; grond; bouw- en sloopafval i.h.k.v. de milieustraat; A- en B-hout; snoeiafval i.h.k.v. de milieustraat; papier en karton; verpakkingsglas; vlakglas; metalen; kunststoffen; wit- en bruingoed; asbesthoudend materiaal i.h.k.v. de milieustraat; grof huisvuil i.h.k.v. de milieustraat; autobanden; textiel; gasontladingslampen. Voor het opslaan van deze afvalstoffen beschikt de aanvrager over de benodigde voorzieningen. Voor het uitsluitend opslaan van de hierboven vermelde afvalstoffen kan een vergunning worden verleend omdat deze afvalstromen niet behoren tot de in het LAP genoemde uitzonderingen Be- en verwerking Uit de aanvraag blijkt dat afvalstoffen uitsluitend worden op- en overgeslagen. Er is geen sprake van bewerken Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden worden gehouden van andere afvalstoffen. Verder is het ongewenst dat in afval gecumuleerde milieugevaarlijke stoffen door wegmenging ongecontroleerd in het milieu verspreid raken. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt mengen genoemd. 11

12 In de aanvraag wordt het mengen van afvalstoffen niet aangevraagd. Wel wordt het opbulken (het samenvoegen van partijen van dezelfde kwaliteitsklasse) van grond aangevraagd. Uit de aanvraag blijkt dat de exploitatie van de grondbank (innemen, opbulken, op- en overslaan) plaatsvindt conform de BRL De aangevraagde vergunning kan worden verleend Procedures van acceptatie en controle van ontvangen afvalstoffen In art. 2.14b van het Activiteitenbesluit is aangegeven dat een inrichting dat afvalstoffen accepteert over een actuele beschrijving van de procedures van acceptatie en controle van ontvangen afvalstoffen moet beschikken. Deze procedures zijn noodzakelijk voor een doelmatig beheer van die afvalstoffen. Bij de aanvraag is een beschrijving van de procedures van acceptatie en controle van ontvangen afvalstoffen gevoegd. Deze procedures zijn door ons getoetst en voldoen aan het gestelde in art. 2.14b van het Activiteitenbesluit Melden en registreren De aanvrager verkrijgt met deze vergunning de mogelijkheid om afvalstoffen van buiten de inrichting te ontvangen. Dergelijke inrichtingen vallen onder het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. De registratie verplichtingen ingevolge dit besluit en de daarbij behorende regeling zijn rechtstreeks van toepassing op de ontvangst van de afvalstoffen Conclusie Gelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteiten in overeenstemming zijn met het geldende afvalbeheersplan en het gestelde in art. 2.14b van het Activiteitenbesluit en daarmee bijdragen aan een doelmatig beheer van afvalstoffen. 12