In de schaduw van de keizer. Hendrik van Veldeke en zijn tijd ( )

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "In de schaduw van de keizer. Hendrik van Veldeke en zijn tijd ( )"

Transcriptie

1 In de schaduw van de keizer. Hendrik van Veldeke en zijn tijd ( ) Jozef D. Janssens bron. Walburg Pers, Zutphen 2007 Zie voor verantwoording: dbnl / Jozef D. Janssens

2 2

3 6

4 7 Ten geleide Ik verkeerde in de waan een rustig leven te zullen leiden, toen ik na een hectisch bestaan als hoogleraar middeleeuwse literatuur aan vervroegd pensioen dacht. Bovendien werd ik tot lijdens toe als decaan Letteren en Wijsbegeerte aan de K.U. Brussel met de hervormingsdrift van Bologna, een exponentieel toenemende bureaucratisering en de hertekening van het universitaire landschap in Vlaanderen geconfronteerd. Ik vond dat het welletjes was geweest. Toen werd ik opgebeld door ene Harry Dobbelstein uit Geulle bij Maastricht: of hij mij in Brussel eens mocht komen opzoeken om te praten over zijn streekgenoot Hendrik van Veldeke. Het werd het begin van een plezierig drukke tijd en een bijzonder hartelijke samenwerking, met als voorlopige resultaten de oprichting van een Maastrichtse Stichting Hendrik van Veldeke en dit prestigieuze boek. 1 Het toeval wou dat ik wat later werd opgebeld door een oud-collega leraar Nederlands, Karel Segers, die doende was om voor Hasselt een conceptnota Letterenbeleid uit te werken, met daarin een visietekst rond Hasselt-Maastricht literair. 2 Hij wou Limburg opnieuw vertrouwd maken met zijn eerste dichter en had voor het initiatief reeds een titel in gedachten: ze zoeken peren op de boeken. Mijn mailtje dat Veldeke in zijn zevende lied eigenlijk sprak over peren op de beuken kon het enthousiasme niet temperen. 3 Zo rees geleidelijk aan de gedachte om, naar het voorbeeld van de tentoonstelling rond Jacob van Maerlant in Damme en Den Haag, een tentoonstelling rond Hendrik van Veldeke en zijn tijd te organiseren. En hoewel ik dure eden had gezworen dat de tweetalige expositie over de middeleeuwse literatuur in het Brusselse stadhuis de laatste was geweest, duurde het niet lang of het was weer zover. 4 Het ging snel. Een prettig bezoek aan het Hasseltse Literair Museum en zeer aangename gesprekken met Marijke Rekkers en haar creatieve ploeg brachten me in contact met Ann Delbeke van Het Stadsmus, met schepen Lieve Pollet, een Germaniste en geestesgenote, en de immer vergaderende verantwoordelijke voor cultuur, Jean-Pierre Swerts. Al gauw werden de initiatieven - en ze schoten als paddenstoelen uit de grond - in elkaar geschoven, zodat het initiatief van de Maastrichtse Stichting als achtergrondboek zou functioneren bij de Hasseltse tentoonstellingen van Het moment was goed gekozen: Veldeke hing in de lucht. In Maastricht verscheen er zelfs een roman over het leven van de Limburgse dichter. 6 Maar ook de onderzoekers bleven niet achterwege. In de nieuwste geschiedenis van de Nederlandse literatuur besteedt Frits van Oostrom (Universiteit Utrecht) op de hem onnavolgbare wijze 97 bladzijden aan Veldekes Umwelt. 7 Zélf had ik iets vroeger in Superhelden op perkament een hoofdstuk gewijd aan de Eneasroman. 8 En Frank Willaert (Universiteit Antwerpen) legt de laatste hand aan een indrukwekkend overzicht van de Middelnederlandse lyriek met een uitvoerig hoofdstuk over Veldekes liederen. 9 Maar het is toch vooral het Leven van Sint-Servaas, het enige werk dat in het Nederlands is overgeleverd, dat hoog scoorde in de onderzoeksbelangstelling. Emeritus Jan Goossens (K.U. Leuven) blijft grensverleggende bijdragen publiceren over de Maaslandse epiek, Ludo Jongen (Universiteit Leiden) promootte zijn oude liefde in de Verenigde Staten en recentelijk belichtten zowel Joep Leerssen (Universiteit van Amsterdam), Rolf Hackeng (Universiteit van Amsterdam) als Régis

5 de la Haye (Maastricht) verrassende aspecten van Veldekes heiligenlegende en het Maastrichtse Servaaskapittel. 10 En in de reeks Bibliothek mittelniederländischer Literatur (BIMILI) zal het Leven van Sint-Servaas als derde deel in het Duits verschijnen. 11 Toch moeten we er ons van bewust zijn dat we als Neerlandici een grote achterstand hebben in te halen op de Duitse Germanistiek, waar Veldeke, vooral met de Eneasroman, altijd al een prominentere plaats heeft ingenomen, wat de laatste jaren geenszins is veranderd. 12 De grote tekstuitgaven en studies over interpretatie, verspreiding en nawerking van Veldekes werk zijn in het Duits gesteld. Meer nog: de studie lijkt te zijn uitgegroeid tot een superspecialisme, waarbinnen de Medioneerlandicus - de vlijmscherpe polemieken uit het verleden indachtig - zich slechts behoedzaam durft te bewegen. Een synthese schrijven over Veldeke is een beetje een uitwedstrijd geworden... en die verloopt ook in het voetbal zelden zonder moeite.

6 8 Ik wou bovendien een boek schrijven voor een breed, geïnteresseerd publiek, waarbij de figuur van Veldeke en zijn werken vorm krijgen tegen de politieke en socio-culturele context van die dagen. Dat lukt slechts via een interdisciplinaire aanpak, waarin vele deelgebieden aan bod komen: (Nederlandse, Duitse en Franse) kunst- en literatuurgeschiedenis, codicologie en tekstkritiek, interpretatie- en receptieproblematiek, vakgeschiedenis, enzovoort. Van de muzikale dimensie in Veldekes lyrisch oeuvre ben ik noodgedwongen afgebleven: een eerste verkenning leerde me dat het terrein fel omstreden is en ik voel me incompetent om in die technische discussies stelling te nemen. 13 Ik ben ook met een wijde boog om de (iets jongere) Limburgse vrouwenmystiek heen gelopen, om de focus niet al te zeer van Veldeke af te wenden, maar ook omdat anderen veel deskundiger zijn binnen dit nochtans spannende onderzoeksveld. 14 Zelfs dan, besef ik ten volle, is mijn positie bijzonder kwetsbaar: het is onmogelijk om als gewezen Arturspecialist in al die diverse domeinen even beslagen voor de dag te komen. Maar met een aantal collega's-vrienden ben ik ervan overtuigd dat de wetenschap en de maatschappij geen baat hebben bij smalspoor mediëvisten, onderzoekers die in slechts één mediëvistische discipline zijn opgeleid. 15 Of ik erin geslaagd ben om een breed spoor te berijden, moge de lezer uitmaken. Mijn doelstellingen naar een breder publiek hebben gevolgen. Ik ga - niet altijd - expliciete discussies met mijn vakgenoten uit de weg; na lectuur en grondig overleg met collega's en mezelf neem ik stelling, zonder in specialistische argumentaties te vervallen. Ik durf ook wel eens speculeren, maar geef telkens aan waar dat het geval is. In de noten komt men over dit alles doorgaans meer te weten. Een gevolg is ook dat in de bibliografie naast geleerde studies en tekstuitgaven meer populariserende bijdragen en bloemlezingen verschijnen. Er rest mij tenslotte de zoete taak veel mensen te bedanken. De Veldeke-stichting dank ik voor het vertrouwen om een ambitieus project, Veldeke op een verantwoorde wijze opnieuw bekend maken, in mijn handen te leggen. Ik dank de voorzitter, Mr. Harry Dobbelstein, drs. Fernand Jadoul, drs. Jacques Prevoo en dr. Henk Thewissen. De leden van het wetenschappelijk comité waren mij met hun aanwijzingen, bijdragen en kritische bedenkingen tot permanente steun. En hoewel ze het vermoedelijk niet steeds met mij eens zijn, hebben ze me in grote vrijheid mijn Veldekebeeld verder laten ontwikkelen. Ik dank Bernd Bastert (Universiteit Keulen), Theo Coun, Jan Goossens (K.U. Leuven), Maurice Ilegems, Dany Jaspers (Vlekho), Ludo Jongen (Universiteit Leiden), Remco Sleiderink (K.U. Brussel), Frits van Oostrom (Universiteit Utrecht) en Frank Willaert (Universiteit Antwerpen). Ik dank, ook namens het Veldeke-comité, de vele subsidiegevers. Heel speciaal bedank ik decaan Martine Declercq van de K.U. Brussel, die ons voor de publicatie van dit boek, meerbepaald voor de verwerving van het illustratiemateriaal, een royaal bedrag uit het fonds van de Scriptores Christiani ter beschikking stelde. En tenslotte waren er een hele reeks vrienden, familieleden, collega's, medewerkers die mij op de een of andere wijze informatie doorspeelden, moed inspraken, interesse

7 betoonden of er gewoon voor mij waren als ik het niet meer zag zitten: Annemie America (stadsfotografe Hasselt), Denise en Tony Deherdt (klankbord), Ann Delbeke (Stadsmus Hasselt), Jan-Roel Driessen (journalist Belang van Limburg), Astrid Houthuys (vurig supporter), Bert en Els Janssens (fotografie), Ann Kelders (Koninklijke Bibliotheek te Brussel), Marijke Rekkers (Literair Museum), Wil Schulpen (Schatkamer Susteren), Frits Mennens (Schatkamer Sint-Servaas), Stefan Mertens (bibliotheek K.U. Brussel), Eddy Tielemans (Limburgs museum Venlo), Veerle Uyttersprot (K.U. Brussel), Karel Verhelst (Provinciale Bibliotheek te Hasselt), René Vos (fotografie) en zeker niet te vergeten: mijn lieve en vaak bezorgde vrouw Marie-Rose. Het zijn beslist mensen die geen peren op de beuken zoeken (Lied 7), maar vreugdevol en met veel liefde en vriendschap in mijn leven staan.

8 10

9 11 Rivaliserende beelden Vereeuwigd in steen en brons Zondag 30 september 1928 was een absolute hoogdag voor Belgisch Limburg. De hertog van Brabant, prins Leopold (de latere koning Leopold III), en zijn immens populaire echtgenote, de Zweedse prinses Astrid, hielden hun Blijde Intrede in de provinciehoofdstad Hasselt. De stad had zich feestelijk getooid, overal wapperden Belgische, Limburgse en... Zweedse vlaggen. Toen om 10.15u de koninklijke trein het station binnenreed, hadden de asgrauwe morgenlucht en de overvloedige regenbuien zelfs plaats gemaakt voor een schuchtere herfstzon. Vooral de prinses maakte indruk. Ze straalde in een lange nijlgroene mantel van Crèpe Georgette, afgezoomd met vossenbont, het hoofd geborgen in een strakke, parelgrijze pluimenmuts. Maar vooral haar beminnelijkheid was verfrissend: spontaan omhelsde ze wachtende kindjes, ze nam met elegante eenvoud bloemen in ontvangst en ze trad met een groot Lady Digehalte de enthousiaste menigte tegemoet. Het hoge gezelschap kwam per koets op het Hasseltse stadhuis aan, waar 206 Limburgse burgemeesters temidden van veelkleurige vaandels het prinsenpaar stonden op te wachten. Burgemeester Portmans sprak in het Nederlands een welkomstwoord uit en schonk de prinsen namens de stad een koffieservies, stijl Lodewijk XVI, in massief zilver: het woog meer dan 27 kg. Leopold bedankte met een toespraak in het Nederlands. En zelfs de redactie van Les Nouvelles, spreekbuis van de francofiele Hasseltse bourgeoisie, moest schoorvoetend toegeven dat de prins die taal sprak avec une aisance très remarquable. 1. De prinselijke spreker herinnerde aan de grote loyaliteit van de Limburgers voor het vaderland en het koningshuis en lichtte het doel van zijn bezoek toe: Hier nabij werd Hendrik van Veldeke geboren, de oudste onzer Vlaamsche dichters, inzetter van een kuituur, die zich nadien over geheel Vlaanderen heeft uitgebreid en door de eeuwen heen, ons vaderlandsch gemeengoed met zoovele ongeëvenaarde kunstschatten heeft verrijkt. Wij beiden houden het voor een eer de onthulling bij te wonen van het gedenkteeken dat hem, na meer dan zeven honderdvijftig jaren, door het bewuste en trouwe nageslacht werd opgericht. Maar Limburg wilde niet enkel op oude roem teren, want - zo vermeldde de kroonprins in lyrische bewoordingen: Reeds voor den oorlog is, als het ware, de sluimerende ziel van Limburg uit den heidegrond opgestaan.... En dan ging Leopold in op de zware offers die Limburgers tijdens de recente wereldbrand hadden gebracht en op het krachtdadige herstel van de economie. De rede werd daverend toegejuicht. Na een plechtige misviering in de Sint-Quintinuskerk lunchte het gezelschap in het gebouw van het provinciaal gouvernement. Ondanks de wet Vandervelde, die het drankmisbruik beteugelde - zo merkte een journalist fijntjes op - genoten de prinsen zichtbaar van een vieux Hasselt als aperitief.

10 Om kwart na drie verscheen het prinsenpaar op de Reddelberg, de plaats waar het Veldeke-monument zou worden onthuld. Leopold en Astrid namen op een eretribune plaats tussen de gouverneur van Limburg en de bisschop van Luik. De reeds hoogbejaarde voorzitter van het Veldeke-comité, pastoor Polydoor Daniëls ( ), schetste in een toespraak de

11 12 Toespraak van voorzitter Daniëls bij de inhuldiging van het Hasseltse monument (Foto uit Ons Volk van 7 oktober - Hasselt, Stadsarchief, Veldeke nr. 152) Een romantische ode aan het Limburgse volk door Arthur Meulemans in zijn Veldeke-cantate. (Privébezit Luc Leën)

12 13 betekenis van de Limburgse dichter, zo lang onbekend bij zijn eigen volk, omdat de oude Duitse letterkunde hem ons had ontstolen. Daniëls schonk het monument namens het comité aan de stad Hasselt, waarna het werd onthuld. Vervolgens werd door een driehonderdtal uitvoerders een gelegenheidscantate gezongen met symfonisch orkest, onder leiding van de componist Arthur Meulemans. 2. Het ging er in typisch laat-romantische stijl, met de nodige chauvinistische bombast, spectaculair aan toe: een ode aan het Limburgse volk dat zulk een unieke kunstenaar had weten voort te brengen, volk uit het land van de eenzaamheid, volk uit het land van de paarse hei... En triomfantelijk werd onze beroemde Hendrik gegroet als de dichterlijke vader der Dietsche dichtren altegader... De Franstalige journalist van Les Nouvelles, die de toespraak al maar matig kon appreciëren, had een eigenzinnige kijk op het gebeuren: La Princesse Astrid, saisie par le froid, revêt un manteau de vison, tandis qu'une cantate aux résonnances barbares et réfrigérantes, et que l'on applaudit fort peu, sévit durant une demi-heure Dat was alvast niet de perceptie van de andere verslaggevers, die beklemtoonden dat langdurige toejuichingen losbraken, toen de cantate ten einde was. De koninklijke hoogheden bezochten nog de arbeiderswoningen in de tuinwijk, nuttigden een thé d' adieu in het gouvernementsgebouw en vertrokken opnieuw richting Brussel. Hasselt Het monument van Veldeke te Hasselt stelt de Limburgse dichter voor als een reizende speelman. Volgens het toenmalige Veldeke-comité was hij de Vader der dietsche dichters algader (Standbeeld van beeldhouwer H. Holemans, 1928). ( Stad Hasselt, Annemie America) had er - niet tot ieders genoegen - een nieuw monument bij. Eén van haar verdienstelijke zonen, een erflater uit het verleden, zou tot in der eeuwigheid blijven verder leven in het collectieve geheugen van de Hasselaren. Dat was althans de bedoeling. Bijna tachtig jaar later is het tuintje aan de Van Veldekesingel niet meer dan de groene omkadering van een wat vreemde beeltenis van een stoffige figuur, die nauwelijks nog enige herkenning oproept, een lieu de mémoire waarvan de herinnering in hoog tempo vervaagt Zoals Christus zit Veldeke er op de koude steen: eenzaam, een melancholische, slanke man in brons. Hij draagt een eenvoudig, wijds kleed. Rechts van hem liggen een

13 reistas en een wandelstaf; links drukt hij zijn vingers op drie perkamenten boekrollen, waarop we de titels kunnen lezen: minneliederen, de Servatiuslegende en de Eneide. Veldeke is hier voorgesteld als een reizende dichter, een zwervende speelman. 5. Gij dichter onzer gouwe, Gij dietse troebadoer. Hoezee. Hoezee!, liet Meulemans in zijn cantate weerklinken. Dat is de romantische

14 14 De boekrollen van de dichter in diens reistas: de Sint-Servatiuslegende, de Eneide en een derde rol zonder titel voor zijn minneliederen. ( Stad Hasselt, Annemie America) interpretatie van een middeleeuwse dichter-zanger, de troubadour die zo boordevol muziek, dikwijls met een luit voor de buik, om den brode van burcht tot burcht trok om er smachtend te zingen over zijn onbereikbare geliefde. 6. Het zegt meer over de negentiende-eeuwse kunstenaarsopvatting die zich een dichter graag voorstelde als haveloos, voortdurend stervend in armoede, maar vrij als een vogel... En eerder dan boekrollen zal Veldeke op reis wel boekjes, perkamenten handschriften, hebben meegenomen: een buchelin, zoals in de epiloog van zijn Eneasroman staat geschreven. 7. In de onderste stenen van de sokkel lezen we de verklarende inscriptie: Hendrik van Veldeke. Vader der Dietsche dichters algader. XIIde eeuw - 30 september De omschrijving is stilzwijgend ontleend aan de eretitel die de Brabantse didacticus Jan van Boendale omstreeks 1330 aan zijn bewonderde voorbeeld heeft gegeven: Jacob van Maerlant, die vader/ Der Dietscher dichtren es algader. 8. Dat de leden van het Veldekecomité De aan Jacob van Maerlant ontleende ere-titel Vader der Dietsche dichters algader. ( Stad Hasselt, Annemie America)

15 deze titel hebben ingepikt, hoeft niet noodzakelijk aan lokaal chauvinisme te worden toegeschreven: grote geleerden waren hen daarin voorafgegaan (cf. infra). De idee van een standbeeld in Hasselt was trouwens duidelijk geïnspireerd door het Maerlant-standbeeld in Damme (1860), dat ook met koninklijke steun was opgericht. 9. En de twee bekende namen uit onze vroege letterkunde hebben nog wel meer met elkaar te maken. Door een merkwaardige speling van het lot heeft de Veldeke-stad Hasselt een stedenband met het Duitse Detmold, waar zich in de Lippische Landesbibliothek het oudste en belangrijkste handschrift van Der Naturen Bloeme van Maerlant bevindt. 10. Het merkwaardigste onderdeel van het monument is het hoofd van de dichter. Het ovale gelaat, het brede voorhoofd en de vinnige kijkers, maar vooral de zware snor en puntbaard roepen veeleer dan een middeleeuwse dichter een negentiende-eeuw-

16 15 se burger-intellectueel voor de geest, iemand met de karakteristieke kop van bijvoorbeeld August van Cauwelaert. En dat klopt. De initiatiefnemer en bezieler van het Hasseltse Veldekeproject heeft zijn gezicht aan de vader der Dietse dichters geleend: Eugeen Leën ( ). 11. Die blijk van waardering was volkomen terecht, want de oprichting van het standbeeld liep niet van een leien dakje. Als men zovele jaren later achteloos voorbij dergelijke monumenten langs rijdt, kan het geen kwaad te bedenken dat wat men vluchtig bekijkt het resultaat is van ontzettend veel energie, enthousiasme en beslommeringen allerhande. Er gaan doorgaans veel tegenwerking en diplomatie, intriges, volharding en grote werkkracht achter schuil: bloed, zweet en tranen. Dat was in dit geval niet anders. Om dat ten volle naar waarde te kunnen schatten, is een schets van de cultuurpolitieke context van die dagen noodzakelijk.

17 De bezieler van het Veldeke-comité, Eugeen Leën ( ), stond model voor Hendrik van Veldeke in het Hasseltse monument. De gelijkenis is treffend, hoewel het portret Leën op reeds oudere leeftijd laat zien. ( Stad Hasselt, Annemie America) Groot-Nederlandse en Vlaamse idealen Van oudsher hadden monumentale beelden een politiek propagandistische betekenis. In de negentiende eeuw keek men graag met een grote, vaderlandslievende bril naar het verleden. Het standbeeld van de Vlaamse, geleerde dichter Jacob van Maerlant werd - zoals gezegd - in 1860 met grote luister onthuld. Het maakte deel uit van een campagne aangemoedigd door de Belgische staat: zo ook ontstonden beelden van Jacob van Artevelde in Gent (1863), de gebroeders Van Eyck te Maaseik (1864) en Ambiorix in Tongeren (1866). Het kwam er voor de jonge staat immers op aan te beklemtonen dat België geen exclusief Franse bevolking herbergde, dus geen deel van Frankrijk was. Men vreesde opnieuw aanhechting bij onze zuiderburen en daarom had men er graag wat staatsgeld voor over om duidelijk te maken dat het verleden een eigen, grootse Vlaamse cultuur had voortgebracht. 12. In feite is het Veldekemonument een late uitloper van deze traditie. Maar de context

18 16 E.H. Polydoor Daniëls ( ) was de voorzitter van het Hasseltse Veldeke-comité, tevens stichter van Het Stadsmus. (Hasselt, Het Stadsmus) was grondig veranderd. Na de Frans-Duitse oorlog (1870) was annexatie door onze zuiderburen niet langer te vrezen, maar intern liepen de spanningen in België koortsachtig op. Vlamingen begonnen een bitsige taalstrijd, die onderbroken door de Eerste Wereldoorlog, zou uitmonden in een moeizame culturele, politieke en economische emancipatie. Het koningshuis deed verwoede pogingen om het Vlaamse nationalisme binnen de Belgische wateren te kanaliseren. Toen in 1887 te Brugge een standbeeld van Jan Breydel en Pieter de Coninc werd onthuld, was Leopold II aanwezig en weerklonken zowel de Brabançonne als de Vlaamse Leeuw. Maar na de Grote Oorlog was de Vlaamse Beweging aan het front geradicaliseerd. De aanwezigheid van het prinsenpaar in 1928 te Hasselt kan bijgevolg gezien worden als een poging van de monarchie om via Veldeke de Vlaamse Limburgers in het Belgische kamp te houden. De koning stuurde zijn populaire prinsenpaar op promotietoer... op voorwaarde dat de Vlaamse leeuwenvlaggen achterwege zouden blijven. En op twee uitzonderingen na werd dit verbod angstvallig gerespecteerd. Er was aan de feestelijkheden van 1928 blijkbaar een lange geschiedenis van bezieling en tegenwerking, van politieke beroering ook, voorafgegaan. 13.

19 De Beierse koning Lodewijk II bouwde vanaf 1869 in Beieren het kasteel Neuschwanstein. In de eetkamer heeft de Münchense schilder Ferdinand Piloty Veldeke afgebeeld: dankend buigt hij voor Hermann van Thüringen die hem het gestolen handschrift van zijn onvoltooide Eneasroman terugbezorgt. Veldeke wordt hier - typisch romantisch - als edelman en ridder afgebeeld. Toen de Luikse hoogleraar Jan-Hendrik Bormans het handschrift van Veldekes Servaaslegende in handen kreeg en de tekst in 1858 uitgaf, liet hij de hoop doorschemeren dat het nieuwe onderzoeksveld ijverig zou worden ontgonnen. Maar E.H. Polydoor Daniëls, toen nog in de fleur van zijn leven, drukte in het eerste nummer van Het Belfort (1886) zijn teleurstelling uit:...'t moet gezegd worden dat er in de verloopen dertig jaren weinig nieuws te berde gekomen is over onzen landsman. Daniëls beschreef, in een nalezing op de inleiding van Bormans, Veldeke als een ridder uit een belangrijke adellijke familie. 14. Dat spoort helemaal met de heroïsche visie van de romantiek die

20 17 de middeleeuwen als uitgesproken moedige en avontuurlijke tijd van superhelden zag: vooraleer hij een troubadour werd, verscheen hij als ridder. Zo zag men hem ook in Duitsland, want - we moeten eerlijk zijn - de Duitse geleerden kenden Heinrich von Veldeke al langer en beter dan wij. En niemand minder dan de zogenaamd zotte Lodewijk II, koning van Beieren, dacht in diezelfde termen als hij zijn sprookjeskasteel Neuschwanstein liet oprichten. Veldeke werd er in de zeventiger jaren van de negentiende eeuw afgebeeld als ridder en edelman toen die zijn gestolen handschrift van de Eneasroman - hier opnieuw als rol voorgesteld - terugkrijgt uit de handen van graaf Herman van Thüringen, de grote mecenas van de Middelhoogduitse literatuur. Maar toen alsmaar duidelijker kwam vast te staan dat zowel het Leven van Sint-Servaas, een reeks minneliederen als de Eneasroman van één en dezelfde dichter waren en Veldeke met dit drieledige oeuvre aan het begin stond van de Nederlandse letterkunde, groeide zowel in culturele als in wetenschappelijke kringen grotere belangstelling. Een keerpunt blijkt wel het 31 ste Nederlands Taal- en Letterkundig Congres van 1910 te Maastricht. De gereputeerde Amsterdamse literatuurhistoricus, Jan te Winkel, hield er tijdens de openingsvergadering een gloedvolle rede over Hendrik van Veldeke. Naar het einde van zijn toespraak had hij het over diens betekenis: Was hij in de oogen der Duitsche dichters van zijn tijd om dichtvorm en dichtstof een baanbreker, nog veel meer moet hij dat in ons oog zijn! Op een tongval van die taalgroep waaruit ons Nederlandsch zou voortkomen, heeft hij inderdaad de eerste loot der poëzie geënt, en in meer letterlijken zin dan Maerlant mag hij de vader der dietscen dichtren algader, mag hij onze oudste poëet worden genoemd. 15. En hij besloot (ik citeer uit de verslaggeving van de Limburger Koerier): Met hulde te brengen aan Van Veldeke doen we niet genoeg. Voor Van Maerlant is te Damme een standbeeld opgericht. Zou dat ook niet te Maastricht kunnen gebeuren voor Van Veldeke? Spr. [eker] meent, dat dit zeer wel mogelijk is. Er bestaat geen beeld van hem, maar een afbeelding in een handschrift toont wel, hoe men hem zich in de middeleeuwen dacht. We kunnen niet uiteengaan zonder den wensch naar een dergelijk monument onderstreept te hebben (bravo's). De voorzitter viel de spreker bij: er zou een monument moeten komen in de nabijheid van de kerk van Sint-Servaas, aan wie Veldeke zijn dichtwerk wijdde. 16. De daaropvolgende werkzaamheden tijdens het congres stonden in het licht van de groot-nederlandse gedachte, de situatie van het Nederlands in Zuid-Afrika, maar vooral ook van de vervlaamsing van de Gentse hogeschool, een pleidooi waarvoor de gematigde Antwerpse liberaal Louis Franck herhaaldelijk een daverend applaus in ontvangst mocht nemen. Na het congres werd er een Veldeke-commissie opgericht en vertrok er in 1912 een bede om geldelijke steun. Het enthousiasme was groot,

21 maar een vreselijke catastrofe stond voor de deur. En de dynamiek zou uiteindelijk toch nog uit een onverwachte hoek komen. De affaire Van Veldeke Op 6 oktober 1884 richtten een dertigtal leerlingen van het pas opgerichte Sint-Jozefscollege te Hasselt een verzoekschrift aan hun directeur om meer uren Nederlands op het programma te zetten. Die deed dat in de taal van Racine af als een ongehoorde grossièreté, waarop de leerlingen zich in een bond verenigden om zich verder in hun moedertaal te bekwamen. Ze noemden zich de jonge Klauwaarts. Het studentenprotest kwam er in Limburg vrij laat. In Vlaanderen had de agitatie onder de bezielende leiding van Albrecht Rodenbach al tien jaar eerder van zich doen spreken. Immers, zo vraagt een nuchtere Limburger zich af: Is de Westvlaming niet altijd vuriger en strijdlustiger geweest dan de - bezadigde - Limburger?. 17. De oprichter en eerste voorzitter van de Klauwaarts was de pas afgestudeerde Eugeen Leën, die door zijn onvermoeide inzet één der grootste baanbrekers van de Vlaamse ontvoogding in Limburg zou worden. In 1893 stichtte hij het (nog steeds actieve) Hasseltse Leesgezelschap, een discussie- en studievereniging van katholieke, Vlaamsgezinde intellectuelen. 18. Intussen had men om onduidelijke redenen besloten dat Veldeke in de jaren twintig van de twaalfde eeuw zou zijn geboren, zodat gaandeweg plannen rezen voor een grootse viering van zijn 800 ste verjaardag. Aanvankelijk dacht men aan 1925, later werd het En de idee van een standbeeld dook weer op, ironisch genoeg niet in Maastricht, maar in Hasselt. Leën werd de spil van de werkzaamheden en hij zou zo een van zijn voornaamste levensdromen realiseren.

22 18 Het Hasseltse Veldeke-comité op de dag van de inhuldiging van het monument. Helemaal links: Leën en pastoor Daniëls. (Hasselt, Stadsarchief, Veldeke nr. 149) In de eerste helft van 1925 werd in het Leesgezelschap een voorlopig comité opgericht, dat echter al gauw als te lokaal door een provinciaal comité werd vervangen. Het Leesgezelschap had een prijsvraag voor 1926 uitgeschreven voor een vulgarisatiewerk over Hendrik van Veldeke. Dat zou uiteindelijk in 1928 de studie van Jozef Droogmans opleveren: Hendrik van Veldeke. De eerste Dietsche Dichter, gedrukt op de persen van Leëns St.-Quintinusdrukkerij en opgedragen aan onze geliefde koningin Elisabeth, bezielster van vele dichterszangen. 20. Maar het voorlopig comité wilde iets blijvends tot stand brengen: een monument, dat een mijlpaal moest worden in de culturele opleving van de provincie. Het definitief comité, dat op 24 maart 1927 onder het voorzitterschap van Polydoor Daniëls tot stand kwam, was nog opmerkelijk sterk doordrongen van de groot-nederlandse gedachte en richtte zich ook tot Nederlanders en de overzeese gebieden. Leën verzette bergen als penningmeester van het comité: dikwijls moest de voorzitter zich geweld aandoen om door zijn rusteloozen ijver niet te worden overrompeld. 21. Plaatselijke propagandisten moesten geld inzamelen, subsidies moesten bij elkaar worden gebedeld, met veel diplomatie moesten compromissen worden gesloten. Het werd een moeilijk moment toen de Nederlandse stamgenoten op 28 april 1927 ook een herdenkingscomité oprichtten en niemand minder dan Albert Verwey, de beroemde dichter en hoogleraar Nederlandse letterkunde te Leiden, bij die gelegenheid pleitte voor een standbeeld in Maastricht: De vraag beantwoordend, wààr in LIMBURG dat beeld staan moet, heeft men natuurlijkerwijs gesproken van zijn geboortegrond, de plek tusschen Kermt en Spalbeke. Zonder twijfel zoude iedere pelgrimstocht daarheen het aandenken aan een dichter en zijn streek weldadig in ons wakker roepen. Maar, die mijn uiteenzetting van zijne Servaeslegende gevolgd heeft, zal het mij niet euvel duiden, als ik aan MAASTRICHT de voorkeur geef. Alleen aan Maastricht zien we Veldeken en zijn jeugdwerk klaarblijkelijk en innig verbonden. Nergens, dunkt mij, kan de herinnering aan den man, zijn werk en zijn beteekenis, levendiger tot ons spreken dan IN DE NABIJHEID VAN DE SINT SERVAAS'. 22.

23 Er werd een oplossing gevonden voor verdere samenwerking: Leën stelde voor dat Endepols van Maastricht in Hasselt onder-

24 19 Een hatelijk stuk uit La Gazette van 8 september 1928: Veldeke voorgesteld als een onbekende rare vogel. (Hasselt, Stadsarchief, Veldeke nr. 157) voorzitter zou blijven en dat Daniëls in Maastricht ondervoorzitter zou worden. Maar het verzamelen van de nodige financiën bleek moeilijker dan voorzien. Ook in Hasselt, waar het gerucht werd verspreid dat het initiatief een flamingantenboel was. 23. De minister van Kunsten en Wetenschappen verleende een staatstoelage van 5000 fr., maar dat was tot ontgoocheling van Leën slechts de helft van het gevraagde. Een vernietigend rapport van het katholieke raadslid Coelst kelderde een subsidie, aangevraagd bij de toenmalige provincie Brabant. Zijn negatief oordeel luidde: Veldekes werken zijn voor het merendeel in het Duits gesteld, hij vormde geen school en niemand in België is op de hoogte van zijn bestaan... Belgicistische kringen, waar de trauma's van het activisme gedurende de oorlog nauwelijks waren geheeld, beschouwden de Limburgse dichter als een halve Duitser ( mi-boche ). Zelfs op de vooravond van het eeuwfeest in 1928 was kritiek niet uit de lucht. Waarom wordt de prinselijke aanwezigheid misbruikt voor de onthulling van zulk een bedenkelijk monument? Dit is toch geen Blijde Intrede? De Franstalige krant Les Nouvelles ventileerde het ongenoegen: les critiques sont unanimes... : Pourquoi ne pas inviter nos charbonnages à envoyer leur ouvriers dans leur pittoresques costumes de travail? Cela aussi pourtant, c'est du folklore, et du meilleur! Au lieu de cet hommage à l'inconnu Van Veldeke, qui durera deux heures, pourquoi pas un hommage aux héros de notre glorieux 11 e de ligne? Dezen en de gesneuvelde helden te Hasselt hadden tenminste een prachtig voorbeeld gegeven de fidélité à la Patrie et de haine à l' Allemand parjure et barbare. 24. Maar de situatie zou nog verergeren. De voorzitter van het Veldeke-comité was indertijd zijn korte bijdrage in Het Belfort begonnen met de zin: Als men van Spalbeek naar Lummen gaat komt men voorbij den Velleker-molen ; - dat is onze Limburgsche verzachting van Veldeker-molen, de molen van Veldeken.

25 Het is - zo vervolgde Daniëls - bij dat Veldeke dat de wieg stond van de onsterfelijke Heynryck/ Die van Veldeken was gheboren, zoals hij zichzelf noemt in de epiloog van zijn Leven van Sint-Servaas. Ook dàt diende aan het collectieve geheugen van Vlaanderen te worden toevertrouwd. En wat was daarvoor doeltreffender dan een stenen gedenkteken? Een week na de Blijde Intrede van het toekomstige vorstenpaar werd op 7 oktober te Spalbeek een gedenkplaat onthuld aan de Veldekermolen. De tekst luidde: Aan Hendrik van Veldeke. Vader der Nederlandsche Dichters, geboren te Veldeke. XIIe eeuw. Dit schoot de Belgicistische burgerij helemaal in het verkeerde keelgat; voor hen betekende Nederlands immers zoveel als Hollands. De maskers zijn afgevallen, ook bij E.H. Daniëls, de grand âge - dont on a singulièrement abusé dans toute cette affaire. Onder de kop L'affaire Van Veldeke fulmineerde de redactie van Les Nouvelles: Et c'est là que perce le bout de l'oreille. Tous les organisateurs ont admis cela [het gebruik van de term Nederlands] sans protester, annexant ainsi la Belgique à la Hollande, selon le voeu des pires activistes qui rêvaient de joindre aux Pays Bas, c'est-à-dire à l'allemagne, les provinces belges de langue flamande, ce qui serait d'ailleurs un moyen de mettre tout le monde d'accord quant aux origines de Van Veldeke. Borms aura dû tressauter d'aise, dans sa prison de Louvain, s'il a entendu les échos de Spalbeek. 25.

26 20 De Veldekermolen aan de Demer te Spalbeek (Kermt) werd zowel in de Eerste als in de Tweede Wereldoorlog verwoest, maar telkens hersteld. Bij de inhuldiging van de gedenkplaat aan de Veldekermolen in 1928 zette vooral het woord Nederlandsche veel kwaad bloed. Men vreesde een annexatiepolitiek vanuit Nederland. ( Bert Janssens)

27 21 En tot overmaat van ramp: op het slotbanket zouden de genodigden massaal en uit volle borst de Vlaamse Leeuw hebben gezongen! De haatcampagne bereikte ongekende hoogten in de Hasseltse Franstalige krant. De brief van een anonieme abonnee werd opgenomen om de artistieke waarde van het monument in twijfel te trekken; de protestbrief van het Veldeke-comité werd met de grond gelijk gemaakt en de figuur van Veldeke door het slijk gehaald. In de Réplique de notre correspondant haalde men zelfs een Duitse autoriteit aan om diens werk als onbeduidend af te maken: ein elendes Machwerk (Gervinus). De correspondent besloot: Nous avons eu, par la faute des Allemands, trop de morts infiniment plus intéressants à enterrer, et à célébrer, pour être vraiment tentés de célébrer encore ce vieux fossile mi-boche que M. l'abbé Daniels prétendit béatifier à Hasselt et à Spalbeek. Timeo Daniels et dona ferentes. C'est Virgile qui l'a dit! 26. De felle polemiek eindigde pas op 22 november toen de redactie een nieuwe brief van het Veldeke-comité weigerde te publiceren. Een monument naast zijn kerk Het Maastrichtse Veldeke-comité was in snelheid genomen. Wel had de Maastrichtse leraar Jef Notermans in 1928 een dubbelnummer van de Vlaamse brochurereeks Branding aan Veldeke gewijd: het zou het begin worden van een lange reeks publicaties, die hij over de Limburgse dichter, en vooral over diens Leven van Sint-Servaas, zou schrijven. Maar het zou verkeerd zijn te denken dat het comité van onze noorderburen zijn tijd in ledigheid had doorgebracht. Het tegendeel is waar. De oproep om gelden te storten (zomer 1927) - al voor de tweede keer - voor een gedenkteken in de nabijheid van de Sint-Servaaskerk tovert ons een verrassend modern Veldeke-beeld voor ogen. Hij is een internationale figuur, een schakel en bemiddelaar tussen Frankrijk en Duitsland; bovendien een man van nationale en Groot-Nederlandse betekenis:

28 De Maastrichtenaar Jef Notermans ( ), leraar van 1931 tot 1949 op Jakarta, daarna in Zuid-Limburg, zou een groot deel van zijn leven begaan zijn met Veldekes leven en werk. Hij beklemtoonde de Limburgse roots van de dichter. Hij schreef onder meer vijf boekdelen met Commentaren op Heinric van Veldeken's Sint Servaaslegende. (Portrettekening door Petran Vermeulen) De herdenking van den 800sten verjaardag van Heynryck van Veldeken dient verder te gaan dan Maastricht en Hasselt! Moge zij doordringen tot ver buiten onze landpalen, waar men Nederlandsch spreekt en Nederlandsch voelt: tot in Vlaamsch-België, Vlaamsch-Frankrijk, Nederlandsch Oosten West-Indië en Zuid-Afrika. 27. Naast een monument wilde het Comité - zoals in Hasselt - ook een gedenkboek met bloemlezing uitgeven, om het werk van onze eerste dichter in ruime kring bekend te maken. Ook hier werd een prijsvraag uitgeschreven en de bekroonde studie van

29 22 de Nijmeegse historicus Rogier verscheen in Het is een moedig boek, waarin de schrijver kritisch de betekenis van de Limburgse dichter toelicht op de grens van twee grote cultuurstromingen, of zoals hij het zelf in een motto omschreef: Tusschen twee Werelden. 28. De internationale dimensie doet opvallend modern aan: In een enge Nederlandse lijst is zijn beeld niet te vatten. Minder Nederlander wordt hij daardoor voor ons niet. 29. Evenzeer opmerkelijk is zijn onbevangen situering van Veldeke in een Duits-Rijnlands kader. Die zaken lagen toentertijd blijkbaar minder gevoelig bij onze noorderburen, die van de gruwel van de wereldoorlog waren gespaard gebleven. En het moet gezegd: door zijn afstandelijkheid en kritische zin moet het werk van Rogier wetenschappelijk hoger worden aangeslagen dan de politiek geëngageerde Vlaamse studies uit dezelfde tijd, waarin taalstrijd en polemiek nooit ver weg waren. 30. De plechtige onthulling van het Veldeke-monument in Maastricht (1934). (Maastricht, Regionaal Historisch Centrum Limburg, foto nr ) Het Maastrichtse Veldeke-monument werd op 10 september 1934 plechtig onthuld naar aanleiding van de 1550 ste verjaardag van de sterfdag van Sint Servaas ( 384). Voor de gelegenheid werd Veldekes geboortedatum gemakshalve maar op 1134 ingesteld. 31. De plechtigheid begon om kwart voor elf - zelden startte een feestelijk gebeuren zo stipt op tijd, merkte een plaatselijke reporter op. 32. Het feest werd kleur en prestige bijgezet door de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, de heer P. Marchant. De koningin had men er wijselijk buiten gelaten, omdat de Nederlandse staat geen bijdrage had geleverd. Fijntjes alludeerde de minister erop. Wijzend op het nog omhulde monument, richtte hij zich tot het comité:

30 23 In de Manesse-miniatuur zit Veldeke te midden van een levendige flora en fauna dromerig-bedroefd na te denken. In het monument van Charles Vos is Veldeke voorgesteld als een ridder-dichter, die op de grond zit te schrijven. De bloemenkrans uit de Manesse-miniatuur is tot een haarband geworden. ( Stad Hasselt, Annemie America) Gij hebt over dit monument den mantel der liefde gehangen. Hebt gij daarmede uw vergevingsgezindheid willen uitdrukken, ondanks het feit dat het de regeering tot haar leedwezen in verband met de tijdsomstandigheden niet mogelijk was om financiëelen steun te verleenen? Ook de voorzitter van het Maastrichts Veldeke-comité, de heer E. Jaspar, verwees even naar wat hij de zogenaamde crisis noemde, de ziekte onzer maatschappij, maar hij belichtte verder het grenskarakter van Maastricht en het werk van haar

31 beroemdste telg: tussen Romaans en Germaans, tussen keizer en bisschop, tussen vrome ernst en jolig carnaval, waar de toon der kerkklok broederlijk samenklinkt met den slag der groote trom. Het bronzen beeld is duidelijker dan het Hasseltse op de Manesse-miniatuur geïnspireerd. Ietwat melancholisch-peinzend zit een baardloze figuur (ook hier) temidden van een tuintje, het aangezicht op het beroemde bergportaal van zijn Sint-Servaaskerk gericht. Hij houdt in de linker hand een onbeschreven blad vast; naast hem ligt een lier. Op de sokkel zijn de beginverzen van Veldekes zesde lied - omgezet naar het middeleeuws Limburgs - gebeiteld: De blitschap sunder rouwe het Bit eren he es rike Dat herte da di rouwe in stet Dat levet jammerlike. (Wie in eer en deugd blij is en zonder verdriet, die is rijk. Het hart, waar verdriet in woont, dat leeft in kommer) 33. Bij raadsbesluit werd het plein van het Sint-Servaasklooster, voorheen Vredesplein geheten, omgedoopt tot het Henric van Veldekeplein. Let wel: Henric zonder -d-, zoals Rogier die vorm verdedigde in analogie met de naam van keizer Hendrik in het Münchense fragment van het Leven van Sint-Servaas. 34. Dank zij de noeste werkzaamheden van de Belgische en Nederlandse Veldeke-comités had de Limburgse dichter ook bij het bredere publiek een zekere bekendheid verworven. Maar hoe moest dat zich Veldeke concreet voorstellen? Als een zwer-

32 24 Plaquette voor het Maastrichtse monument voor Henric (zonder -d-) van Veldeke. ( Stad Hasselt, Annemie America) vende kunstenaar? Als Maastrichtse dichter verbonden aan de Sint-Servaaskerk? Als plaatselijke figuur of als internationale grootheid? Als Duitser of als Dietser? En was hij nu een ridder, een edelman (wat niet hetzelfde is), een clericus of een priester (wat ook niet hetzelfde is)? De Vlaamse literatuurhistoricus en zelfverklaarde allesweter Jozef van Mierlo S.J. zag in hem achtereenvolgens een speelman, een ridder en tenslotte een geleerde clerck. 35. Dat maar om te zeggen dat ook in het wetenschappelijk onderzoek voortdurend wisselende beelden circuleerden van de man, die tijdens de Maastrichtse feestviering de grootvader der Nederlandse dichters werd genoemd. Vooraleer verder in te gaan op zijn leven en zijn tijd, is het daarom wenselijk om bondig het Veldeke-onderzoek zélf onder de loep te nemen. Vermits openbare manifestaties, zoals hierboven beschreven, en de studie van vorsers in bibliotheken en geleerdenkamers hand in hand gingen, levert dat tevens een boeiende mentaliteitsgeschiedenis op van bijna tweehonderd jaar, zowel in Duitsland als in de Nederlanden. Tegenstrijdige beelden vanuit de geleerdenkamers Na de renaissance en de Aufklärung was het werk van Veldeke - dat gold overigens voor de meeste middeleeuwse werken - uit de belangstelling verdwenen. De Duitse schrijver Johann Christoph Gottsched bracht de Eneasroman in 1745 opnieuw onder de aandacht van een geleerd publiek en de Zwitser Christoph Heinrich Myller publiceerde de tekst in zijn eerste band Sammlung deutscher Gedichte aus dem XII., XIII. und XIV. Jahrhundert (1783) op grond van het jonge, papieren handschrift uit de Landesbibliothek van Gotha. 36. De editie vond weinig bijval, maar de volgende eeuw schoot de belangstelling voor ridders, kastelen en de middeleeuwse cultuur in het algemeen exponentieel de hoogte in. Rede, klassieke beheersing en cultus van de antieke cultuur zouden plaats ruimen voor emoties, vrijheidsdrang en nationale trots. Toch kon de nieuwe romantische mentaliteit zich slechts moeizaam losmaken van de antieke normen en het indrukwekkende voorbeeld van Vergilius. Het ronduit

33 negatieve oordeel over Veldeke, aus ritterlichem Geschlecht, ein Westphale (!), mag ons dan ook niet verbazen in de invloedrijke literatuurgeschiedenis van G.G. Gervinus ( ). De Aeneis was de toetssteen voor alle epische literatuur en met leedwezen stelde Gervinus vast: Alles, worin die alte Kunst ihre höchsten Aufgaben sucht, ist in dieser deutschen Eneit geradezu geflohen und verwischt En wat thans als de revolutionaire vernieuwing van de twaalfde-eeuwse antikiserende ridderroman wordt beschouwd, de verbinding van het heroïsche verhaal en de verheven stijl van Vergilius met de amoureuze sentimentaliteit van Ovidius, kon op niet het minste begrip rekenen: Alle Spielereien und Tändeleien, die man sich etwa im Minneliebe gefallen lässt, drängen hier im ernsten Epos die bedeutendsten Stellen hinweg.

34 25 Er valt over die Aeneide weinig goeds te vertellen: de storm die Eneas moet trotseren is nauwelijks meer dan een flinke stortbui, de geschiedenis van Laökoon werd onbegrijpelijkerwijs vergeten, van boek III is behalve het houten paard niets overgebleven en het liefdesgestamel van Dido overschrijdt alle grenzen van naïviteit... Wanneer Gervinus zich dan verbaasd afvraagt hoe zo'n werk zulk succes kon hebben, valt het fatale oordeel:... wenn doch diese Aeneide gar so ein elendes Machwerk ist! 38. Maar de tijdsgeest zou ten gunste van de ridderliteratuur veranderen. Dat werd duidelijk zichtbaar in de tweede helft van de negentiende eeuw. De Duitse mediëvistiek - het woord stamt uit recentere tijden, toen verregaande specialisatie een nieuwe benaming noodzakelijk maakte - nam het voortouw. Dat lag eigenlijk voor de hand. Niet enkel was het werk van Veldeke toen hoofdzakelijk in Duitse handschriften bekend en de romantische bezieling zou met haar geëngageerd nationalisme vooral in Pruisen een nieuwe wetenschapstak tot leven wekken: de Germaanse filologie, de grondige studie van het woord, met veel liefde beoefend. Daarbij gingen geleerden in de geschiedenis, maar ook in vroegere taalstadia, oudere literatuur en volkscultuur op zoek naar een eigen identiteit. 39. De gebroeders Jakob en Wilhelm Grimm (gestorven in respectievelijk 1863 en 1859) - wereldberoemd van hun sprookjesverzameling - hebben deze pioniersperiode beheerst. Gervinus droeg zijn literatuurgeschiedenis op aan deze bewonderde collega's en inspirerende voorbeelden. Het minste wat kan gezegd worden, is dat deze generatie van filologen geen uitdaging uit de weg ging: het grote aantal en de brede veelzijdigheid van hun publicaties is bewonderenswaardig, ook voor ons die thans over zoveel meer technische hulpmiddelen beschikken. In dit klimaat van brede cultuurhistorische interesse kwam de Veldeke-studie definitief op gang. 40. Na een vertaling van de oud-noorse Edda en een bloemlezing over Angelsaksiche poëzie, verzorgde Ludwig Ettmüller in 1852 een editie van de toentertijd beschikbare werken van Veldeke (dus, niet het Leven van Sint-Servaas). Hij ging daarbij kritisch, maar erg willekeurig te werk. Omdat hij had vastgesteld dat in de overgeleverde liederen van Veldeke tal van Nederrijnse vormen waren bewaard, aarzelde hij niet om diese Lieder so wiederzugeben, wie sie Heinrich ohne Zweifel sang: in niederrheinischer Sprache. 41. De tweede strofe (waarop ik nog terugkom) uit het Eerste Lied ziet er bij hem uit als volgt: Die scônist unt die beste frouwe zwischen dem Roden und der Souwe gaf mir blîschaft hie bevoren. Dat is mir komen al ze rouwe... (De mooiste en de beste vrouw tussen de Rode en de Souwe bezorgde me tot nog toe vreugde. Die is me geheel in rouw verkeerd) 42. Ohne Zweifel Veldekes oorspronkelijke tekst? Zelfverzekerd wetenschappelijk optimisme was een ander kenmerk van de negentiende-eeuwse cultuur...

35 De problemen worden pas ten volle zichtbaar als men deze tekst vergelijkt met de eerste uitgave van de beroemde verzameling Duitse minneliederen, bekend onder de poëtische titel Des Minnesangs Frühling (1857). De verzameling is een merkwaardige bestseller binnen een zo gespecialiseerd domein als de Middelhoogduitse dichtkunst; ze werd door een hele reeks geleerden tot op de dag van vandaag verder gezet en is aan haar 36 ste uitgave toe! 43. Het werk is het geesteskind van Karl Lachmann ( ), die zowel op het gebied van de klassieke als de Germaanse filologie een stevige reputatie had opgebouwd en bijzonder goed bevriend was met de Grimms. Na zijn dood publiceerde zijn leerling en opvolger Moriz Haupt de tekst uit diens nalatenschap. In de Vorrede ziet hij af van pogingen om de tekst naar Veldekes oorspronkelijke taal te reconstrueren. Het is immers zeer de vraag of de dichter - zo stelt hij in het merkwaardige Duits zonder hoofdletters - der sprache seiner heimat in der fremde durchgängig treu geblieben sei. 44. De boven aangehaalde passage ziet er bij hem zo uit (ik geef cursief de versie van Ettmüller ter vergelijking): Diu schoenest und diu beste frouwe zwischen Roten und der Souwe gap mir blîschaft hie bevorn: daz ist mir komen al ze rouwen... Die scônist unt die beste frouwe zwischen dem Roden und der Souwe gaf mir blîschaft hie bevoren. Dat is mir komen al ze rouwe...

36 26 Het lijken kleine verschillen, maar schijn bedriegt. Bij Ettmüller vinden we gaf en dat tegenover gap en daz in Des Minnesangs Frühling en dat zijn precies de veranderingen teweeggebracht door klankverschuivingen die het Duits en het Nederlands als taal van elkaar onderscheiden: met gap/daz hebben we een Middelhoogduitse, met gaf/dat een Middelnederlandse tekst. Of anders gesteld: wat was nu de oorspronkelijke tekst van Veldekes lied? Schreef hij deze in het Limburgs Nederlands of bijvoorbeeld in het Thürings Hoogduits? Achter de minuscule varianten zitten dikwijls zwaarwichtige, methodische keuzes en sterk uiteenlopende literatuurhistorische uitgangspunten. De daaruit volgende discussies zouden aanleiding worden tot een (soms bitsig) gevecht om de definitieve tekstpresentatie, een strijd die intussen anderhalve eeuw duurt en zich niet tot de minneliederen beperkt. Het Veldeke-probleem was geboren. In die strijd staan twee kampen lijnrecht tegenover elkaar. Hun uitgangspunten zijn verschillend. Het ene kamp vertrekt van de exclusief Duitse overlevering van de liederen en de Eneasroman en hecht weinig belang aan de epiloog waarin verhaald wordt hoe Veldeke het onvoltooide werk liet lezen, hoe het in Kleef werd gestolen, waarna hij het jaren later in Thüringen voltooide. In de ogen van de aanhangers van dit kamp was het Leven van Sint-Servaas een minder belangrijk werk met een beperkte regionale betekenis. 45. Het werk van Veldeke werd binnen deze opvatting voor een Hoogduits publiek geschreven, maar hier en daar schemerden in de tekst - vooral in de liederen - nog taalrestanten door die herinnerden aan zijn heimat. Veldeke als de succesvolle expat die in zijn nieuwe werkomgeving vertederd, met een vleugje melancholie, het idioom van zijn geboortestreek in de mond neemt... Leden van het andere kamp gingen uit van de Limburgse overlevering van het Leven van Sint-Servaas. Veldeke was een geboren en getogen Limburger, die eerder toevallig in het verre Thüringen was verzeild geraakt. De in het Middelnederlands begonnen Eneasroman en de minneliederen werden later door de dichter verduitst, zonder dat sporen van het oorspronkelijke werk helemaal werden weggewerkt. De reconstructie van die allereerste versie werd dan ook hun filologische wensdroom. Dat ideaal leek realiseerbaar toen er van het Leven van Sint-Servaas, behalve het jonge volledige Leidse handschrift, fragmentjes boven water kwamen van een oud Limburgs handschrift van omstreeks 1200, getuigenissen uit de streek en de tijd van Veldeke zélf. Die fragmenten werden merkwaardig genoeg in Duitse bibliotheken gevonden, in München en Leipzig; sommige overleefden de bombardementen van de Tweede Wereldoorlog niet. Maar het enthousiasme was binnen dit kamp niet te temperen: thans leek het mogelijk om het Limburgse oeuvre van onze eerste dichter op betrouwbare basis te reconstrueren. En zodoende - juicht Notermans - wordt Veldeke voor eens en voor goed aan onze letterkunde teruggeschonken. 46. Die Limburgse juichkreet gold het onderzoek van de Oost-Duitse geleerden Theodor Frings ( ) en Gabriele Schieb (+ 1982). Frings werd geboren in het Duitse grensstadje Dülken, tussen Venlo en Mönchengladbach, zodat hij als het ware voorbestemd was om in het Veldeke-onderzoek een grote rol te spelen. Hij getuigde: Der Grundstock der Sprache Veldekes war auch die Sprache meiner Mutter, meine

37 Muttersprache. Hochdeutsch habe ich nicht ohne Mühe gelernt. 47. Zijn publicatielijst is indrukwekkend: zowel op het gebied van de dialectgeografie als de editietechniek speelde hij een eersterangsrol. Zijn begaafde en noeste medewerkster Schieb schreef met eerbied over hem: hij was een hoofd, dat honderd handen nodig had om de rijkdom aan ideeën en de zich opdringende vragen te verwerken, maar hij bezat ook de persoonlijkheid om die te vinden Vooral sinds de Tweede Wereldoorlog begon Frings zich intensief met Veldeke bezig te houden. Dat viel samen met een diepdonker hoofdstuk in zijn leven, zowel persoonlijk als wetenschappelijk. Zijn zoon kwam om in een Duitse U-boot en zo goed als al zijn documentatiemateriaal (waaronder een aantal studies in ontwerp) werd vernietigd bij een bombardement op Leipzig in de nacht van 3 op 4 december Maar bewonderenswaardig toog de geleerde aan het werk en bouwde hij opnieuw op wat was verloren gegaan. Dank zij zijn grondige dialectologische en taalhistorische kennis van het Rijn- en Maasland, beschikte Frings - sinds 1945 gehol-

38 27 Het Grosse Heidelberger Liederhandschrift (ook Manessecodex genoemd) met het eerste lied van Veldeke. (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 30 v o )

39 28 pen door Schieb - over een solide basis om Veldekes oorspronkelijk werk in zijn geheel te reconstrueren. Dat gebeurde voor de liederen in 1947, voor het Leven van Sint-Servaas in 1956 en voor de Eneasroman in Zo kregen we opnieuw zicht op de Limburgse dichter. Want het was de overtuiging van de Leipziger geleerden dat Veldeke zijn hele oeuvre in een Limburgse literatuurtaal had geschreven. De passage in zijn eerste lied ziet er bij Frings uit als volgt (cursief geven we de tekst weer, zoals hij in het Heidelberger Liederhandschrift is te lezen): Dî scôneste ende dî beste vrouwe Tuschen Roden ende der Souwen Gaf mich blîtscap hî bevoren. Dat is mich komen al te rouwen (vv ) Diu schoenste und diu beste frouwe Zwischen dem rotten und der souwe Gab mir blideschaft hie bevorn Das ist mir komen al ze rouwe (De schoonste en de voortreffelijkste vrouw tussen Rode en de Sauer schonk me hier tevoren blijdschap. Dat is me zuur opgebroken...) De geleerden aarzelden in hun uitgave niet om de tekst hier en daar wat aan te passen. Voor rotten lieten ze om verstechnische redenen het lidwoord weg, zodat dit kon vertaald worden als Rode, een dorpsnaam waarvoor in Limburg vele plaatsen in aanmerking kwamen; de volgende naam souwe heeft wel een lidwoord en wijst bijgevolg op een riviernaam, de Sauer (Sûre) in Luxemburg. Hoewel de geleerden dit niet hadden bedoeld, kwam het latere Veldeke-exegeten goed uit. Het landschapsperspectief uit het lied spoorde perfect met de gepresenteerde taalvormen: Maaslands, tussen Rode en Sûre. Het bleef in de edities van Frings en Schieb niet bij het weglaten van een lidwoord. De geleerden meenden op grond van hun taalkundige en stilistische inzichten echte van onechte passages te kunnen onderscheiden. Zo hebben ze 534 verzen uit de Leidse tekst van het Leven van Sint-Servaas als jongere toevoegingen door kopiisten verwijderd; bovendien worden in de tekstuitgave nog eens 312 verzen als onoorspronkelijk tussen haakjes geplaatst. Hoewel voorzichtiger in de uitgave van de Eneasroman, verklaren ze ook hier twee passages als jongere interpolaties en gaan ze ervan uit dat de passages waar naar de Duitse keizer wordt verwezen (de zogenaamde Stauferpassages ) later - in Thüringen - door de dichter zelf werden toegevoegd. 49. Ontdaan van deze passages wordt ook het laatste werk van Veldeke Limburgser dan algemeen werd aangenomen; Veldeke werd weer een dichter van bij ons. Maar daarmee was de vrede tussen de verschillende kampen niet getekend, integendeel. De reconstructiepogingen van Frings en Schieb kwamen onder hevig vuur te liggen, hoewel ook tegenstanders moesten toegeven dat de onderneming van een zeldzame eruditie getuigde. 50. De strijd verschoof naar het terrein van de literatuurgeschiedenis en een formidabele tegenstander had zich - sinds 1929 al! -

40 aangediend: pater Jozef van Mierlo ( ). 51. De flamboyante Vlaamse jezuïet, berucht om zijn scherpe polemieken, en de oerdegelijke Duitse filologen hadden broederlijk verenigd eenzelfde overtuiging kunnen verdedigen: Veldeke als Vlaamse (Limburgse) dichter. De praktijk werd echter totaal anders. Frings liet Veldeke aansluiting vinden bij de Rijnlandse taal en literatuur, volgens Van Mierlo een poging om onze dichter toch in de Duitse literatuurgeschiedenis te annexeren. Volgens hem had Veldeke niets aan het Rijnland ontleend, maar was zijn werk te verklaren vanuit een vroege (westelijke, dus Nederlandse) bloei van de literatuur. De strijd ging daarbij uiteindelijk over de vraag: schreef Veldeke nu Oost- dan wel West-Limburgs? De geleerden zouden elkaar op een onchristelijke manier met verwijten van onkunde, systeemdwang en methodologische insufficiënte om de oren slaan, wat pas eindigde met de dood van Van Mierlo in Die was in al zijn gedrevenheid tot enkele maanden voor zijn dood op 80-jarige leeftijd met het Veldeke-probleem bezig geweest, maar had wel een belangrijk deel van zijn vroegere opvattingen gewijzigd. 52. De rangen werden blijkbaar hermetisch gesloten: voor België was Veldeke een Hasselaar, een Vlaming in de modern politieke betekenis; voor Nederland een Maastrichtenaar, in ieder geval een Limburger die zijn werk in het oud-limburgs had geschreven tot meerdere eer en glorie van het Limburgse volk. Voor Duitsland was hij de grote Duitse dichter die de Middelhoogduitse klassieke literatuur van de dertiende eeuw inluidde. Hoe scherp de tegenstellingen waren, blijkt uit een verrassend getuigenis van Gabriele Schieb in 1965; er spreekt behoorlijk wat frustratie en gekwetste trots uit:

41 29 Het Hendrik van Veldeke-gebouw te Hasselt. ( Foto's Bert Janssens) Het ontmoetingscentrum Eneide te Spalbeek, geboorteplaats van de dichter. ( Foto Bert Janssens) Ook Spalbeek heeft een straat gewijd aan onze Limburgse dichter, maar situeert hem in een verkeerde eeuw. ( Stad Hasselt, Annemie America)

42 30 Een herberg aan het Veldekeplein, waar zich het monument van de Limburgse dichter te Hasselt bevindt. ( Foto Bert Janssens) Een Duits eerbetoon aan de dichter-zanger in Naumburg, vlakbij de burcht waar Veldeke zijn Eneasroman voltooide. (Foto J. Janssens)

43 De Leesmuur is een kunstinstallatie die Hasselaar Pierre Dujardin realiseerde in opdracht van het Koninklijk Leesgezelschap van Hasselt ter gelegenheid van zijn 110-jarig bestaan. Links boven ziet men een vak met de stichter, Hasselaar Eugeen Leën, uitgever-drukker, met zijn geboorte- en sterfdatum. Midden boven wijzen boeken erop dat de vereniging steeds affiniteit gehad heeft met de letterkunde, en ook vaak boeken uitgaf. Links beneden symboliseert de kooi het besloten karakter van de vereniging, in die zin dat men door drie peters moet voorgesteld worden om lid te kunnen worden. Midden beneden ziet men het stichtingsjaar Rechts onder een minnelied van Hendrik van Veldeke: Alse die vogele blideke. ( Foto Bert Janssens)

44 31 De vraag of Veldeke een Nederlands- of een Duitstalige zou zijn geweest, heeft decennia lang nationale gevoeligheden beroerd, die ondanks nuchter onderzoek nog niet helemaal tot zwijgen konden worden gebracht. In Hasselt (thans gebied van de Belgische Staat) en in Maastricht (thans gebied van de Nederlandse Staat) heeft men voor de Nederlandse dichter monumenten opgericht, die bijna tot lokale heiligdommen zijn geworden. In een eigen Zuid-Nederlands tijdschrift van de vereniging V.E.L.D.E.K.E, dat zijn 40ste jaargang ingaat, zijn lokaal patriottisme en liefde voor de heimat permanent werkzaam. Als zich iemand als buitenlander met deze dichter bezig houdt, moet hij erop voorbereid zijn niet ongestraft te kunnen binnendringen in een goed bewaakt heiligdom, opgericht uit vaste, traditionele voorstellingen en vol liefde opgesmukt. 53. De gemoederen zijn intussen bedaard, de passies getemperd, de stammentwisten geluwd. Ze hebben plaats gemaakt voor onwetendheid en onverschilligheid. Hier en daar laaien nog wel eens gevoelens van cultuurhistorische trots en streekliefde op in straatnaamborden (Hasselt, Borgloon, Maastricht). Verder verschijnt er nog wel meer in het straatbeeld: de naam van het Vlaams Administratief Centrum (met alle buitendiensten in de provincie - in gebruik sinds mei 2004), dat zelfs in Hasselt nauwelijks is gekend als het Hendrik Van Veldeke-gebouw; de naam Eneide gegeven aan het cultureel centrum te Spalbeek; de naam van de enkele horeca-zaken die naar de Limburgse dichter verwijzen. Het Hasselts Leesgezelschap realiseerde in 2003 een leesmuur in de Peterseliesteeg: een hommage aan Leën en Veldeke. En nu en dan duikt er een literaire prijs op. Maar ook in Duitsland is Veldeke niet helemaal uit het collectieve geheugen verdwenen: de muziekschool in Naumburg (Sachsen-Anhalt) heet Heinrich von Veldeke; in dezelfde stad bestaat een Tweejaarlijkse Veldeke-prijs voor Kulturgeschichte und Naturkunde en in de nabijgelegen Neuenburg (Freyburg an der Unstrut) heeft sinds 1990 jaarlijks het Montalbane-festival voor middeleeuwse muziek plaats. De benaming verwijst programmatisch naar de burcht die Eneas in Latium bouwde en dus naar de dichter die met zijn liederen tegelijk musicus was. Intussen is het inzicht gegroeid dat de vraagstelling Was Veldeke een Vlaming/Nederlander of een Duitser? anachronistisch is, want uitgaat van landsgrenzen die pas sinds de negentiende eeuw gelden. Het land waar Veldeke dichtte, was een land zonder grenzen met een meertalige cultuur en met het ruime perspectief van het Duitse Rijk. Dat besef is ook duidelijker aanwezig in het recente onderzoek. Vooraleer ons met dat perspectief vertrouwd te maken, keren we ons een laatste keer tot de tweede strofe van het eerste lied van Veldeke. Waar Notermans en anderen (die zich op Frings/Schieb baseerden) de passage vanuit een regionaal gezichtspunt interpreteerden, doet de Antwerpse hoogleraar Frank Willaert dat op een heel andere manier. Hij betoogt dat men het bepaald lidwoord voor Rote in de tekst beslist moet respecteren en dat de benaming naar een rivier verwijst, de Rhône; even overtuigend toonde hij aan dat de Souwe verwijst naar de Save, een bijrivier van de Donau. 54. Ik citeer de verzen naar de recentste uitgave van Des Minnesangs Frühling: Diu schoenest und diu beste vrowe Zwischen dem Roten und der Sowe

45 Gap mir blîdeschaft hie bevorn (vv ) (De schoonste en de voortreffelijkste vrouw tussen de Rhône en de Save schonk me hier tevoren blijdschap) Het is opvallend dat de dichter twee rivieren noemt, die allebei ver zuidelijk van zijn geboortestreek lopen. De Rhône vormde de westelijke grens van het keizerrijk; de Save ontsprong in het uiterste zuidoosten van het rijk. Veldeke lijkt hier dus het hele Duitse Rijk op het oog te hebben gehad. Vanuit deze recente wetenschappelijke inzichten krijgt men een nieuw Veldekebeeld: een Limburger van geboorte met brede - wij zouden zeggen, maar eigenlijk is dat ook anachronistisch - waarlijk Europese ambities. Dat nieuwe beeld willen we in de volgende hoofdstukken systematisch verkennen.

46 32 Het Veldeke-onderzoek: de belangrijkste data Ettmüller verzorgt een editie van alle beschikbare werken van Veldeke Lachmann (+) en Haupt: de eerste editie van Des Minnesangs Frühling Bormans geeft het pas ontdekte handschrift van het Leven van Sint-Servaas uit Behaghel geeft de Eneasroman uit met een uitvoerige studie en reconstructie van de Limburgse oertekst De eerste fragmenten van een oud Servatiushandschrift worden in München ontdekt Jonckbloet oordeelt in zijn postuum uitgegeven literatuurgeschiedenis dat Veldeke de auteur is van zowel de liederen, de Eneasroman als het Leven van Sint-Servaas Uitgave van de Servaasfragmenten door Scharpé Nieuwe editie van Des Minnesangs Frühling (Vogt) ( inhuldiging monument te Hasselt) De Maastrichtse leraar Notermans begint aan een indrukwekkende reeks Veldeke-publicaties Eerste, beknopte literatuurgeschiedenis door Van Mierlo Bloemlezing en studie door Rogier als antwoord op een prijsvraag ( inhuldiging monument te Maastricht) Nieuwe editie van Des Minnesangs Frühling (Von Craus) De studies en edities van Frings/Schieb Oude en nieuwe bijdragen tot het Veldeke-probleem door Van Mierlo Dittrich onderzoekt gedetailleerd de bronnen van de Eneasroman

47 De Paepe bepleit ironische interpretaties in de liederen van Veldeke Veldeke-Colloquium te Gent Nieuwe uitgave van Des Minnesangs Frühling (Moser en Tervooren) Willaert bestudeert Veldekes minnelyriek als registrale poëzie Klein bestudeert de Middelduitse literatuurtaal en komt tot nieuwe inzichten in het Veldeke-probleem Kartschoke geeft de Eneasroman uit met een modern Duitse vertaling CD-Rom Middelnederlands met de editie van het Leven van Sint-Servaas (Leidse handschrift én fragmenten in het Corpus-Gysseling)

48 Goossens geeft een overzicht van het Veldeke-onderzoek en publiceert nieuw gevonden Servaasfragmenten Jongen en Schotel publiceren een modern Nederlandse vertaling van het Leven van Sint-Servaas Bastert bepleit een nieuwe interpretatie van de epiloog van de Eneasroman Willaert bepleit een subtiele, intertekstuele dimensie in Veldekes liederen Digitale versie van de Eneasroman volgens het Berlijnse handschrift Goossens onderzoekt de schamele resten van de vroege Rijn-Maaslandse epiek Janssens besteedt uitvoerig aandacht aan de Eneasroman in zijn overzicht van de Europese epiek Tervooren situeert Veldekes oeuvre binnen de literatuur tussen Maas en Rijn Van Oostrom wijdt in de jongste Nederlandse literatuurgeschiedenis 97 bladzijden aan Veldekes Umwelt Uitgave met Engelse vertaling van Veldekes Leven van Sint-Servaas en de Beierse Servatius. Eindnoten: 1. Les Nouvelles van donderdag 4 oktober. Vertaling: met een opmerkelijk gemak. Voor een weergave van de gebeurtenissen maakte ik daarnaast gebruik van de verslaggeving in De Standaard en Het Laatste Nieuws van 1 oktober Bij het schrijven van dit hoofdstuk kon ik dankbaar gebruik maken van een thematische inventaris van stukken uit het Hasseltse stadsarchief, samengesteld door Theo Coun. 2. Huldezang aan Hendrik van Veldeke, voor solo, recitant, kinderkoor, gemengd koor en orkest - tekst: Pieter C. Buckinx - Jan Melis. 3. Vertaling: Prinses Astrid, door koude overvallen, trok een nertsmantel aan, terwijl een cantate van barbaarse en ijzige klanken, waarvoor men maar matig applaudisseerde, gedurende een half uur het publiek teisterde.

49 4. De bekendmaking van de man van het monument is dan ook een van de doelstellingen van de Hasseltse tentoonstelling in het Stadsmus en het Literair Museum (6 oktober januari 2008). Zie onder meer Karel Segers, De conceptnota Letterenbeleid Stad Hasselt. Definitief voorgesteld op het Letterenplatform (30 mei 2005). De term lieu de mémoire (pleisterplaats van het geheugen) verwijst naar het bekende werk van Pierre Nora, Les lieux de mémoire, (3 dln.), Parijs, , zie Lambert Zo ook nog Van Mierlo 1942, 18: De dichters verschenen zoowel aan de burchten en hoven (...) Uit kleine handschriftenrollen, met begeleiding van de lier, droegen zij zelf hun werk (...) voor. 6. Men denke hierbij aan het liedje De troubadour waarmee Lenny Kuhr in 1969 het Eurosongfestival won. 7. Ik gebruik de editie van Fromm Vs luidt als volgt: er hete daz buchelin verloren (hij, Veldeke, was het boekje kwijt). Verderop in de tekst wordt gesproken van een buoch. 8. Der Leken Spiegel, boek III, cap. cxxvi, vv We gebruiken de tekstedities van de CDrom Middelnederlands. 9. Over de cultus van standbeelden, zie Leerssen 2006, Het handschrift heeft als signatuur: Detmold, Lippische Landesbibliothek, nr Deze identificatie is nochtans niet onomstreden. Karel Verhelst van de Provinciale Bibliotheek was zo vriendelijk me te melden dat er een kaper op de kust is. In Engelen 2002, II 894 vindt men onder het artikel over de beeldhouwer Henri Holemans: Op de ringbaan van Hasselt realiseerde hij [= Henri Holemans] naar eigen beeld een afbeelding van dichter Hendrik Van Veldeke. Deze informatie werd medegedeeld door de dochter van de kunstenaar, de schilderes Monique de Becker-Holemans. 12. Janssens 1997, p De politieke implicaties van Veldeke, en van middeleeuwse literatuur in het algemeen, in de negentiende eeuw werden onlangs beschreven door Leerssen 2006, o.m , Daniëls 1886, 186 en Rede uitgesproken over Hendrik van Veldeke, op het XXXIe taal- en letterkundig congres te Maastricht, (Leiter-Nijpels), Maastricht, Geciteerd naar Schepens 1927, 83. Het verslag van het congres komt uit de Limburger Koerier van dinsdag 30 augustus Het was niet de eerste keer dat er een pleidooi werd gehouden voor een Veldeke-monument: dat gebeurde ook al op het Nederlandse Taal- en Letterkundig Congres in Voor het eerst werd de gedachte aan een standbeeld geopperd tijdens het congres van 1875 in Maastricht, zie Leerssen 2006, Het citaat is van Geurts 1939, 13; zie ook Gevers 1986, Bij het studentenprotest zou Leën met priester Daniëls botsen, die de drieste stijl van de jongeren stevig op de korrel nam, iets wat niemand minder dan Guido Gezelle in een merkwaardige brief aan Daniëls (mei 1886) toejuichte. Gezelle immers was in Tielt ook opgetreden tegen het schreeuwerige studentenprotest dat volgens hem de Vlaamse zaak schaadde, zie Lissens 1970, 43-45, met dank aan Dany Jaspers, die mij hierop attent maakte. 19. Hierop wijst een brief van J. Paquay aan Eugeen Leën (Stadsarchief, Hasselt). Op basis van het werk van Kempeneers (die nochtans erg voorzichtig is, zie Kempeneers 1913, 105) besluit hij: Ik denk dat men 't jaar 1925 zou kunnen nemen met alle waarschijnlijkheid als 800 e verjaardag. 20. Het werk is geschreven in een bombastische taal met lange volzinnen, te pas en te onpas doorspekt met geleerde citaten en verwijzingen naar buitenlandse autoriteiten. Het is enkel nog interessant als tijdsdocument en als schakel in de geschiedenis van het Veldeke-onderzoek. Dat toch ook dit soort boeken niet zonder belang is, bewijst het getuigenis van Jan Deschamps, gereputeerd codicoloog van de Brusselse Koninklijke Bibliotheek, die zijn interesse voor de Middelnederlandse letterkunde aan deze studie, die hij als prijsboek kreeg, dankte, zie Cockx 1987, Lyna 1939, Voordracht van A. Verwey, Heynryck van Veldeken en zijne Sint Servaeslegende, geciteerd in een manifest van het Comité ter herdenking van den 800sten verjaardag van Heynryck van Veldeken, Maastricht, juni/juli 1927, p. 3 (Maastricht, Regionaal Historisch Centrum Limburg, monumenten, , nr. 10). 23. Zie de ontwerpbrief van J. Lyna met een mededeling aan de Hasseltse bevolking (Stadsarchief, Hasselt). 24. Les Nouvelles van donderdag 27 september Vertaling: De kritiek is unaniem - Waarom de mijnen niet uitnodigen om hun arbeiders te sturen in hun pittoreske werkkledij? Dat is ook

50 belangrijk en het is betere folklore! In plaats van deze hulde aan de onbekende Van Veldeke, die twee uur zal duren? Waarom geen hulde aan de helden van ons glorierijke 11 de Linie? - van trouw aan het Vaderland en haat voor de barbaarse en verraderlijke Duitser. Eenzelfde kritiek vindt men ook op de voorpagina van La Gazette van 8 september 1928, onder de satirische titel Un grandissime poète. 25. Les Nouvelles van 11 oktober. Vertaling: En het is dat wat de spuigaten uitloopt. Al de organisatoren hebben daarin toegestemd zonder te protesteren. Ze annexeren op die manier België met Holland, volgens de wens van de ergste activisten die ervan droomden om de Belgische Vlaamstalige provincies bij Nederland te voegen, dit wil zeggen aan Duitsland, wat overigens een middel zou zijn om iedereen tot een akkoord te laten komen rond de herkomst van Van Veldeke. Borms moet in zijn Leuvense gevangenis van blijdschap zijn opgesprongen indien hij de echo's van Spalbeek heeft gehoord. (August Borms ijverde tijdens de Eerste Wereldoorlog voor de rechten van de Vlaamse frontsoldaten, werd in 1919 tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld, maar won vanuit de gevangenis in december 1928 op overtuigende wijze de verkiezingen voor het arrondissement Antwerpen met de Frontpartij). 26. Les Nouvelles van 25 oktober. Vertaling: We hebben, door de schuld van de Duitsers, veel onnoemelijk interessantere doden te begraven en te huldigen dan dat we nog zouden geneigd te zijn om dat oude half-duitse fossiel te vieren dat eerwaarde heer Daniels in Hasselt en Spalbeek meende te moeten heilig verklaren. Ik vrees Daniels, ook als hij geschenken meebrengt. Het is Vergilius die het heeft gezegd!. Ik vrees Daniels... is een woordspeling op een vers in de Aeneis (II, 49): Timeo Danaos et dona ferentes. Het zijn de woorden van de Trojaanse priester Laokoon die waarschuwt voor het houten paard dat de Grieken hebben achtergelaten: Ik vrees de Grieken, ook al brengen zij geschenken. 27. Gedrukte brief, Maastricht, juni/juli 1927, p Het reglement werd door het Dagelijksch Bestuur van het Comité ter Herdenking van den 800sten Verjaardag van Henric van Veldeken te Maastricht gepubliceerd op 14 april 1928; de inzendingen werden een jaar later verwacht, namelijk ten laatste op 15 april 1929, 12 uur middag. 29. Ik geef hier uitzonderlijk de hele titel: L.J. Rogier, Henric van Veldeken. Inleiding tot den dichter en zijn werk met bloemlezing. Oplossing der prijsvraag ingezonden onder het motto Tussen twee werelden, (Leiter-Nypels N.V.), Maastricht, 1931, p Zie ook Leerssen 2006, 216, n Zie Notermans 1977 (IVB), 342. Te dier gelegenheid werd er een speciaal Maastrichtnummer van het Limburgs geïllustreerd maandblad De Nedermaas uitgegeven, zie Peeters Verslag in de Limburger Koerier (89 e jaargang) van maandag 10 september Met hartelijke dank aan Henk Thewissen, die me hiervan kopies bezorgde. 33. De sobere vertaling is van Frank Willaert. Men vergelijke ze met de vertaling van Jef Notermans: Hem noem ik rijk, die een wolkenloze, eervolle vreugde geniet. Diegene die smartelijk lijdt is een betreurenswaardig wezen. 34. Rogier 1931, Zie Axters ; de kwalificatie van Van Mierlo is van Van Oostrom 2005, Schieb 1965, Het betreft het Thüringse handschrift van ca. 1470: Gotha, Forschungsbibliothek, Cod. Chart. A 584, fol. 2 r o - 94 v o. Het werd op een stuntelige manier uitgegeven door Myller, die zich daarvoor steunde op een afschrift van een zekere Dr. Anton in Görlitz, zie Schieb 1964, xii. 37. Gervinus 1853, 269 en 273. Vertaling: een Westfaal uit een ridderlijk geslacht - Alles, waarin de kunst haar hoogste zin zoekt, is in deze Duitse Eneit gewoon weg of vervaagd... - En het volgende citaat luidt vertaald: Alle foefjes en geflirt, die men zich in de liefde laat welgevallen, duwen hier in het ernstige epos de belangrijkste plaatsen aan de kant. 38. Gervinus 1853, Vertaling: hoewel toch deze Aeneide zulk armzalig maakwerk is. 39. De steden Berlijn, Leipzig, Göttingen en Jena waren belangrijke centra van filologische activiteit in de tweede helft van de 19 de eeuw. 40. Een vollediger overzicht van het Veldekeonderzoek, meerbepaald van de tekstoverlevering en -reconstructies, vindt men bij Goossens 1991, Zeer uitvoerig over de figuur van (vooral) Jakob Grimm, Leerssen 2006, Ettmüller 1852, xix. Vertaling: deze liederen zo weer te geven, als Hendrik ze ongetwijfeld heeft gezongen: in het Nederrijns. 42. Ik laat de woorden tussen aanhalingstekens voorlopig onvertaald (zie verder). 43. Minnesangs 1977.

51 44. Minnesangs 1882, vii-viii. 45. Voor dit en het volgende, zie Goossens 1991, 5-6, die op voorbeeldige wijze een vollediger en gedetailleerd overzicht van deze problematiek schetst, wat in het niet-gespecialiseerde kader van dit boek niet mogelijk is. 46. Zie Notermans 1970, 5. Gelijkaardige hertalingen uit het Middelhoogduits gebeurden door J.F. Willems, Hoffmann von Fallersleben en H. Boerma voor de gedichten van hertog Jan I van Brabant, die dan als Brabantse poëzie werden beschouwd. 47. Zie Goossens Vertaling: De kern van Veldekes taal was ook de taal van mijn moeder, mijn moedertaal. Hoogduits heb ik niet zonder moeite geleerd. Hetgeen volgt over Frings komt grotendeels uit deze bijdrage. 48. Schieb , Goossens 1991, De kritiek was het leidmotief doorheen het Veldeke-symposion te Gent in 1970, zie De Smet 1971, ; zie recentelijk ook Bastert 1994, Het is grappig om zien hoe het boekje van Van Mierlo in 1929 door Notermans werd gecorrigeerd; in zijn persoonlijk exemplaar heeft deze laatste én op het taalgebruik van de Zuid-Nederlander én op de inhoud van zijn betoog verbeteringen aangebracht, zie Van Mierlo Zie onder meer Van Mierlo 1957, zie ook Reynaert De strijd laaide nog op tijdens het Gentse Veldeke-colloquium in 1970, waar de stellingen van Frings en Schieb de discussies overheersten, zie De Smet Over de persoonlijkheid van Van Mierlo, zie Willaert 1989 en Warnar Schieb 1965, 5. Omdat het citaat vrij lang is, geef ik de vertaling in de tekst weer. De oorspronkelijke tekst luidt als volgt: Die Frage, ob Veldeke Niederländer oder Deutscher gewesen sei, hat jahrzehntelang nationale Empfindlichkeiten angerührt, die bis heute trotz aller nüchternen Forschung noch nicht ganz zum Schweigen gebracht werden konnten. In Hasselt (auf heute belgischem Staatsboden) und in Maastricht (auf heute niederländischen Staatsboden) hat man dem niederländischen Dichter Denkmäler errichtet, die fast zu Lokalheiligtümern geworden sind. In einere eigenen südniederländischen Zeitschrift der Vereinigung V.E.L.D.E.K.E, die in ihren 40. Jahrgang eintritt, finden Lokalpatriotismus und Heimatliebe Stätten ihrer Wirksamkeit. Wenn sich jemand als Ausländer mit diesem Dichter beschäftigt, muss er gewärtig sein, nicht ungestraft in ein wohbehütetes Heiligtum einzudringen, aus festen, traditionellen Vorstellungen errichtet und liebevoll ausgeschmückt. 54. Willaert 1995,

52 34

53 35 In een land zonder grenzen Een songfestival in Sint-Truiden 1. De Oudfranse Guillaume de Dole, ook wel Roman de la Rose genoemd 2., van Jean Renart is een schromelijk onderschatte ridderroman uit de eerste jaren van de dertiende eeuw. De roman kon de ernstige filologen uit de voorbije eeuwen niet bekoren: hij ging over nauwelijks iets, zijn puur wereldse mentaliteit botste met het cliché van de middeleeuwen als vroom en christelijk en hij had bovendien een a-typische, dus verwarrende vorm: een combinatie van een simpel verhaaltje met 46 ingevoegde liederen. Er werd te pas en te onpas in gezongen... Pas de laatste jaren hebben we oor gekregen voor de ironische toon, voor het subtiele spel met de vertelinstantie, voor de talrijke verwijzingen naar en het creatief samenspel met andere werken, voor de moderniteit van vorm en inhoud: een verhaal over het vertellen van een verhaal, over fictie en werkelijkheid. 3. Want wat te zeggen van een Duitse keizer, Conrad, die als een ideale vorst wordt geportretteerd: hij haat zondigheid evenzeer als een eetmaal in de zomer voor de brandende haard? En hij weigert om in een oorlog belegeringstuigen te gebruiken: hij behoefde immers geen andere machines dan zijn ridders, die zonder aarzelen de vijandelijke versterkingen met hun tanden zouden verslinden? Zoals in de Reinaertverhalen is niets wat het lijkt. De dichter had zijn naam blijkbaar niet gestolen... De Duitse keizer beluistert op zekere dag het begin van een verhaal van een dappere ridder en een onwaarschijnlijk mooie jonkvrouw. Wanneer zijn minnestreel staande houdt dat er in het keizerrijk een man en een vrouw van vlees en bloed leven die deze personages ruim overtreffen, wil de keizer hen zonder verwijl leren kennen: Guillaume de Dole en zijn zus Liénor. De welluidende naam van de vrouw slaat meteen liefdesvonken in het jeugdige hart van de keizer. Guillaume wordt, niet zonder berekening, naar het keizerlijk hof in het Rijnland uitgenodigd en wordt er hartelijk verwelkomd. Maar er staat een groot tornooi tussen Franse en Duitse ridders in Sint-Truiden op stapel; daar wil Guillaume zich in dapperheid onderscheiden. Het moet tenslotte een verhaal worden over armes et amors (proloog, v. 24). Ook de keizer wil aan het tornooi deelnemen en hij reist af naar het westen van zijn rijk: Prist talent d' aler sejorner Por le biau lieu, a Tref sor Meuse. (vv ) (Hij had zin om naar Maastricht aan de Maas te gaan om er te verblijven, vanwege de schoonheid van de plaats). 4. De passage is merkwaardig; ze doet ons denken aan de lovende beschrijving van Maastricht in Veldekes Leven van Sint-Servaas (zie verder). Want ook Jean Renart laat het niet hierbij. Hij roemt de plaats voor zijn voortreffelijke wijnen en het veelsoortige voedsel: wild, watervogels, vissen. Plus bel sejor n'estuet a querre Et si n'a q'uit lieues de terre D'iloec jusq'au tornoiement. (vv )

54 (Het was onnodig om een aangenamere plaats te zoeken en ze bevond zich slechts op acht mijl van het tornooiveld). 5. Guillaume, meegereisd met zijn vorst, neemt er zijn intrek in een mooi paleis langs de rivier. Om zich op het tornooi voor te bereiden trekt Guillaume wat later naar Sint-Truiden, waar hij met veel praal in het centrum

55 36 De plaatsen waar de merkwaardige ridderroman Guillaume de Dole van Jean Renart zich afspeelt. De biotoop van Hendrik van Veldeke is hiermee vergelijkbaar. De kaart is eigenzinnig. Voor de Luikse Romaniste Rita Lejeune is Nivelle, waarnaar in de roman wordt verwezen, niet Nijvel (Waals-Brabant), maar Nivelle-sur-Meuse, een gehucht van Lixhe tussen Visé en Maastricht. van de stad een herberg betrekt. Hij inspecteert de prestigieuze wapens die hij bij een Luikse burger heeft besteld (de wapenindustrie in het Luikse was toen blijkbaar al een begrip!). Dan stromen van heinde en ver de deelnemers toe; grote drukte is het gevolg. Op de vooravond van het tornooi is het feest: er wordt gedanst, gegeten en gedronken. En dan begint men te zingen. De mooie Galeran van Limburg heft een liefdeslied aan; dan volgt de zoon van de graaf van Maastricht, die in deze kunst zeer bedreven was. Dan volgt - tot onze niet geringe verbazing - een jonge man die een liefdeslied ten beste geeft: Un vallez le conte de Los, Qui de chanter avoit le los, Chanta aprés celui de Tré (vv ) (Een jonge man van de graaf van Loon, die de reputatie had een goede zanger te zijn, zong na die van Maastricht). De zanger van de graaf van Loon met een goede reputatie!? Dat kan toch niemand anders zijn dan Hendrik van Veldeke? Onmogelijk is het niet, aangezien Jean Renart - al dan niet met vermelding van hun naam - liederen opneemt van jongere of oudere (weliswaar Franse) tijdgenoten van onze Limburgse dichter: Gace Brulé, de Châtellain de Coucy, Jaufré Rudel, Bernart de Ventadorn, Renaut de Beaujeu. Er is nog een aanwijzing. Hoewel Jean Renart zijn keizersfiguur op de toenmalige Duitse vorst Otto IV heeft geïnspireerd 6., lijkt zijn verhaal zich in een vrij recent verleden af te spelen, de tijd van de laatste vorst met de naam Conrad, dit is de eerste Hohenstaufer, Koenraad III ( ). 7. En te dien tijde was Veldeke naar alle waarschijnlijkheid een nog jonge dichter-zanger... Een verwijzing naar onze Limburgse dichter in een

56 Franse ridderroman? Het is een verleidelijke gedachte, maar we moeten toegeven: het is helaas wishful thinking. Guillaume de Dole, wellicht geschreven in de omgeving van de Luikse prins-bisschop, moge dan slechts een ongrijpbare Loonse dichtersfiguur opleveren, de plaatsnamen in het werk vormen een mooie blikopener voor Veldekes biotoop: het Duitse rijk met een concentratie van steden en dorpen rond Luik en Keulen, met een enkele stad aan de Midden-Rijn: Mainz, Frankfurt en Speyer. 8. Opmerkelijk zijn ook de zinspelingen op de tweetaligheid van het hof, waar naast Frans ook Duits werd gesproken. 9. En ook de typische kenmerken van het Maasland komen in de roman aan bod: koperbewerking in Hoei, wapenproductie in Luik en kaasbereiding in de omgeving van Herve. 10. En bovenal: zowel Veldeke (wat nog valt aan te tonen) als Guillaume bewegen zich binnen de hofcultuur rond de Duitse keizer. Vooraleer op dat laatste dieper in te gaan, willen we nader kennismaken met Veldekes Umwelt, zijn streek en tijd, de culturele en literaire context. Ik vraag de lezer dus om nog wat geduld op te brengen: het zal nog een poosje duren vooraleer we Hendrik in levende lijve en geschrifte zien verschijnen. Ik hoop dat dit geduld beloond wordt en we, hoe weinig informatie we ook maar hebben over de man, uiteindelijk geen mistige figuur zullen ontmoeten, maar een dichter ver-

57 37 ankerd in zijn tijd en omgeving. Vooraleer we aan deze omtrekkende beweging beginnen, dient nog een naamsverwarring uit de wereld te worden geholpen. Limburg is Limburg niet Op het zangfeest in Guillaume de Dole verheft Galeran van Limburg als eerste zijn stem. Dit middeleeuwse Limburg (Limborch in het Middelnederlands) heeft weinig te maken met de huidige provincies Nederlands- en Belgisch-Limburg, maar verwijst naar het kleine, strategisch belangrijke hertogdom ten oosten van Luik. Het machtscentrum van dat hertogdom Limburg 11. was het nog steeds pittoreske plaatsje aan de Vesder, in de buurt van de Gileppe-stuwdam: Limbourg-Dolhain. Toen de hertogelijke dynastie in de dertiende eeuw kinderloos bleef, barstte de Limburgse successie-oorlog uit, die door de slag van Woeringen (1288) ten gunste van hertog Jan I van Brabant werd beslecht. 12. Dit Limburg was - tussen haakjes - het uitgangspunt van een schitterende Middelnederlandse ridderroman, De roman van Heinric en Margriete van Limborch, geschreven omstreeks Daarin verschijnt een der helden met het wapen van het hertogdom: een rode, klimmende leeuw op zilveren veld. 13. Toen Willem Frederik van Oranje-Nassau in 1815 koning der Nederlanden werd, liet hij niets onverlet om van het Verenigd Koninkrijk een eenheidsstaat te maken. Hij betreurde vanuit een romantische nostalgie de teloorgang van de namen van de oude vorstendommen, de zeventien provincies uit de Bourgondische tijd, en hij voerde deze namen weer in bij de nieuwe indeling in provincies. Hij schonk de naam van het oude hertogdom Limburg aan het departement Nedermaas, een gebied dat daar historisch nochtans niet mee overeenkwam; de hoofdstad werd Maastricht. Als gevolg van de Belgische Revolutie in 1830 bleef de oostgrens van Nederland en België lange tijd onzeker. In 1839 creëerde het Verdrag van Londen er dubbelzinnige randgebieden, waarrond meermaals een internationale crisis losbrak: een hertogdom Limburg en het Groothertogdom Luxemburg, die weliswaar onder de Hollandse kroon vielen, maar deel zouden uitmaken van de Duitse Bond. Om die constructie te verwezenlijken halveerden de onderhandelaars de grote provincie Limburg in een Belgisch deel en een Nederlands, dat men ter compensatie met een middeleeuwse titel opwaardeerde. Dat daardoor de naamsverwarring (en de politieke onduidelijkheid) nog werd vergroot, was de prijs van een moeizaam bereikt compromis. Nederlands Limburg zou zich in 1867 van de Duitse Bond losmaken, maar bleef de titel van hertogdom tot in 1906 voeren. 14. Het kwaad was intussen al een hele tijd geschied: voortaan waren er twee Limburgen, een Belgisch en een Nederlands. In grote lijnen kwam de provincie Belgisch Limburg overeen met het middeleeuwse graafschap Loon; de hoofdstad was Borgloon en later Hasselt. 15. Loon was een leen van het prinsbisdom Luik en als zodanig een deel van het Duitse Rijk. Het was - naar middeleeuwse gewoonte - een territoriale lappendeken: Diepenbeek, Alken, Sint-Truiden en Tongeren waren enclaves van het prinsbisdom Luik, Thorn en Rekem hingen rechtstreeks af van de Duitse keizer en Lommel was bezit van de hertog van

58 Brabant. Het wapen van Loon bestond uit tien dwarsbalken, afwisselend van goud en keel (rood). 16. Verwarring is troef met betrekking tot de benaming Limburg : het is de naam van een middeleeuws hertogdom, een modern Nederlands hertogdom (19 de eeuw) en een hedendaagse Belgische en Nederlandse provincie. De geboortestreek van Veldeke lag in het middeleeuwse graafschap Loon. ( Het Belang van Limburg)

59 38 Als ik verder van Limburg spreek, heb ik meestal het gebied voor ogen waar Limburgs wordt gesproken. Naar de middeleeuwse situatie vertaald betekent dat: het graafschap Loon, de omgeving van Maastricht, maar ook een deel van het graafschap Gelre, waartoe bijvoorbeeld Venlo behoorde. Ik geef toe: eenvoudig is anders. Maar zoveel is zeker: de geboorteplaats van Hendrik van Veldeke lag in het graafschap Loon. Dat maakte deel uit van een cultuurlandschap dat veel breder was: het Maasland, of zoals Van Oostrom het gebied afgrenst, de driehoek Aken-Luik-Maastricht, met wederzijdse beïnvloeding en uitstraling tot ver daarbuiten, niet gehinderd door de huidige landsgrenzen. 17. Het is de forse dynamiek binnen deze oude cultuurprovincie die een verklaring biedt voor het plotse optreden van iemand als Veldeke in de tweede helft van de twaalfde eeuw: de man verscheen echt niet uit het niets... Niet minder dan drie renaissances Karel de Grote als lichtend voorbeeld De laatste decennia is het besef gegroeid dat ook in volle middeleeuwen de bewondering voor en een creatieve herbronning aan de oudheid in kunst en literatuur met zulke intensiteit Een befaamd bronsgietersatelier was in Aken aan het werk: het was in de eerste jaren van de negende eeuw verantwoordelijk voor zowel de antikiserende ballustrade in de paltskapel als de zilveren Servaassleutel van Maastricht. plaatsvonden, dat het verantwoord is om van middeleeuwse renaissances te spreken. 18. Die renaissances werden enerzijds geboren uit een weemoedige hunkering naar het Romeinse Rijk en zijn grootse intellectuele erfenis, anderzijds uit de politieke ambities van (vooral) de Duitse keizers om de macht en het prestige van weleer te evenaren. De tot mythische figuur uitgegroeide Karel de Grote was bij dit alles nooit ver weg. Was hij immers niet de voortzetter van dat Romeinse Rijk en bovendien de grondlegger van zowel het Franse als het Duitse Rijk? En voerde hij in zijn wapen niet zowel de Franse gouden lelies in een azuren veld als de Duitse zwarte rijksadelaar in een gouden veld? Zo kun je zowel in Parijs een ruiterstandbeeld van Karel de Grote aantreffen voor de Notre-Dame als een Karlsbrunnen voor het stadhuis van Aken. En daartussen in kun je zijn monument op de boulevard d'avroy te Luik bewonderen, wat meteen een mooie illustratie is van de schakelfunctie van de Luikse

60 regio tussen de Romaanse en de Germaanse cultuur. Een gegeven waarvan men zich in de middeleeuwen terdege bewust was, getuige de uitspraak van kanunniken van de Luikse kathedraal medio elfde eeuw: Gallië telt ons tot zijn meest verwijderde bewoners, Germanië tot zijn nauwste verwanten. Wij echter, behoren noch tot het ene noch tot het andere, maar toch zijn wij tevens zowel het ene als het andere. 19.

61 39 De eerste renaissance is rechtstreeks verbonden met de figuur van Karel de Grote ( ); ook de schoolhandboeken kennen haar als de Karolingische renaissance. Die speelde zich in den beginne af in het (westelijk deel van het) Maas-Rijngebied, het kerndomein van de Karolingische hofmeiers. 20. Hoewel dit gebied sterk was geromaniseerd 21., ontbraken ook hier, zoals in grote delen van het rijk, de nodige beleidskaders, zodat Karel de Grote een gigantische brain drain organiseerde om er de Latijnse cultuur te laten doordringen. Uit Italië importeerde hij onder meer Petrus van Pisa en Paulus Diaconus, uit Spanje Theodulphus, uit Brittannië de Angelsaks Alcuinus, die zijn cultuurminister werd. Binnen deze kring van geletterden en geleerden bestond de gewoonte om iedereen met een bijbelse of antieke pseudoniem aan te spreken: Alcuinus bedacht zich met de toenaam Flaccus (Horatius), Angilbert met Homerus, Modoinus met Naso (Ovidius) en Karel himself met... David, de bijbelse koning der koningen. 22. En ze hadden blijkbaar iets met de heilige van Maastricht. Omstreeks 800 werd Alcuinus als abt van het Servaasklooster te Maastricht aangesteld. Eginhard, een geleerde Frank, bouwmeester en biograaf van Karel de Grote én raadgever van diens zoon Lodewijk de Vrome, zou hem als lekenabt in die functie opvolgen. Hij schonk de Servaaskerk overigens verschillende relieken, waaronder die van de heiligen Petrus en Marcellinus (zie verder). 23. De fascinatie voor de antieke erfenis had uiteraard ook te maken met de vijf Italiëreizen van Karel de Grote. Om Aken uit te bouwen tot een Nova Roma 24. liet de Frankische vorst inderdaad nogal wat materiaal uit Italië aanrukken: behalve zuilen, kapitelen, marmeren platen (onder meer voor de befaamde keizerstroon) en mozaïeken ook een grote antieke pijnappel in brons, het ruiterstandbeeld van Theodorik de Grote en een Romeinse sarcofaag uit de tweede eeuw, waarin hij hoogstwaarschijnlijk werd begraven. 25. En in zijn paltskapel te Aken liet hij een bronzen poort gieten, duidelijk een imitatie van de curiapoorten van het Romeinse senaatsgebouw op het Forum Romanum. Van datzelfde bronsgietersatelier stammen ook de acht gegoten, mooi classicistische balustradehekken van de bovenverdieping en... de prachtige zilveren sleutel, die thans als sleutel van Servaas in de schatkamer van Maastricht wordt bewaard (de allereerste jaren van de negende eeuw). 26. Karel de Grote beschouwde zich uitdrukkelijk - overigens in concurrentie met zijn Byzantijnse collega's - als de erfgenaam van het Romeinse Rijk. De zilveren deniers van de Frankische vorst portretteerden de keizer als een Romeinse imperator. Zijn paleis in Aken werd gebouwd met duidelijke reminiscenties aan het antieke prestige: de palts verwijst naar de woning van keizer Augustus op een van de zeven heuvels van Rome, de Mons Palatinus. Zo ook werd de paltskapel ( ) bewust ontworpen als imitatie van San Vitale te Ravenna, gebouwd door de Oost-Romeinse keizer Justinianus. De supervisie van de bouw ervan werd toevertrouwd aan Eginhard, een eminent kenner van de Romeinse architect Vitruvius. Maar wellicht wordt de hele antikiserende mentaliteit nog het best geïllustreerd door de Vita Caroli van diezelfde Eginhard (ca. 833). Karel wordt er beschreven in termen ontleend aan Suetonius' leven van Augustus. Was men vroeger geneigd dit procédé laatdunkend af te doen als plagiaat, typisch voor het gebrek aan ideeën in deze tijd, dan is men

62 thans geneigd hierin veeleer een bewust intertekstueel spel te zien waardoor het aanzien van de grote Karolinger sterker wordt geprofileerd. Zo is men vandaag de dag trouwens minder geneigd de Karolingische renaissance te geringschatten: zonder deze cultuurbeweging zou driekwart van de Romeinse geschriften zijn verloren gegaan... Deze renaissance was immers vooral een renaissance van het Latijnse boek. Kennisoverdracht stond centraal, maar ook een verzorgde liturgie, verantwoorde interpretatie van bijbelteksten, grammaticale en stilistische verfijning bij de eigen schriftuur... en dat had allemaal met boeken te maken: handboeken, bijbelhandschriften, tekstcommentaren, enzovoort. Binnen deze boekencontext werd een schrifthervorming doorgevoerd, die een mooie, leesbare letter opleverde: de Karolingische minuskel. Deze letter is uiteindelijk één van de meest tastbare verwezenlijkingen van de Karolingische renaissance geworden. Meer dan 1200 jaar na zijn creatie verschijnt hij - wat aangepast - nog voor mij op het scherm van mijn computer, waarmee ik deze tekst schrijf. 27. Luik ontwikkelde zich tijdens de Karolingische tijd tot een cultureel centrum van enige allure. Omstreeks 840 streek hier een groep Ierse clerici neer onder leiding van de uitzonderlijk geleerde Sedulius Scottus 28., die onder bescherming van de Luikse bisschoppen naast gedichten een vorstenspiegel schreef. Iets vroeger, omstreeks 814, werd hier een mooi geïllustreerd handschrift vervaardigd, vermoedelijk voor de Luikse Sint-Lambertuskathedraal. De codex bevat het Carmen Paschale (paashymne) van Sedulius (niet: Scottus!), een dichter uit de vijfde eeuw. Het gedicht, bestaande uit vijf boeken (hoofdstukken), verhaalt de wonderen uit het Oude en het Nieuwe

63 40 Testament met allegorische commentaar: de vier evangelisten beantwoorden aan de vier seizoenen, de twaalf apostelen aan de twaalf maanden van het jaar, de vier kruisarmen aan de vier windrichtingen, enzovoort. Het handschrift (Antwerpen, Museum Plantin- Moretus, M. 17.4) bevat achttien figuratieve voorstellingen uit de bijbel en is geschreven in een vroege Karolingische minuskel. De miniaturen bewijzen dat het Maasland toentertijd geen geïsoleerde negorij was. Met hun schematisch karakter verraden ze invloed van de Anglo-Ierse kunst, wat niet zo verwonderlijk is gezien het grote aantal missionarissen dat onze streken aandeed vanuit de Britse eilanden. 29. Die invloed is nog duidelijker aanwezig in het oudst bewaarde, verluchte handschrift uit de Nederlanden: de Codex Eyckensis of het evangelieboek van Maaseik. Het beroemde boek, als een couveusekindje angstvallig gekoesterd in de crypte van de Sint-Catharinakerk aldaar, bevat eigenlijk de resten van twee verschillende evangelieboeken in dezelfde stijl, allebei uit de eerste helft van de achtste eeuw. 30. Het is goed mogelijk dat niemand minder dan de heilige Willibrordus, de apostel van de Nederlanden, deze handschriften als representatiegeschenk vanuit het scriptorium van Echternach heeft meegebracht voor de monialen van het benedictinessenklooster te Aldeneik. Bespeuren we dus enige boekenactiviteit in het Maasland tijdens de Karolingische periode, de intensiteit ervan stijgt exponentieel tijdens de Ottoonse renaissance omstreeks het jaar duizend. Deze minder bekende renaissance was het gevolg van de ambities van de Saksische dynastie om opnieuw aan te knopen bij de Karolingische en Romeinse keizerstraditie en een Heilig Roomse Rijk gestalte te geven. Otto de Grote liet zich, na in de paltskapel te Aken als koning te zijn gekozen, in 962 door de paus te Rome kronen. Dit zou in de komende generaties de gewoonte blijven, wat telkens ten minste één Italiëreis tot gevolg zou hebben, en we merkten al hoe inspirerend die reizen ook cultuurhistorisch konden zijn. De uitstekend opgeleide Otto III probeerde in een ambitieus programma het Romeinse Rijk te vernieuwen ( renovatio imperii Romanorum ) en de hoofdstad naar Rome te verplaatsen; hij begon zelfs aan de bouw van een eigen paleis in de schaduw van het huis van Augustus! 31. De plotse dood van de 22-jarige keizer - vermoedelijk door malaria - verijdelde diens grootse plannen. Hij werd te Aken begraven, in de schaduw van zijn bewonderde voorganger, Karel de Grote. Het zou niet de laatste keer zijn dat ambitieuze dromen op een banale manier vroegtijdig in elkaar storten: in de periode die ons bezighoudt is het vaker voorgekomen (zie verder).

64 De drie wijzen bij Maria en het kerstekind. De mannen uit het oosten worden gekenmerkt door een Phrygische muts. Karolingische miniatuur uit een Luiks handschrift van omstreeks 814. (Antwerpen, Museum Plantin-Moretus, M 17.4, fol. 75 v o )

65 41 De oudste voorstelling van een schrijver in de Maaslandse regio is een niet nader te identificeren evangelist in de Codex Eyckensis, een evangelieboek uit de abdij van Aldeneik uit de eerste helft van de 8ste eeuw. (Maaseik, Sint-Catharinakerk, fol. 0) Het kan binnen het bestek van dit boek niet de bedoeling zijn om de originaliteit van de Ottoonse renaissance genuanceerd uit de doeken te doen. Ik beperk me tot een exemplarisch voorbeeld uit het Maasland: het Luikse evangeliarium van ca. 980 uit de schatkamer van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Tongeren. 32. Op het voordeksel prijkt - zoals bij tal van luxehandschriften uit deze tijd - een merkwaardig ivoortje, dat in zijn iconografie verrassend antikiserend is. De baardloze Christus, die over de dood heeft gezegevierd, vertoont enige gelijkenis met kruisigingstaferelen uit de late oudheid. 33. Maar vooral de allegorische voorstelling van Oceanus, rechtsonder, is opmerkelijk. Tegenover de aarde (Tellus: links) wordt de zee gepersonifieerd in de figuur van Jupiter, met een vis in de hand en een vaas waaruit water stroomt. Hij wordt bovendien gehoornd voorgesteld. Die hoornen hebben de vorm van flinke, geklauwde kreeftenpoten. Dit

66 Verrassend antikiserende kruisigingsvoorstelling op een ivoren voordeksel van het Luiks evangeliarium uit de Ottoonse tijd. (Tongeren, Onze-Lieve-Vrouwekerk, schatkamer) motief gaat - rechtstreeks of onrechtstreeks terug op voorstellingen van de zeegod, die tijdens de Romeinse keizertijd zijn stierenhorens ruilde voor een meer aan het water aangepast hoofdstel. 35. Maar in deze middeleeuwse renaissances betekent terugkeer naar de oudheid zelden zielloze imitatie. De antieke iconografie wordt ingepast in een nieuw programma, waarbij vooral de figuren onder het kruis onze aandacht vragen. Uiterst rechts van het kruis staat Maria, symmetrisch aan de andere kant Johannes: dat is rond de millenniumwisseling reeds traditie. Maar merkwaardig zijn de twee andere figuren: rechts van het kruis (de goede kant) zien we de allegorische voorstelling van de Kerk, Ecclesia met een kruisbanier in de hand; aan de andere kant zien we de Synagoga, de oude wet van de joden. Deze laatste wordt hier nog opvallend positief voorgesteld en niet blind (en met gebroken speer), zoals dat in jongere middel-

67 42 eeuwse afbeeldingen het geval zal zijn. Wel wijst de stand van haar voeten erop dat ze zich van het kruis wil verwijderen. Hoe men de voorstelling ook beoordeelt, het ivoortje getuigt van een erudiet milieu dat zijn inspiratie op een creatieve wijze in de oudheid zocht. Om opstanden bij adellijke erfopvolging te voorkomen, namen de Ottonen stelselmatig hun toevlucht tot een origineel systeem: ze gaven gebieden in leen aan bevriende bisschoppen, die op deze wijze tegelijk wereldlijke heersers werden en een verantwoordelijkheid kregen waarvoor ze doorgaans goed waren opgeleid. Zo ontstond het systeem van de rijkskerk met prinsbisschoppen, door de keizer benoemd. Op termijn gaf dit aanleiding tot de investituurstrijd tussen paus en keizer, waarin ook Veldeke stelling zou nemen (zie verder). 36. In het Maasland zou deze politiek verstrekkende gevolgen hebben. Onder de geniale bisschop Notger ( ), die de drie Ottonen zou overleven, groeide Luik uit tot een machtig prinsbisdom; de stad zélf werd een eersterangscentrum van kunst en onderwijs. 37. Dat blijkt uit de talrijke charismatische leermeesters die de Luikse kathedraalschool in de elfde eeuw heeft gekend. 38. De sympathiekste is wellicht Egbert van Luik, die omstreeks 1020 als magister aan de kathedraalschool een leerboek schreef voor wat wij thans humanioraleerlingen zouden noemen: Fecunda ratis (het rijk beladen schip). 39. Egbert gebruikt de antieke metafoor van het schip op de hoge golven om aan te geven hoe men met zijn leerstof veilig door het leven kan varen. Hij werkt de metafoor uit volgens de twee delen van een schip: het eenvoudiger boeggedeelte met spreuken, raadsels, korte zedenlessen, verhaaltjes, en het achterschip met bijbelse en theologische passages. Daarbij gaat hij ongewoon didactisch te werk: de omvang van de thematische teksteenheden groeit stelselmatig aan, van één enkele hexameter 40. in het begin, tot dubbelverzen en eenheden van drie of meer verzen om te eindigen in heuse tekstpassages van tientallen verzen. Want de schrijver was een leraar in hart en nieren; hij schuwde afwisseling niet en boeiend was voor hem geen vies woord. Hij neemt excerpten op uit een hele reeks Romeinse autoriteiten (Plautus, Vergilius, Horatius, Ovidius, Seneca, Augustinus, Hiëronymus, enzovoort), maar daarnaast put hij uitvoerig - hij beweert trots dat hij de eerste is die dat doet - uit het arsenaal van volksgezegden en verhalen in onze streken. Zo geeft hij de oudst bekende versie van het sprookje van Roodkapje ten beste: Over een meisje dat van de jonge wolven gered werd Wat ik hier meedeel, wisten de mensen uit de streek mij te vertellen. Het is niet alleen wonderbaarlijk, maar ook zeer geloofwaardig. Iemand nam uit de heilige doopvont een meisje op en gaf haar een manteltje geweven uit rode wol. Het was de vijftigste zondag na haar doop. Het meisje was inmiddels vijf jaar geworden. Bij zonsopgang dwaalde ze rond, en lette niet op zichzelf en op het gevaar. Een wolf overviel haar, zocht vervolgens zijn nest in het bos op, nam haar mee als prooi voor zijn welpen en het haar daar achter om opgegeten te worden. Die vielen haar meteen aan, maar konden haar niet verslinden. Toen lieten zij hun woestheid varen en begonnen haar

68 hoofd te aaien. Het meisje zei: Beestjes, verscheur niet dit manteltje, dat mijn peetvader mij gaf toen hij mij uit de doopvont ontving. Zo matigt God, hun schepper, wrede zielen. 41. Egbert biedt ons een staalkaart van wat jonge clerici in de Ottoonse tijd als introductie op verdere studies dienden te kennen en dat is verrassend veel, verscheiden en zelfs diepgaand. Hoofsheid als re-naissance Dit klimaat van erudiete en creatieve ontlening aan de oudheid zou nog intenser verlopen, meer worden uitgediept en breder uitgespreid in de renaissance van de twaalfde eeuw. Hoewel deze term in het Angelsaksische onderwijs al lang ingeburgerd is, blijken de weerstanden in onze schoolhandboeken erg groot om dit begrip over te nemen. Het probleem met deze terugkeer naar de oudheid is inderdaad dat de resultaten ervan vaak dikwijls niet als antikiserend te herkennen zijn, omdat ze op verregaande wijze operationeel zijn aangepast aan een totaal andere, ridderlijke samenleving. Ik geef ook hier slechts een illustratief voorbeeld uit de Maasstreek. Tijdens de abtstermijn van Wibald ( ) beleefde de dubbelabdij Stavelot-Malmedy het hoogtepunt uit haar geschiedenis. De invloedrijke raadgever en diplomaat van niet minder dan drie keizers en onvermoeide reiziger (acht keer naar Rome, twee keer naar Constantinopel) liet kort voor zijn dood een handschrift voltooien met werk van Cicero (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. lat. fol. 252). Op fol. 1 v o bevindt zich een bladgrote pentekening als inleiding op de dialoog met zijn zoon Marcus, De officiis (Over de plichten - 44 v. Chr.). En hoewel Cicero zetelt op een troon met achter zich de

69 43 lictorenbijl en het gerechtszwaard en hij dus als Romeinse consul wordt voorgesteld, maakt het onderschrift vooral duidelijk dat hij een redenaar (orator) is. 42. Toch zijn het in de middeleeuwen niet zozeer zijn redevoeringen die invloed uitoefenden, maar dit traktaat - in het middelbaar onderwijs zo goed als onbekend - dat de idealen van redelijkheid, beheersing en beschaafd gedrag propageerde. Het zou in een christelijk kleed gestoken in het westen een nieuwe mentaliteit introduceren. In zijn De officiis omschrijft Cicero het ideaal van de plichtsbewuste senator, de urbanitas, als een hoog ethische code die Handschrift met de werken van Cicero, aangelegd door abt Wibald van Stavelot (vanaf 1146). Deze Wibald was diplomaat in dienst van de Staufische vorsten Koenraad en Frederik Barbarossa. De pentekening toont Cicero die met zijn zoon Marcus dialogeert; dit traktaat is het in de middeleeuwen bijzonder bekende De officiis (Over de plichten). (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. lat. fol. 252, fol. 1 v o ) het sociale verkeer reguleert en zijn mooiste bekroning vindt in het staatsmanschap als dienst aan de gemeenschap. Noodzakelijke kwaliteiten hierbij zijn temperantia, wat nederigheid, bedachtzaamheid, een zekere gereserveerdheid, matigheid en zelfbeheersing inhoudt. Fatsoen ( decorum ) is in Cicero's ogen onlosmakelijk met morele volmaaktheid verbonden, want er is geen fatsoen waar eerlijkheid ( honestas ) afwezig is... Mooi is inderdaad goed, en omgekeerd. Cicero vertolkt hier de overtuiging dat innerlijke deugd zijn beste vertolking vindt in uiterlijke schoonheid en elegantie. Decorum impliceert dus volgens de beroemde Romein een diep respect voor de mens en ontziet de gevoelens van anderen (ook via een verfijnde houding, taal en kleding), zodat harmonieus samen-leven mogelijk wordt. 43. Hoewel De officiis nooit is doorgedrongen tot de (literaire) canon, kende het traktaat in dialoogvorm een doorslaand succes: meer dan 700 middeleeuwse handschriften bleven ervan bewaard, om nog niet te

70 spreken van de talrijke commentaren, bewerkingen en werken die onder zijn invloed tot stand kwamen. 44. Cicero's ideaal, ook vertolkt door Seneca, Horatius en anderen, zou in de kathedraalscholen vanaf de tiende eeuw centraal staan bij de opleiding van clerici: men was ervan overtuigd dat dank zij de vernieuwde studie van de antieken barbarendom en onwetendheid werden verdreven. Bovendien leerde men via hun werk hoe te functioneren in ingewikkelder staatsstructuren. Met de hierboven geschetste kwaliteiten, thans overkoepelend curialitas genoemd (met een neologisme te vertalen als hofsheid ), werden clerici geacht om het hofleven en de administratie efficiënt te organiseren zonder irritatie op te roepen. Vooral keizer en rijksbisschoppen waren in deze goed opgeleide en beschaafde kaders geïnteresseerd. Op deze manier groeiden de bisschoppelijke hoven en de keizerlijke omgeving uit tot ware centra van staatsmanschap door studie van de antieken. De alliantie van regeringsapparaat en onderwijssysteem, van imperator en episcopus curialis, zou van het allergrootste belang blijken te zijn voor de westerse cultuur. 45. Het ideaal van de curialitas zou een geleerde aangelegenheid zijn gebleven, ware het niet dat clerici zich met het oog op een adellijk publiek al snel van de volkstaal gingen bedienen en ze de beoogde kwaliteiten met het ridderideaal verbonden. Zo ontstond de hoofsheid als nieuwe levenshouding, in feite een wedergeboorte van het waardepatroon van de Romeinse senator. De achtergrond ervan is in belangrijke mate het antieke in medio virtus (de deugd ligt in het midden). Of zoals Horatius

71 44 het uitdrukte: Virtus est medium vitiorum et utrimque reductum (Epist. 1, 18, 9: deugd is het midden te houden tussen twee uitersten, van beide even ver verwijderd). Echo's hiervan weerklinken luid in de volkstalige letterkunde. Wat is dan, samengevat, een hoofse mens? Hij (of zij!) is iemand die de mate betracht, het midden houdt tussen extremen. Hij probeert spontane ergernis en impulsieve reacties te controleren en onbeheerste emotionaliteit te overstijgen om te komen tot een meer redelijk, bezonnen gedrag. Van deze hoofse deugd van zelfbeheersing kunnen alle andere worden afgeleid: minzaamheid, hulpvaardigheid, vrijgevigheid, edelmoedigheid, nederigheid, mildheid, enzovoort. De hoofse mens is dus iemand die de andere niet brutaal-dwingend tegemoet treedt, maar respect opbrengt voor de gedachten- en gevoelswereld van de andere. Hij is iemand die zich niet over-moedig en onbesuisd in de strijd werpt, maar het gevecht doorgaans beschouwt als een noodzakelijk kwaad, namelijk wanneer een vergelijk in een gesprek onmogelijk is geworden. Hij is iemand die gekenmerkt wordt door welgemanierdheid, verfijnde omgangsvormen en openheid voor cultuur: hij wast - zoals alle andere hoofse lieden - zijn handen na het eten, luistert naar minnestrelen, houdt zich onledig met allerlei gezelschapsspelen en, meer fundamenteel, kent aan de vrouw haar onvervangbare plaats toe in de samenleving. Hoofsheid omvat dus een heel complex aan kwaliteiten van intermenselijk verkeer die te maken hebben met het hofleven (curialis), met elegantie en aardigheid, gecultiveerdheid (facetus), met beschaving (urbanus). 46. Deze diverse deugden worden in een vroeg-limburgse lijst van Latijnse woorden vertaald onder de noemer hovesch (zie verder). En wellicht is het niet overbodig om te beklemtonen dat de literatuur die dit waardencomplex propageerde een literatuur was van het ideaal, van de droom - de droom van het ideaalbeeld dat naar het verleden werd geprojecteerd (het grote Troje, Rome, koning Artur) en daar als realiteit werd voorgesteld. Maar toch een droom die de ambitie had om de werkelijkheid meer kleur te geven... Veldeke is een typische gestalte uit de renaissance van de twaalfde eeuw; we zullen dat in de volgende hoofdstukken uitvoerig beargumenteren. Maar we moeten eerst nog bij de vorige renaissances blijven stilstaan, want in deze periode komt de volkstaal schuchter van achter de solide Latijnse muur kijken... ook in het Maasland. Het zijn de vroegste stemmen in de volkstaal in de Lage Landen en Limburgers zijn daar erg fier op. 47. In de marge van het Latijn De geleerde humanist Joost Lips uit Overijse, beter bekend als Justus Lipsius, was na vermoeiende en stresserende lesopdrachten aan de universiteiten van Jena en Leiden (als katholiek in protestantse milieus was dat geen sinecure) aan rust toe. Daarvoor trok hij in 1591 naar het nog steeds befaamde kuuroord in Spa. In het naburige Luik ontdekte hij bij Arnold Wachtendonck, kanunnik van de Sint-Maartenskerk aldaar, een laat-karolingisch handschrift met psalmen. Boven de Latijnse tekst was een volkstalige vertaling voorzien als hulp bij de psalmlezing. 48.

72 Vermoedelijk was dit bedoeld als didactisch middel voor jonge geestelijken die het Latijn nog niet voldoende machtig waren en die zich via hun moedertaal langzamerhand de kerktaal eigen konden maken. 49. Lipsius zag meteen het historische belang van dit handschrift uit de tiende eeuw. Hij herkende de verklaring tussen de regels (interlineaire glossen) als geschreven in een Germaanse taal: hij noemde die oud Saksisch. Zijn vrienden-humanisten die enthousiast op zijn vondst reageerden, zouden de taal vetus Belgicus, oud Belgisch noemen. 50. Thans beseffen we nog beter hoe uitzonderlijk de ontdekking wel was: het handschrift bevat het omvangrijkste corpus van wat taalkundigen Oostnederfrankisch noemen. Met enkele slagen om de arm zou men kunnen zeggen: Oudnederlands, het vroegste stadium van onze taal. 51. Van Oostrom gaat in de meest recente geschiedenis van onze literatuur nog verder en beschouwt de Wachtendonckse psalmvertaling gewoon als het eerste Nederlandstalige boek, dat bovendien in de streek vlak bij Luik zou zijn geschreven. 52. Dat vraagt evenwel enige nuancering. Laten we daarom eerst met de tekst kennismaken. Psalm 18 (in de moderne telling: nr. 19) begint met een loflied op de Schepper: De hemelen verhalen de glorie van God, Het firmament verkondigt het werk zijner handen... Dit vindt men in het Wachtendonck-handschrift weer als volgt: Himiln tellunt guodlichkeidt godes Coeli enarrant gloriam Dei Ind werck hando sinro furkundit festi Et opus ejus manuum annunciat firmamentum.

73 45 Afschrift van het Karolingische handschrift met de Wachtendonckse psalmvertaling. De oorspronkelijke verhouding is echter omgekeerd: de volkstaal is het uitgangspunt geworden, het Latijn wordt bovenaan geplaatst. (Leeuwarden, Frysk Histoarysk en Letterkundich Sintrum, hs. 149) Een aantal dingen valt op. Het gaat om een woord-voor-woord-vertaling; van een eigen zinsbouw is dus nauwelijks sprake, laat staan dat we kunnen spreken van een boek met doorlopende tekst. Eigenlijk staan we hier voor interlineaire glossering, dit wil zeggen dat boven de Latijnse woorden de volkstalige vertaling van dat woord werd geschreven. De woordenschat is nochtans al vrij goed herkenbaar, zeker als men rekening houdt met de kenmerken van dit Nederlands: de klinkers zijn, ook in onbeklemtoonde positie, nog helder. Ze zullen pas verdoffen in het volgende taalstadium, het Middelnederlands vanaf ca. 1200: hando sinro wordt dan tot hande sijnre. Verder blijkt het naamvallensysteem (met bijvoorbeeld de directe genitief) nog sterk aanwezig te zijn; later zullen meer en meer voorzetselconstructies (van-omschrijvingen: van zijn handen ) dit systeem vervangen. Dit lijkt dus zuiver Oudnederlands. Maar ik heb niet toevallig mijn voorbeeld gekozen uit psalm 18. De eerste psalmen 53. zijn namelijk naar een taal omgezet die specialisten als zuidelijk Middelfrankisch omschrijven (de taal van de Moezelstreek). De kopiist moet dus een bronhandschrift met (niet specialistisch uitgedrukt) een Duitse interlineaire vertaling voor ogen hebben gehad, maar bij het afschrijven ervan - kort na ging hij gaandeweg zijn eigen moedertaal gebruiken. Dat proces was bij psalm 18 zo goed als voltooid, want er zijn nog slechts sporadisch Moezelfrankische klanken blijven staan. Maar ook hier rijzen er problemen: de taal van de kopiist was niet het dialect uit de buurt van Luik, maar moet volgens recent onderzoek veeleer in noordoostelijke richting worden gezocht in de streek van Krefeld (boven Düsseldorf, een zevental kilometer ten westen van de Rijn). 54. Er is nog een ander probleem. De beslistheid, waarmee ik hierboven een passage uit het Wachtendonckse handschrift citeerde, is misplaatst. Het gaat immers om een reconstructie op grond van gedrukte notities van een verloren gegaan afschrift van het oorspronkelijke handschrift. En dat oude psalmhandschrift zélf is ook al zoek

74 geraakt; er resten ons slechts flarden van afschriften en woordenlijsten, vervaardigd door Lipsius en mogelijk een kopiist die in zijn dienst werkte. Het is dus zijn verdienste dat we een glimp hebben bewaard van de oudste taalvormen uit onze streken. Lipsius heeft zijn ontdekking meteen bekend gemaakt. Aan Jan van Hout, dichter-secretaris van de stad en de universiteit van Leiden, zond hij een afschrift van psalm 18 met de vermelding dat het psalmhandschrift afkomstig was van het klooster Sint-Amor, waar de abt een zoon was van de hertog van Aquitanië. Hierbij doet zich een opmerkelijke gedachtekronkel voor, symptomatisch voor de tijd der humanisten, die ervan uitgingen dat een klooster enkel door een man kon worden bestuurd. Dat het er in de door hen gewraakte middeleeuwen anders aan toe was gegaan, konden ze in hun stoutste dromen niet bevroeden. In het handschrift werden vermoedelijk afkortingen gebruikt: abat. en fil.. Lipsius heeft die spontaan in mannelijke richting opgelost, waar de correcte invulling abatissae (abdis) en filiae (dochter) moet zijn geweest. Want het bewuste klooster was inderdaad het klooster van de benedictinessen te Munsterbilzen (Bilzen in Limburg). Uit datzelfde vrouwenklooster is nog meer interessants tot ons gekomen. Het betreft een kort zinnetje, dat zich echter niet op eenzelfde belangstelling kan beroemen als recentelijk het oude-

75 46 re, en westelijker Hebban olla vogala nestas Het heeft zelfs geen plaats gekregen in onze nieuwste literatuurgeschiedenis... In de bibliotheek van Munsterbilzen berustte een evangelieboek uit het allereerste begin van de negende eeuw - eens te meer een Karolingisch handschrift (Brussel, Bibliotheek Bollandisten, ms. 299). Het is een mooi manuscript dat als eerste van een klein corpus van luxe-handschriften door een zekere Samuhel werd vervaardigd, vermoedelijk in de buurt van Augsburg. 56. Hoe het vanuit Beieren in Munsterbilzen is terecht gekomen, blijft een raadsel. Onder het evangelie van Matheus was er een halve bladzijde leeg gebleven (fol. 71v o ). Vanwege de enorme duurte van het perkament, waren middeleeuwers geobsedeerd om de kleinste In 1130 werd een namenlijst van de kloostergemeenschap van Munsterbilzen ingevoegd op een leeg gebleven plaats in een Karolingisch evangeliarium. (Brussel, Bibliotheek Bollandisten, ms. 299, fol. 71 v o ) lege plek in een boek vol te schrijven (men noemt dat met een Latijnse uitdrukking horror vacui, angst voor de leegte). Zo gebeurde het ook hier. In 1130 heeft iemand er een lijst aangebracht met de vier broeders en de zevenentwintig (achtentwintig?) zusters die omstreeks die tijd in het klooster verbleven. De schrijfster - want vermoedelijk gaat het ook hier om een vrouw; wellicht zuster Gertrudis uit het einde van de lijst - zwaait tot slot de lof van de genoemde gemeenschap in een mengeling van oud Nederlands en Latijn: Tesi samanunga vvas edele unde scona & omnium virtutum pleniter plena (Deze gemeenschap was edel en schoon En volledig vervuld van alle deugden) Hebben filologen zich decennia lang het hoofd gebroken over het vreemde voegwoord unde, onze aandacht wordt vooral getrokken door het woord samanunga. Het komt ook later in

76 47 De Romaanse kloosterkerk van Susteren, gewijd aan de heilige Amelberga, werd gesticht in de achtste eeuw. Na een brand in de elfde eeuw werd ze weer opgebouwd en vormt ze een mooi voorbeeld van Maaslandse architectuur. ( Stad Hasselt, Annemie America) het Middelnederlands nog veelvuldig voor. Veldeke gebruikt het in zijn Servaeslegende als: sameninghen. 57. Mooi is hoe vanuit de verbondenheid van samen een abstractum op -ing is gevormd. Het woord is helaas uit onze woordenschat verdwenen. Wat later werd hetzelfde procédé van bladvulling herhaald. Onder het Johannesevangehe (fol. 179 v o ) maakte iemand van een lege plek gebruik om een al even merkwaardige tekst over te schrijven, de Ordo Stellae of het Munsterbilzense Driekoningenspel. De zangtekst is grotendeels in Latijnse hexameters overgeleverd, wat hem tot een merkwaardig product van de twaalfde-eeuwse renaissance promoveert. Maar vooral getuigt de tekst van een vroeg stadium in de toneelgeschiedenis, waarbij het spel zich door een beginnende dramatisering (een woede-uitbarsting van koning Herodes) en een duidelijke rolverdeling losmaakt van de liturgische context van het misgebeuren. In het handschrift is de melodie in de vorm van lijnloze neumen, de voorloper van de muzieknotatie op notenbalk, bewaard. 58. Het minste wat na dit alles kan gezegd worden - de voorzichtige conclusie is van Jan Goossens, de grote specialist ter zake - is dat Munsterbilzen een unicum vormt in het Nederlandse taalgebied doordat het twee liturgische handschriften bezat met heel oude tekst in de volkstaal. 59. Bovendien komt hier naar voren dat in deze vroege tijden - een gedachte die wel eens verkeerdelijk naar de middeleeuwen in zijn geheel wordt veralgemeend

77 Het Glossarium Bernense: een woordenlijst Latijn - West-Limburgs. (Bern, Bürgerbibliothek, ms. 641, fol. 19 v o ) - de cultuur in belangrijke mate in handen was van kloosters, die ook in het Maasland een beschavende rol vervulden: Munsterbilzen, Aldeneik, Thorn, Odiliënberg, Roermond, Susteren, Sint-Truiden, Luik, Stavelot-Malmedy. 60. Binnen deze talige context in het Maasland dient volledigheidshalve nog gewezen te worden op een ander merkwaardig handschrift, dat zich in Bern bevindt (Bürgerbibliothek, ms. 641): het Glossarium Bernense. De tekst van ca bevat een lijst met Latijnse woorden met hun West-Limburgse vertaling en kan met wat goede wil als het oudste Nederlandse vertaalwoordenboek worden beschouwd. 61. Vanaf de twaalfde eeuw ziet men het statuut van de volkstaal langzamerhand veranderen. Ze eist zelfbewust haar plaats op in het socio-culturele landschap van die tijd en zal het communicatiemiddel bij uitstek worden in literaire en andere teksten voor cultuurbewuste, maar Latijnonkundige leken. In dit ontwikkelingsproces zal Veldeke in het Maasland een prominente rol spelen. De streek was inderdaad

78 48 Detail van de doopvont in de Saint-Barthélemykerk te Luik (begin 12 de eeuw): de doop van de Griekse filosoof Crato door de heilige Johannes. Men lette op de antieke gewaden. ( Marc Verpoorten - Office du Tourisme de Liège) uitgegroeid tot een smeltkroes van diverse invloeden en kende precies ten tijde van Veldeke een ongekende culturele hoogconjunctuur. Het culturele achterdoek van Veldeke De Duitse keizer Conrad zweert in Guillaume de Dole een dure eed: Zelfs indien men mij zoveel goud zou geven als er messing is in Hoei, waar men ketels (chaudieres) vervaardigd, dan nog wil ik niet afzien van gerechtigheid... (vv ). De vergelijking wijst niet enkel op de industriële activiteit in de Maasstad, een geliefde residentiestad van de Luikse prinsbisschoppen, 62. maar betreft tegelijk één van de bloeiendste kunsttakken uit de regio: de (edel)smeedkunst. Het is het laatste van mijn gedachten om het topstuk uit deze kunsttak met een ordinaire ketel te vergelijken, maar het messing (ook wel geelkoper genoemd), dat Conrad bedoelde, is tevens het materiaal waaruit de beroemde doopvont van de Luikse Sint-Bartholomeuskerk is vervaardigd. Het werk is een formidabel kunstwerk, een technisch hoogstandje ook - een jongere, middeleeuwse traditie geeft de naam van de kunstenaar: Renier van Hoei - en werd in 1978 tot het oudste der zeven wonderen van België gepromoveerd. 63.

79 Eens te meer blijkt met betrekking tot dit beroemde meesterwerk hoe vlot toentertijd de regionale grenzen werden overschreden. Dat geldt al materialiter. Messing is namelijk een legering van koper en zink. Het koper diende ver weg in het Duitse Rijk, in het Harzgebergte bij Goslar, te worden gezocht; zinkerts vond men daarentegen in de eigen streek. 64. Maar ook de ideeën en beelden voor de doopvont kwamen van ver en dichtbij. De linnen doeken, die de engelen aanreiken bij het doopsel van Christus, zijn een typisch Byzantijns motief; de plooienval van de kleren is bovendien erg antikiserend. Antiek is ook de voorstelling van Christus als een baardloze, jonge man, terwijl de klokvormige voorstelling van het water van de Jordaan rond de heupen van de dopeling karakteristiek is voor de Byzantijnse kunst. 65. Daarentegen is de theologische idee van de Heilige Drievuldigheid, die aan de doopvont ten grondslag ligt, vermoedelijk geïnspireerd door de Maaslandse godgeleerde Rupert van Deutz, die voor zijn vertrek naar Keulen in 1116 langere tijd te Luik verbleef. 66. We weten intussen dat dit creatief omspringen met antieke en andere gegevens om een eigen boodschap van hoog esthetisch niveau gestalte te geven, typisch is voor de renaissance van de twaalfde eeuw.

80 49 De hoofdreliekhouder van paus Alexander, omstreeks 1145 vervaardigd voor Wibald van Stavelot. (Brussel, Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, inv. 1031) Hillinus, de abt van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, bestelde de doopvont omstreeks Ze was bestemd voor zijn kerkje, dat in de schaduw ten zuiden van de grote Sint-Lambertuskathedraal functioneerde als het baptisterium voor Luik. Het kunstwerk bezit zowel een universele als een regionale betekenis. De doopvont verwijst naar het gigantische wasbekken dat zich te Jeruzalem ten zuid-oosten van de tempel van Salomo bevond, in het Oude Testament de bronzen zee genoemd (1 Kon. 7: 23-26). Dit bekken werd gedragen door twaalf ossen, die per drie naar de vier windstreken waren gekeerd en de twaalf stammen van Israël symboliseerden. In Luik betekenen de ossen de apostelen en de boodschap is universeler: niet enkel de priesters worden uitgenodigd om na zuivering de aanwezigheid van Jahweh te ervaren, maar alle mensen zijn geroepen om, gewassen in het levenbrengende water, de genade te ontvangen van de drie-ene God. En enig chauvinisme kan het kunstwerk niet worden ontkend. De doopvont wil de nieuwe bronzen zee zijn aan de voet van de Luikse kathedraal, de nieuwe tempel van Salomo... of: Luik, het nieuwe Jeruzalem! 67. De dynamische wisselwerking tussen universele bedoelingen en regionale gevoeligheden - we zullen de spanning evenzeer in het oeuvre van Veldeke ontdekken - vinden we ook terug in een ander topstuk van de Maaslandse edelsmeedkunst: de hoofdreliekhouder van paus Alexander, omstreeks 1145 vervaardigd voor Wibald, de befaamde abt van Stavelot (Brussel, Jubelparkmuseum, inv. 1031). Het beeld geeft in zijn eentje een treffend beeld van de toenmalige renaissance: het zilveren hoofd is antikiserend en heeft vermoedelijk als model het hoofd van een Romeinse keizer; het sluit in alle opzichten aan bij het realisme van de antieke kunst. Het draagaltaar bevat de oudste Maaslandse s, waarin ook hier de theologische leer van Rupert van Deutz doorschemert. 68. En misschien wordt het belang van de Maaslandse kunstenaars nog het duidelijkst gedemonstreerd doordat zij in het derde kwart van de twaalfde eeuw een aanzienlijke bijdrage leverden aan de bronzen poorten van de kathedraal van Gniezno in Polen. 69.

81 De Maaslandse kunst laat in de topjaren van de twaalfde eeuw inderdaad nog tal van andere grote meesterwerken zien, die in de vernieuwde Schatkamer van het Brusselse museum voor kunst en geschiedenis in het Jubelpark terecht een ereplaats hebben gekregen, maar die ook de blikvangers uitmaken van het Luikse MARAM, het Musée d' art religieux et d'art mosan. Het kan niet de bedoeling zijn hier langer bij stil te staan. Toch moeten we nog wijzen op vier reliekhouders in de vorm van een puntgevel die rond 1180 voor de Servaaskerk te Maastricht werden vervaardigd door hetzelfde atelier dat ook verantwoordelijk was voor de zogenaamde Noodkist van de heilige Servatius (zie verder). Stijlanalyse heeft uitgemaakt dat dit atelier niet enkel in Maastricht, maar ook in Siegburg (het schrijn van de heilige Anno) en Keulen (het schrijn van de Drie Koningen) heeft gewerkt. Wat nogmaals aantoont hoe belangrijk de driehoek Maastricht, Luik, Keulen was als een net van artistieke uitwisseling tussen Maas en Rijn. 70. Ook de boekproductie in het Maasland was er ten tijde van Veldeke een op hoog niveau. De benedictijnerabdij van Sint-Truiden speelde hierbij een eersterangsrol. Abt Wiric van Stapel ( ) liet de abdijkerk herstellen na de brand van

82 50 De H. Gondulfus, baardloos, met kromstaf, krijgt door engelen een kroon aangeboden terwijl een hemelse hand zegent. Reliekhouder uit het einde van de twaalfde eeuw, uit hetzelfde atelier als dat van de Noodkist van de heilige Servatius. (Brussel, Kon. Mus. kunst en geschiedenis, Inv. 1036)

83 en gaf stevige impulsen aan het scriptorium Handschrift met teksten van Hiëronymus en een loflied op de maagdelijkheid van Maria, Sint-Truiden, ca De miniatuur stelt een geknielde abt van Sint-Truiden voor terwijl Onze-Lieve-Vrouw bij haar zoon voor hem ten beste spreekt. (Luik, Universiteitsbibliotheek, ms. 26, fol. 1 r o ) van zijn abdij; alleen al op het einde van zijn abbatiaat ontstonden een twintigtal boeken. 71. In een boek met teksten van de H. Hiëronymus (Luik, Universiteitsbibliotheek, ms. 26) van ca werd een loflied, vermoedelijk door abt Rodulfus van Sint-Truiden (+ 1138), op de maagdelijkheid van Maria toegevoegd. Een kleine miniatuur stelt de geknielde abt voor terwijl Onze-Lieve-Vrouw bij haar zoon voor hem ten beste spreekt. De drie figuren dialogeren met elkaar en doen uitspraken waarbij de letters van bij hun mond vertrekken met als gevolg dat ze bij Maria en de abt in spiegelbeeld zijn genoteerd: een vroege voorloper van het moderne stripverhaal met zijn tekstbalonnetjes. 72. Naast de benedictijnen leverde vooral de nieuwe priesterorde der norbertijnen belangrijke schrijvers en miniaturisten in het Maasland. De onstuimige dynamiek van deze witheren blijkt al uit de stichtingsdata van hun kloosters in onze streken, direct na de moederstichting in Prémontré: Floreffe bij Namen (1121), Antwerpen (1124), Mont Cornillon bij Luik (1124), Saint-Feuillien bij Le Roeulx in Henegouwen (1125), Grimbergen ten noorden van Brussel (ca. 1128), Tongerlo (ca. 1128), de abdij Park in Heverlee bij Leuven (1129), Heylissem in Brabant (1129) en Bonne-Espérance in Henegouwen (1130), Averbode bij Scherpenheuvel (1134), Berne aan de Maas (Heeswijk ), Hamborn bij Duisburg aan de Rijn (1136), Ninove in Oost-Vlaanderen (1137), de abdij van Postel (Mol ) en de abdij van Leffe (Dinant ). Opvallend voor de norbertijnse verluchting is het verband met de kunst. Dat blijkt uit het gebruik van dezelfde beeldpatronen en uit de medewerking van edelsmeden. Ook is de invloed van de reeds vaker genoemde Rupert van Deutz nooit ver weg. Hoogtepunten in de verluchte boekkunst van het Maasland zijn de Bijbel van Floreffe (ca. 1166) (Londen, British Library, Add. Ms ) en het Evangeliarium van Averbode ( ) (Luik, Universiteitsbibliotheek, ms. 363), dat genoemd

84 is naar zijn latere bewaarplaats, maar oorspronkelijk voor een Luiks (?) kloostermilieu was bedoeld. 73.

85 52 Kersttafereel met Maria, die teder naar haar kindje reikt. Onderaan ziet men een maagd met een eenhoorn, symbool van de Moeder-Maagd. Miniatuur uit de bijbel van Floreffe, omstreeks 1166 in het Maasland ontstaan. (Londen, British Library, Add. Ms , fol. 168 r o ) In het bovenstaande heeft men wellicht eerder mijn enthousiasme voor de vroeg-maaslandse kunst dan de volheid en de verscheidenheid van de rijkdom ervan ervaren. Maar zelfs met dit schematisch overzicht kan men zich - zo hoop ik toch - een indruk vormen van het fantastische culturele achterdoek waartegen Veldeke aan het werk toog. De drijvende kracht achter de opbloei van het artistieke en intellectuele leven van het Maasland in de twaalfde eeuw was onder meer het wereldlijke milieu van de Duitse keizer en diens entourage. 74. Daar moeten we tot slot nog even bij blijven stilstaan. Dromen van het nieuwe Rome

86 In het begin van zijn regering, eind mei 1154, vaardigde Rooms koning Frederik I, bijgenaamd Barbarossa, vanuit zijn residentie te Goslar een oorkonde uit waarbij hij Hendrik de Leeuw het investituurrecht schonk in de bisdommen ten noorden van de Elbe (Wolfenbüttel, Niedersächsisches Staatsarchiv, 1 Urk 1). Aan het perkamenten document hangt aan een sterk uitgerafelde, rode draad een prachtig gouden zegel, dat enkele jaren voordien in Luik werd bedrukt. De voorkant toont de koning met kroon, scepter en rijksappel voor de muren van Rome. Het omschrift luidt: Fredericus Dei gratia Romanorum rex (Frederik, koning der Romeinen bij de genade Gods). Op de achterkant is de ambitie nog explicieter: we zien er een gestileerde voorstelling van de stad Rome, met het Colosseum in het midden en de woorden Aurea Roma (Gouden Rome). Het omschrift is een leoninische hexameter: Roma caput mundi regit orbis frena rotundi (Rome, het hoofd van de wereld, beheerst de teugel van de aardbol). 75. De aspiraties van de Hohenstaufen - in het vervolg spreek ik van de Staufen - konden niet duidelijker tot uitdrukking worden gebracht. 76. Ze voelden zich de opvolgers van Julius Caesar, de rechtmatige erfgenamen van het Romeinse Rijk. Die idee werd onder meer vurig uitgedragen door de oom van Frederik Barbarossa, de gezaghebbende cisterciënzer monnik, bisschop en geschiedschrijver Otto von Freising (+ 1158). In zijn wereldkroniek Chronica sive Historia de duabus civitatibus (Kroniek of geschiedenis van de twee rijken), waarin hij pleitte voor een

87 53 Perkamenten oorkonde van Rooms koning Frederik I Barbarossa, Goslar, eind mei Op het gouden zegel (een goudplaat in 1152 in Luik bedrukt) maakt de toekomstige keizer geen geheim van zijn Romeinse ambities. (Wolfenbüttel, Niedersächsisches Staatsarchiv, 1 Urk 1) harmonisch samengaan van geestelijke en wereldlijke macht, schreef hij: Ik heb de lijn van de Romeinse keizers behandeld tot op de dag van vandaag.... Bedoeld is: tot bij de toenmalige Duitse keizer Barbarossa. Dat was niet zomaar een vrijblijvende gedachte. Filips van Zwaben liet zich na de dood van zijn broer Hendrik VI in 1198 Filips II noemen, omdat hij met zijn naam in de rij van Romeinse keizers de tweede was na Philippus Arabs ( ). 77. De aspiraties van de Staufische keizers reikten evenwel nog verder: via Augustus en Caesar waren ze afstammelingen van Aeneas, en dus van het roemrijke Troje. Immers, hadden Vergilius en Ovidius in epische verzen de Trojaanse vluchtelingen tot de stichters van Rome, het nieuwe Troje, gepromoveerd, in het anonieme Carmen de gestis Fredericis wordt Barbarossa in al even zwierige hexameters met Aeneas

88 in verband gebracht. 78. En de hofkapelaan van de keizer, Gottfried von Viterbo, schreef voor diens zoon Hendrik VI een vorstenspiegel, Speculum regum (1183), waarin hij het prestige van de Staufen op dat der Trojanen liet teruggaan. 79. Want Barbarossa kon een dubbele claim op Troje laten gelden: die van Aeneas, maar ook die van een andere Trojaanse vluchteling, Antenor, die in centraal Europa de stad Sicambria had gesticht, vanwaaruit diens afstammeling Franco en de naar hem genoemde Franken zich aan de Rijn hadden gevestigd in het luzzele Troie (23, v het kleine Troje), zoals reeds in het Annolied (ca. 1080) trots wordt voorgehouden. 80. Viterbo betoogde in de proloog van zijn Speculum zelfs dat in Karel de Grote, voorloper en voorbeeld van Barbarossa, de twee Trojaanse takken opnieuw samenkwamen: zijn vader Pepijn was een Frank en zijn moeder Bertha was een Byzantijnse prinses, dus afstammelinge van de Romeinse keizers. 81. Maar voor de Staufen was hun droom van een nieuw Romeinse rijk niet zo maar een wereldrijk. Het was het laatste en belangrijkste, want christelijk en door God gewild. In zijn wereldkroniek beschouwde Otto von Freising het Rooms-Duitse Rijk als het laatste van de wereldrijken, na dat der Babyloniërs, de Perzen, de Grieken en de Romeinen. Petrus de Ebulo, die omstreeks 1196 voor Hendrik VI een Liber ad honorem Augusti (Boek ter ere van de keizer) schreef, verwoordt - of beter: verbeeldt - het nog treffender. In zijn autografe handschrift (Bern, Bürgerbibliothek, Codex 120 II, fol. 143 r o ) bevindt zich bij het Latijnse lofdicht een miniatuur waarin de wereldgeschiedenis op een hallucinante wijze is gecomprimeerd op drie beeldbanden: van de schepping tot de fatale kruistocht van Frederik I. 82. Het is eigenlijk de fictieve weergave van een aantal kamers met muurschilderingen in het paleis van Palermo. De zes wereldtijdperken uit de augustineïsche geschiedschrijving worden voorgesteld, waarbij de Staufen in het zesde en laatste tijdperk de voltooiing van de heilsgeschiedenis aangeven. De eerste kamer stelt de schepping van de wereld voor met een over het water zwevende God (Deus creans omnia - God die alles creëert); in het tweede tijdperk wordt met de ark van Noach de zondvloed gesuggereerd; in de derde kamer ziet men de ontmoeting van Abraham met de drie engelen; in de vierde kamer Mozes met de rode zee (mare rubrum) die zich rond de Egyptenaren dodelijk sluit; in de vijfde ruimte koning David, zetelend met kroon en scepter. De zesde kamer (sexta domus imperii) toont Frederik Barbarossa (Fredericus imperator) die zijn beide zonen

89 54 De dichter (poeta), Petrus van Ebulo, biedt zijn dichtwerk aan keizer Hendrik VI aan. Schrijverschap was in de tijd van Veldeke meestal schrijven in opdracht. (Bern, Burgerbibliothek, Codex 120 II, fol. 139 r o )

90 55 De kroniekschrijver Petrus van Ebulo stelt Frederik I Barbarossa en zijn zonen voor als het hoogtepunt van de heilsgeschiedenis, tussen de schepping (bovenband) en zijn kruistocht (onderband). (Bern, Bürgerbibliothek, Codex 120 II, fol. 143 r o )

91 56 zegenend de handen oplegt (Henricus) en (Philippus). Hendrik wordt met kroon, scepter en keizerlijke kleren voorgesteld; Filips als geestelijke (daartoe was hij voorbestemd, maar in 1193 trad hij terug in de lekenstand). In de tekst van het gedicht komen nog meer taferelen voor, onder meer een toespeling op de ondergang van Troje: Illic Grecorum non sine cede dolus... (v. 1592) (Daar [zag men] de list der Grieken die niet zonder bloedvergieten was) Maar volgens de miniatuur is het hoogtepunt van Frederiks macht, en tegelijk zijn heilshistorische bestemming, zijn kruistocht als fervidus in Christo miles (v geestdriftig als soldaat in Christus). Om voor zijn leger een doortocht te

92 Kruistochtridders op weg om Jeruzalem op Saladin te heroveren, brutaal gestopt door de plotse verdrinking van keizer Frederik I Barbarossa in de rivier Saleph (1190). Zijn zoon maakt zich op om Zuid-Italië en Sicilië te veroveren (Bern, Burgerbibliothek, Codex 120 II, fol. 107 r o ). Op de plaats waar Barbarossa stierf is een Turks-Duitse gedenksteen opgericht. forceren laat hij het Hongaarse woud vellen, iets wat historisch overigens helemaal niet klopt. Het gedicht gaat verder en herinnert in een retorische klacht aan de onverwachte dood van de onverschrokken ridder, in de gevaarlijke wateren (suspectas aquas) van de Tharsis (de Saleph, in het Turks Göksu). De grote ambities van Frederik I stokten inderdaad op een banale wijze, toen hij in 1190, op weg naar Antiochië, in het ijskoude water van de bergrivier in de buurt van Silifke verdronk. Maar de dromen van de vader gingen over op de zoon, die ze nog grootser koesterde. En daar waren redenen voor. Door de verovering van het Siciliaanse koninkrijk, mogelijk gemaakt door het reusachtige losgeld dat de Engelse koning Richard Leeuwenhart voor zijn vrijlating moest betalen, speelde Hendrik VI opnieuw ten volle mee in het Middellandse Zeegebied, het Mare Nostrum van de Romeinen. De Engelse koning had zich tot zijn leenman verklaard; het keizerschap leek opnieuw erfelijk te zijn

93 57 geworden; de conflicten met de paus en de Welfen leken bijgelegd; hij had een enorm vredesgeld ontvangen van het verzwakte Byzantium en zelfs de kalief van Tunis betaalde hem tribuut. Het beeld van de Eindkeizer, die naar vroegmiddeleeuwse eschatologische opvattingen met weergaloze schittering Jeruzalem zou binnentrekken, moet hem voor ogen hebben gestaan. En toen hij zich in Messina voorbereidde op de kruistocht, stierf hij op 28 september 1197 totaal onverwacht aan malaria. Hij was nog geen 32 jaar oud! Een jarenlange troonstrijd zou de droom van de Staufen aan diggelen gooien Maar hoe vallen die hemelhoge aspiraties te verklaren? Uiteraard wilden de Staufen blijvende macht uitbouwen en die op allerlei manieren legitimeren. Maar er was ook de concurrentiestrijd met andere Europese grootheden en ze voelden de hete adem van de Franse vorsten in hun nek. 84. Illustratief is hier het liturgisch drama Ludus de antichristo (ca Het spel van de antichrist), waarin de Duitse vorst als eindkeizer optreedt, die de rebellerende koning van Frankrijk onderwerpt. Ook in de werkelijkheid was het niet anders: de invloedrijke aartskanselier van Barbarossa en tevens prinsbisschop van Keulen, Rainald von Dassel (+ 1167), zou tijdens het concilie van Pavia (1160) de Franse koning Lodewijk VII smalend regulus (koninkje) hebben genoemd. 85. Men mag die concurrentiestrijd, met de daaraan gekoppelde literaire en culturele propagandaslag, niet onderschatten. De Franse dynastie was pas begonnen om een sacraal koningschap uit te bouwen en in Saint-Denis te Parijs een koninklijke cultus- en begraafplaats te voorzien met een groeiende recuperatie van de figuur van Karel de Grote. De Duitse keizers konden niet achterblijven. Barbarossa liet vanuit het verslagen Milaan in 1164 de relieken van de Drie Koningen naar Keulen brengen: diegenen die het kerstekind het eerst hadden mogen aanschouwen, waren geen geestelijken, maar koningen... en hun resten bevonden zich thans in het Duitse Rijk! En Barbarossa ging nog een stap verder. Hij nam op Kerstmis 1165 de tegenpaus Paschalis III onder de arm om Karel de Grote in Aken heilig te verklaren. Dit gebeurde, niet toevallig, in aanwezigheid van die andere opponent van de Franse monarchie: de Engelse koning Hendrik II Plantagenet. Het was een geniale politieke tegenzet: de Duitse keizers waren de enige ware afstammelingen van de Karolingische dynastie en Aken werd hét Karelcentrum met alle hoge connotaties van keizerschap over het Heilig Roomse Rijk. 86. Die politiek komt op overtuigende wijze tot uiting in het Karelschrijn te Aken, vermoedelijk besteld door Frederik I, maar pas in 1215 voltooid onder zijn kleinzoon Frederik II. In de reeks van zestien tronende keizers ontbreekt Barbarossa. Op de voorkant ziet men Karel de Grote die zijn macht rechtstreeks van God verkrijgt; paus Leo III en bisschop Turpin van Reims zijn merkelijk kleiner voorgesteld. Maar bij nader toezien is het gezicht van Karel de Grote dat van Frederik Barbarossa, de nieuwe Carolus Magnus! 87. Een anonieme dichter uit de omgeving van de Keulse aartsbisschop, gekend als de Archipoeta, heeft in een keizershymne de lof van Barbarossa bezongen op een manier dat de keizer niet enkel als nieuwe Augustus wordt beschouwd, maar zelfs christologische trekken verkrijgt. Het gedicht begint als volgt: Salve, mundi domine, Cesar noster ave, Cuius bonis omnibus iugum est suave...

94 (Gegroet, onze keizer, heerser van de wereld, Wiens juk voor alle goeden zacht om te dragen is) 88. Een juk zacht om te dragen? De werkelijkheid was lichtelijk anders. De brutale machtstrijd met wisselende coalities, de lokale oorlogjes, de voortdurende spanning tussen paus en keizer, tussen keizer en plaatselijke vorsten, tussen adel en geestelijkheid: het waren bepaald geen zachtzinnige tijden. De werkwoorden die in de oorlogsberichtgeving telkens terugkeren zijn: vastare, destruere, abstulere (verwoesten, vernietigen en wegvoeren). 89. En de zoon bakte het nog bruiner dan zijn vader. Hendrik VI deinsde er niet voor terug om een hem niet welgevallige bisschop van Luik, Albert van Leuven, broer van de Brabantse hertog, uit de weg te ruimen. 90. Graaf Richard van Acerra, een tegenstander van formaat tijdens de Italiaanse veldtochten, liet hij achter een opgehitst paard door de straten van Capua slepen, waarna hij met het hoofd naar beneden werd opgehangen. De aanvoerder van een opstand in Sicilië liet hij een gloeiende, ijzeren kroon op het hoofd nagelen En wat met Veldeke in dit lange verhaal? Hij heeft vermoedelijk de hele regeerperiode van Frederik I ( ) meegemaakt. Barbarossa was zich van het belang van de Nederrijnse gebieden terdege bewust: in 1154 bevestigde hij te Maastricht de rechten van de bisschoppen van Luik en ook in 1174 verbleef hij in april gedurende langere tijd in zijn palts aldaar, om met grote pracht en praal het paasfeest in Aken te vieren, in aanwezigheid overigens van gezanten van zijn latere vijand, sultan Saladin. 92. Maar de keizer betrok zijn zoon Hendrik reeds vroeg in regeringszaken. Op 13-jarige leeftijd kreeg hij meer en meer verant-

95 58 Het gedicht Salve mundi van de Archipoeta, een lofdicht op keizer Frederik Barbarossa. (Brussel, Kon. Bibl., ms , fol. 104 v o ) woordelijkheid, niet toevallig vooral in het westen van het rijk. In 1182 hield hij een hofdag in Luik, en hij deed dat nog eens in 1185 en 1189; in 1192 trok hij naar Luik om zijn bisschopskandidaat te verdedigen. 93. Dat betekent dat Veldeke de opgang van vader en zoon met eigen ogen heeft kunnen aanschouwen; hij schreef in de jaren zeventig en tachtig, een decennium voor het absolute hoogtepunt (en de steile val) van de Staufische ambities. Maar ook toen al had Barbarossa tijdens een hofdag te Mainz in 1184 een schitterende demonstratie gegeven van zijn macht en rijkdom. Het was de meest grandioze hofdag uit de middeleeuwse geschiedenis en Veldeke was erbij (zie verder) is trouwens de enige zekere datum uit zijn bijzonder schimmige biografie.

96 59 De verovering van Zuid-Italië onder Hendrik VI verliep niet bepaald zachtzinnig; men lette op de afgehouwen ledematen. (Bern, Burgerbibliothek, Cod. 120 II, fol. 123 r o ) Eindnoten: 1. Rita Lejeune spreekt merkwaardig genoeg van een zangwedstrijd in Maastricht, zie Rijn en Maas 1972, 83. M.i. situeert het gebeuren zich evenwel nadat Guillaume Maastricht heeft verlaten. Ik ben mijn romanistische compagnon de route, Colette Storms, erg dankbaar dat ze me op het uitzonderlijk belang van deze roman heeft gewezen; zie ook Van Coolput-Storms De roman wordt doorgaans Guillaume de Dole genoemd om hem te onderscheiden van de iets jongere, allegorische Roman de la Rose van Guillaume de Lorris en Jean de Meung. In de roman

97 van Jean de Renart heeft het vrouwelijk hoofdpersonage Liénor een roos op haar dij, wat leidt tot de ontknoping van de plot. 3. Zie onder meer het dossier van J. Dufournet in Dufournet 1999, , Zie ook de uitstekende inleiding van Terry en Durling, Durling 1993, 1-15 en Durling 1997, 5. Zie ook Lejeune 1968, 141, die de graaf van Loon (zie verder) gelijkstelt met Lodewijk II. 4. Zie Lecoy De Engelse vertaling vertaalt Meuse op een onbegrijpelijke wijze door on the Moselle, zie Durling 1993, Dit is een afstand van ongeveer 36 km wat met de afstand Maastricht - Sint-Truiden overeenstemt, zie Lejeune 1968, Zie Baldwin 1997, 45; Willaert 1999, Zie ook Boulton 1997, 86. Maar we moeten oppassen voor de valse effets de réel, zie Van Coolput-Storms 2005, Lejeune 1968, Lejeune in Rijn en Maas 1972, Rijn en Maas 1972, Ten westen grenzend aan Maastricht, ten oosten aan Aken; Herzogenrath (Rolduc) lag nog juist binnen het hertogdom. 12. Goossens 1988, 7-8 en biedt een didactische website over deze uitzonderlijke roman. 14. Leerssen 2006, 9, 56-57, met overzichtelijke kaartjes op p Tot wat voor verwarring de situatie aanleiding geeft, is te lezen in de informatie van de nochtans uitstekende website van de Universiteitsbibliotheek van Heidelberg: Heinrich von Veldeke (um ) stammte aus der Grafschaft Limburg in den Niederlanden. Seine Familie gehörte zu den Ministerialen der Grafen von Loon. Zie Het huidige Belgische provinciewapen is sinds 1994 een historisch compromis: de leeuw van Limburg (in de geheimtaal van de heraldiek: in zilver een dubbelstaartige leeuw van keel, gekroond, geklauwd en getongd van goud) met het wapen van Loon als hartschild (gedwarsbalkt van tien stukken van goud en keel). Ook het wapen van Nederlands Limburg is een historisch compromis: het bevat de wapens van de landsheer van Valkenburg (in een zilveren veld een rode leeuw), van het huis van Gulik (in een gouden veld een zwarte leeuw), van de graven van Gelre (in een blauw veld een gouden leeuw) en van Horn (drie rode hoorns met zilveren banden), met daarbovenop een hartschild met het wapen van Limburg. 17. Van Oostrom 2006, Zie Janssens 1995a. Hetgeen volgt komt grotendeels uit deze inleiding, met aldaar verwijzing naar verdere literatuur. Zie ook met betrekking tot de Maaslandse kunst Van den Bossche 2007, en Rijn en Maas 1972, Rijn en Maas 1972, 24; Maas 2001, 9-11; Hackeng 2006, Van den Bossche 2007, Janssens 1995a, 39; zie ook Koldeweij 1985, 24 en Koldeweij 1985, 8. Alcuinus had enkel een lagere wijding ontvangen, maar was toch abt van verschillende kloosters, onder meer van Sint-Martinus te Tours; Eginhard was werkelijk een leek en was ook abt van Sint-Baafs en Sint-Pieters te Gent, zie Hackeng 2006, Dit was ook een politieke stellingname tegen Byzantium, omdat Constantinopel zich uitdrukkelijk als het Nieuwe Rome manifesteerde. 25. Kramp 2000, en 245. Vroeger dacht men dat de troon uit de Ottoonse tijd stamde, tegenwoordig neemt men aan dat hij bij de voltooiing van de paltskapel werd aangebracht. De bedoelde sarcofaag is die van Proserpina uit het Rome van de vroege derde eeuw. Zie over de recente inzichten Maas 2001, en Janssens 1995a, 73-74; Koldeweij 1985, 74-77; Maas 2001, Berings 1995, Scottus betekent in de vroegste teksten Iers. De Scot(t)i waren Ierse invallers die in de vijfde eeuw van de afwezigheid van de Romeinse legioenen misbruik maakten om zich in het noordwesten van het Britse eiland te vestigen, een gebied dat naar hen werd benoemd. 29. Bischoff , 235, Rijn en Maas 1972, 165; Smeyers 1998, en Koldeweij 2006, 7.

98 30. Coppens 1993; Smeyers 1998, Zie ook Ghislain Truyers in Over de renovatio-idee, zie Pastré 1991, ; zie ook Bernward 1933, II, Collon-Gevaert 1961, 158; Van den Bossche 2007, Zie bijvoorbeeld de vermoedelijk oudste bekende voorstelling van het kruisigingsgebeuren (ca Londen, British Museum): een atletisch gebouwde Christus hangt (eerder: staat) op het kruis; onder het kruis staan Maria en Johannes; helemaal rechts wordt de zelfmoord van Judas voorgesteld. 34. Zie Rijn en Maas 1973, 220. Ook op het ivoorplaatje van Oxford komt dit tafereel (beschadigd) voor, zie Collon-Gevaert 1961, 158 en Wölfel 2002, Ik denk aan de grote plaat van Parabiago uit de tweede helft van de vierde eeuw en aan de mozaïek van Okeanos en Tethys (4 de eeuw) in het Antakya Museum in Turkije. 36. De Boer 1989, Van den Bossche 2007, Zie de magistrale synthese bij Van Oostrom 2006, Het enige handschrift bevindt zich in de Keulse Diözesan- und Dombibliothek, handschrift 196. Zie Rijn en Maas, 76; Glaube und Wissen 1998, ; Van Oostrom 2006, Een hexameter is een versregel die bestaat uit zes voeten, gebaseerd op de lengte van de lettergrepen. 41. De vertaling is van R. Künzel en L. Meijer; zie de Nederlandse Volksverhalenbank van het Meertens Instituut, Heiliges Römisches Reich 2006, Zie het baanbrekende boek van Jaeger 1985, Ik dank Jo Reynaert die me ooit op het belang van deze studie wees. 44. Een belangrijk boek onder invloed van De officiis tot stand gekomen is het twaalfde-eeuwse Moralium Dogma Philosophorum van Willem van Conches (bewaard in ten minste 75 handschriften). Het is in het Middelnederlands bekend als vertaling van de Franse vertaling van dit werk: Het Nederrijns Moraalboek. Het Hannoverse handschrift is van ca en werd mogelijk in opdracht van Reinald I van Gelre vervaardigd, zie Van Oostrom 2006, ; zie ook Beckers 1995, Jaeger 1985, 4-9 en ; Willaert 1995, 71: De belangrijkste vertegenwoordigers en propagandisten van deze hoofse cultuur moeten immers - nog steeds volgens Jaeger - in de omgeving van de keizer gezocht worden, onder de hofclerici en de rijksbisschoppen, die de idealen van zelfcontrole, menselijkheid, verfijning, aandacht voor de gevoelens van anderen, toen al sinds meer dan honderd jaar hoog in het vaandel voerden. 46. Zie De Man 1977; ook stragulata wordt door hovesch vertaald, maar ik kan dit woord eerlijk gezegd niet in een hoofse context thuisbrengen. 47. Getuige de kleine, maar inspirerende tentoonstelling te Bilzen rond de millenniumwisseling. Ik moet anderzijds wel bekennen dat ik enkele jaren later de tentoonstelling na enige moeite in de kelders van het stadhuis terugvond, verstopt achter een reeks panelen over de fotografie van vogels De Vries 1994, 28 (en een aantal websites) vermeldt verkeerdelijk dat de vertaling onder de Latijnse regel werd geschreven; Lipsius geeft in een bij Plantin uitgegeven boek in 1591 aan dat de vertaling boven de Latijnse tekst staat, zie Wijnen 1999, Dat het hier om een psalmvertaling gaat, is niet toevallig. In het kloosterofficie en in de liturgie kwam geen enkel ander bijbelboek zo dikwijls en zo compleet aan bod als het boek der psalmen, zie Coun 1988, Gysseling 1980, , Slechten 1999, 17-32, Coun 1999, 7-8. Zie ook Tervooren 2006, en Van Oostrom 2006, Daarom heeft Gysseling het ook in zijn Corpus van het Oudnederlands opgenomen, zie Gysseling Van Oostrom 2006, Bewaard zijn de psalmen 1-3, 18, (de eerste en de laatste onvolledig), Tervooren 2006, Coun 1988, Janssens 2006, Mütherich 1991; Goossens 1999,

99 57. Taalkundig pikant is dat het woord (I, v. 861) rijmt op songhen (< -unga). 58. Goossens 1999, 48, De Loos 2001, Goossens 1999, Handschriften 1986, Zie de facsimile-uitgave en studie van De Man Lejeune 1974, D'Haenens 1978, 1-31; Van Oostrom 2006, George 2006, ; zie ook Halleux 2006, en Van den Bossche 2007, 47. De mijn op de Rammelsberg vlakbij Goslar is sinds 1992 gepromoveerd tot Weltkulturerbe van de Unesco. 65. Van den Bossche 2007, George 2006, 226 en Boespflug 2006, 172 en Kupper 1994, Collon-Gevaert 1961, 192; Rijn en Maas 1972, 250; Dumortier 1999, 20-23; Van den Bossche 2007, 139. Over de briefwisseling van abt Wibald, zie Van Oostrom 2006, Handschriften 1986, Legner 1975, ; Dumortier 1999, Handschriften 1986, 23-24, 42-43, Handschriften 1986, ; Smeyers 1998, Smeyers 1998, Van Oostrom 2006, Luckhardt 1995, ; Kramp 2000, ; Heiliges Römisches Reich 2006, We hebben het hier hoofdzakelijk over de tijdgenoten van Veldeke: Frederik I en zijn zoon Hendrik VI. We noemen hen in het vervolg, naar analogie met het Duits, met hun afgekorte geslachtsnaam: de Staufen. 77. Kölzer 1994, Lexikon des Mittelalters II, kol Pastré 1992, 127; Csendes 1993, 48; zie ook Hage 1992, Pastré 1992, 120; de tekst van het Annolied in Legner 1975, Pastré 1992, 122. Deze Bertha of Bertrada, in de middeleeuwen Berte met den breden voeten genoemd, was in werkelijkheid een Frankische prinses uit de buurt van Laon; zie Lexikon des Mittelalters I, kol en Kölzer 1994, Kölzer 1994, 28; Görich 2006, Hilger 1985, Fuhrmann 1996, 68; Görich 2006, Rainald von Dassel had er in de marge listig voor gezorgd dat Keulen in het hele verhaal een mooie tweede werd: hij kreeg het kroningsrecht te Aken in handen. Zie Kramp 2000, ; Maas 2001, Voorzover de beroemde Cappenberg-kop als een realistisch portret van Barbarossa mag worden beschouwd, zie Maas 2001, Het beeld van het juk verwijst naar een passage uit het evangelie van Matheus, 11:30. Zie Fuhrmann 1996, 68. Zie ook Heiliges Römisches Reich 2006, Csendes 1993, Csendes 1993, ; Sleiderink 2003, Csendes 1993, en 191; Görich 2006, Opll 1998, Csendes 1993, 43, 60, 72 en 110.

100 61 Weinig zekerheden, veel vermoedens Gestikt in een beerput Op 26 juli 1184 vond te Erfurt een opmerkelijke bijeenkomst plaats. Na zijn plechtige ridderwijding tijdens de hofdag te Mainz, had de jonge koning Hendrik er - op last van zijn vader Barbarossa - een hofdag gehouden om een geschil tussen de aartsbisschop van Mainz en Lodewijk III, de landgraaf van Thüringen, bij te leggen. Op die bewuste 26 ste moest er nog verder bemiddeld worden. Dat gebeurde in het huis van de proost van de Mariakerk aldaar. De koning had er zich met zijn gevolg en een grote menigte verzameld. 1. De debatten verliepen verhit en de vijanden van Lodewijk lieten zich niet onbetuigd. Een van de vurigste opponenten was graaf Hendrik I van Schwarzburg, gezworen doodsvijand van de landgraaf. Waren het de hevige emoties, die toentertijd zelden enkel met woorden gepaard gingen, of werd de vloer simpelweg te zwaar belast? In ieder geval begonnen de draagbalken van de kamer te kraken en vooraleer iemand kon reageren, zakte de bodem met groot geweld in elkaar. De aanwezigen verdwenen huilend in een diepe beerput onder het huis. Hendrik van Schwarzburg stikte in de stinkende brei en met hem verdronken tal van hoogedele lieden. Een smadelijker dood was nauwelijks denkbaar. Lodewijk kon nog bijtijds uit de poel worden getrokken, zodat de kroniekschrijvers van zijn huisklooster het gebeuren als een Godsoordeel beschouwden: Schwarzburg, de aanstichter van de hele ruzie, had zijn verdiende loon ontvangen... En koning Hendrik? Zowel de bisschop als de koning hadden tijdens de debatten in de zitbanken van een vensternis plaats genomen, wat hun redding betekende; ze werden met ladders moeizaam uit hun netelige positie bevrijd. Hendrik van Schwarzburg is in het Veldeke-onderzoek geen onbekende. Dat brengt ons bij de veel besproken epiloog van Veldekes Eneasroman, waarin de dichter het ontstaan van zijn werk uit de doeken doet. 2. Hij vertelt hoe hij zijn nog onvoltooide roman toch al aan de gravin van Kleef uitleende ze lesine und ze schawen (om met eigen ogen te lezen - v ). En hij vervolgt - ik vertaal zo getrouw mogelijk: Toen de landgraaf (van Thüringen) de gravin van Kleef huwde, werd dat boek in Kleef gestolen van een jonkvrouw, die daarvoor zorg moest dragen. Daarom werd de gravin zeer kwaad op graaf Hendrik. Want die had het boek genomen en naar zijn thuis in Thüringen gestuurd. Daar werd het verhaal later anders geschreven dan wanneer de meester het bij zich had kunnen houden. Dat is de zuivere waarheid. Na dit voorval bleef het boek voor meester Hendrik negen jaren onbereikbaar; tot hij naar Thüringen kwam en er de paltsgraaf (van Saksen) ontmoette. Deze vertrouwde hem het boek toe en droeg hem op het te voltooien. Dit gebeurde enkel omdat hij (Herman) aandrong, anders was het werk nooit voltooid De dichter deed dit voor de zoon van de landgraaf van Thüringen, de paltsgraaf Herman van de Neuenburg aan de Unstrut, die het verhaal mooi en het hele gedicht meesterlijk vond. Op zijn bevel en zijn vraag voltooide hij uiteindelijk het werk. Hem verleende de dichter iedere denkbare dienst,

101 want sinds hij hem had leren kennen, was hij hem zeer sympathiek. Zowel de paltsgraaf Herman, als diens broers, de landgraaf Lodewijk en graaf Frederik, diende Hendrik (van Veldeke) graag. 3. Da wart daz buoch ze Chleve verstolen... (v Toen werd het boek in Kleef gestolen): een misdaad om een onafge-

102 62 Herman van Thüringen verzamelde op de Wartburg bij Eisenach een kring van beroemde dichters en kunstenaars rondom zich; mogelijk heeft Veldeke hier nog een aantal geestesgenoten leren kennen. En vermoedelijk is hij in Thüringen gestorven. werkt boek! Sinds het begin van de Veldekestudie heeft de epiloog geleerden beziggehouden. Ze meenden er nogal wat uit te kunnen afleiden en zo ontstond een wonderwel gedetailleerd genretafereel zonder weerga in de geschiedenis van de vroegste, volkstalige literatuur. Veldeke zou, na zijn verblijf in Maastricht waar hij het Leven van Sint-Servaas had geschreven, gewerkt hebben in opdracht van Margaretha van Kleef. Die kreeg een soort van tussentijds rapport van het werk te lezen, maar sprong er blijkbaar niet al te zorgvuldig mee om. Toen ze in maart 1174 met Lodewijk III van Thüringen in het huwelijk trad, maakte diens jongere broer Hendrik (Raspe III) van de bruiloftsfeestelijkheden misbruik om het onvoltooide boek te stelen en mee te nemen naar zijn thuisland. In 1183 kwam het handschrift weer boven water en kreeg Veldeke het verzoek om dit te voltooien. De dichter trok naar Duitsland en werkte het boek af - in ieder geval na de hofdag te Mainz in 1184, want hij maakte gebruik van zijn herinneringen terzake bij de beschrijving van het grootse huwelijksfeest op het einde van zijn ridderroman - in opdracht van de formidabele mecenas Herman van Thüringen. Deze zou daarna definitief de smaak te pakken hebben en de Wartburg in Eisenach tot een eersterangscentrum voor dichters laten uitgroeien. Deze klassieke interpretatie - in vrijwel alle naslagwerken terug te vinden - levert ons ook een voltooiingsdatum. De Eneasroman moet in ieder geval voor 1190 zijn afgewerkt, want dan volgde Herman zijn overleden broer op als landgraaf van Thüringen, terwijl hij in de epiloog nog als paltsgraaf wordt aangeduid. 4. In feite kan men de datum nog iets naar voren verschuiven, want in 1186 verstootte Lodewijk zijn Kleefse echtgenote; dan zou in Thüringse kringen een lofprijzing aan haar adres, zoals weer te vinden in de epiloog, niet meer kunnen worden geapprecieerd. 5.

103 De informatie is verbazend concreet. De epiloog werd en wordt dan ook herhaaldelijk geprezen als een der kostbaarste getuigenissen met betrekking tot het mecenaat van de middeleeuwse literatuur. 6. Maar bij nader inzien - dat is overigens het uitgangspunt voor iedere wetenschappelijke studie - rammelt de constructie aan alle kanten. Waarom berooft iemand zijn eigenste broer, met wie hij in goede vriendschap verder leeft, van iets wat niet van hem is en bovendien onafgewerkt? Uit liefde voor de dichtkunst? Dan verwacht je van een literatuurfanaat toch tenminste dat hij het werk laat voltooien, maar de dief doet helemaal niets met zijn buit. Meer nog: Hendrik Raspe sterft in 1180 en toch duurt het nog drie jaar vooraleer het onvoltooide handschrift terug opduikt? De Keulse geleerde Bernd Bastert beargumenteerde bovendien dat Otto Behaghel (1882) en Edward Schröder (1904), de kampioenen van de bovenstaande interpretatie, verkeerdelijk de burgerlijke huwelijksgewoonten van hun tijd in de twaalfde eeuw hadden geprojecteerd: er was geen huwelijk in Kleef en al helemaal niet in 1174, er was zelfs geen gravendochter met de naam Margaretha De impasse leek totaal, maar Bastert toonde een uitweg door terug te gaan naar het uitgangspunt van alle middeleeuwse literatuur: de handschriften. Als men het mooie verhaal over de liefde voor poëzie uit zijn hoofd zet, blijkt de handschriftelijke informatie coherenter dan gedacht. In handschrift G (Gotha, Forschungs- und

104 63 Landesbibliothek, Chart. A 584) luidt de passage met de naam van de boekendief als volgt: Des wart die grevinne vil gram Von Swartzburg greve Heinrich der iz nam (Daarover werd de gravin erg boos op graaf Hendrik van Schwartzburg, die het stal). 8. Van een verrassing gesproken: de dief is het slachtoffer van de Erfurtse beerput! En nog in twee andere handschriften komt deze naam voor. Het zijn alle drie handschriften die Thüringse connecties hebben, of althans in Midden-Duitsland thuishoren. 9. Hier moet de aanvulling von swartzburg iets betekend hebben, vermits het ging om een oud adellijk geslacht uit de streek. De twee andere handschriften, die de epiloog hebben bewaard, werden verderop in Zuid-Beieren of Oost-Zwaben vervaardigd. 10. Het is goed voorstelbaar dat de aanvulling daar geen enkele concrete voorstelling meer opriep en dus maar werd weggelaten. Met een dief Heinrich kon men alle kanten uit: wie heette in die tijd immers niet zo? 11. Hendrik van Schwartzburg, een Thüringse graaf die met zijn leenheer, de landgraaf, grondig overhoop lag: het is een al even boeiende verklaring voor de diefstal. Niet liefde, maar haat lag aan de basis van het misdrijf. Dat die Hendrik een onbeschaafde houwdegen moet zijn geweest, doet niets ter zake. 12. De reputatie van Veldeke alleen al kan voldoende zijn geweest om het onvoltooide boek als uitermate belangrijk te beschouwen; de roof ervan kon zijn vijand althans aanzienlijk bezits- en prestigeverlies berokkenen. Maar geïnteresseerd was hij niet: hij liet het handschrift dan ook in vergetelheid verkommeren. Totdat hij totaal onverwacht én kinderloos verongelukte. In zijn nalatenschap vond men het corpus delicti en de erfgenaam, zijn broer Lodewijk, die de Thüringse landgraaf wél goedgunstig gezind was, moet het hem hebben overhandigd, waarop Veldeke na negen jaar weer in beeld verscheen. Dit verhaal is redelijk plausibel en berust tenminste op vaste codicologische grond, hoewel we moeten toegeven dat ook in deze hypothese lang niet alles verklaarbaar is. De hele controverse heeft het laatste decennium gelukkig een reeks nieuwe gegevens aan het licht gebracht. Op het einde van de epiloog verschijnt Frederik, Hermans broer, als grâve. De man, die aanvankelijk voor een kerkelijke carrière bestemd was, huwde eerst in 1186 de dochter van de graaf van Ziegenhain en werd op die manier zelf graaf. 13. Veldeke moet dus zijn ridderroman hebben voltooid na de sluiting van dit huwelijk én voor de ontbinding van dat andere, het Kleefse huwelijk: in 1186 dus. Dat gaf Veldeke iets meer dan een jaar de tijd om een verzen te schrijven. Dat moet meer dan voldoende zijn geweest, als men naar het voorbeeld van Jacob van Maerlant het schrijftempo op circa 550 versregels per week inschat: het karwei zou hooguit vijf weken in beslag hebben genomen. 14. De nieuwe versie van de feiten heeft nog een ander gevolg. Veldeke heeft zijn episch torso ten vroegste in het najaar van 1184 in handen gekregen, weken of maanden na

105 de dood van de ongelukkige beerputdrenkeling. In ieder geval nà de hofdag te Mainz met pinksteren, op 20 mei van datzelfde jaar, waar hij naar eigen zeggen aanwezig was: die wir selbe sahen (v dat we met eigen ogen zagen). Op dat moment was hij dus nog niet in dienst van Herman van Thüringen, zoals vaak wordt aangenomen 15. ; bijgevolg bevond hij zich te Mainz in dienst van een andere heer. We hebben geen enkel hard bewijs, maar het lijkt me aannemelijk om hier als kandidaat de graaf van Loon naar voren te schuiven: Gerard van Loon ( ). Er zijn aanwijzingen in die richting. De moeder van alle hofdagen Veldeke was dus ooggetuige geweest van het mooiste aller middeleeuwse hoffeesten. En toen hij later - vermoedelijk op de Neuenburg - zijn roman ging voltooien en het huwelijksfeest van Eneas en Lavinia wilde beschrijven, herinnerde hij zijn toehoorders aan het feest van Frederik Barbarossa: Ik heb nooit van een hoffeest vernomen dat zo groot was als dat van Eneas, afgezien van het feest in Mainz, dat ik zelf gezien heb. Dat feest was werkelijk enorm groot, toen keizer Frederik aan zijn twee zonen het zwaard gaf; daar werd ter waarde van vele duizenden marken gegeten en weggegeven. Ik denk dat iedereen die nu leeft, nooit een groter feest heeft gezien. Wat de toekomst zal brengen, dat weet ik niet. Ik heb werkelijk nog nooit van een ridderdag gehoord waar zo vele vorsten en mensen van alle standen bijeen waren. Er leven nu nog voldoende mensen die de waarheid hierover kennen. Keizer Frederik kwam daar in zo hoog aanzien te staan dat men zonder te liegen hierover iets verbazingwekkends kan berichten tot aan de jongste dag. Zelfs over honderd jaar zal men er nog over spreken en schrijven. 16.

106 64 Dat zal in Thüringen ongetwijfeld gevoelige snaren hebben geraakt. Landgraaf Lodewijk was met niet minder dan duizend ridders naar de hofdag gekomen en hij speelde meteen een eersterangsrol in een incident, dat niet ongemerkt was voorbijgegaan. Dat vergt enige uitleg. De hofdag van Mainz had, nu het Rijk tot een relatieve rust was gekomen, de bedoeling om via een onvoorstelbare machtsontplooiing het prestige en de ambitie van keizer Barbarossa en zijn familie te demonstreren. Het feest was een jaar lang voorbereid. Dat moest ook wel, want van heinde en ver kwamen vorsten, edelen en geestelijken met hun gevolg naar de bisschopsstad aan de Rijn: incredibilisque multitudo hominum diversarum regionum vel linguarum ibi coadunata est (Een enorme mensenmenigte uit verschillende landen en taalgebieden was daar bij elkaar), schreef de kroniekschrijver Otto van Sint-Blasius. Op de rechter Rijnoever had men een complete palts in hout opgericht, met daarin de onderkomens voor het keizerlijke hof, een grote aula, een kerk en de huizen van de vorsten, die in een reusachtige kring stonden opgesteld. Als een soort ronde tafel om niemand van de vorsten een eervollere plaats te gunnen ten opzichte van de andere. Bij deze houten campus hoorden ook stallen en schuren, onder andere twee immense kippenschuren - voorlopers van onze legbatterijen en industriële fokkerij -, die door de bezoekers erg werden bewonderd. Verder was er een immens veld tussen de Rijn en de Main bezaaid met tenten, de ene al mooier dan de andere, waarin de mindere goden van het Rijk overnachtten. De kroniekschrijver Giselbert van Bergen, die ook persoonlijk aanwezig was en ons een gedetailleerd relaas van de gebeurtenissen heeft overgeleverd, schatte het aantal deelnemers op ridders, zonder de geestelijken en de mensen van andere standen Zulke enorme machtsontplooiing had echter ook een keerzijde: waar duizenden lichtgeraakte, eerzuchtige en gewapende mannen - in eigen land dikwijls elkaars vijanden - op een beperkte ruimte waren samengepropt, was een enorm spanningspotentieel aanwezig: het was oppassen geblazen. 18. En dat bleek al op de eerste feestdag. Op pinksterzondag - en niet toevallig dan - werd de keizerlijke familie in het volle licht van de Geest geplaatst. In de houten kerk werden Barbarossa en zijn vrouw, maar ook hun zoon, de Rooms-koning Hendrik, plechtig gekroond - dit is een zogenaamde Festkrönung, een rituele herhaling van hun vroegere kroning - waarna een feestelijke processie met de gekroonde heersers volgde. Daarbij ontstond een saillant probleem: wie mocht in de optocht het keizerlijk zwaard dragen? Niet minder dan vijf vorsten, onder wie de landgraaf van Thüringen, ruzieden om die hoge eer. Niet vrij van berekening beslechtte Barbarossa het pleit ten voordele van een politieke nieuwkomer, Boudewijn V, graaf van Henegouwen. Door deze openlijke voorkeursbehandeling liet de keizer blijken dat het hem menens was om de machtspolitiek van de Keulse aartsbisschop in het Maasland een halt toe te roepen. Tijdens het daaropvolgende feestmaal kwam het opnieuw tot een scherp conflict. 19. De abt van Fulda protesteerde luid tegen het feit dat de voor hem bestemde ereplaats links van de keizer reeds was ingenomen door de bisschop van Keulen. Deze, duidelijk geërgerd door wat reeds was gebeurd, weigerde zijn plaats af te staan. De abt werd bijgesprongen door Lodewijk van Thüringen, maar toen de leenmannen van de

107 bisschop het hoffeest dreigden te verlaten, kwam het door bemiddeling van de keizerszoon tot een compromis. 20. Licht ontvlambare lieden, zeker: maar achter deze kinderachtige ruzies waren de politieke machtspelletjes nooit ver weg. En uiteindelijk hinderden ze nauwelijks het keizerlijke propaganda-offensief: rijkelijke spijzen werden opgediend en naar het voorbeeld van de feestmaaltijden in Troje, waar Hector en co de dienst vervulden, gebeurde dit ook hier door de hoogste vorsten. 21. De volgende morgen, na de mis, omgordde Barbarossa plechtig het zwaard bij zijn twee zonen, Hendrik en Frederik (van Zwaben), waardoor ze zich voortaan ridder mochten noemen. Daarna volgde de traditionele uitdeling van geschenken aan behoeftige ridders en aan de talrijk aanwezige speelmannen. Veldeke werd er lyrisch van en raakte er maar niet over uitgepraat: zowel de nieuwe ridders als de vorsten toonden zich uitermate vrijgevig. Den spilmannen si gaben Grozleichen und so, Daz si danne schieden vil fro Und lop dem chunige sungen, Iesleich nach seiner zungen. (vv ) (Ze gaven de speellieden zo mild en overvloedig dat ze vrolijk afscheid namen en de lof van de koningen bezongen, ieder in zijn eigen taal).

108 65 De miniatuur stelt Frederik Barbarossa met zijn zonen Hendrik en Frederik voor; ze werden te Mainz tot ridder geslagen, wat aanleiding was tot een ongezien feest. Veldeke was er bij. (Fulda, Hochschulund Landesbibliothek, Cod. D 11, fol. 14 r o )

109 66 Het hoogtepunt van dit feest van de ridderlijkheid was een massaal ruiterspel, waarin de ridders zonder wapens hun behendigheid met paard, banieren en schild demonstreerden. De nochtans niet meer zo jonge Barbarossa nam gretig deel aan het spektakel, wat niet ongemerkt voorbijging. De toeschouwers moeten zich vergaapt hebben aan het indrukwekkende kader waarin de nieuwe ridderlijke idealen werden geshowd : de ingewikkelde rituelen, de discipline van grote riddergroepen, het nooit geziene koketteren met rijkelijke kleding en elegante uitrusting, de overvloed van spijs en drank, de onvoorstelbare vrijgevigheid van de groten der aarde. Het leek even alsof verfijnd harmonisch samen-leven, het ideaal van de hoofsheid, werkelijkheid was geworden. Ook de derde dag stond in het teken van de ridderspelen. Maar een hevige storm maakte een einde aan het feest: de houten kerk en verschillende paltsgebouwen stortten in, waarbij een aantal mensen verongelukten; tenten vlogen uit elkaar, de Rijnoever werd in een modderpoel herschapen. Een teken van God? Het hoffeest werd abrupt en voortijdig beëindigd: van een anti-climax gesproken! 22. Maar noch ruzies noch ontij zetten een domper op het enthousiasme van Veldekes verslaggeving: si waere unmaezleich! (v [het feest] was buiten iedere maat). En dat was ook de mening van een andere ooggetuige, de dichter Guiot de Provins, die stelde dat de hofdag van Mainz nooit zijn gelijke kende. 23. Gerard I van Loon was in ieder geval ook getuige van het spektakelgebeuren. Zijn positie moet er niet zo gemakkelijk zijn geweest, aangezien hij er geconfronteerd werd met zijn leenheer, Rudolf van Zähringen, de prins-bisschop van Luik, die vijf jaar voordien zijn grafelijke burcht in Borgloon met de grond had gelijk gemaakt. Daartegenover beschikte hij over een onmiskenbaar voordeel: als burggraaf van Mainz speelde hij op eigen veld en hij zal in de binnenstad wel een vaste stek hebben gehad. Hij zal ook niet halsoverkop hebben moeten opkrasselen. 24. Als we dit scenario aanhouden, zal de hectische drukte voor de Loonse graaf en zijn gevolg al bij al wel meegevallen zijn. Deze overweging is niet zonder belang, omdat er de laatste tijd stemmen zijn opgegaan om de literaire impact van de hofdag te Mainz te minimaliseren, precies vanwege de chaotische drukte en het oorverdovend lawaai dat een gigantisch tentenkamp met zich meebracht. 25. Vroegere geleerden beschouwden 1184 als een belangrijk schakelmoment in de ontwikkeling van de hoofse literatuur, omdat troubadours uit het zuiden van Frankrijk, Franse trouvères uit het noorden en Duitse Minnesänger elkaar in Mainz zouden hebben ontmoet: Bernart de Ventadorn, Guiot de Provins, Chrétien de Troyes, Friedrich von Hausen en... Hendrik van Veldeke. Hun optredens aldaar zouden aanleiding hebben gegeven tot enthousiaste uitwisselingen van nieuwe vormen, thema's, ideeën en melodieën: een nooit eerder geziene culturele manifestatie, een popconcert avant la lettre... Nu we dieper inzicht hebben verworven in het wezen van het hoofse lied, zijn we daar niet meer zo zeker van. Het genre is uitgesproken intimistisch, bestemd voor een beperkt publiek van fijnproevers met uitgebreide poëticale voorkennis, die de subtiele variaties, de allusies op andere liederen, het contrafact-karakter van de melodie maximaal wisten te appreciëren. Dat was nauwelijks denkbaar in een bruisende aula magna, waar een bonte menigte van prelaten, edelvrouwen, ridders, dienstpersoneel, kunstenmakers

110 en dies meer door elkaar krioelde. Hier waren muzikaal eerder bazuinen en slagwerk op hun plaats, en ter ontspanning eerder acrobaten en andere spectaculaire performers. Die bedenkingen zijn terecht, maar misschien toch ook niet relevant. Te bewijzen valt er hier bijzonder weinig, maar eens te meer moet ik - met de nodige omzichtigheid - aan Guillaume de Dole denken. Op de vooravond van een groots tornooigebeuren en temidden van grote drukte blijkt er in het hotel van het hoofdpersonage, in het centrum van Sint-Truiden, een liedjesfestival plaats te vinden. Toegegeven, dat is fictie. Maar vermoedelijk toch ook weer niet zo ver van de werkelijkheid verwijderd dat er geen herkenning mogelijk was. Dan moet het toch niet zo moeilijk zijn om te veronderstellen dat in de relatieve intimiteit van de residentie van Gerard van Loon te Mainz, ver weg van het gewoel op de rechter Rijnoever, de genodigden gespannen hebben geluisterd naar nieuwe liederen van Hendrik van Veldeke en zijn collega's? Ik zou de literair-historische betekenis van 1184 dus niet te snel naar de lappenmand verbannen. Een geleerde hofclericus uit Spalbeek Maar waarom per se Veldeke verbinden met de graven van Loon? Daarvoor bestaan er, zoals reeds gesuggereerd, een reeks aanwijzingen. Laten we beginnen met een aantal ambtelijke documenten. Op het einde van de twaalfde eeuw schonken een zekere Hendrik en zijn vrouw Fredevigis, burgers van Sint-Truiden, voor hun zielenzaligheid hun bezittingen aan de norbertijner

111 67 Oorkonde van de graaf van Loon, Lodewijk II, met Robert van Veldeke als getuige (1195). (Archief van de Abdij van Averbode).

112 68 De woonburcht van een ministeriaal in het Duitse Rijk met daarrond de ontwikkeling van een dorp (reconstructietekening in Das Reich der Salier, p. 492). abdij van Averbode. Om deze gift rechtsgeldig te maken liet de graaf van Loon, Lodewijk II ( ), een oorkonde opstellen. Het perkamenten document werd met het ronde ruiterzegel van de graaf bekrachtigd. Onder de getuigen van de transactie vinden we de abt van Averbode terug, en de prior en de koster en een aantal leken, onder wie een zekere Robertus de Veldeca. 26. Een Robert van Veldeke? Dat is een herkomstnaam, zodat we met vrij grote zekerheid mogen besluiten dat er een heerlijkheid Veldeke moet hebben bestaan. Dat wordt door andere documenten bevestigd. Het gebied dat zich daarin aftekent is een landgoed ten westen van Herkenrode, op het grondgebied van Kermt (bij Hasselt), aan de Demer, leenrechterlijk verbonden met de graven van Loon en de abdij van Sint-Truiden. 27. Dat onze Limburgse dichter hier geboren werd, lijdt weinig twijfel. Hij zegt het immers zelf in de epiloog van zijn Leven van Sint-Servaas: Heynrijck, die van Veldeken was geboren (II, v ) Van die heerlijkheid rest er in Spalbeek enkel nog een jongere versie van een watermolen die reeds in 1247 werd vermeld en in de streek wordt aangeduid als de Vel(de)kermolen. Maar wie was de bovengenoemde Robert van Veldeke? En bij uitbreiding: wie was Hendrik van Veldeke? Hoogstwaarschijnlijk behoorde hij tot een familie die in de dertiende-eeuwse bronnen verschillende sporen heeft nagelaten: een familie met aanzien dus, geen gewoon volk. Bij een schenking in 1239 van graaf Arnold IV van Loon ( ) aan de abdij van Averbode wordt verwezen naar de zegels van onder meer ene Hendrik van Veldeke: Henrici de Veldeka ministerialium mei comitatus (van Hendrik van Veldeke, een ministeriaal uit mijn gevolg). 28. Hoewel het bijna zeker om een andere Hendrik gaat dan om onze dichter, bevat de verwijzing belangrijke informatie. De Veldekes waren blijkbaar ministerialen van de graven van Loon, onvrije dienstmannen. Deze ministeriales vormden een merkwaardige categorie van mensen, typisch voor het Duitse Rijk, die in de twaalfde en dertiende eeuw volop sociale promotie maakte. Als vroegere dienstknechten van de Karolingische domeinen hadden ze, hoewel ze lijfeigenen bleven (dus onvrij), de horige karweien en het veldwerk al lang afgezworen. Ze konden mee ten strijde trekken, erfelijke lenen krijgen, zelfs tot de intieme entourage van de vorsten doordringen. Wel waren ze

113 nog tot diensten verplicht, die ze aan het hof uitoefenden in specifieke functies als die van hofmaarschalk (verantwoordelijk voor de huishouding van de heer), kamerheer, vaandeldrager, jachtopzichter, enzovoort. Ze bezaten hoeven en burchten, oefenden bestuursfuncties uit en waren actief bij de concrete organisatie van de samenleving. Ze konden in de twaalfde eeuw in bijna niets meer onderscheiden worden van kleinere vazallen; in de dertiende eeuw gingen vele van deze families op in de lage adel. 29. Dat deze kwalificaties op de Veldekes kunnen worden toegepast, bewijst een oorkonde van 1247, waarin onze andere Hendrik, opnieuw als getuige, in beeld komt als Henricus de Veldeke, dapifer comitis de Los (hofmaarschalk van de graaf van Loon). 30. We bezitten zelfs een document in datzelfde jaar uitgevaardigd door die Hendrik zélf. Het betreft een geschil over het gebruik van het Demerwater tussen de molen van de abdij van Herkenrode en de molen van de Veldekes. De oorkonder maakt zich trots bekend als: Ego henricus miles dictus de weldeke... (Ik, Hendrik, ridder, genaamd Van Veldeke). 31. Aan het document hangt een zegel in geel was (met thans beschadigde rand): een in het midden doorsneden schild met een Sint-Andrieskruis. Kempeneers die dit oorkondenmateriaal in 1913 uitvoerig bestudeerde, merkte op: Het is opmerkelijk dat het wapen der Van Veldeke's zoo hemelsbreed niet verschilt met hetgeen de

114 69 Oorkonde van 1233: de graaf van Loon geeft aan de abdij Herkenrode een visserij in de Demer vanaf de molen van Herkenrode tot aan de visserij van Hendrik van Veldeke ( usque ad piscariam Heynrici de Veldeken... ). Het gaat evenwel om een andere Hendrik dan onze dichter. Origineel op het Rijksarchief te Hasselt (afdeling Herkenrode). Oorkonde van 1247 (met zegel) uitgaande van de Heer van Veldeke waarin een ruzie beslecht wordt tussen de abdij van Herkenrode en Hendrik van Veldeke over de grond langs de Demer tussen hun eigen molen en die van de abdij. (Rijksarchief te Hasselt)

115 70 Sommige onderzoekers leggen een verband tussen het zegel op de oorkonde van 1247 en het wapen dat voor Veldeke in de Manesse-codex verschijnt. middeleeuwsche schilder aanbracht boven aan het miniatuur die Van Veldeken's liederen opluistert in het Manessische' handschrift. 32. Daar is, eerlijk gezegd, veel verbeelding voor nodig. Boven het portret van de dichter zien we in dit Heidelbergse handschrift een wapenschild dat enkel in diagonaal gehalveerd wordt. Maar dat is eigenlijk minder belangrijk dan het feit dat de samensteller van deze veertiende-eeuwse liederenbloemlezing Veldeke überhaupt een wapenschild heeft gegeven; in zijn geest moet de dichter tot een aanzienlijke familie hebben behoord. De volgorde van de dichters in het handschrift is immers niet geheel toevallig. Ze vertoont een dalende sociale hiërarchie van keizer, over vorsten en ministerialen naar wat ik gemakshalve maar gewone mensen noem; op het einde van de volumineuze codex vertonen de miniaturen dan ook logischerwijs minder en minder wapenschilden. Veldeke staat op een prominente zestiende plaats (op 138!), na de markgraaf van Hohenburg, als eerste van een lange rij heren. 33. Als men bedenkt dat de machtige hertog Jan I van Brabant op de negende plaats staat, geeft dat wel te denken... Moeten we uit het wapenschild en de sierhelm op de miniatuur besluiten dat Veldeke een ridder was? Dat was wat de negentiende eeuw vanuit zijn heimwee naar ridderlijke waarden maar al te graag wilde geloven. 34. Maar de conclusie is voorbarig. In het Heidelbergse liederenhandschrift komen bijvoorbeeld twee monniken voor, Eberhard von Sax en Heinrich von der Mure. Ook zij krijgen wapenschild en helmteken, wat in deze gevallen duidelijk het familiewapen is. 35. Wat was Veldeke dan wel? Uit de analyse van zijn werk kunnen we daar onrechtstreeks wel achter komen. Hij kende voortreffelijk Latijn, Frans, Duits en uiteraard zijn eigen dialect. Een derge-

116 Eberhard von Sax is een dominikaner monnik, van wie een lang loflied op Maria is bewaard. Hij heeft in het Manessehandschrift een wapenteken meegekregen, dat als het familiewapen moet worden beschouwd. (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 48 v o )

117 71 lijke talenkennis was niet evident voor ridders. Maar er is meer. Wolfram von Eschenbach, de dichter van de beroemde Parzival, wordt in de Manesse-codex als ridder met paard en wapens afgebeeld; hij bekent met enige overdrijving geen deel te hebben aan de geleerde Latijnse literaire cultuur van zijn dagen: ine kan decheinen buochstap (115, 27 - ik kan geen letter lezen). Dat is totaal anders bij Veldeke. Hij kent niet enkel zijn Romeinse klassieken Vergilius en Ovidius, maar hij blijkt ook vertrouwd te zijn met de laat-antieke detailcommentaar op de Aeneis, de zogenaamde glossen van Servius. Dat wijst op een gedegen schoolopleiding. Waar hij die heeft ontvangen, kunnen we niet uitmaken (Sint-Truiden, Luik, Maastricht?). Maar zoveel lijkt zeker: Veldeke voldoet helemaal aan het profiel van de clericus, zoals beschreven door Stephen Jaeger. De Amerikaanse cultuurhistoricus heeft met een overvloed aan bewijsmateriaal aangetoond dat sinds de elfde eeuw in de kathedraalscholen een type van intellectuele en sociabele geestelijke werd gevormd dat verkeert in kerk en wereld. 36. Op grond van een diepgaande studie van antieke teksten (Cicero, Seneca) werden deze mannen - die de lagere wijdingen hadden ontvangen, maar niet noodzakelijk priester waren - opgeleid om te functioneren in een complexer wordende samenleving, waarin het opstellen en analyseren van teksten, maar ook diplomatieke vaardigheden, organisatietalent en pedagogische kwaliteiten gestaag in belang toenamen. Deze vaak zeer geleerde mannen hebben de hoofse cultuur - eerst in het Latijn, later in de volkstaal - gestalte gegeven. Als clerici gevormd in de kerk met een waardepatroon dat sterk steunt op de Romeinschristelijke traditie, schrijven zij in dienst van adellijke opdrachtgevers en voor een hofpubliek dat het aardse bestaan niet langer als een vluchtige doorgang naar het échte leven in het hiernamaals beschouwt, maar hogelijk in de genoegens van het hic et nunc is geïnteresseerd. Tussen de hamer van de kerk en het aambeeld van de wereld propageren deze clerici via hun werk deugdzaamheid en zelfbeheersing, maar bejubelen zij tegelijk geraffineerde samenlevingsvormen, een jeugdig ridderlijke gezindheid en de romantische gevoeligheid van de liefde. 37. Zo iemand was Hendrik van Veldeke en hij was één van de eersten in een Germaanse volkstaal. Zo werd hij ook door jongere tijdgenoten gezien, die hem daarom terecht en respectvol meister noemden, iets wat hij overigens ook over zichzelf meedeelde. Men lette daarbij op het werkwoord lerte (van: leren) dat wezenlijk met het magisterambt is verbonden: Nu sulen wir enden dicz bůch. Es dauchte den maister genůch, Ders auz der welsche cherte. Ze daute ers uns lerte. Daz waz von Veldiche Heinreich. (vv ) (Nu zullen we dit boek beëindigen. Het leek de meester genoeg, hij die het uit het Frans vertaalde. Hij stelde het voor ons ter lering in het Duits op. Dat was van Veldeke Hendrik) Nog in de veertiende eeuw werd hij in het Weingartner Liederhandschrift op die manier gekwalificeerd: Maister Hainrich von Veldeg. 38. Hij richtte zich met zijn belering duidelijk tot een lekenpubliek: Ende den leeken luden leerde... (Leven van Sint-Servaas I, v. 3231). En hij kende naast de Latijnse schoolteksten ook de populaire

118 volkstalige literatuur van zijn dagen: zo bijvoorbeeld de heldenzwaarden uit het Franse chanson de geste. Dat Hendrik een clericale opleiding heeft gekregen, impliceert dat hij binnen de familie Veldeke niet de oudste zoon kan zijn geweest, want die moest de erfopvolging verzekeren en specialiseerde zich in de ridderlijk-militaire taken. Met een schools, intellectueel profiel was Hendrik daarentegen bij uitstek gewapend om als dienstman van de graven van Loon aan het hof een ambtenarenfunctie te vervullen: als schrijver van ambtelijke stukken, als (juridisch) raadgever, eventueel als onderwijzer, als dichter en gelegenheidszanger, die de vaak uithuizige graven op hun vele reizen en oorlogen vergezelde? Want het graafschap Loon kende precies in Veldekes tijd zijn gloriedagen: enige administratieve hulp zal dus beslist welkom zijn geweest. En dat de graven niet de cultuurbarbaren waren, voor wie ze soms worden versleten, maar een zekere boekentraditie kenden, bewijst het evangeliarium van Susteren. Dit boek, dat in zijn kerndeel uit de eerste helft van de elfde eeuw stamt, was vermoedelijk afkomstig uit het bezit van de grafelijke familie. Wanneer evenwel Imago van Loon, de zuster van Lodewijk I, in 1174 tot abdis van de vrouwenabdij te Susteren werd verkozen, schonk zij het boek aan haar kloostergemeenschap. Te dier gelegenheid werd er een katern toegevoegd, die aan het werk voorafgaat en opent met een dedicatieminiatuur. De schitterende pentekening toont Imago die haar boek schenkt aan de heilige bisschoppen Gregorius en Albericus, die in de abdij begraven liggen. 39. Maar het merkwaardigste is de milde glimlach op het gelaat van Imago en de heiligen. De sombere ernst van vele

119 72 Imago van Loon schenkt een evangelieboek aan de abdij van Susteren (1174). Dedicatieminiatuur in het evangelieboek met dezelfde naam. (Susteren, Schatkamer)

120 73 De graaf van Loon Lodewijk I, tevens graaf van Rieneck, bouwde medio twaalfde eeuw in Rieneck een burcht tegen de bisschoppen van Mainz, Würzburg en Fulda. (Foto J. Janssens) De moderne grafstenen van graaf Lodewijk I van Loon en diens vrouw Agnes van Metz, de opdrachtgeefster van het Leven van Sint-Servaas van Veldeke, in de Graethem-kapel te Borgloon. Toen de graven bij de restauratie van de kapel werden blootgelegd, werden ze met glas bedekt, zodat de geraamten zichtbaar bleven. Grondvocht hechtte zich evenwel aan het glas, zodat de zichtbaarheid verdween. In 1993 werden daarom arduinen stenen over de graven gelegd. ( Stad Hasselt, Annemie America) Resten van het Prinsenhof te Kuringen, de nieuwe residentie van graaf Gerard I van Loon in de twaalfde eeuw. ( Stad Hasselt, Annemie America)

121 74 andere heiligen is hier afwezig; we staan hier als het ware voor de visuele uitdrukking van de hoofse vreugde, voor de blijheid van het schenken en ontvangen. Maar wie waren die graven van Loon? In een boeiende weekendbijlage van Het Belang van Limburg worden ze als volgt getypeerd: Ze werden vergiftigd, kwamen met opzet te laat voor de Guldensporenslag, zaten ontvoerde vrouwen achterna, lieten mottetorens bouwen om hun buren te beloeren en staken hun dochters in het klooster. 40. Voorwaar, weinig fraais vanuit een onverdachte bron! Vooreerst was daar Lodewijk I ( ), van wie de voornaamste karakteristieken waren: een oorlogszuchtig karakter en een zeldzame diklijvigheid, twee eigenschappen die - althans volgens Jef Notermans - doorgaans niet samengaan. 41. De Maastrichtse leraar had geen hoge pet op van deze Loonse graaf: Lodewijk richtte zelfs een verzoek tot de Franse koning om een wapenrusting en helm te krijgen die pasten bij zijn omvangrijk lichaam; hij kon er in eigen streek geen vinden die voldeden aan zijn buitensporige maat. 42. De inderdaad militante graaf werkte zich op tot één der vertrouwelingen van Barbarossa; hij was op vrijwel alle hofdagen aanwezig en vergezelde hem ten minste één keer op diens Italiëreizen. 43. Lodewijk ging zich trouwens in toenemende mate met zijn Duitse bezittingen bezighouden. We zagen al dat de graven van Loon burggraven waren van Mainz; ze waren ook graven van Rieneck (ten noordwesten van Würzburg, Beieren), een gebied dat drie keer zo groot was als Loon. 44. Het is dan niet verwonderlijk dat Lodewijk zijn dochter Agnes in 1169 uithuwelijkte aan Otto van Wittelsbach, één der trouwste partijgangers van de keizer en vanaf 1180 hertog van Beieren. Evenmin verwonderlijk is het dat hij voortdurend met zijn buren overhoop lag. Hij meende zich tegen hen te kunnen beschermen door de bouw van stevige burchten: zowel in Brustem als in Rieneck. Dit castrum Rinecke van omstreeks 1150, nog steeds indrukwekkend, kreeg sinds 1967 als internationaal ontmoetingscentrum voor christelijke padvinders een vredelievender bestemming. Na nog maar eens een veldslag, stierf Lodewijk tijdens de belegering van zijn kasteel. Hij werd met zijn vrouw begraven apud villam suam Los ante hospitale (bij zijn nederzetting te Borgloon voor het hospitaal). 45. Zijn zoon en opvolger Gerard ( ) was geen haar beter. Hij verloor de strijd tegen de Luikse prinsbisschop, die vurig gesteund door de inwoners van Sint-Truiden, de grafelijke residentie in Borgloon verwoestte. Daarop zocht Gerard een nieuwe stek in Kuringen (het huidige Prinsenhof), dat centraler lag in zijn gebied. Zijn reputatie steeg echter tot ware heiligenhoogte toen hij Barbarossa op diens fatale kruistocht vergezelde en later zélf in Acco sneuvelde. Zijn gebeente werd teruggebracht naar de vrouwenabdij van Herkenrode, het klooster dat hij rond 1182 had gesticht voor het zielenheil van hemzelf en zijn familie. 46. Het is niet ondenkbaar dat Veldeke zijn graven op reis vergezelde, wat meteen zijn oostelijke actieradius helpt verklaren. Tastbare bewijzen hebben we hiervan helaas niet. Wat voor taken Veldeke concreet ter harte moest nemen, weten we al evenmin, maar dat hij zijn clericale scholing maximaal ten nutte zal hebben gemaakt, ligt voor de hand. Zo zal het wel geen toeval zijn dat Veldeke van de Loonse gravin, Agnes van Metz, de opdracht kreeg om het Leven van Sint-Servaas te dichten:

122 Ende ouch doer der Gravinnen bede Van Loen, sijnre liever vrouwen, Dies hoem bat mit trouwen (I, vv ) ([Hij schreef dit] ook op verzoek van de gravin van Loon, zijn lieve vrouwe, die het hem uitdrukkelijk vroeg). In de epiloog van het tweede deel noemt hij haar bij naam: die edel Agnes (II, v. 2928). Zoals we nog zullen vaststellen, is het waarschijnlijk dat hij voor die taak verschillende boeken nodig had die hij het gemakkelijkst in het Servaaskapittel te Maastricht kon vinden. Een langer verblijf in de Maasstad is in het curriculum vitae van Veldeke dus een quasi-zekerheid. Wat we ook als zekerheid kunnen beschouwen is Veldekes verblijf op de Neuenburg (bij Freyburg an der Unstrut). Waar en wanneer hij is gestorven, weten we niet. Wolfram von Eschenbach beschrijft in zijn Parzival (ca. 1205) de mooie koningin Antikonie en vervolgt: Ôwê daz sô vruo erstarp Von Veldeke der wise man! Der kunde si baz gelobet hân. (404, 28-30) (Ach, dat Van Veldeke, die wijze man, zo vroeg gestorven is! Die had haar veel beter kunnen prijzen) 47. Deze klacht zou erop kunnen wijzen dat onze dichter vrij jong is gestorven en dat vóór Wolfram blijkt hem nog te hebben gekend, maar Veldekes verblijf in Thüringen moet daar

123 75 De residentie van Herman van Thüringen, de Neuenburg aan de Unstrut, met de dubbelkapel, die nog uit de tijd van Veldeke dateert. (Foto's J. Janssens)

124 Interieur van de Romaanse dubbelkapel in de Neuenburg. (Foto J. Janssens)

125 76 gesitueerd worden vooraleer het hof van Herman op de Wartburg uitgroeide tot het literaire centrum dat in het begin van de dertiende eeuw zoveel uitstraling kreeg. Stierf hij daar? Vermoedelijk wel. Het ligt immers voor de hand dat een dichter, die tot hetzelfde milieu behoorde, zich over de dood van een collega uitspreekt. 49. Het is minder plausibel te veronderstellen dat Wolfram de dood van een bewonderde voorganger zou hebben betreurd, indien die naar Loon zou zijn teruggekeerd om daar te sterven. En ook de auteur van Tristan und Isolde, Gottfried von Strassburg, heeft het uitvoerig over Veldeke (zie verder). Die schreef rond 1200 en hij beschouwt Veldeke als overleden. Hebben ze elkaar gekend? Gottfried beweert in zijn befaamde uitweiding over Duitse dichters expliciet van niet: Ine han sin selbe niht gesehen (v ik heb hem niet zelf ontmoet). 50. Maar Gottfried von Strassburg - over wie zo goed als niets met zekerheid bekend is - wordt in zijn miniatuur in het Grosse Heidelberger Liederhandschrift getoond in het gezelschap van een reeks andere personen. Het zou wel eens kunnen dat de gekroonde man met opgestoken vinger Herman van Thüringen is en dat helemaal links Veldeke himself wordt voorgesteld. De gelijkenis met de Veldeke-miniatuur in het begin van het handschrift is opmerkelijk. Is hier dan een soort virtuele vergadering van dichters en literatuurliefhebbers afgebeeld? Op de Wartburg? De gedachte is verleidelijk, maar ze mag ons niet uit het oog doen verliezen dat de miniaturist meer dan een eeuw later werkte!? Toegegeven, we treffen bij het schetsen van het leven en werk van Veldeke meer vermoedens dan harde feiten. Vaak gaat het om mogelijke denkconstructies rond samengebrachte aanwijzingetjes, puzzelstukjes... absolute zekerheid hebben we over al deze zaken zelden. Maar - ik citeer Van Oostrom over Jacob van Maerlant: het geldt eigenlijk in nog sterkere mate voor onze vroegste literatuur - Nagenoeg elke hypothese die op dit terrein iets verder strekt, kan men de kop indrukken wegens onvoldoende bewijs. Alleen: indien men elk feit het liefst ten minste in twee onafhankelijke bronnen bevestigd wil zien, kan men de middeleeuwen beter mijden; en dat die enkele gegevens steevast naar veel meer doen verlangen kan toch geen reden zijn om dus maar bij de pakken neer te blijven zitten en zelfs het beschikbare weg te wuiven. 51. In geniaal isolement? In 1953 ontdekte de beminnelijke handschriftendeskundige Jan Deschamps, goede vriend van Jef Notermans en adoptief-limburger, in het Rijksarchief te Hasselt zes fragmenten van de zogenaamde Limburgse Aiol. De perkamenten stroken dienden als rugversterking van dunne registertjes van de commanderij Bernissem te Sint-Truiden, een onderhorige stichting van de landcommanderij Alden Biezen. 52. Tegelijk vond hij ook die registertjes terug, waarin de fragmenten hadden gezeten die van diezelfde ridderroman vroeger al waren opgedoken (de Leidse fragmenten). De vondst werd aanleiding om in 1954 in de Provinciale Bibliotheek te Hasselt een grote tentoonstelling te organiseren over de Middelnederlandse handschriften uit de beide Limburgen: Deschamps slaagde erin om niet minder dan 112 Limburgse handschriften samen te brengen! 53.

126 Een geleerde kan zijn carrière met een minder indrukwekkende ontdekking beginnen dan met Aiolfragmenten... Alles bij elkaar zijn 780 verzen bewaard, de resten van een vroege Middelnederlands-Limburgse vertaling van het Franse chanson de geste Aiol et Mirabel (ca. 1170), een epos dat de thema's van trouw en verraad, strijd tegen de heidenen en de zoektocht naar gerechtigheid op een originele wijze vertolkt. De vertaling, volgens Gysseling uit de streek van Venlo, dateert vermoedelijk nog uit het einde van de twaalfde eeuw. 54. Ik geef er een staaltje van. De titelheld is met zijn geliefde, de heidense Mirabel, op de vlucht voor de Saracenen; samen met een monnik belanden zij in een woud. De monnik raadt aan om de doodvermoeide vrouw rust te gunnen en belooft een herberg te gaan zoeken: Fol. 95 r o Aiol dů hi vernam die tale. Hi seide / Vrient gi secget wale. Die vrouwe sette hi dar / nieder. Mer curte wile sliep si sieder. Eer si te / runkene begunde. Aiol die viele gůdes cunde./ Einen mantel vielt sachte. Dien hi ůr undert / houet lachte.// Fol. 95 v o Die můnec was van ůn gescheiden. Die langer / niene wolde beiden. Hi gienc al scone dar siit / sagen. Dar sie under dien bome lagen. (vv ) (Toen Aiol die woorden hoorde, zei hij: Vriend, dat is goed gezegd. Hij zette de vrouw daar neer en het duurde niet lang vooraleer zij insliep en begon te snurken. Aiol, die tot veel goede zaken in staat was, legde een zachte mantel onder haar hoofd. De monnik, die niet langer wilde wachten, ging van hen weg. Hij

127 77 De Aiol-fragmenten. Handschrift van omstreeks 1220, geschreven in de streek van Venlo: de passage waarin de monniken als roofridders worden ontmaskerd. (Brussel, Kon. Bibl., IV 816, 1 v o ) stapte flink door zolang zij het zagen, vanop de plaats waar ze onder de boom lagen) De monnik blijkt echter een valse pater te zijn; hij behoort tot een groep van twaalf moordenaars. De anonieme dichter neemt de gelegenheid te baat om schamper op te merken dat ze weliswaar wal geborn/ gude ridder utercorn (vv van edele geboorte, goede uitverkoren ridders) zijn, maar: Ne gien ambagt / si el ne cunden. Mer lude doet slan ende wunden./ (vv ) (Ze kenden geen beroep en konden niets anders dan mensen dood slaan en verwonden) Inhoudelijk is de passage al opmerkelijk: in ridderromans komen niet zoveel snurkende geliefden voor. Maar de onverschrokken held uit een zogenaamd voorhoofs epos, munt uit in toch wel teder gevoelige bekommernis voor de andere. Maar vooral vormelijk is de tekst opvallend. De tekst is op één kolom geschreven met doorlopende regels. De schuine strepen markeren in de bovenstaande transcriptie het einde van een regel, de dubbele strepen het einde van het blad. Het einde van iedere versregel wordt daarentegen, zoals in het handschrift, met een punt na het rijmwoord duidelijk gemaakt. We hebben hier te maken met een verstekst met een proza-layout in een handschrift van klein formaat. Deze vorm van codex blijkt typisch te zijn voor het Rijn-Maasland - én het Hoogduitse taalgebied - van de late twaalfde en vroege dertiende eeuw. We vinden hem terug in de schamele resten van de vroege epiek aldaar: naast de Aiol, de nog nader te bespreken fragmenten van de Trierse Floyris, het fragment van Henric en Claredamie en... de fragmenten van Veldekes Servas. 55.

128 Ronduit revolutionair is de versificatie van de Aiol. Veldeke werd door een jongere collega, Rudolf von Ems, geprezen voor zijn rehter rîme (correcte rijmen), maar hij blijft een flink stuk achter bij de dichter van de Aiol die de volmaaktheid van het zuivere rijm nagenoeg realiseert. Maar nog merkwaardiger is dat hij zijn vers metrisch opbouwt. Dat zie je bijvoorbeeld duidelijk in de volgende versregel die een opeenvolging van onbeklemtoonde (0) en beklemtoonde lettergrepen (-) laat zien: Aiol die viele gůdes cunde 0 - / 0 - / 0 - / 0 - / 0 Dit is een viervoetige jambe met onbeklemtoonde naslag (vrouwelijk rijm). Het vers van de Aiol is jambisch en dat is verrassend modern! 56. In de omgeving van meester Veldeke waren dus nog andere dichters aan het werk. Iets vroeger dan de Aiol onstond het al even anonieme dichtwerk rond de verliefde kinderen Floris en Blancefloer, ook enkel fragmentarisch bewaard: de Trierse (genoemd naar de huidige bewaarplaats) Floyris. 57. Heel snel na het ontstaan van de Franse idyllische roman Floire et Blancheflor (ca. 1160) begon de dichter in de regio Aken-Maastricht met zijn vertaling, waarvan 368 verzen zijn bewaard. Het is niet onmogelijk dat hij Veldeke heeft gekend, aangezien het perfecte tijdgenoten waren. Maar anders dan voor deze laatste, was

129 78 een zuiver eindrijm niet zijn grootste ambitie. Slechts iets meer dan de helft van de rijmen voldoen aan die voorwaarde; het halfrijm of de assonantie zoals bijvoorbeeld dinc/kint, willen/binnen, enzovoort, heeft zich in dit vroege werk dus nog niet laten verdringen. 58. Voor de boekgeschiedenis is het handschrift een interessant geval: het illustreert de worsteling van de kopiist met een fatsoenlijke lay out, waarbij de versstructuur maximaal tot zijn recht komt. Het experiment is niet bepaald geslaagd: de tekst is over twee kolommen verdeeld (de vorm van de toekomst), maar in een proza opmaak, zodat ook hier het verseinde met een punt wordt aangegeven. Inhoudelijk is de geschiedenis, die in het Franse origineel toch al behoorlijk sentimenteel is, nog verzoet, of om het in de onnavolgbare stijl van Van Oostrom te zeggen: De Maaslandse versie smaakt als fondant. 59. De bewaarde passage bevat het hoogtepunt van het verhaal: Floris die in Babylon in een mand vol rozen een toren wordt binnengesmokkeld om zijn geliefde uit de harem van de sultan te bevrijden. Wanneer Chloris, de vriendin van Blantseflůr, de knaap onder de rozen ontdekt, schreeuwt zij het uit van angst en verbazing. Als de vrouwen komen toegelopen, bedenkt ze zich, Unde dahte an ir huvisheit (v en ze dacht dat ze zich hoofs moest gedragen) en komt dan met een leugentje om bestwil: Mig spranc an min kinne. Uter disen blomen. Ein / pampilion scone. Des wart ic harte sere intan. (vv ) (Uit de bloemen sprong op mijn kin een mooie vlinder. Daardoor schrok ik zeer hevig) Dit is de eerste vermelding van het woord hoofs in onze literatuur. En meteen heeft het de connotaties van bedachtzaamheid (met toch enige zweem van listigheid) en rekening houden met de andere (in casu de geliefden, die ze wil beschermen). De geliefden worden betrapt, maar hun liefde is zo ontroerend wederzijds dat hun leven wordt gespaard. Zo is deze Floyris toch in de eerste plaats de roman over standvastige liefde die alles overwint en zelfs de dood trotseert. Het happy end is niet enkel het verwachte huwelijk van de geliefden, maar de epiloog maakt hen tot de grootouders van niemand minder dan Karel

130 Fragment van het handschrift van Veldekes Leven van Sint-Servaas van omstreeks (München, Bayerische Staatsbibliothek, Cod. Germ. 5249, 18, 1 v o )

131 79 de Grote. 60. Floris en Blancefloer, die via erfenis in het bezit komen van Hongarije, krijgen een dochter: Berte met de brede voeten. Die trouwt met Pepijn de Korte en werd de moeder van de grote Karolingische keizer. Dat was iets wat men uitgerekend in de streek tussen Maas en Rijn graag hoorde. Ook aan het keizerlijk hof viel dit niet in dovemansoren. Barbarossa's kapelaan en hofschrijver Gotfried van Viterbo vermeldt het expliciet in zijn wereldkroniek Pantheon (ca. 1190): Pepijns echtgenote had volgens hem een grote voet ( grandis pede ). 61. Is het vermoedelijk geen toeval dat enkele van de epische teksten uit het Maasland tot het stofcomplex van Karel de Grote behoren, een heel andere vorst verschijnt in de fragmenten (158 verzen!) van de Nederfrankische Tristan: de legendarische koning Artur met zijn al even beroemde ridders van de tafelronde. Dat is niet zo evident, omdat in de Franse brontekst, de hoofse versie van de Roman de Tristan door Thomas d' Angleterre, van deze Keltische vorst helemaal geen sprake is. De anonieme dichter heeft zijn bron vermoedelijk dus erg vrij bewerkt. Hij deed dat omstreeks 1240 in de streek Arnhem-Nijmegen-Elten en is dus eerder Gelders dan Limburgs; misschien werd het werk zelfs geschreven voor het Gelderse hof. 62. De tragische liefde tussen Tristan en Isolde moet in het Maasland echter vroeger bekend zijn geweest. Daarop zou het beroemde Tristanlied van Veldeke kunnen wijzen, hoewel niet uit te maken valt waar hij dit lied precies heeft geschreven. Toch is er een aanwijzing uit onverwachte hoek: omstreeks 1188 bedenkt de hertog van Limburg, Hendrik III, zijn dochter met de naam Isalde. Deze naamgeving kan enkel verklaard worden onder invloed van de populaire liefdesgeschiedenis. Of was er wellicht ook in het hertogdom Limburg, zoals Guillaume de Dole het suggereert, een dichter-zanger actief vergelijkbaar met Veldeke? 63. Hoewel de oogst aan vroege Maaslandse literatuur - Veldeke daargelaten - bijzonder armtierig is, nauwelijks meer dan versregels, mogen we niet uit het oog verliezen dat dit ooit kanjers van werken zijn geweest: de Aiol moet meer dan tienduizend verzen hebben geteld vooraleer hij in de zestiende eeuw met het boekbindersmes in stukken werd gesneden. Bovendien bewerkten de Maaslandse dichters Franse bronteksten die bij hun ontstaan revolutionair nieuw waren: ze hadden blijkbaar oog voor moderniteit en ze waren er als de kippen bij. Hun - naar middeleeuwse normen - zeer snelle reactiesnelheid getuigt van een serieuze literaire dynamiek. Veldeke was dan wel de belangrijkste, maar lang niet de enige die zijn inspiratie in de Romanitas ging zoeken. En we mogen zeker de poëticale prestatie van deze dichters niet onderschatten: het Romaanse vers met zijn afwisseling van langere en kortere lettergrepen diende te worden vervangen door een heffingenvers, een afwisseling van beklemtoonde en minder beklemtoonde lettergrepen. We zagen al dat het Maasland ten tijde van Veldeke geen cultureel ontwikkelingsgebied was; dat was het beslist ook niet op literair gebied. Reactiesnelheid van Maaslandse dichters op hun bron 64. Mnl. werk datering brontekst datering

132 Veldeke, de Eneasroman Roman d' Eneas 1155 Veldeke, Tristanlied 1185 Chrétien de Troyes 1170 Trierse Floyris 1170 Floire et Blancheflor 1160 Limburgse Aiol 1200 Aiol et Mirabel 1170 Nederfrankische Tristan 1240 Thomas, Tristan et Iseut 1175 Henric en Claredamie 1230 Franse ridderroman? Eindnoten: 1. Csendes 1993, 58-59; Hahn 2000, ; Peukert 2003, 29. Ettmüller 1852, xvii, situeert het gebeuren in Ik zie geen enkele reden om aan te nemen dat de epiloog niet van Veldeke zélf zou zijn, maar van iemand die dicht bij hem stond, zoals thans de communis opinio blijkt te zijn. (Dat een dichter over zichzelf spreekt in de derde persoon is niet uitzonderlijk; ook redundantie is vanwege de grote nadruk in proloog of epiloog niet ongebruikelijk). Ik sta met mijn overtuiging dus in het kamp van Bumke 1979, 24 en 298, n. 56. De zaak is overigens niet erg relevant, omdat iedereen het erover eens is dat de informatie van de epiloog hoe dan ook ernstig moet worden genomen. 3. Vv Burg 2004, Zie bijv. Bumke 1979, ; Bumke 1989, ; Coun 1988, 78-79; Beckers 1995, 148. Ook Van Oostrom 2006, heeft in grote lijnen deze visie, nochtans met de nodige nuances vanuit recente literatuur. 5. Bastert 1994a, 265; Weicker 2001, Bumke 1979, 114; Bastert 1994a, Bastert 1994a, Sindsdien is de discussie losgebarsten en werd de epiloog tot op de diepste bodem omgespit: hij was niet van Veldeke of slechts gedeeltelijk, was in verschillende stadia tot stand gekomen (Hahn 2000), was wél van Veldeke maar bedoeld als bronnenfictie in de traditie van antieke werken (Weicker 2001), zie Burg 2004, ; zie ook Sleiderink 2003, 32, die aanneemt dat de bedoelde gravin Aleide van Sulzbach moet zijn, de weduwe van de in 1172 overleden graaf Dirk IV van Kleef. 8. Bastert 1994a, Zie Klein 1988, 136; ook Hahn 2000, 246 en Weicker 2001, 10, n Van de zeven volledige handschriften hebben er slechts vijf de epiloog bewaard (die is niet te vinden in het Berlijnse handschrift en ook niet in het Heidelbergse papieren handschrift cpg 403), zie Fromm 1992, , Op die manier kan men ironisch genoeg de argumenten van de vroegere interpretatiewijze omdraaien als aanwijzingen voor de nieuwe versie. 12. Hahn 2000, Weicker 2001, Veldeke zegt dat zijn werk gestolen werd toen hij bij de passage was gekomen waar Eneas de brief van Lavinia las, dat is in de buurt van v Over het schrijftempo van middeleeuwse auteurs, Van Oostrom 1992, Zelfs indien Veldeke (zie verder) het torso aan zijn nieuwe

133 publiek heeft aangepast, dan nog gaat het om een werk van enkele maanden, hooguit een half jaar. 15. Bijv. Bumke 1989, Zie de vertaling in Bumke 1989, Bumke 1989, en 227. Dit cijfer is ongetwijfeld sterk overdreven; men schat tegenwoordig het aantal aanwezigen tussen de tien- en twintigduizend, wat nog altijd indrukwekkende getallen zijn. 18. Een prachtige anekdote is in dat verband te vinden in Laudage 2006, 29-30, over een voorval tussen Bernhard von Lippe en keizer Barbarossa op de hofdag van Würzburg in Volgens sommige bronnen speelde dit incident zich af in het begin van de misviering, zie Van Oostrom 2006, 148, die de plechtigheid ten onrechte in de Dom van Mainz laat plaatsvinden. 20. Csendes 1993, 47 en Zie bijv. de Trojeroman van Segher Diengotgaf, vv ; Janssens 2001, Bumke 1989, ; Csendes 1993, In de satirische Bible Guiot, die hij als benedictijner monnik van de abdij van Cluny schreef. Zie Bastert 1994a, 269, n Door zijn huwelijk met de enige dochter van graaf Gerard van Mainz werd de derde graaf van Loon, Arnold I, tevens burggraaf van Mainz in 1115 en graaf van Rieneck (Baerten 1969). 25. Moraw 1988, 77; Bastert 1994a, ; Willaert 1999b en Willaert in zijn nog te verschijnen boek over de Middelnederlandse lyriek. 26. Kempeneers 1913, en De oorkonde bevindt zich in het archief van de abdij van Averbode, onder de signatuur AAA, I, oorkonden, nr Kempeneers 1913, Kempeneers 1913, 79 en Bumke 1979, ; Laudage 2006, 16, Tenminste als het om dezelfde persoon gaat: Hendrik blijkt in de familie een vaak voorkomende naam te zijn geweest; Kempeneers 1913, 79 en Zie ook Baerten 1969, Kempeneers 1913, Kempeneers 1913, Men moet er wel rekening mee houden dat in het handschrift een tendens lijkt te bestaan om binnen een sociale groep de oudste leden eerst voor te stellen: Hendrik VI voor Wenceslas van Bohemen, Veldeke voor Walther von der Vogelweide. 34. Girouard Zie de volledige overeenkomst tussen het wapen bij broeder Eberhard (48 v o ) en het daaropvolgende wapen van Heinrich von Sax (59 v o ). 36. Jaeger 1985; Janssens 1995c, 85-91; Van Oostrom 2006, Samen met zijn Duitse collega's Eilhart von Oberg, de Pfaffe Lamprecht (allebei waarschijnlijk iets vroeger) en Herbort von Fritzlar (een jongere tijdgenoot) vormen zij de synthese van twee grote stromingen: enerzijds de ontwikkeling van de hoofsheid uit het curialitasmodel van de Duitse kathedraalscholen (en teruggaand op Cicero) en anderzijds de ontwikkeling van liefdesconcepten, varend onder de vlag van amour courtois, afkomstig uit Zuid-Frankrijk, maar gecultiveerd aan het Anglo-Normandische hof. Hoe deze twee ontwikkelingen precies met elkaar samenhangen, vergt nog veel verder onderzoek. Zie Jaeger 1985, ook Janssens 1995b, Over de meister-problematiek, zie Bumke 1979, 24 en ; Hahn 2000, 260; Ehlers 1998, Koldeweij 1985, 102. Bij de schenking werd een katern aan het evangeliarium voorgevoegd, zie de doctoraalscriptie van Loes Hendriks, Marieke Klein en Coleta Willemen, De oude abdijkerk van Susteren, Universiteit Utrecht, 2005, p Het Belang van Limburg van 3-4 maart Notermans 1928, 12. Er zijn nochtans illustere tegenvoorbeelden: ook Willem de Veroveraar was bepaald niet mager ondanks de vele veldslagen en belegeringen die zijn regering kenmerkten. 42. Notermans 1928, 14. Baerten 1969, Notermans 1928, 13-14; Bussels 1969, Als graaf van Rieneck trad Lodewijk reeds op in 1139; hij was toen getuige in een akte van Adalbart II van Mainz, zie Baerten 1969, 46 en Moderne grafstenen bevinden zich op dit ogenblik in de Graethem-kapel, de kapel van het gasthuis te Borgloon; of dit inderdaad de graven zijn van Lodewijk I en zijn vrouw Agnes van Metz is moeilijk uit te maken. De kapel is herhaaldelijk herbouwd. De voorzichtige conclusie

134 van Bussels 1969, 209 is: Men zou kunnen veronderstellen dat graf 1 het stoffelijk overschot van gravin Agnes en graf 3 dat van Lodewijk I bevat. 46. Van der Eycken 2002, Spiewok 1981, 686; Beuger 2002, Zie ook Van Oostrom 2006, Dat gebeurde bijv. ook voor Chrétien de Troyes die op het einde van zijn leven aan het hof van Vlaanderen werkte. Zijn eerste Continuateur, die binnen datzelfde hofmilieu probeerde om de Conte du Graal te voltooien, meldt ons dat Chrétien is gestorven. 50. Schweikle 1970, Van Oostrom 1996, De fragmenten van de Limburgse Aiol zijn noch in Bernissem noch in Alden Biesen geweest, maar wel in Nieuwen Biesen in Maastricht, waar het centraal archief van de balije Biesen gevestigd was. Daar zijn de archiefstukken van Bernissem en Diepenbeek, waarschijnlijk eerst na 1678, met die fragmenten verstevigd. Er is geen enkele aanduiding dat het Aiolhandschrift in een commanderij van de balije Biesen werd geschreven, zie Coun Van de toen 153 bekende Limburgse handschriften, zie Cockx 1987, 4-5. De signatuur van de Brusselse fragmenten is: Brussel, Kon. Bibl., IV Gysseling 1980, 311. Coun 1988, is voorzichtiger en dateert de bewerking tussen 1220 en Zie ook Finet-Van der Schaaf 1989, Goossens 2005, 59 en Goossens 2005, 65-66; Van Oostrom 2006, De signatuur van de fragmenten is: Trier, Stadtbibliothek, Mappe X, althochdeutsche und mittelhochdeutsche Fragmente, nr Volgens de telling van Goossens is iets meer dan 57% van de rijmen zuiver, Goossens 2005, 63; zie ook Coun 1988, Van Oostrom 2006, Dat vermoeden we althans op grond van de Franse brontekst (zie ook de volledig bewaarde tekst van de latere Vlaamse Floris ende Blancefloer van Diederik van Assenede); de passage is in de fragmenten niet bewaard gebleven. 61. Hage 1992, 121, die de invloed evenwel eerder ziet vanuit het Franse chanson de geste, Berte aus grans piés. 62. Winkelman 1998; Janssens 2005, ; Van Oostrom 2006, Of eerder een dichtende hertogszoon? Het Franse Galeran komt overeen met het Nederlandse Walram en dan is misschien te denken aan de zoon en opvolger van hertog Hendrik III, namelijk Walram III ( )? 64. De dateringen zijn uiteraard benaderend; voor het jaartal moet men er telkens ca. bijdenken. De dateringen zijn bovendien die van het ontstaan van het werk, niet van het bewaarde handschrift (of fragmenten ervan).

135 80 Het prachtige Samuhel-evangeliarium (tweede kwart 9 de eeuw) uit de domschat van Quedlinburg is het zusterhandschrift van het evangelieboek van Munsterbilzen, waarin het oudste Limburgse zinnetje is overgeleverd. (Quedlinburg, Schatzkammer der Stiftskirche St. Servatius).

136 81 De heilige en de keizer Een heiligenleven op het toilet? Middeleeuwse handschriften hebben veelal een bewogen geschiedenis achter de rug. Niet enkel waren ze in de ogen van latere, verlichte geesten schrijfsels uit een barbaarse tijd en konden ze verknipt, verscheurd of opgevouwen nog enig nut hebben als kaft voor rekeningen, opvulling van boekbanden of opvulsel in de kraag van een liturgische koorkap. 1. Maar ook van prachtig versierde luxe-handschriften was het verdere bestaan niet verzekerd: ze vormden gegeerde prooien voor scrupuleloze rovers en sjacheraars. Een typerend voorbeeld is het prachtige evangelieboek van Samuhel uit de eerste helft van de negende eeuw. Dit zusterhandschrift van het evangeliarium van Munsterbilzen, met het befaamde Tesi samanunga... 2., was één van de topstukken van de schat van de Sint-Servatiusdom te Quedlinburg. Het boek werd, samen met andere prachtstukken uit de collectie, het slachtoffer van een spectaculaire kunstroof met een juridische nasleep die in de Duitse en Amerikaanse kunsthistorische middens in de ban hield. De schat werd tijdens de oorlog tegen de geallieerde bombardementen verborgen in een grot aan de rand van de stad. Daar werd hij bij toeval ontdekt door de oprukkende Amerikanen. Luitenant Joe Meador, artillerieverkenner van de 87 ste divisie, slaagde erin om met medeweten van de bewakers tot de schat door te dringen en twaalf van de mooiste objecten naar buiten te smokkelen. Hij stuurde ze met de veldpost naar zijn woonplaats in Whitewright, Texas. De man had geenszins de bedoeling zijn buit te verkopen: hij maakte er vooral indruk mee in zijn omgeving, meerbepaald op zijn amoureuze veroveringen. Toen Meador in 1980 stierf, zagen zijn erfgenamen de kans schoon om de schat te gelde te maken. Via een antikwaar uit Beieren boden ze het Samuhel-evangeliarium te koop aan bij de Kulturstiftung der Länder, een Duitse stichting voor de aanschaf en het behoud van kunst van nationale betekenis. Zo ging de bal aan het rollen en kon, na een spannende zoektocht en een compromis met de Meadors, de schat bijna volledig gerecupereerd worden. 3. Met het boek van Samuhel liep het uiteindelijk goed af. Dat was helaas lang niet altijd het geval. In 1910 stuitte de beroemde codicoloog Willem de Vreese in de bibliotheek van de Keizerlijke Academie te Sint-Petersburg op vijftien handschriften met Middelnederlandse teksten. Hij haalde ze van een vijf meter hoge kast vandaan, waar ze onder het voortdurend druppelen van een lekkende goot hadden gelegen en tot één koek perkament vervroren waren. Iets minder treurig was de geschiedenis van het handschrift met de Middelnederlandse levens van de Limburgse heiligen: Lutgart van Tongeren, de patrones van Vlaanderen, en Christina de Wonderbare, de visionaire raadgeefster van graaf Lodewijk II van Loon. Het handschrift - nog uit de dertiende eeuw! - kwam in handen van Franse zusters, die er niet beter op vonden dan uit het perkament devote bladwijzertjes te knippen. De zusters betaalden uiteindelijk hun Truiense schilder met het handschrift in natura; deze wilde het perkament tot lijm verkoken, toen een vriend van hem het handschrift gelukkig naar

137 waarde wist te schatten. Door diens bemiddeling geraakte het in het bezit van zijn stadsgenoot Jan Hendrik Bormans, professor aan de universiteit van

138 82 Het 15 de -eeuwse, papieren handschrift van het Leven van Sint-Servaas: de epiloog van het tweede deel. (Leiden, Universiteitsbibliotheek, BPL 1215, fol. 106 v o ) Luik, die het werk publiceerde. De schade viel alles bij elkaar nog mee: er zijn nog 117 bladen van het handschrift over, plus een doos vol peervormige bladwijzertjes. 4. Deze geschiedenis illustreert op een treffende wijze hoe ons oudste patrimonium vaak door een gelukkig toeval voor het nageslacht werd gered. Het sterkste geval van toevalsvondst betreft uitgerekend het werk waarmee een overzicht van de Nederlandse literatuur traditioneel omstreeks 1170 begint: het Leven van Sint-Servaas van Hendrik van Veldeke. 5. Het verhaal is bijzonder smeuïg en speelde zich af aan de zuidrand van de Voerstreek te Aubel, ten huize van notaris Aussems. De latere leraar Antoine Gillet, geboren in Aubel, was er op bezoek bij zijn vriend, de notariszoon, en moest na een copieus maal dringend naar het toilet. Tot zijn niet geringe verbijstering vond hij daar, bij het zoeken naar het gebruikelijke gazettenpapier, het nog volledige handschrift van Veldekes Servaas. Gillet kreeg de toelating om het handschrift mee te nemen en bezorgde het aan de hierboven genoemde professor Bormans, die het in 1858 uitgaf en op die wijze eens te meer

139 een Middelnederlands werk aan de vergetelheid ontrukte. Men mag er niet aan denken: de papieren heiligenlegende bestemd om roemloos, maar met nog enig elementair nut, te verdwijnen in de beerput van een literatuurbarbaarse notaris. Zo staat het te lezen in een aantal studies en naslagwerken, zo functioneerde de geschiedenis herhaaldelijk als een exempel ter waarschuwing voor de verwaarlozing van ons oudste cultuurgoed. 6. Ikzelf heb er ijverig aan meegedaan. 7. Al moet ik bekennen dat mij, toen ik het handschrift te Leiden in handen kreeg, een twijfelreactie besloop: zulk dik papier was niet bepaald het meest aangewezen middel voor de bedoelde toiletbezigheden... En het verhaal klopt inderdaad van geen kanten: het is binnen ons vakgebied een zeldzaam voorbeeld van een stadslegende. Het is een sterk verhaal, jaren later (als studentengrap?) verzonnen door niemand minder dan de socialistische voorman Camille Huysmans, die in Luik Germaanse filologie studeerde en een oudleerling was van de genoemde Gillet, zijn geschiedenisleraar. 8. De ware toedracht is heel wat prozaïscher. Notaris Jean Jacques Aussems (+ 1861) was helemaal geen cultuurbarbaar, integendeel. Theo Coun heeft erop gewezen dat het handschrift, op de vooravond van de boekdrukkunst ver-

140 83 moedelijk van een oud handschrift werd afgeschreven voor notaris Lenssens, secretaris van het Servaaskapittel. Deze kopie voor eigen gebruik is altijd het bezit gebleven binnen opeenvolgende notarisfamilies, aanvankelijk te Maastricht, later in Aubel. Het handschrift is dus ook niet het slachtoffer geworden van de opheffing van de kloosters door de Sansculotten in 1796 en is ook nooit in Maastricht geveild; 9. het is gewoon in de bibliotheek van een notabele familie blijven staan. Zo een familiestuk hangt men uiteraard niet op het WC. 10. Notaris Aussems heeft het tenslotte Van het Leven van Sint-Servaas zijn fragmentjes bewaard van een Limburgs handschrift van omstreeks In het midden van het fragment is er sprake van keizer Hendrik III (keiser henric), die een grote eerbied had voor Sint Servaas. (München, Bayerische Staatsbibliothek, Cod. Germ. 5249, 18, 1 r o ) via Gillet aan de intussen bekende specialist van oude teksten Bormans laten bezorgen om het werk via een studie en editie bekend te maken. De zoon van Bormans heeft het handschrift aan de universiteitsbibliotheek van Leiden geschonken. Het papieren handschrift berust daar thans onder de signatuur BPL Het werd opgetekend door één kopiist, die we bij gebrek aan een betere identificatie de

141 Servaaskopiist noemen. De man was een bedrijvige scriptor, want naast het werk van Veldeke maakte hij onder meer nog afschriften van het werk van de Brabantse mysticus Jan van Ruusbroec (+ 1381) en van de eveneens Brabantse Bijbelvertaler van Dat er nog in de vijftiende eeuw van Veldekes werk een handschrift werd vervaardigd, wijst op het succes en de plaatselijke verankering van de legende. Men vergete immers niet dat Veldeke het werk vermoedelijk ter plekke, in het Maastrichtse Servaascomplex, in opdracht van de koster Hessel had geschreven. Maar handschrift BPL 1215 heeft nog meer verrassingen in petto. Het bevat naast Veldekes Leven van Sint-Servaas (fol ), het Latijnse leven van de heilige maagd Genoveva... en een bron van Veldeke: een verkorting van de Latijnse vita van Servatius door Jocundus, bekend als de rond 1130 geschreven Gesta Sancti Servatii (fol. 152 v o -188 r o ; zie verder). Dat zowel een werk als zijn bron in eenzelfde handschrift zijn overgeleverd, mag als uitzonderlijk worden beschouwd. 12. Maar we hebben van het Leven van Sint-Servaas méér bewaard dan dit jonge afschrift: een Limburgs handschrift van omstreeks 1200 dat op een onverklaarbare manier in Beieren onder het boekbindersmes was terecht gekomen om de band van een aantal wiegendrukken te verstevigen. 13. Dank zij het speurwerk van een groot aantal vorsers hebben we met de gevonden fragmenten 487 verzen, soms heel zwaar beschadigd, bewaard. Deze schamele oogst is nochtans van het allergrootste belang. Ze bezorgen ons een unieke inkijk in de taal van Veldekes directe omgeving en van hemzelf: dichter bij de dichter komen is onmogelijk.

142 84 Na onze omweg via een fictief toilet is het de hoogste tijd om met het werk zelf kennis te maken. Veldekes Leven van Sint-Servaas bestaat uit twee delen: het leven en de dood van de heilige Servatius (de zogenaamde vita ), daarna zijn erkenning als heilige en de wonderen die door hem zijn geschied (de miracula ). Dit alles wordt voorafgegaan door een proloog. In hetgeen volgt geven we een uitvoerige inhoudsweergave. Belangrijke passages citeren we met vertaling naar het Leidse handschrift, indien mogelijk naar de overgeleverde fragmentjes. 14. De heilige die Duitse keizers wist te bekoren De proloog In Gods namen ende in sijnen vreden Soe beghennen wij deser reden Ende spreken inden beghinne aldus: Sancti Spiritus Assit nobis gracia Ende bidden Gode daer na, Den troester ende den volleyst, Dat vanden heilighen gheyst Die ghenade mit ons sy, Que corda nostra sibi Facit habitacula, Ende ons te noden by sta... (I, vv. 1-11) (In de naam van God en onder Zijn bescherming beginnen we dit verhaal met de woorden: Moge de genade van de Heilige Geest bij ons zijn. Vervolgens bidden we God, onze Trooster en Helper, dat de genade van de Heilige Geest, die onze harten tot Zijn woonplaats maakt, met ons moge zijn en ons in geval van nood moge bijstaan...) Veldeke houdt ons het voorbeeld van de apostelen voor ogen; in de hof van Olijven droeg Christus hen op te waken en te bidden, opdat ze niet in bekoring zouden vallen. Er zijn immers twee soorten slaap. Er is ten eerste de slaap die onze menselijke natuur niet kan missen, maar we moeten er ons lichaam niet te veel aan wennen. Een ander soort slaap is evenwel gevaarlijker: de slaap der zonden, als we berusten in de geneugten van het vlees en eraan gewend geraken. Deze slaap berokkent de ziel veel schade en enkel de Heilige Geest kan ons uit die slaap wekken. Daarom is het van het grootste belang om in de geest te waken, zodat we goed van kwaad kunnen onderscheiden en het kwade kunnen mijden. Moge God ons, arme zondaars, die door zonden in slaap zijn gesust, Zijn genade schenken om ons wakker te houden en onze geestelijke ogen te openen. Dit alles besefte ten volle de heilige Servaas. Nu bidden wij den Goids druyt, Den mennich sondaer roept ane, Dat hi den ghewaren God vermane Doer Sijn grondelose genade Dat Hij mich nyet en versmade Doer eynghe mijnre misdaet Ende doen mich hulpe ende raet Ende moete mich gracie gheven

143 Dat ich Sinte Servaes leven Alsoe moet beduden Den ongheleerden luden Alst God ende Sinte Servaes beteme, Ende hijt genadelike verneme Want ich eyn sondich mensche ben, Sonder macht ende sonder sen Ongheleert ende ongherecht. Daer om bidde ich den Gods knecht, Den werden ende den gheeerden, Den wijsen ende den gheleerden, Dat hi mijn voerspreke sy te Gode, Want hij eyn ghetrouwe bode Hier in eertrike was, Der goede Sinte Servaes, Dat hi mich volleyste doe Ende helpe mich daer toe, Die heilighe predickere, Mich armen sondere, Dat ich dit moete volbringhen Ter eeren Gods sonderlinghen. (I, vv ) (Bidden we nu tot deze vriend Gods die door vele zondaars wordt aangeroepen. Laat hij er bij de waarachtige God omwille van Zijn grenzeloze genade op aandringen mij niet te verachten vanwege enige misstap mijnerzijds. Moge Hij mij hulp, raad en genade schenken, opdat ik het Leven van Sint Servaas aan leken kan vertellen in overeenstemming met Zijn en Sint Servaas' waardigheid. Moge hij deze levensbeschrijving welwillend in ontvangst nemen, want ik ben onbelangrijk, dom, onontwikkeld en met zonden beladen. Daarom bid ik de edele, geëerde, wijze en geleerde dienaar Gods, de goede Sint Servaas die al tijdens zijn

144 85 leven hier op aarde een trouwe gezant was, om mijn voorspreker bij God te zijn. Moge de heilige prediker mij, arme zondaar, helpen en steunen om dit werk te voltooien, in het bijzonder ter ere van God.) Een leven van onverstoorbare deugdzaamheid Voor de geboorte van Christus leefden er twee zusters uit een vooraanstaand Joods geslacht: Anna, de moeder van Onze Lieve Vrouw en Esmeria, die twee kinderen had: Eliud en Elisabeth, de moeder van Johannes de Doper. Eliud had een zoon Emiu en dat was de vader van Sint Servaas. Servaas was dus een neef van Christus. Hij werd geboren in Armenië en In het bergportaal van de Servaaskerk te Maastricht ziet men in de band boven het tafereel met de verheerlijkte Maria en haar Zoon de familie van Jezus, dus ook de ouders van Servatius (onderaan rechts). Onderaan links ziet met Johannes de Doper, ook al familie van de heilige. Het bergportaal is het vroegste voorbeeld van gotiek in Nederland (begin dertiende eeuw). ( Stad Hasselt, Annemie America) groeide er deugdzaam op. Hij had God intens lief en deed afstand van zijn familie, zijn bezit en land en ging op bedevaart naar Syrië, naar Jeruzalem Daer God ghemartielijt waert (I, v. 316: waar God de marteldood stierf). In Jeruzalem leefde hij vroom en deugdzaam en leidde een zeer ingetogen bestaan. De patriarch verzocht hem zich tot priester te laten wijden, wat Servaas na lang aandringen ook deed. Hij had de gewoonte om de dag dat hij de mis celebreerde geen voedsel of drank tot zich te nemen. Ik kan echter niet vertellen - zo bekent de dichter - hoe lang de heilige man in Jeruzalem verbleef. Op zekere dag verscheen hem een engel, die hem opdroeg om naar Gallië te reizen om daar bisschop te worden. Onder begeleiding van de engel vertrok Servaas op reis, hoewel hij zeer tegen de ontberingen opzag. Ze trokken eerst naar Santiago de Compostela in Galicië om de hulp van de apostel Jacobus af te smeken, dan reisden ze naar dat deel van Gallië dat tegenwoordig Lutteringhen (I, v Lotharingen) heet. Tenslotte bereikte de goede Sint Servaas

145 de stad Tongeren. Het bisdom had al zeven jaar geen geestelijke herder meer. De vorige bisschop Valentinus had op hoge leeftijd zijn bisschopsstaf

146 86 op het altaar gelegd; enkel de door God uitverkorene zou hem daar uit de handen van een engel ontvangen. Toen Servaas in Tongeren aankwam, had er een grote synode plaats; een grote menigte was samengestroomd in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Niemand verwelkomde de heilige, die zich terugtrok in de zijkant van de kerk, waar hij weldra in gebed verzonken was. Ten aanschouwen van iedereen verscheen een engel die de heilige liet opstaan en hem naar het altaar leidde, waar hij hem de bisschopsstaf overhandigde. Het enthousiasme was bijzonder groot: Di papen bitten leiken [Di g]esien hadden di teiken Di waren [alle] samen vro; Den sanc huven si vele [ho], Gode gaven si den lof. Ende entfing[en] heren biscop. Vrolike si sungen, Da si te heme drungen. Si vilen heme te vuten. Servaas ontvangt de bisschopsstaf en de mijter uit de handen van een engel in Tongeren (tekening uit het blokboek van Sint-Servaas van omstreeks 1460; de tekening wordt begeleid door Franse commentaar). Brussel, Kon. Bibl., prentenkabinet, hs , blz. 3) Gutlike sine gruten. Al ere si heme daden. Den gewaren Gode si baden Den hen tetroste hadde gegeven. Dat hene hen lange líte leven. (vv ) 15. (Priesters en leken waren zeer verheugd over het wonderteken dat ze gezien hadden en begonnen met luide stem Gods lof te zingen en ze verwelkomden hun bisschop. Ze zongen vrolijk toen ze naar hem toegingen. Ze knielden voor hem neer, begroetten hem hartelijk en bewezen hem alle eer. Ze

147 baden de waarachtige God die hun Servaas tot steun had gegeven, dat Hij hem lang zou laten leven.) De goede Servaas beklom de preekstoel en God schonk hem de kracht van de Heilige Geest, zodat iedereen zijn woorden begreep, hoewel hij enkel het Grieks machtig was. God verrichtte dit wonder, dat enkel de apostelen hadden mogen ondervinden, ter eeren sijnen holden (i, v ter ere van zijn vriend). Dit pinksterwonder herhaalde zich telkens als Servaas in vol ornaat Gods woord verkondigde, en enkel dan. Servaas was streng tegenover de rijken, zachtmoedig voor de Herhaling van het pinksterwonder: hoewel Servaas Grieks spreekt, wordt hij tijdens zijn preek door iedereen begrepen (tekening uit het blokboek van Sint-Servaas) (Brussel, Kon. Bibl., prentenkabinet, hs , blz. 4)

148 87 armen. Bedroefden troostte hij, gevangenen verloste hij en onrecht bestreed hij. Melaatsen, zieken, stommen, blinden en lammen genas hij op miraculeuze wijze. Dat was niet naar de zin van de duivel die het volk van Tongeren tegen zijn bisschop opstookte. De Tongenaren verweten hem dat hij een vreemdeling was die het land niet als een machtige heer bestuurde, geen kastelen of burchten bouwde en er geen hofhouding op na hield. De gemoederen raakten zo opgezweept, dat ze hun bisschop de stad wilden uitzetten. Intussen had een engel Servaas opgedragen om Tongeren te verlaten en naar Maastricht te gaan. De heilige vestigde er zich naast de kapel die Sint Maternus had laten bouwen, op de plek waar tegenwoordig nog steeds zijn kerk langs de weg staat. Servaas zet te Triecht,/ In eynen dall scoen ende liecht (I, vv ) zijn voorbeeldige levenswandel in heilige onverstoorbaarheid verder. Op zeker moment openbaarde God hem de toekomst. Attila (Attela, Ethel), de koning der Hunnen, was met een groot leger in aantocht om als een gesel de zondige christenen in Gallië te straffen. Servaas bracht iedereen op de hoogte en adviseerde om God intens om genade te smeken. Op een synode te Troyes De gehoornde duivel (met bokkenpoten) hitst de inwoners van Tongeren op tegen Servaas (tekening uit het blokboek van Sint-Servaas). (Brussel, Kon. Bibl., pretenkabinet, hs , blz. 6) werd besloten om Servaas naar het graf van Sint Petrus in Rome te sturen om aldaar een beroep te doen op Gods barmhartigheid. Vooraleer af te reizen wilde Servaas evenwel orde op zaken stellen in het bisdom Keulen, dat toentertijd Agrippina heette en bestuurd werd door de ketterse bisschop Effrata. Die valse prediker beweerde dat Jezus niet Gods zoon en bijgevolg niet goddelijk was. 16. In het gezelschap van veertien geestelijken trok Servaas naar de Rijnstad en veroordeelde de ketter en zijn volgelingen in de strengste bewoordingen; Effrata werd op zijn uitdrukkelijk verzoek afgezet, hoewel niet iedereen het daarmee eens was. De goede Severinus werd als zijn opvolger gewijd. Dan vertrok Servaas op Romereis.

149 Toen hij Metz naderde, kwam de heilige bisschop Sint Auctor hem tegemoet en vroeg hem om de mis op te dragen aan het Stefanusaltaar in de dom. Maar tijdens de consecratie brak de duivel een balk af bij het raam van de kerk en gooide die naar Servaas. De balk spleet de altaarsteen in tweeën, maar de heilige bleef ongedeerd. Na de mis stak Servaas zijn vinger in zijn mond en streek het speeksel over de plaats waar de steen

150 88 gebroken was. Die groeide weer aaneen; slechts een smalle streep liet zien waar hij met zijn vinger overheen gestreken had. Sint Servaas bereikte Rome op Aswoensdag. Tijdens de vasten waakte de heilige en bad hij gedurende veertig dagen om vergiffenis voor de Galliërs. Intussen bezocht hij alle kluizen, abdijen en kerken in de stad om alle heiligen tot voorspraak bij God te bewegen. In dat jaar viel Maria-Boodschap (25 maart) op Goede Vrijdag. Op dat bijzondere moment, waarbij zowel Gods verwekking als Diens dood als mens werden herdacht, bracht Servaas een bezoek aan de Sint-Pietersdom. Geknield voor het schrijn van de eerste paus smeekte hij de inwoners van Tongeren te redden, terwijl hete tranen over zijn gezicht stroomden: Mit menghen heyten trane Waert heme sijn ansicht nat. (I, vv ) Door het vasten en waken uitgeput, viel de heilige man in slaap. In sijnen slape daer hij lach Eyn schoen liecht dat hij sach All inden hiemelschen trone. In sijnen vysione Daer sach die Gods holde Tghestoelte van golde, Duyr ende chiersam, Alsoet Gode wale ghetam Diet wale mochte ghedoen. Daer op sat der Gods Soen Die gheware Heylant; Te sijnre rechter hant Sinte Maria onse vrouwe, Sijn moeder, die ghetrouwe Coninghinne in hiemelrike. Hij sach ontellike Der heilighen die voer Gode staen Die hem lieven dienst hadden gedaen, Onsen werden Heylande. Sinte Peter hi dae bekande Ende Paulus, sijnen huysghenoet, Onder der scaren alsoe groot Der hi ghetellen nyet en mochte. [Den goeden Sinte Servaes hem dochte] Dat die twee heilige voersten Voer hoem nyet bidden en doersten Ende alsoe ghelijck deden Als off sij voer heme beden. Des en wolde God nyet horen. Hi keerde van hem sijne oren. Dat meercte Sinte Servaes Wie rouwich hi des was Dat sij alsoe keerden danne. Sinte Peter sach hij vast ane Mit ynnentliken moede. Dat hoem der heere goede, Sinte peter die meere,

151 Eyn goet voerspreech weere, Des en wolde God all nyet verstoen. Maer daer was Sinte Steffoen, Der martelaer reyne: Hi verkoende sich alleyne; Gode hij vlyteliken bat Voer Metze, sijnre stat, Dat hijse wolde bevreden Mitten volke van sijnre steden; Dat hij hem bevrede sijnen doem Doer sijne eer ende doer sijnen roem. Dat verhoerde Onse Heer Ihesus: Hi bescheermde hem sijn Elter huys Want daer ynne was sijn bloet Dat voele gheheer was ende goet; Doer dat bevrede hij hoem den choer Daer busscop was sinte Auctoer Die goede herde lieff was. Doen dit mercte Sinte Servaes Dat God sijne bede nyet en ontfinck, Groten rouwe hem des over ghinck Dat hij mitten herten toende: Herde seer hij doen weende. (I, vv ) (In zijn slaap ontwaarde Gods dierbare vriend een helder licht in de hemel en schouwde in zijn visioen de gouden, kostbare, prachtige en Godwaardige zetel waarop Gods Zoon, de waarachtige Heiland, zat. Aan Zijn rechterhand bevond zich Maria, Onze Lieve Vrouw, Zijn Moeder, de Koningin der Hemelen. Voor God, onze Verlosser, stonden ontelbaar vele heiligen die Hem eer bewezen hadden. Te midden van deze grote schare ontwaarde hij Sint Petrus en diens metgezel Sint Paulus. Het kwam de goede Sint Servaas voor, dat de twee heilige kerkvorsten niet daadwerkelijk

152 89 In een visioen bij het graf van Petrus te Rome verschijnen de twee heiligen Petrus en Paulus aan Servaas; men ziet ook Christus en Maria op de achtergrond. Servaas ontvangt van de eerste paus de sleutel die hem dezelfde macht geeft als die van hemzelf. (Brussel, Kon. Bibl., prentenkabinet, hs , blz. 11) voor hem durfden bidden, maar deden alsof. God wilde er niet naar luisteren en wendde Zich af. Het verdroot Sint Servaas dat zij wegliepen. Doordringend keek hij Petrus aan. Dat de goede heer, de vermaarde Sint Petrus, Servaas' voorspreker zou zijn, daarvoor hield God Zich doof. Alleen de zuivere martelaar Sint Stefanus verstoutte zich God te verzoeken de stad Metz, haar inwoners en haar kerk te behouden en van de ondergang te redden te zijner ere. Onze Heer, Jezus Christus, verhoorde Stefanus' gebed en zou de kerk beschermen, omdat dienst kostbare en edele bloed daar bewaard werd, en zodoende behoedde hij ook de bisschopskerk van de goed en beminde Auctor. Zodra Sint Servaas merkte dat God zijn gebed niet wilde verhoren, overviel hem een grote droefheid en hij begon uit het diepst van zijn hart te weeklagen.) Maar God had medelijden met Servaas en zond Petrus naar hem toe. Die sprak hem op gemoedelijk wijze toe als Broeder Servacius (v. 1690) en vroeg hem niet verder aan te dringen; Gods straf stond immers vast. Maar de bedevaart was niet vergeefs geweest: Eynen slotel gaf hi hem in die hant Van sylver die seltsem was. Dien behielt sinte Servaes Teynen lyteiken ende ghemerke, Van hiemelschen ghewerke Dat nye man sulken en sach Noch nyemant gewercken en mach Mit mensscheliken synnen. Dat dede hij heme te mynnen; Sijnen arbeit hi hem daer mede galt.

153 Hij gaff hem die selve gewalt Die hem God hadde ghegeven Over die dode ende over die leven: - Dat was ware orkonde - Dat hij bonde ende ontbonde Sondighe ende gherechte, Heeren ende knechte, Beide man ende wijff, Inden doot ende inden lijff; Dat hijs gheweldich weere, Servacius die meere, Soe wie dat des gheroechte Dat hij hulpe aen heme soechte Ende heme ghenade bede, Dat hij heme ghenade dede Van sijnen sonden Dat hi hem daer aff ontbonde - Die ghewalt gaff hem die Gods Sone - Ende dies nyet en wouden doen, Soe wie verdiende synen toren, Dat hi beide hadde verloren Beide ziele ende lijff Het weer man off wijff, Sij en soechten sijne hulde Ende beterden haer schulde. All daer ontfinck sinte Servaes Die gave, die soe goet was, Te lone voer sijn ongemack. (I, vv )

154 90 Evangeliarium van ca (Sint-Omaars, abdij van Sint-Bertijns?) met de H. Martinus van Tours, Sint-Niklaas en onderaan de H. Servatius. Rechts onder: een engel verleent Servaas de bisschopsstaf in Tongeren. Linksonder is het beroemde wonder afgebeeld waarbij een adelaar aan de doodvermoeide heilige schaduw en koelte verleent met zijn vleugels. (Den Haag, Kon. Bibl. 76 F 5, fol. 37 v o )

155 91 (Daarop gaf Sint Petrus aan Sint Servaas een buitengewoon kostbare, zilveren sleutel; nooit zag iemand zo'n hemels vakwerk, en evenmin is iemand op aarde in staat er zo een te vervaardigen. Hij kreeg die sleutel als een tastbaar bewijs. Petrus gaf hem uit liefde voor Servaas en als beloning voor diens inspanningen. Daarmee begiftigde hij Servaas met dezelfde macht over levenden en doden als Christus hem geschonken had. De sleutel betekende voorwaar dat Servaas zondaren en rechtvaardigen, heren en knechten, mannen en vrouwen, levenden en doden kon binden en ontbinden. De vermaarde Servaas ontving daarmee van Gods Zoon de macht om degenen die hulp en genade bij hem zochten, hun zonden te vergeven. En degenen die dat niet wensten, zouden hun verdiende straf ondergaan, omdat allen, mannen zowel als vrouwen, het leven moesten verliezen, terwijl hun ziel ten gronde zou gaan, tenzij ze genade vroegen en boetten voor hun zonden. Daar ontving Sint Servaas het zeer waardevolle geschenk voor de moeite die hij zich had getroost.) Petrus stuurde Servaas weer naar Gallië en nam afscheid met de woorden: Die ghenade ende die ghewalt Die ich nu hebbe van Gode Die hebbe du ouch, getrouwe bode. (I, vv ) (De genade en macht die ik van Christus heb ontvangen, bezit jij, trouwe afgezant, nu ook.) Op zijn terugreis stootte Servaas op het leger van de Hunnen. Ze hielden hem voor een spion en namen hem gevangen. Maar 's nachts, toen hij geboeid lag te bidden, scheen een hemels licht, helderder dan zonneschijn, over hem. Uit respect lieten de heidenen hem vrij. De heilige vervolgde zijn reis, maar uitgeput viel hij langs de weg in slaap. Het was die dag ontzettend warm en God zond zijn dienaar een adelaar met grote vleugels. Met zijn ene vleugel beschutte hij hem tegen de zon, met de andere wuifde hij hem koelte toe. Boodschappers van de Hunnen zagen het wonder en brachten Servaas bij Attila, die hem vanwege het wonder welwillend ontving. In een privégesprek praatte de heilige zo overtuigend over zijn geloof, dat de Hunnenkoning zich bekeerde en liet dopen. Maar het duurde na het afscheid van Servaas niet lang vooraleer de vorst opnieuw tot het heidendom verviel. Servaas kwam, na de Alpen te zijn overgetrokken, in het bisdom Spiers aan. Hij had geweldige dorst en vermoeid ging hij in de brandende zon langs de kant van de weg zitten. Biddend tekende hij een kruis in de aarde en God liet daar meteen een heldere bron ontspringen. Een engel bracht hem een drinkbeker, die zich nog altijd in zijn kerk bevindt. Een zieke weduwe uit de buurt die van het water dronk, werd op slag genezen. Ze schonk al haar bezittingen, land en wijngaard aan de heilige Servaas, aan wie ze tot op heden toebehoren. Zijn terugreis ging met nog meer wonderen gepaard: voor de stadspoorten van Keulen legde de heilige zich te rusten in een schuur en God liet een gouden lichtzuil ontstaan, zodat de bisschop van Keulen, de heilige Severinus, naar diens schuilplaats werd geleid. Severinus liet hier een kapel bouwen die hij die hiemelsche porte (I, v Poort des Hemels) noemde. Na Keulen deed Servaas Trier aan, waar hij zijn goede vriend, bisschop Maximinus

156 van de nakende rampspoed op de hoogte bracht. Hetzelfde deed hij te Metz, waar alle vorsten uit Frankrijk bijeen Onder de indruk van de bovennatuurlijke macht van Servaas laat de Hunnenkoning Attila zich dopen. (Brussel, Kon. Bibl., prentenkabinet, hs , blz. 13)

157 92 waren. Tijdens de mis kreeg zijn gelaat een andere kleur; verlicht door de Heilige Geest begon het te stralen als gloeiend ijzer. Ook een groot deel van de bevolking van Tongeren was aanwezig. Ze smeekten Servaas om de berouwvolle Tongenaren geestelijk bij te staan. Hij ging daarop in en hij werd met een grootse processie schitterend in de stad onthaald. Door medelijden ontroerd bracht hij desondanks de negatieve boodschap van God over. De stad was ten dode opgeschreven; hij kon enkel bidden voor de zielenzaligheid van de Godsgetrouwen. Servaas vroeg om de vele kostbare relieken uit Tongeren naar Maastricht in veiligheid te mogen overbrengen. Onder luid geweeklaag verliet hij daarop definitief de stad. Hij reisde net zo lang tot hij moe was en hij kwam teynre scoenre stede (I, v. 2967). Toen de heilige man wilde rusten, kwam de grond omhoog, alsof er een bed was klaargemaakt. Een graszode verhief zich om als kussen te dienen. En hoewel het winter was, ontsproten er op die plaats bloemen. Die plaats bestaat trouwens nog altijd; niemand zal er zich vestigen, noch ploegen, zaaien noch oogsten: Eerde mense noch bat Het weer seer wael gedoen: Daer mochte wale eyn kerke stoen. (I, vv ) (Zouden de mensen nog meer eerbied tonen, dan zouden ze er goed aan doen op die plek een kerk te bouwen.) 17. Korte tijd na zijn aankomst in Maastricht vernam de heilige van Godswege dat zijn levenseinde naderde. Op zijn sterfdag was er veel volk toegestroomd en hij predikte met veel vuur tot drie uur 's middags. Toen stierf hij op hetzelfde ogenblik als de Gekruisigde indertijd de geest gaf. Toen verscheen er boven Maastricht vanuit de hemel een zeer helder licht dat urenlang bleef schijnen. Bij zijn begrafenis stroomde veel volk toe op zoek naar genade, Als het huden daechs noch doet. (I, v zoals heden ten dage nog steeds gebeurt). En tal van wonderen vonden plaats. De dichter besluit: Salich was sijn eynde ende sijn leven. (I, v. 3201). Moge Servaas onze voorspreker zijn en ook bidden: Voer sijnen dyenaer Heynrike Die sijn leven in rymen dichte Ende den sen alsoe verlichte Ende den leeken luden leerde Ende Gode daer mede eerde. (I, vv ) (Voor zijn dienaar Hendrik die zijn vita op rijm zette, de betekenis ervan verduidelijkte, de leken onderrichtte en God eerde.) Hij deed dat op uitdrukkelijk verzoek van de gravin van Loon, zijn lieve vrouwe. Ook heer Hessel, de koster, drong er onophoudelijk bij hem op aan, die niets onverlet liet om zich in te zetten voor de hoofdstad van Sint Servaas. Wonderlijke bewijzen van heiligheid

158 Na de dood van Servaas zaaiden de Hunnen in het land dood en vernieling. Ze belegerden Keulen en daar stierven de Elfduizend Maagden de marteldood. Vervolgens werd het vermaarde Tongeren verwoest. Dat lot viel vervolgens Metz te beurt met uitzondering van de Stefanuskerk, die op miraculeuze wijze van de vlammen werd gered. Door toedoen van Satan werd ook in Reims iedereen omgebracht. In Troyes stond bisschop Lupus de gesel Gods, Attila, op te wachten. Hij liet de poorten van de stad openen, maar op het moment dat de Hunnen binnentrokken, werd het er pikkedonker, zodat de woestelingen geen enkele schade konden aanrichten. Ook Maastricht bleef gespaard, omdat de heilige Servaas er begraven lag. Op 13 mei sterft Servaas in zijn nieuwe bisschopsstad Maastricht, op hetzelfde tijdstip als Christus. (Brussel, Kon. Bibl., prentenkabinet, hs , blz. 19)

159 93 De bisschoppen Monulfus en Gondulfus. Moderne beelden bij de Servaaskerk te Maastricht ( foto Bert Janssens) Het christendom was in heel Gallië verzwakt en het duurde lange tijd vooraleer er in Tongeren opnieuw een bisschop werd verkozen. Maar de verering van het graf van Servaas in Maastricht nam toe. Op zijn feestdag (13 mei) kwam men er van heinde en ver bidden. Een wonder geschiedde: 's nachts verbond een gloeiende vuurzuil hemel en aarde. Velen bekeerden zich bij het zien van dit goddelijk teken. De duivel wilde Servaas schade toebrengen. Maar God stond niet meer toe dan dat hij het dak van de houten kerk vernietigde. Toch werd de kerk miraculeus beschut tegen regen en sneeuw. Op een kerkvergadering te Orléans besliste men uiteindelijk om de bisschopszetel van Tongeren naar Maastricht te verplaatsen; de eerste bisschop aldaar werd een vroom man, Agricolaus. Een hele reeks bisschoppen volgde hem op; de voornaamsten waren Monulfus en Gondulfus. Veldeke verwijst naar hun Latijnse levensbeschrijvingen; hij wil er enkel uit vermelden dat Monulfus de eerste kerk stichtte te Luik, waar later de heilige

160 Het Ottoonse Damenstift aan de Bode te Quedlinburg met de kerk gewijd aan de heilige Servaas. (Eigen foto) Lambertus werd vermoord. De laatste Maastrichtse bisschop was Hubertus, die de bisschopszetel naar Luik verplaatste. Karel de Grote kwam in zijn strijd tegen de heidenen op een bepaald moment in grote nood. Uiteindelijk behaalde hij op 13 mei de overwinning, dank zij de bijstand van Servaas. Karel gaf daarom opdracht om diens relieken te verheffen (elevatio, dit is het opgraven en plechtig opnieuw begraven van de resten), wat officieel als een heiligverklaring gold. Het was echter even zoeken naar de relieken, omdat bisschop Monulfus ze uit de oorspronkelijke sarcofaag had weggenomen en verplaatst. Na intense gebeden vond men evenwel de juiste plaats van het graf, dat men opende. Er steeg een aangename geur op, zoeter dan wierook, mirre of andere welriekende kruiden. In het graf vond men ook een gouden borstkruis, zijn stola, zijn bisschopsstaf en de sleutel van hemels vakwerk die Petrus hem in Rome had gegeven. De elevatio die daarna plaatsvond, geschiedde op 7 juni. Wat later

161 94 hield Karel de Grote met Pasen een hofdag in Maastricht om Servaas te eren. Talrijke wonderbare genezingen vonden er plaats. De heilige werd de steun en toeverlaat van de keizer. Karels zoon Lodewijk beleende Hendrik, de hertog van Saksen, met Lotharingen, dat goede lant/ Vander Masen tot opden Rijn (II, vv ). Deze hertog (Hendrik I de Vogelaar) was een wijze man. Hij hoorde te Maastricht van het hoge aanzien van Servaas en koos hem tot patroonheilige. Hij verwierf diens stola en staf en stichtte te Quedlinburg een klooster voor adellijke nonnen, aan wie hij deze relikwieën schonk. Zijn zoon Otto (I de Grote) zette krachtdadig de politiek van zijn vader verder en werd te Rome tot keizer gekroond. Zijn moeder koesterde een grote voorliefde voor de heilige: Sijn moeder hem deckwijle bat In moederliker mynnen Dat hi haer hulpe ghewynnen Sinte Servaes ghebeyne, Dat heilighe ende dat reyne, Want sy den Godes holde Gherne eer doen wolde... (II, vv ) (Zijn moeder vroeg hem dikwijls haar uit liefde voor haar te helpen het heilige en kostbare gebeente van Sint Servaas te bemachtigen, want zij wilde de vriend Gods graag eer bewijzen...) Otto bezweek voor de bede van zijn moeder en liet het gebeente van de heilige van Maastricht naar Quedlinburg overbrengen. De verdrietige Maastrichtenaren lieten evenwel een aantal stadsgenoten in Saksen infiltreren en dezen maakten in ware commandostijl van een uitbundig feest gebruik om de relieken terug naar huis te halen. De achtervolging kwam te laat: de goede Sint Servaas en de almachtige God wilden het zo. Vele zieken werden genezen en de klokken begonnen spontaan te luiden toen de dappere redders op het Vrijthof voor de ingang van de kerk aankwamen. Na het overlijden van keizer Otto II raakte Servaas op onrechtvaardige wijze een landgoed kwijt aan de Moezel, in de buurt van Koblenz. Toen men, gewapend met de relieken, daar was aangekomen, moesten de rovers het ontgelden: velen van hen werden meteen met ziel en lichaam ter helle gevoerd. Op vraag van de inwoners van Koblenz werd het reliekschrijn naar hun stad gebracht en - oh wonder - het schrijn richtte zich vanzelf

162 Van de door keizer Hendrik III gestichte kerk te Goslar blijft enkel de Domvorhalle over. Kapiteel met de naam van de meester beeldhouwer Hartmannus. (Eigen foto) op en boog driemaal naar de verbaasde burgers. In het nabijgelegen Güls bezat Servaas wijngaarden. Kinderen uit de buurt gingen er druiven stelen. Een oude man, gelijkend op Servaas, bestrafte de dieven: de kinderen stonden vastgekleefd aan de wijnstokken. De ongeruste ouders baden tot de heilige en beloofden schadevergoeding; ze zouden bovendien barrevoets zijn graf bezoeken, waarop de kinderen werden bevrijd. De vrouw van Gijsbrecht, de hertog van Lotharingen, die zich uit liefde voor de heilige in Maastricht had gevestigd, ontvreemdde uit de schatkamer van Servaas een prachtige zijden stof, waaruit ze een kostbaar gewaad liet maken. Toen ze op 13 mei met dit kleed naar de kerk ging, viel ze in slaap en begon hevig te krijsen. In een droom werd ze door een afzichtelijke, zwarte man geschopt en geslagen; ze zou zeker zijn gestorven als Servaas haar niet te hulp was gekomen. De hertog en de hertogin deden boete en schonken de heilige een groot land-

163 95 goed. Een zekere Zwentibold wilde ten tijde van de Duitse koning Koenraad de belastingen niet meer betalen die hij Servaas verschuldigd was. Hij werd meteen gestraft met vreselijke jicht, waaraan hij stierf. De goede keizer Hendrik III had grote eerbied voor Sint Servaas; hij had hem uitverkoren boven alle andere heilige bisschoppen als patroon- en beschermheilige. Omdat hij van de heilige vele gunsten mocht ontvangen, stichtte de keizer in Goslar een prachtige kerk, die men nog steeds kan zien. Hij wijdde de kerk aan de apostelen Judas en Simon én aan de genadige Sint Servaas. Dan zond de keizer zijn boden naar Maastricht, Te Sinte Servaes houft stat (II, v naar de hoofdstad van Sint Servaas). Hij vroeg de proost en de kloosterbroeders om een deel van het gebeente van de heilige. Na enig tegenstribbelen gaven ze hem de onderkin, waarvoor de keizer een prachtig gouden borstbeeld liet vervaardigen. De goudsmeden deden hun uiterste best, maar wat ze ook deden, ze slaagden er niet in om de ogen van edelstenen gelijk te maken, zodat het leek of de heilige scheel keek. Woedend liet de keizer de kunstenaars in de kerker gooien. Maar 's nachts verscheen Servaas aan de slapende keizer en kon deze zelf vaststellen dat de heilige inderdaad scheel keek. De keizer bevrijdde de goudsmeden en hij droeg het borstbeeld eigenhandig de nieuwe kerk binnen. In Brabant leefde er een verdorven ridder, die de armen voortdurend lastig viel. Hij vergreep zich aan weduwen en wezen, aan monniken en nonnen. Hij werd plots door een beroerte getroffen en stierf zonder biecht. Terwijl men hem wilde begraven, keerde zijn ziel in zijn lichaam terug. Hij kwam overeind en vertelde aan de angstige omstanders het volgende verhaal. Zijn ziel werd naar de hel gesleept, waar hij de gruwelijkste kwellingen onderging. In het besef van zijn grote zondigheid, richtte hij zich tot Servaas, die gedaan kreeg dat de termijn van zijn leven werd verlengd. Tot inkeer gekomen wil de ridder boete doen en het graf van Servaas bezoeken. De heilige verrichte nog meer wonderen ten voordele van verstokte zondaars. In Nijvel leefde de godvruchtige non Oda. Haar broer was een boosaardige ridder die in staat van zonde stierf. Tijdens het vele bidden voor het altaar van de heilige Gertrudis verscheen haar broer in een visioen. Die berichtte haar dat zijn ziel gered was door Servaas; tijdens zijn leven was de ridder namelijk drie keer naar hem op bedevaart gekomen en dat was zijn redding geworden. Servaas had immers van Petrus de macht gekregen om wie hij maar wil te helpen. De sleutel die hij toen ontving is nog steeds in het bezit van zijn kerk als tastbaar bewijs. Oda kreeg de opdracht om dit relaas ter ere van Servaas te laten optekenen. Zoals men naar waarheid heeft kunnen vernemen, heeft God menigeen genade verleend omwille van Sint Servaas, en dat doet Hij nog steeds, zowel in het verborgene als in het openbaar. Laten we daarom tot hem bidden, dat hij ons nooit in de steek zou laten. Hendrik, die in Veldeke werd geboren, heeft dit in het Diets gedicht. Omdat de edele Agnes, gravin van Loon, hem dat vroeg, vertaalde hij de Latijnse vita. Hij deed dit ook op verzoek van Hessel, die toentertijd koster was. Hendrik bidt tot alle mensen die dit boek horen voorlezen om hem in zijn gebeden te gedenken. Moge de grote heer uit Maastricht zijn ziel geleiden naar het eeuwige licht. Amen.

164 Heilige dubbelzinnigheid Voorwaar, een schitterende heilige. Sint Servaas wordt totaal beheerst door de liefde van en voor God. 18. Hij ontleent er zijn vurigheid aan als kempe (kampioen) in dienst van God en is - ook letterlijk - een lichtend voorbeeld voor zijn omgeving. Het is niet toevallig dat zijn liefde voor God uitstraalt naar de anderen en door God beantwoord wordt met een groot aantal lichtwonderen. 19. Servaas wordt door de Hunnen gevangen genomen: Terwijl hij in het donker geboeid tussen de heidenen in gebed lag, liet God te zijner ere een wonder geschieden: een groot helder licht scheen over Servaas vanuit de hemel. Dat licht, helderder dan de zonneschijn, werd door iedereen gezien. (I, vv ) Servaas brengt de nacht door buiten de muren van Keulen: En weer liet God een wonder geschieden ter ere van zijn dierbare vriend: boven Servaas liet God een schitterende gouden zuil ontstaan, die als een vurige kolom van de aarde tot de hemel reikte waar God zijn gebed aanhoorde. (I, vv ) Servaas draagt de mis op in Metz: Terwijl hij naar het altaar liep, kreeg zijn gelaat een andere kleur: God verlichtte hem door de Heilige Geest. Dat was voor iedereen duidelijk zichtbaar: voor hun ogen begon zijn gezicht te stralen als gloeiend ijzer. (I, vv )

165 96 De heilige Servaas met de waardigheidstekens van een bisschop en de hemelse sleutel in de rechterhand. Detail van een boekband die versierd is met onder hoornen plaatjes gemonteerde miniaturen, Zuid-Duitsland, begin dertiende eeuw, afkomstig uit het klooster Aldersbach in Niederbayern. (München, Bayerische Staatsbibliothek, Clm. 2640)

166 97 De sarcofaag van Servaas wordt opengemaakt en: zodra men de zweetdoek van zijn gezicht nam, zag men zijn gelaat schitteren als de zon. Dat leek alle toeschouwers een groot wonder; niemand durfde ernaar te vragen waarom dat gebeurde. Omdat zijn gezicht net zo straalde als de zon rond het middaguur, kon niemand er rechtstreeks naar kijken. (II, vv ) Er kan niet aan getwijfeld worden: Servaas is een bijzondere vriend van God. Maar wat doet de man aan uitzonderlijke dingen om die liefde te verdienen? Hij is bijzonder deugdzaam, akkoord. En bidden doet hij als de beste. In een aantal opzichten is hij een nieuwe apostel: zelfs het talenwonder van Pinksteren herhaalt zich in zijn prediking. En hij geneest zieken, bestrijdt ketters, onderwijst de gelovigen, troost de verdrukten. En zoals de apostelen is hij een man van de actie, een man met een missie die vooral enorm veel heeft gereisd. Opmerkelijk is dan ook dat veel van de wonderen tijdens zijn leven te maken hebben met zijn vermoeidheid en hem de gelegenheid geven om te rusten. Voor het graf van Petrus valt Servaas in slaap; vermoeid door de inspanningen van de reis wordt hij door een geweldige slaap overmand (een arend biedt hem beschutting); vanwege de vermoeidheid van de vorige dagen legt hij zich te slapen in een schuur buiten de muren van Keulen (een schitterende gouden zuil markeert de plek); op weg naar Maastricht (te Millen) gaat hij liggen om te rusten (de grond verheft zich tot een zetel). God heeft wel erg veel medelijden met zijn niet aflatende reiziger! De heilige actie heeft in het werk evenwel iets merkwaardigs, ze verschijnt ons minder als de extraverte dynamiek van een missionaris, dan wel als het verstilde gevolg van een leven van gebed en onthechting. 20. Servaas wordt getekend als een godvruchtig man die zich het liefst in afzondering aan Gods dienst wijdt. Zelf neemt hij zelden het initiatief: hij is vooral een instrument in handen van de sturende God. De patriarch van Jeruzalem moet hem overhalen de priesterwijding te ontvangen, hij krijgt de opdracht naar Tongeren te gaan, de engel beveelt hem Tongeren te verlaten, de Gallische bisschoppen moeten hem overhalen naar Rome te trekken... Het lichtwonder in Keulen (links); in de rechter helft is de heilige Severinus afgebeeld, die twee metselaars aanwijzingen geeft voor de bouw van een Servatiuskapel. (Brussel, Kon. Bibl., prentenkabinet, hs , blz. 16) Maar een ander aspect is nog opvallender. Servaas hecht niet de minste waarde aan aardse rijkdom en wereldse eer, zodanig zelfs dat zijn onderdanen - Veldeke

167 knipoogt naar de goede verstaanders - het hem kwalijk nemen dat hij er geen prachtlievende hofhouding op na houdt: hij is in alles het tegendeel van de toenmalige bisschoppen die zich ook zo graag als prinsen gedroegen. En hij voelt oprecht mee met zijn medemensen en huilt om hun (toekomstig) leed. Maar wat een verschil met het tweede deel, waar de heilige plots op een wat benepen manier bezorgd is om zijn eer en zijn bezittingen. Hij verschijnt hier plots als een politieke leider die pal staat voor zijn kerk en haar bezit. 21. Zelfs kinderen die zich wat onbezonnen te goed deden aan zijn druiven, worden niet gespaard... Dit is toch wel een heel wereldse invulling van een heilige die vanuit de hemel angstvallig zijn goederen bewaakt. Of zijn het eerder de materiële ambities van het Servaaskapittel - de opdrachtgever van zowel Veldekes tekst als diens Latijnse brontekst - die hier ongeremd aan het daglicht komen? Maar wie was die merkwaardige heilige in werkelijkheid? En bovenal, wat had Veldeke met hem op het oog?

168 98 Een waarlijk keizerlijke heilige? Servatius en de stichter van Brussel Servatius, bisschop van Tongeren, was in de vierde eeuw op het graf van Petrus te Rome gaan bidden voor de redding van zijn bisschopsstad, die door de Hunnen van Attila werd bedreigd. Het goddelijk verdict was echter negatief. Servatius maakte de dramatische voorspelling in Tongeren bekend en vertrok naar Maastricht, waar hij - zoals dat heet - in een geur van heiligheid overleed. Hij werd er begraven naast de heirbaan op een laat-romeins grafveld en zijn graf werd nooit met sneeuw bedekt. Boven zijn graf werd een gammele, houten gedachteniskapel opgetrokken en nog later bouwde bisschop Monulfus er voor zijn illustere voorganger een heuse kerk, een templum magnum. Thans bevindt zich daar het indrukwekkende Servaascomplex, geprangd tussen het Vrijthof, het Keizer Karelplein en het Hendrik van Veldekeplein. Servaas, keizers en Veldeke: ze lijken wel voor elkaar voorbestemd. 22. Maar er is meer dan één vuiltje aan de lucht. De bovenstaande informatie is eigenlijk de interpretatie van twee berichten in het werk van de Gallo-Romeinse bisschop en kroniekschrijver Gregorius van De Maasbrug, het castellum en de Romeinse heirbaan met langs de weg de graven, waaronder dat van Servaas. (Ramakers 2005, p. 11). De Romeinse brug werd in de dertiende eeuw vervangen door de huidige Servatiusbrug. Tours (ca ). Alleen verschijnt de naam Servatius niet in de tekst: het bericht gaat over een zekere Aravatius. 23. En zijn sterfdatum in de vierde eeuw - pas in de zeventiende eeuw berekend op het jaar maakt een Hunneninvasie chronologisch toch wel uiterst bedenkelijk: Attila trok met zijn steppenkrijgers meer dan een halve eeuw later, in 451 bij Koblenz de Rijn over. 24. Er bestaan enkele vroegere berichten over een vierde-eeuwse bisschop Sarbatios, die zich tijdens verschillende concilies onderscheidde in de strijd tegen het arianisme, maar die informatie was in de middeleeuwen niet bekend. 25. Het wekt dan ook geen verbazing dat een onderzoeker als Koldeweij zich liever niet uitspreekt over de historiciteit van de Maastrichtse heilige. 26.

169 Wat bij Gregorius van Tours te constateren valt, is dat de legendevorming reeds volop bezig is, getuige het mirakel van de sneeuw en het leven van een bisschop in een uiterst dramatische periode geteisterd door de Gesel Gods. Dat proces viel niet meer te stoppen. Een volgende fase voert ons naar de Karolingische tijd. Toen ontstond in het Maasland de oudst bekende versie van de levensbeschrijving van Servatius, de Vita antiquissima (De oudste levensbeschrijving - laatste kwart acht-

170 99 ste eeuw), helemaal gebaseerd op Gregorius van Tours. Maar het was merkwaardig genoeg aan het hof van Karel de Grote dat de Maaslandse bisschop enige belangstelling opwekte, hoewel ook dit - zoals zoveel andere Servatiana - bij de onderzoekers aanleiding gaf tot betwisting. 27. Niets blijkt eenduidig in de wereld van de hagiografie... Nu zal een deel van de aan Karel de Grote toegeschreven devotie voor Servatius wel van latere datum zijn, deel van de legendevorming dus, maar toch kan men niet langs een aantal vaststellingen heenkijken. In de geleerde kring rond keizer Karel was er wel degelijk interesse voor de heilige én voor Maastricht. Paulus Diaconus kende blijkbaar de Vita antiquissima en wijdde in zijn geschiedenis van de bisschoppen van Metz een aantal regels aan Servatius. En binnen dezelfde kring schreef Candidus Wizo, een leerling van Alcuinus, omstreeks 809 een preek, waarin hij het leven van de Tongerse bisschop verwerkte; de preek werd op de feestdag van de heilige in diens grafkerk te Maastricht gehouden. 28. En het is beslist niet zonder betekenis dat zowel Karel de Grote als zijn zoon Lodewijk de Vrome hun vertrouwelingen Alcuinus en Eginhard tot abt van de Sint-Servaas promoveerden. Vooral deze laatste blijkt sinds 819 in Maastricht actief te zijn geweest. Bekend is de zogenaamde Einhardsboog, die hijzelf vervaardigde en aan het Servaasklooster schonk: een zilveren reliekhouder in de vorm van een triomfboog, die de sokkel voor een kruis vormde. Het mooi geciseleerde kunstwerk (ca. 38 cm hoog) is duidelijk geïnspireerd op de Romeinse triomfboog van Titus, met een opschrift waarin de schenker zich als zondaar bekend maakt. Het is veelzeggend dat Eginhard aan het Akense hof Beleseël werd genoemd, de Oudtestamentische kunstenaar die onder Mozes de Ark des Verbonds vervaardigde. 29. Helaas is de kruisvoet uit de schatkamer verdwenen en kennen we het werk enkel via een zeventiende-eeuwse pentekening. 30. Volgens sommige onderzoekers zou Eginhards inbreng overigens nog verder zijn gegaan en liet hij de Servaaskerk ingrijpend verbouwen, maar deze veronderstelling wordt door de jongste opgravingen van niet gesteund. 31. Een ander Karolingisch kunstwerk verbonden met de Servaaskerk is de zogenaamde Servatiussleutel, één van de belangrijkste museumschatten in Nederland. 32. De grote

171 sleutel, 29 cm lang en ruim 1 kg zwaar, is van gegoten zilver; het oorspronkelijk verguldsel is grotendeels verdwenen. De sleutel is

172 100 De indrukwekkende Servaasdom te Maastricht gezien vanop het Vrijthof. De oostgevel is geïnspireerd op de keizersdom van Speyer. ( Stad Hasselt, Annemie America)

173 101 Detail van de 17 de -eeuwse natekening van de beroemde Einhardsboog, geïnspireerd op de triomfboog van keizer Titus. De beroemde raadgever van Karel de Grote en Lodewijk de Vrome schonk dit originele relikwieschrijn aan het Servaaskapittel te Maastricht. Zijn naam is in het opschrift bewaard: Einhardus peccator (de zondaar Eginhard). (Parijs, Bibliothèque Nationale, Ms. fr , fol. 45) een fenomenaal staaltje van gesofisticeerde edelsmeedkunst vol diepe symboliek. De baard is bijna vierkant van vorm; in het midden zijn vijf openingen uitgespaard, in de vorm van een Grieks kruis dat door vier kleinere kruisjes wordt geflankeerd (het latere Jeruzalemkruis). Het grotere kruis in het midden staat voor het kruis in het centrum van de wereld, Jeruzalem; de vier kruisjes voor de vier windstreken, die door Christus' offer werden verlost. De achtzijdige schacht van de sleutel verwijst naar de verlossing en de daaruit volgende boodschap voor de mens: de bekering (cf. de acht zaligsprekingen en de octogonale doopvonten). Het ovale, holle en opengewerkte handvat

174 De beroemde hemelse sleutel van Sint-Servaas, in werkelijkheid een prachtig Karolingisch kunstwerk met diepe symboliek. (Maastricht, schatkamer Sint-Servaasbasiliek) bevat een stam met symmetrische acanthusranken: dit motief refereert, zoals bij het balustradehekken in de paltskapel te Aken, direct aan de klassieke oudheid en meerbepaald aan het Romeinse imperium. Maar de stam en de bladeren verwijzen tegelijkertijd naar de levensboom uit het Paradijs, waaruit volgens het middeleeuwse geloof, het kruishout werd vervaardigd. De sleutel verwijst dus op tal van manieren naar de verlossende kruisdood, maar tevens naar Christus zelf, want Clavis Christus est (de sleutel is Christus). 33. Symbolen zijn evenwel meerduidig. De sleutel staat ook voor de clavis David, die het symbool is voor het hoogste gezag op aarde, rechtstreeks afkomstig van God. In de opvatting van de Karolingische - en latere Ottoonse en Staufische - keizers hebben zij inderdaad hun macht rechtstreeks van God ontvangen en vervullen zij naar het voorbeeld van de bijbelse vorsten een soort sacraal priester-koningschap.

175 102 Dat Karel de Grote zich David liet noemen, was dus niet zomaar een onschuldig spelletje. En dat de ambities van de Duitse keizers met het machtsstreven van de pausen moesten botsen, stond al evenzeer in de sterren geschreven. Het conflict was in Veldekes tijd nog steeds niet definitief beslecht. Functioneerde de sleutel oorspronkelijk binnen de Karolingische politieke ideologie, op de een of andere manier was hij reeds vroeg met Maastricht verbonden. 34. Hoe dat precies in zijn werk ging, is niet duidelijk. Feit is dat de Noord-Franse monnik Jocundus in zijn Actus Sancti Servatii (ca ) de sleutel voor het eerst met de Maastrichtse heilige in verband brengt. Terug uit Rome vertelt Servaas aan de Tongerenaren, dat hem door Petrus een zilveren sleutel was overhandigd, ten bewijze van de waarheid van wat hij vertelde. 35. En Veldeke, die zich op dit Latijnse werk inspireert, voegt daaraan toe: [Den slotel] Dien hevet noch sijne kercke Te lyteiken ende te trooste. (II, vv ) (Die sleutel is nog steeds in het bezit van zijn kerk als tastbaar bewijs en troost). Maar vooraleer daarop verder in te gaan, moeten we nog even terug naar de Karolingische tijd. In de loop van de negende eeuw ontstond, waarschijnlijk in Maastricht, een betere versie van de Vita antiquissima die we kennen als de Gesta antiquiora (De oudere levensbeschrijving). 36. De tekst blijkt, getuige de overgeleverde handschriften, erg populair te zijn geweest. Hij maakt ook uitvoeriger dan tevoren werk van de aan Servatius toegeschreven mirakels. Deze Gesta zal, samen met een actieve mondelinge overlevering waarin de legende verder groeit, de Servatiuscultus in de Maasstreek stevig aanwakkeren, wat onder meer tot gevolg heeft dat er een aantal kerken en kapellen naar Servaas worden genoemd. 37. Dat er rond de heilige een oraal verhalencircuit heeft bestaan, wordt overigens bewezen door het werk van abt Heriger van Lobbes, die nog vóór 980 een geschiedenis samenstelde van de bisschoppen van Tongeren, Maastricht en Luik. Hij deed dat vermoedelijk in opdracht van de beroemde Luikse bisschop Notger. Heriger situeert Servatius gedetailleerd in de ruimere context van de volksverhuizingen en spreekt als eerste over de verwantschap van Servatius met Christus, maar hij haast zich te stellen dat hij er zelf niet in gelooft:...tantae opinioni, quae fortassis ex pietate ingeritur, arbitramur omni modo derogandum. (...wij zijn van oordeel dat een dergelijke mening, welke door vroomheid gemakkelijk ingang vindt, volledig moet worden verworpen.) 38. Intussen was de grafkerk van Servatius te Maastricht in de Karolingische tijd de speelbal geworden van een gecompliceerde machtsstrijd. Het rijk van Karel de Grote was, zoals bekend, bij het verdrag van Verdun (843) verdeeld in drie grote gebieden: Francia Occidentalis, Media en Orientalis. Maastricht lag in het Middenrijk, dat samen met de keizerstitel werd toegewezen aan Lotharius. Dat rijk hield al gauw op

176 te bestaan en werd opnieuw verdeeld tussen de beide andere rijken, waarbij de grens herhaaldelijk wisselde... en dat tot diep in de twintigste eeuw. De hardnekkigheid waarmee men bij dit politieke getouwtrek het Servaascomplex in handen probeerde te krijgen, is op zichzelf al een aanwijzing voor het belang dat aan de Maastrichtse heilige werd toegekend. Het is dan ook geen toeval dat de vader van de laatste Karolinger er naast Servatius begraven ligt. Karel, hertog van Lotharingen, zou er volgens een Maastrichtse traditie een laatste rustplaats hebben gevonden. Deze Karel, zoon van de Franse koning Lodewijk IV, was een onverbeterlijke intrigant en zou zijn leven in gevangenschap eindigend - bovendien half waanzinnig - hebben moeten toezien hoe de macht die hij ambieerde in West-Francia in handen kwam van hertog Hugo Capet terwijl hij als tegenkoning in Oost-Francia overvleugeld werd door zijn neef keizer Otto II. Tussen de vele oorlogszuchtige episodes door zou hij in 977 (of 979?) op een eiland in de Zenne een kasteel hebben laten bouwen: het begin van een stad met grote toekomst, Brussel. De datum moest evenwel in 1979 vooral een millenniumviering mogelijk maken, want de oprichting van het kasteel is omstreden 39., zoals ook Karels graf in Maastricht niet onbesproken bleef. Volgens sommigen is het slechts een cenotaaf, een leeg graf als herdenkingsmonument. Blijkbaar stierf de man zoals hij had geleefd: in complete chaos. 40. In deze uiterst bewogen tijd schonken opeenvolgende vorsten de kerk aan de aartsbisschop van Trier, maar het getouwtrek vond een einde toen keizer Otto kerk en klooster naar zich toe trok. De kerk werd rond het jaar duizend uitgebouwd tot een Ottoonse kapittelkerk; ze zou in 1039 in aanwezigheid van de Salische keizer Hendrik III - een naam die we verder nog zullen tegenkomen - plechtig worden ingewijd.

177 103 De muurschildering in de crypte van de Servaaskerk te Maastricht dateert van Ze is gebaseerd op de inscriptie van een loden plaquette die er in 1666 werd gevonden. De gereconstrueerde tekst luidt in vertaling: Graf van hertog Karel, van een voornaam geslacht, zoon van Lodewijk, broer van Lotharius, koningen der Franken, in het jaar Onzes Heren Het graf van Servaas bevindt zich uiterst links op deze foto. ( Stad Hasselt. Annemie America) Heilige manipulatie De verering van Servatius door de Ottonen verdient bijzondere aandacht, omdat Veldeke en zijn voorganger Jocundus er groot belang aan hechten. Maar, zoals we zullen merken, is de situatie verre van eenduidig. Laten we vooraf de historische zekerheden op een rijtje plaatsen. Voor de Saksische koningsfamilie had het Maasland vanzelfsprekend niet dezelfde betekenis als voor de Karolingers, die in die streek thuis waren: dat zou belangrijke gevolgen hebben. Hendrik I, bijgenaamd de Vogelaar en stamvader van de Ottoonse dynastie, bouwde een palts op een steile heuvel aan de Bode in Quedlinburg. Hij werd er in 936 in de kapel begraven. Zijn zoon, Otto I de Grote, stichtte er een rijksklooster voor hoogadellijke dames. Het was nochtans vooral Mathilde, Otto's moeder, die het klooster ter harte nam en een aan Servatius gewijde kerk boven het graf van haar gemaal liet bouwen. Ze werd er in 968 naast haar man begraven, haar kleindochter had ze er tot de eerste abdis gepromoveerd en het kloostercomplex werd de lievelingsresidentie van één der beroemdste vrouwelijke persoonlijkheden uit de middeleeuwen: keizerin Theophanu, een Griekse prinses die na de vroegtijdige dood van haar man, Otto II, het Duitse Rijk met sterke hand bestuurde. Zelfs Veldeke wordt er lyrisch bij als hij het schitterende klooster beschrijft:... eyne abdye all dae By der Boden. Als ich verstae, Soe heyt dat water dat dae gheyt Daer dat cloester by steyt Van edelen cloester vrouwen.

178 104 Men maecht verre aenscouwen Want het staet alsoe Op eynen berch hoe Ende is herde rijch Schone ende heerlijch. Quiddelinghen borch die vrye Soe heytet die heerlyke abdye. (Leven van Sint-Servaas, II, vv ) ([Hendrik stichtte ter ere van Sint Servaas] een abdij bij de Bode; naar ik begrepen heb, is dat de naam van de rivier waaraan het klooster van de adellijke nonnen ligt. Van verre kan men het al zien, want het staat op een hoge berg; het is zeer rijk, mooi en prachtig. Het vrije Quedlinburg heet deze machtige abdij) Veldeke weet ook te vertellen dat Hendrik I in Maastricht de stola en de staf van de heilige bisschop wist te verwerven. Ze zijn nog steeds te bewonderen in de schatkamer van de bijzonder mooie Servatiuskerk, alleen zijn ze manifest - maar het tegendeel zou verwonderlijk zijn - niet vierde-eeuws. De met goud beslagen staf is vermoedelijk de virga aurea die keizer Otto III in 999 voor zijn zuster, de abdis Adelheid, uit Italië liet meebrengen; hij dateert uit het midden van de tiende eeuw. Dat ook de schatkamer van Maastricht een staf had (elfde eeuw), deed niets ter zake: kon een bisschop als Servaas immers niet meer dan één staf bezitten? De linnen stola met fantasievol gestileerde dieren is van dezelfde tijd en komt waarschijnlijk uit Egypte. 41. De verering van Servatius scoorde onder de Ottonen nog hogere toppen. Maar ook hier zijn we helemaal aangewezen op de informatie van Jocundus en diens navolgers. Keizer Otto de Grote liet uit liefde voor zijn moeder zelfs - zo vertelt ook Veldeke (II, vv ) - het lichaam van de heilige naar Quedlinburg overbrengen. In ware guerrillastijl infiltreerden enkele dappere Maastrichtenaren evenwel in Saksen en wachtten geduldig het gepaste moment af om een raid op het vrouwenklooster te organiseren en met het reliekschrijn het land uit te vluchten. Deze actie was Gode en Servatius welgevallig. Fraaie wonderen geschiedden bij de terugkeer in Maastricht: kreupelen liepen opnieuw en gebochelden strekten hun rug,

179 Staf van Servaas in de schatkamer van Quedlinburg uit het midden van de tiende eeuw. (Quedlinburg, Schatzkammer der Servatiuskirche)

180 105 stommen konden spreken en doven horen. Dat deze informatie door een Maastrichtse bril werd bijgekleurd - eigenlijk grof werd vertekend - moge duidelijk zijn. In werkelijkheid had de Ottoonse stamvader Servatius eerder toevallig leren kennen. Om Lotharingen aan het Duitse Rijk te binden, schonk Hendrik in 928 te Maastricht zijn dochter Gerberga aan de regionale potentaat Giselbert, die hij vervolgens als hertog van Neder-Lotharingen installeerde. De plechtigheid vond plaats voor het altaar van Sint-Servatius. Het kan dus best zijn, dat Veldeke het bij het rechte eind heeft als hij zegt dat Hendrik te Triecht die werdicheit vernam van Sinte Servaes, die daer lach (II, vv ). Acht jaar later zou deze Hendrik begraven worden voor het altaar van Servatius in Quedlinburg: dat weten we van de doorgaans betrouwbare kroniekschrijver en bisschop Thietmar van Merseburg. En de man kon het weten: hij had er in het rijksklooster zijn opleiding ontvangen. Toch moet de verering van Servatius daar gerelativeerd worden. Naast Servatius had de abdijkerk nog andere patroonheiligen: Petrus, Dionysius, Stephanus, Johannes de Doper en Maria. 42. Een aantal objectieve historische gegevens werd dus handig bijgewerkt en aangevuld om de Servaascultus te promoten en virtueel te voorzien van keizerlijk prestige. Hoe handig dit wel gebeurde, moge blijken uit de subtiel bijgestuurde belangstelling voor de heilige door de opvolgers van de Ottonen, meerbepaald door de Salische keizer Hendrik III (+ 1056). De bijzonder godsvruchtige Hendrik III bouwde omstreeks 1047 bij zijn palts te Goslar een stift, bedoeld als een soort opleidingscentrum voor latere bisschoppen, met een kerk, waarvan thans enkel nog de Domvorhalle bewaard is. De dom (die eigenlijk geen dom was) werd genoemd naar de patroonheiligen van de dag waarop Hendrik III geboren werd: de apostelen Judas Thadeus en Simon de Zeloot. Met de keuze voor deze heiligen speelde het toeval uiteraard een grote rol; de derde patroonheilige, Servatius, was daarentegen een bewuste keuze die manifest op een keizerlijke voorkeur zou wijzen. Althans dat is de gekleurde versie van Jocundus: de keizer wilde in zijn kerk te Goslar Servatius vóór alle heiligen stellen als derde beschermer, weliswaar de mindere in waardigheid vergeleken met de apostelen, maar niet in wonderbare macht. 43. En Veldeke voegt eraan toe dat het eerbiedwaardige godshuis nog steeds te zien is. Zijn conclusie is: Aen Sinte Servaes stont sijn moet Want hij dede hem mennich goet. (II, vv ) (Aan Sint Servaas was hij zeer gehecht, omdat hij hem veel goeds had gedaan) De werkelijkheid was enigszins anders. De eerste patroonheiligen van Hendriks stiftkerk waren inderdaad zijn geboorteheiligen, maar verder nog die van de Heilige Drievuldigheid en Onze-Lieve-Vrouw. In de hiërarchie der heiligheid kon men het moeilijk hoger zoeken. In 1053 blijkt het patronage fors te zijn uitgebreid met de martelaren Rusticus en Venantius en met de belijders Valerius, Servatius, Eucharius en Maternus. Verre van de lievelingsheilige te zijn van de keizer, was hij slechts één van de velen En de verhouding tussen Servatius en keizer Hendrik III was nóg

181 problematischer. In 1049 werd te Mainz een synode gehouden waar zowel de keizer als de paus, Leo IX, aanwezig waren. De problematische genealogie van Servatius werd er besproken, vermoedelijk als gevolg van het verlangen van het Servaaskapittel om hun heilige officieel erkend te zien voor de hele kerk. Maar zowel paus als keizer hadden hun twijfels en van een canoniseringsproces is in Rome niet het minste werk gemaakt. 45. Deze impliciete afwijzing kon het Maastrichtse kapittel niet over zijn kant laten gaan. Het ging, onder leiding van de dynamische proost Humbertus, resoluut in de aanval. Deze Humbertus (+ 1086) vernieuwde de kerk ingrijpend, hij liet een baldakijn aanbrengen boven het altaar van Sint Servaas, wat het prestige van de heilige aanzienlijk verhoogde. Hij restaureerde bovendien het graf van hertog Karel, een niet mis te verstane allusie op het Karolingische verleden van de kerk. Maar zijn meesterzet was het aantrekken van een priester uit Frankrijk, wellicht een benedictijn van de abdij van Fleury: Jocundus. Hij gaf hem de opdracht een boek te schrijven over het leven en de wonderen van Servaas. Jocundus schreef tussen 1066 en 1088 een tweedelig werk (vita en miracula) bekend onder de titel Actus Sancti Servatii. Hij kweet zich zo goed van zijn taak, dat zijn visie - de Maastrichtse! - de hele verdere Servaastraditie zou bepalen. Zijn Actus begint programmatisch met de fel bediscussieerde afkomst van de heilige. Hij prijst de nauwgezetheid van de sceptische onderzoekers - van een captatio benevolentiae gesproken -, maar komt al gauw met bewijzen die alle twijfel moeten wegnemen. Een priester uit Armenië, een zekere Alagrecus (de

182 106 De dynamische proost Humbertus (+ 1086) vernieuwde de Maastrichtse Servaaskerk, bracht een baldakijn aan boven het graf van Servatius en restaureerde het graf van hertog Karel van Lotharingen. Dit wordt bevestigd door zijn grafkruis dat in 1988 werd ontdekt. (Maastricht, schatkamer Sint-Servaasbasiliek)

183 107 Griek), zou enkele jaren geleden bij het graf te Maastricht een visioen hebben gekregen waarin hem de precieze afstamming van Servatius uit de doeken werd gedaan. Deze werd op schrift gesteld en zowel de paus als de keizer hadden de tekst gelezen, maar wilden er op de synode te Mainz geen geloof aan hechten. Gezanten van de keizer van Constantinopel bevestigden evenwel de tekst van Alagrecus en zowel keizer als paus raakten hierdoor overtuigd. Enkel hun vroegtijdige dood (in werkelijkheid leefden ze respectievelijk nog zeven en vijf jaar) heeft verhinderd dat Servatius officieel werd gecanoniseerd. 46. Voor Veldeke is iedere twijfel verdwenen:... uut der lynien rechte Was hij neve Ons Lieven Heren, Als ons die boecke leeren, Ende sijnre moeder Sinte Marien. (I, vv ) (Zoals de boeken ons leren was hij in rechte lijn neef van Onze Lieve Heer en van zijn moeder Maria) Op subtiele manier heeft Jocundus de geschiedenis gemanipuleerd. Hij is ook de eerste die in de Servaaslegende de relatie legt met Karel de Grote. Hij schuift de overwinning op de Saracenen door Karel Martel in de schoenen van de machtigste Karolinger en laat op diens initiatief de door ouderdom vervallen kerk van Monulfus herstellen. Het niet meer bekende graf wordt op wonderlijke wijze teruggevonden en het ongeschonden lichaam wordt in feestelijke processie door Maastricht gevoerd en daarna opnieuw plechtig ten grave gedragen. Karel brengt met heel de adel uit het Frankische Rijk het paasfeest door in Maastricht; tijdens de nachtwake geschieden vele wonderen. De grote Karel bemint de heilige Servaas boven alle andere heiligen en zet daarmee een keizerlijke traditie in die tot in Jocundus' eigen tijd met de keizers Hendrik III en IV zou voortduren. Althans - het zij nog maar eens ten overvloede herhaald - dàt is de visie van Jocundus en het Servaaskapittel. Maar Jocundus stuurt niet enkel de geschiedenis bij in de richting van meer aanzien voor het Maastrichtse kapittel en zijn heilige. Hij laat ook diplomatisch weg alles wat dit prestige in de weg staat of wat concurrenten in heiligheid voordeel zou verschaffen. Zo vergeet hij geheel en al de periode van ondergeschiktheid aan Trier. En hij verzwijgt de duidelijke belangstelling van de Karolingers voor de veel actuelere Luikse heilige Lambertus. Sterker nog: het paasfeest dat Karel de Grote apud Sanctum Lantbertum in 770 te Luik vierde, verschuift hij naar... Maastricht. 47. En met de mogelijke concurrent als bedevaartsoord, Quedlinburg, maakt hij korte metten: die van Maastricht hadden indertijd met goddelijke instemming de Saksen een lesje geleerd... De heraut van Servaas in de volkstaal Met de Actus van Jocundus had Servatius zijn definitieve biografie, of eerder: een volwaardige legende, gekregen. Maar de tekst had ook een schaduwkant: hij was geschreven in een ongelooflijk breedsprakerige stijl, doorspekt met bijbelcitaten,

184 verwijzingen naar andere heiligen en gekunstelde beelden die de lectuur loodzwaar maken. Er was nood aan een korter en helderder verhaal. Dat werd omstreeks 1130 geleverd als een verkorting van Jocundus: de Gesta Sancti Servatii, wellicht geschreven door de Maastrichtse kanunnik Stefanus. Dit werd de meest gekopieerde versie van de Servaaslegende, maar het afschrijven gebeurde allesbehalve slaafs: ze werd nog verkort, uitgebreid of aangevuld, zelfs gecontamineerd met het werk van Jocundus. 48. En alsof het nog niet moeilijk genoeg was, worden de Gesta-verkortingen aangeduid met de term Vita Sancti Servatii. Een Vita-handschrift uit het midden van de twaalfde eeuw moet de concrete brontekst voor Veldeke zijn geweest. 49. Bovendien zou onze Limburgse dichter een tweede bron hebben gebruikt, een alde vyte (een oud leven - I, v. 856), zoals hij zelf schrijft. Goossens heeft aannemelijk gemaakt dat dit wellicht de Actus van Jocundus zélf was. 50. Van de Jocundus-overlevering (Actus - Gesta - Vita) zijn meer dan zeventig handschriften bewaard. Het concrete teksthandschrift vinden dat Veldeke bij zijn vertaling gebruikte, is zoeken naar een speld in de spreekwoordelijke hooiberg. Hier ligt een terrein voor nog generaties Veldeke-onderzoekers. Maar we kunnen uit de reeds opgedolven gegevens wel een en ander afleiden. Uit zijn beschrijving van Tongeren blijkt hoe hij de informatie van zijn bronnen kritisch behandelt, hoe hij details selecteert, hoe hij passages die in zijn bronnen op verschillende plaatsen staan, samenbrengt. Kortom: hij is een veel creatiever dichter dan vaak gedacht als zijn werk als vertaling wordt getypeerd. En wellicht is er nog een conclusie aan dit alles te verbinden. Vermits we Veldeke zien worstelen met verschillende versies van de Servaaslegende, ligt het voor de hand te veronderstellen dat hij de beschikking had over een gespecialiseerde bibliotheek. Waar kon dat anders zijn dan in het Maastrichtse Servaaskapittel? En dat zijn tweede opdrachtgever, de koster Hessel, hem hierbij heeft geholpen, ligt al evenzeer in de lijn

185 108 Een Latijnse Vita Sancti Servatii: handschrift uit de 12 de eeuw (sigle C). De tekst bevindt zich op fol. 133 v o tot 150 v o (Brussel, Bibliotheek der Bollandisten, Ms. 72, fol. 134 r o ). der verwachtingen. Deze Hessel was als koster de verantwoordelijke voor de kerkschatten, waartoe ook het boekenbezit behoorde. En hij was in 1171 de trouwe beheerder van het gastenhuis van het kapittel. 51. Kost en inwoon en studiemateriaal waren verzekerd. Maar met welke bedoelingen werd Veldeke door het kapittel ingezet? Met het aantreden van de Hohenstaufen zette het kapittel een nieuw offensief op het getouw. Dat had te maken met een opeenvolging van dynamische proosten, die allemaal trouwe aanhangers waren van Koenraad III en Frederik Barbarossa. Een aantal van hen werd kanselier van het koninklijk hof, wat zoveel betekent als hoofd van de rijksadministratie. De bevlogen proost Arnold van Wied ( ), kanselier van Koenraad III, bouwde de Servaaskerk uit tot een monumentaal complex door zowel de verdere voltooiing van het westkoor als de huidige oostpartij in handen te nemen. Daarbij stond hem de Salische keizersdom te Spiers als voorbeeld voor ogen. 52. Het is beslist niet zonder betekenis vast te stellen dat deze Arnold in 1151 aartsbisschop werd van Keulen en in die functie de jonge Frederik Barbarossa te Aken tot koning kroonde. Zijn opvolgers, Gerard van Are en Christiaan van Buch, bouwden verder aan de rijkskerk die grootse allure moest hebben om Barbarossa in 1154 en 1174 waardig te ontvangen. In die tijd werd ook een begin gemaakt met een passend reliekschrijn voor de resten van Servatius en de andere bisschoppen van Tongeren/Maastricht, de zogenaamde Noodkist, die pas in 1190 werd voltooid. Ze wordt terecht het hoogtepunt genoemd van de Maaslandse edelsmeedkunst. In tijden van grote nood en nu iedere zeven jaar bij gelegenheid van de Heiligdomsvaart wordt de Noodkist door de straten van Maastricht gedragen (de laatste keer in 2004). En vergeten we niet dat intussen de Gesta/Vita-verspreiding volop op gang was gekomen. Servatius was in, maar hij dreigde opgesloten te raken in de Latijnse kring van geleerden

186 109 Om de zeven jaar komen duizenden pelgrims tijdens de zogenaamde Heiligdomsvaart het graf van de Maastrichtse heilige bezoeken; één van de hoogtepunten is het plechtig tonen van de relikwieën van de heilige, een gebruik dat reeds van in de middeleeuwen dateert. (Brussel, Kon. Bibl., prentenkabinet, hs ) Het gebeente van Sint Servaas wordt vanaf de 12e eeuw bewaard in een schrijn van verguld zilver, de zogenoemde noodkist. Deze naam is ontstaan doordat het reliekschjin in tijden van nood in processie werd rondgedragen. Behalve in gevallen van nood, werd en wordt dit schrijn ook rondgedragen tijdens de zevenjaarlijkse Heiligdomsvaarten. Servaas (afgebeeld op de voorzijde) wordt voorgesteld als een apostel onder de apostelen, die op de middenband zijn te zien. (Tekening van 1912)

187 110 Het relikwieschrijn van Sint-Servaas in Quedlinburg. De zilveren bodemplaat toont de opdrachtgevers, abdis Agnes en priorin Oderade. Van de rijen heiligen is Servatius de eerste (bovenaan links). (Quedlinburg, Schatzkammer der Servatiuskirche).

188 111 en geestelijken. En daar verscheen Veldeke ten tonele. Hij kreeg de opdracht de wonderlijke geschiedenis bekend te maken bij een Latijn-onkundig publiek, een publiek van leken, dat van hoog tot laag, van de keizer tot de gewone man, troost kon vinden bij het graf van de Maastrichtse heilige ten bate van het eigen zieleheil... en de inkomsten van het kapittel. En bevond hij zich niet helemaal op de lijn van het kapittel als hij Triecht trots Sinte Servaes houft stat (II, v. 2095) noemde? Een mening die hij, getuige het neutrale rijm dat hij hanteerde, zo wijd mogelijk, ook in Duitsland, wilde verkondigen. Immers, Veldeke blijkt vrij systematisch rijmwoorden te gebruiken die bij een eventuele aanpassing van de tekst in een ander dialect toch nog konden begrepen worden. Op die manier maakte hij er zijn bewerkingsactiviteit niet gemakkelijker op, want hij offerde daardoor een aanzienlijk potentieel aan rijmmogelijkheden op die enkel in het Limburgs functioneerden. 53. Maar er was nog een andere mecenas in het spel, wellicht zelfs de belangrijkste: de gravin Agnes van Loon (gestorven tussen 1177 en 1180). Zij had een dubbel belang bij een loflied op de Maastrichtse Godsvriend. Zowel haar man als haar zoon hadden in hun grenzeloze ambitie de belangen van het kapittel geschaad: in Vlijtingen en Rosmeer. De keizer was zelfs in de beide gevallen tussenbeide moeten komen (1167 en 1174). 54. Er was reden om de heilige, die blijkens het mirakeldeel van het Leven van Sint-Servaas angstvallig over zijn bezittingen waakte, opnieuw gunstig te stemmen. Maar het kon geen kwaad om via dit heiligenleven ook op een goed blaadje te komen bij de keizer. Rond 1170 trachtte Lodewijk I van Loon immers de rechten van het rijksdeel van Maastricht te verwerven. De stad was inderdaad een tweeheerlijkheid: het ene deel werd door de bisschop van Luik bestuurd, het andere - met het Servaaskapittel - hing rechtstreeks af van de Rooms koning. Lodewijk zou in zijn poging falen; hij stierf overigens in Maar zijn zoon Gerard ging wel met de prijs lopen: tot 1214 kregen de graven van Loon het rijksdeel in leen. 55. De Loonse inspanningen ten gunste van het Servaaskapittel waren bij de keizer niet in dovemansoren gevallen; ook de kerkpolitieke strekking van Veldekes werk moet hem aangenaam zijn geweest, maar daarover dadelijk meer. Het Maastrichtse Servaasoffensief had elders in het Rijk een onverwacht gevolg. De Saksische dames in Quedlinburg wilden niet onderdoen voor hun mannelijke collega's uit het Maasland en togen onder inspiratie van een dynamische abdis, Agnes II von Meissen ( ), ijverig aan het werk om hun schatkamer uit te bouwen en de collectie aanzienlijk uit te breiden. 56. Het topstuk uit de relikwieënverzameling, het zogeheten schrijn van Otto I of het Sanct Cervazius kestgenn, dateert uit deze tijd. 57. Het kastje werd in een kostelijk opgesmukt gouden geraamte gemonteerd met Karolingische ivoren reliëfplaten en een antieke amethist in de vorm van een Dionysiuskop. De zilveren bodemplaat toont de opdrachtgevers, abdis Agnes en priorin Oderade, met links en rechts drie rijen heiligen en martelaars. Van niet minder dan negentien van deze heiligen bevinden zich relikwieën in het schrijn: een stukje van het kruishout, resten van de kleren van Maria en Johannes de Doper en uiteraard van de beschermheilige van de kloosterkerk. 58. Dat abdis Agnes, na een periode van relatieve teloorgang van het klooster, er weer alles aan deed om het vroegere prestige te herstellen, staat m.i. niet los van de vrij spectaculaire promotie van Servatius en diens

189 kerk in Maastricht rond dezelfde tijd. Gezonde concurrentie heet dat in onze post-kapitalistische tijd. Politieke devotie In het bovenstaande is voldoende gebleken dat heiligenlevens niet enkel vrome inleving en geestelijke stichting op het oog hadden, maar stelling namen in het toenmalige theologische en politieke krachtenveld. En precies in de dagen van Veldeke waren de spanningen tussen paus en keizer weer driftig opgelopen. Het ging in feite om een dubbel probleem. Grof geschetst kwam het hierop neer. Wie bezat de opperheerschappij op aarde: de paus of de keizer? De paus, die de keizer kroonde, claimde het absolute primaatschap. De keizer stelde zich sinds Karel de Grote graag voor als de rechtstreekse vertegenwoordiger van God op aarde. Dat komt op een haast blasfemische wijze tot uiting in de openingsminiatuur van de Ottoonse Liutharcodex: de aarde reikt de verheerlijkte Otto III ten hemel en het is de hand van God zelve die de keizer kroont. 59. Het tweede probleem was hier ten nauwste mee verbonden: wat was de verhouding tussen de paus en zijn bisschoppen? Door de instelling van de rijksbisschoppen waren het evenzeer bisschoppen (en vaak vertrouwelingen) van de keizer geworden. In welke mate moest de macht van de paus als opvolger van Petrus onderscheiden worden van die der bisschoppen als opvolgers van de apostelen? Het probleem zou nog in de late middeleeuwen aanleiding geven tot de conciliaire theorie en nog later, in de hervormingstijd, tot het afwijzen van het pauselijk primaatschap. Het probleem was razend actueel in de tweede helft van de twaalfde eeuw, waarin vanzelf al een groot heimwee bestond

190 112 De Liuthar-codex. De verheerlijking van keizer Otto III, een uniek getuigenis van het sacrale keizerschap dat de Ottonen voor ogen hadden: de keizer als rechtstreekse vertegenwoordiger van God! Deze visie zou in de volgende decennia rechtstreeks tot de investituurstrijd leiden. (Aken, schatkamer).

191 113 naar de apostolische kerk. 60. Dat het Servaaskapittel stelling nam voor de keizer is geen verrassing. In de westbouw van de kapittelkerk is een groot stenen dubbelreliëf opgesteld uit het derde kwart van de twaalfde eeuw. Het werd er dus korte tijd vooraleer Veldeke aan zijn heiligenlegende begon te schrijven opgericht. In het bovenste gedeelte is Christus weergegeven die door handoplegging (of kroont hij hen?) zijn macht zowel aan Petrus als aan Servatius doorgeeft. Beiden hebben sleutels in de hand: Petrus de twee traditionele hemelsleutels, Servatius de karakteristieke sleutel uit de schatkamer. 61. Het onderste gedeelte is gewijd aan de Moeder Gods en daarmee zijn alle patroonheiligen van de kerk in beeld gebracht: de Verlosser, Maria, Het stenen reliëf van omstreeks 1170 in de westbouw van de Servatiuskerk te Maastricht. Christus (oorspronkelijk met een metalen konings- of keizerskroon) legt de handen op het hoofd van Petrus en Servatius en bekleedt hen op deze wijze met Zijn macht. De politieke betekenis is onmiskenbaar: het ontstond binnen de directe invloedssfeer van keizer Frederik Barbarossa. ( Stad Hasselt. Annemie America). Petrus en Servatius. Maar er is duidelijk meer aan de hand. Bij een bezoek aan de kerk nam de keizer aan de plechtigheden deel, zetelend in het centrum van de koorgalerij in de westbouw. Hij werd omstraald door het licht dat achter hem binnenviel vanuit een cirkelvormig roosvenster. Het beoogde effect was bijzonder subtiel. De blik van de gelovige werd vanuit het middenschip naar de patroonheiligen van het dubbelreliëf geleid en vandaar naar boven, naar de keizer, de vertegenwoordiger van God op aarde, de vicarius Christi. 62. En hoewel er groter prestige is weggelegd voor Petrus (rechts van Christus, twee sleutels) - dat werd ook door de keizersgezinde partij niet ontkend -, het blijft opmerkelijk dat de twee bisschoppen verrassend gelijkwaardig worden voorgesteld. De politieke implicaties zijn onmiskenbaar 63. : de sleutelmacht berustte niet exclusief bij de paus van Rome! Veldeke zit op dezelfde lijn. Bij hem krijgt Servaas de sleutelmacht van Petrus, maar met dezelfde betekenis als voor de eerste paus: Hij gaff hem die selve ge walt/ Die hem God hadde ghegeven (I, vv ). En Petrus bevestigt het nog eens expliciet: Die ghenade ende die ghewalt Die ich nu hebben van Gode Die hebbe du ouch, getrouwe bode. (I, vv )

192 (De genade en macht die ik van Christus heb ontvangen, bezit jij, trouwe afgezant, nu ook). 64.

193 114 Een duidelijk programmatische ruimtewerking van het stenen reliëf in het westkoor van de Servaaskerk te Maastricht: de blik van de gelovige werd vanuit het middenschip naar de patroonheiligen van het dubbelreliëf geleid en vandaar naar boven, naar de keizer in de westtribune. (Ph. Van Gulpen, ca Regionaal Historisch Centrum Limburg, Coll. Van de Noordaa, nr. 499) Servaas was duidelijk een pion in de politiek van de Duitse keizers. En Veldeke speelde het spel, zowel in opdracht van Agnes van Loon als van de Maastrichtse Hessel, op hoog niveau mee. 65. In de strijd tussen paus en keizer koos Veldeke de kant van het Servaaskapittel, dat zijn rechten rechtstreeks aan de keizer ontleende en ervoor beducht was dat de paus in zijn hervormingsdrift het laken naar zich toe zou trekken. Maar ook de keizer moest zijn plaats kennen, zoals Otto I met de overbrenging van de Servaasrelieken naar Quedlinburg en Hendrik III met de onrechtvaardige gevangenisstraf van de kunstenaars aan den lijve ondervonden. Het kapittel dat nochtans expliciet keizersgezind was, stond op zijn onafhankelijkheid. 66. Maar uiteraard wilde Veldeke, in samenspraak met het kapittel, ook bij een lekenpubliek de cultus van de heilige promoveren en bedevaarten stimuleren. Op het graf van Servatius - zo bericht hij - vonden gedenkwaardige wonderen plaats. Zodra men het bericht hoorde, trokken er grote menigten heen, en dat gebeurt nog steeds: Die teyken waren loefsam. Doen men die meer vernam Doen quamen voele lude daer, Menghe heerlike scaer, Doer ghenade ende doer goet Als het huden daechs noch doet. (I, vv )

194 Tinnen pelgrimsinsigne van bisschop Servatius van omstreeks 1350, gevonden te Dordrecht (Coll. Van Beuningen, inv. 7732).

195 115 (Er vonden gedenkwaardige wonderen plaats. Zodra men het bericht hoorde, trokken er grote menigten heen, in de hoop op genade, zoals heden ten dage nog steeds gebeurt.) Dit zou zich inderdaad blijven herhalen. Grote groepen bedevaarders bezochten zijn graf naar aanleiding van de verjaardag van Servatius' overlijden (13 mei) of de verheffing van zijn gebeente (7 juni). Bewijzen van de grote populariteit van die bedevaarten zijn onder meer de talrijk gevonden tinnen pelgrimsinsignes, die in massa geproduceerd werden en in grote variëteit bewaard bleven. 67. Het oudst bekende exemplaar dateert uit de tweede helft van de twaalfde eeuw (alweer de tijd van Veldeke). Het toont Servaas als bisschop, met mijter en staf in de linkerhand, en de sleutel in de rechterhand (Bremen, Landesmuseum). Een pikant detail is dat de pelgrims - althans zij die het Latijn machtig waren - tijdens de liturgie alvast een voorstelling van de heilige kregen die heel wat minder fantasievol was dan het beeld dat Jocundus en Veldeke hadden gecreëerd. De officieteksten van Servatius dateren uit de tiende eeuw en bevatten niet de latere legendarische toevoegingen zoals de heilige stamboom, de zilveren hemelsleutel en de bekering van Attila. Deze gegevens zouden pas in de veertiende eeuw tot de Latijnse liturgie doordringen. 68. Veldekes werk heeft dus in zijn tijd voor vele gelovigen een soort reclame-functie vervuld; het Leven van Sint-Servaas was (ook) een lokmiddel om via volkstalige spektakelhagiografie mensen in beweging te zetten naar het graf van de grote vriend van God. Recentelijk werd te Maastricht een pelgrimsinsigne gevonden dat enkel de sleutel van Servaas voorstelt.

196 Ontwerptekening op perkament van omstreeks 1460 met de heilige Servaas in een nis van een nieuw op te richten kapel in de Maastrichtse Servaasbasiliek. (Maastricht, Regionaal Historisch Centrum Limburg, hs. 761) Eindnoten: 1. Dat laatste was het geval voor de fragmenten van de ridderroman over de Vier Heemskinderen, zie Janssens 1993, 18; zie ook Hogenhelst 1995, Het handschrift van Munsterbilzen is door dezelfde Samuhel geschreven. 3. Zie Mütherich 1991, 9-11; Kötzsche 1999, xiii-xx; Goossens 1999b, Hogenhelst 1995, 50 en Over de datering bestaat geen eensgezindheid. Op de website van de Narrative Sources vindt men: tussen 1160 en 1170 (Knuvelder, Van Mierlo), ca (Frings), ca (Kalff), ca (Endepols), tussen 1174 en 1176 (Kempeneers), (Willaert), ca (Gysseling). 6. Zie de slordige informatie van Lieftinck in Van Es 1950, 16; verder Schieb 1965, 31; Notermans 1973, 45-48; Geirnaert 2000, Janssens 1986, en Janssens 1993, Hij publiceerde de anekdote als een schelmse brief aan de lezer in het Limburgsch Jaarboek (Hasselt, ). Zie Notermans 1973, Dat is de visie van Deschamps 1970, Theo Coun was zo vriendelijk mij deze informatie te bezorgen, waarvoor mijn oprechte dank; hij bereidt terzake een artikel voor. 11. Zie de uitstekende website van de BNM (Bibliotheca Neerlandica Manuscripta) te Leiden onder de zoekterm Servaeskopiist. 12. Koldeweij 1985, 45. Met bron bedoel ik niet dat Veldeke precies deze redactie van de Gesta heeft gebruikt; het is een met Veldekes bron verwante tekst. 13. Goossens 1991, 13. De laatst gevonden fragmenten kwamen tevoorschijn in een boekband van een Boethiusdruk (Nürnberg, Anton Koberger, 1486). 14. We citeren de tekst vanuit de CD-rom Middelnederlands (uitgave Van Es en Corpus Gysseling); de vertaling is ontleend aan Jongen Zie het Corpus Gysseling op de CD-rom Middelnederlands.

197 16. Euphrates verwijst naar de laat-antieke ketterij van het arianisme; maar ook eigentijdse echo's klinken hierin door. In 1135 werden te Luik goed georganiseerde ketters aangehouden; hier is voor het eerst sprake van een kathaarse kerkorganisatie; in augustus 1163 werd een groep Vlaamse katharen in Keulen verbrand. Merkwaardig genoeg beschouwde de Kerk deze opkomst van de ketterij als een heropleving van het arianisme. (zie Vanderzeypen, 42-46, dat evenwel kritisch moet worden gehanteerd). 17. De plek op de Dries te Millen heette daarna nog lange tijd de Sinte Servaes Cuyle of de Sint Servaes Krub. Deze poel, die voor dieren miraculeus water heette te bevatten, werd na 1885 gedempt. Met wat goede wil zijn er nog sporen van te zien achter de hoeve Peters, zie Goossens 2001, Dat wordt bevestigd door formules als:...sijnte Servaes/ Die gode lieff is ende was (I, ) en Die ghenadighe sinte Servaes/ Die God alre liefste was (I, 993-4), enzovoort. Cf. ook het overvloedig gebruik van het woordje druut/druyt (zeer goede vriend): Des hadden rouwe ende toren sine druut goede (II, 1576); Helpt mich, Heer, soete druyt (II, 1898); Een Gods druyt (I, 171, 236, 391, 3001, 2474, 2638, 2777, 2846, II, 2062, 2896, 594, 815). 19. Alle lichtwonderen (en het verband met de proloog) worden bijeen gebracht in Jongen 1993, 139, n Ik ben het dus niet eens met Van Oostrom 2006, 165: de hoofdfiguur is eerder een man van actie dan van contemplatie, geharnast in het krijt tredend tegen de duivel en de Hunnen, of in 164: hij is een mannetjesputter, een echte Macher, begiftigd met de gave van het woord én de daad en met een tomeloze missiedrang. De omschrijving in Jongen 1993, xxviii-xxix, die de nadruk legt op zijn passiviteit, is treffender. 21. Van Oostrom 2006, De bedoelde keizer is weliswaar Karel V van Habsburg. 23. Opmerkelijk is dat in één van de handschriften van de Historia Francorum van Gregorius van Tours de naam Aravatius later werden doorgehaald en werd vervangen door Servatius, Vlekke 1935, 7-8. Een vertaling van de berichten vindt men in De la Haye 2006, Zie Vlekke 1935, 3-24; Jongen 2006, xx-xxi. 25. Vlekke 1935, 5 en 57; Zender 1959, 61; Linssen 1985, 86; De la Haye 2006, Koldeweij 1985, 1: In mijn onderzoek heb ik me bewust gedistantieerd van de problematiek rond de historische persoon van Servatius. Er zijn slechts enkele berichten van tijdgenoten bewaard gebleven over Servatius en zijn bisdom Tongeren/Maastricht. Dit schaarse bronnenmateriaal is zeker niet ondubbelzinnig en bezit een zeer relatieve historische betrouwbaarheid. Zie ook Hackeng 2006, 33 en De la Haye 2006, Zie Linssen 1985, 84 en Volgens hem hadden de Karolingers geen speciale interesse in Maastricht, zie ook Den Hartog 2002, Koldeweij 1985, Koldeweij 1985, Karl der Grosse 1965, 31-32; Belting 1973, 93; Koldeweij 1985, 80-83; Hackeng 2006, Zie Koldeweij 1985, 94-95, waarmee de zware symboliek die hij aan de cultuspool Aken-Maastricht toekent, vervalt. 32. Theuws 2003, Koldeweij 1985, Koldeweij 1985, Koldeweij 1985, 66-67; De la Haye 2006, 97. Dat Jocundus niet vermeldt dat Servatius de sleutel uit handen van Petrus ontving (Boeren 1972, 161 en Koldeweij 1983, 223), klopt niet. 36. Voor de verschillen tussen de Vita en de Gesta, alsook voor nog andere bronnen vóór Jocundus, zie de beschrijving en vertaling bij De la Haye Zender 1959, Verbist 1997, hfst. 4 2, III; zie ook Vlekke 1935, en De la Haye 2006, Jacobs 1994, Jacobs 2004, 11-15; Ramakers 2005, 16-17; Hackeng 2006, Een kritisch-alternatieve versie bij Linssen 1985, 67-81, met natekening van de verdwenen loden plaquette, 78. Linssen kende echter niet het grafkruis van proost Humbertus, opgegraven in 1988, waar wel sprake is van een graf ( sepulchro ). Het grafkruis maakt overigens het onderscheid tussen graf voor Karel van Lotharingen en cenotaaf ( arca petrina ) voor de heilige Monulfus en Gondulfus, zie De la Haye 2006, Toch spreekt De la Haye, 169 van een cenotaaf!? 41. Kötzsche 1999, (over de staf en de stola: 59-62). 42. Linssen 1985,

198 43. De la Haye 2006, Linssen 1985, 98-99; Koldeweij 1985, is een andere mening toegedaan. 45. Koldeweij 1983, (behalve de wonderlijke genealogie zou volgens Koldeweij ook de sleutelmacht een steen des aanstoots kunnen zijn geweest, althans voor de paus); Linssen 1985, Linssen 1985, 98 en de la Haye 2006, Linssen 1985, Koldeweij 1985, 28 en Schieb 1965, 34; Jongen 1993, xxviii; Goossens 2001, Goossens 2001, Jongen 1993, xxvi. 52. Zie Den Hartog 2002, 18 en Hackeng 2006, Ook de broer van Hendrik VI, Filip van Zwaben, zou later in de dom te Speyer naast de Salische keizers worden begraven. 53. Klein 1985, 87, 94; Willaert 1995, Hackeng 2006, Baerten 1969, Kötzsche 1999, Dat was ook de teneur van de mooie tentoonstelling in de Servatiuskerk te Quedlinburg in het najaar van 2006: Zum Heil unserer Seelen. Agnes II. von Meissen und der heilige Servatius (helaas zonder catalogus). 57. Kötzsche 1999, (over de staf en de stola: 59-62). 58. Kötzsche 1999, 52-58, Rienäcker s.d., Maas 2001, Janssens 1995b, Koldeweij 1983, Den Hartog 2002, Ook het benedenpaneel van het reliëf bevat met de omschrijving van Maria als ara regalis (koninklijk altaar) mogelijk een toespeling op de Romeinse politiek van Frederik Barbarossa en op een overwinning bij Tusculum in 1167, behaald door de proost van het Sint-Servaaskapittel, Christiaan van Buch, zie Mekking 1983, En dat wordt nogmaals bevestigd in I, vv De nadruk is té expliciet om toevallig te zijn. 65. Zie verder ook Van Leusden 1986; Jongen 1993, xix-xx. 66. Jongen 1993, xxvi-xxviii. 67. Koldeweij 1993, ; Van Oostrom 2006, De la Haye 1997.

199 116 Eneas wordt in Cartagho hoofs ontvangen door Dido: een typische dubbelminiatuur in het mooi geïllustreerde, Berlijnse handschrift van Veldekes Eneasroman. (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 282, fol. 6 r o )

200 117 De keizer en het roemrijke Troje Veranderende smaken In het vorige hoofdstuk stelden we vast dat de overlevering van het Leven van Sint-Servaas heel wat minder dramatisch is verlopen dan vaak wordt voorgesteld. Dat neemt niet weg dat er slechts één volledig handschrift en wat schamele fragmenten van een tweede handschrift bewaard zijn. Veldekes Eneasroman laat een heel ander beeld zien. De overlevering van het werk is omvangrijk, meer nog: een dergelijke verspreiding van een niet religieus, volkstalig werk vindt men buiten Frankrijk pas voor het eerst bij Veldeke. 1. Met zijn veertien handschriften overtreft de Eneasroman zelfs het tot dan toe populairste werk, het Duitse Rolandslied, met een dubbel aantal manuscripten. Veldeke heeft met dit werk, dat overigens uitsluitend in Duitse handschriften is bewaard, een opmerkelijk succes gekend. Maar als pionier zou hij het toch moeten afleggen tegen de werken van de volgende generatie: van de Nibelungen zijn 35 handschriften bekend, van Tristan und Isolde, het meesterwerk van Gottfried von Strassburg, 27 en van de Parzival van Wolfram von Eschenbach bijna 90! Met de Eneasroman wordt overigens nog een nieuwe stap in de overleveringsgeschiedenis gezet. Waar tevoren de literaire handschriften in zakformaat met slechts één tekstblok werden vervaardigd, verschijnen omstreeks 1200 grotere boeken in quarto-formaat met twee tekstkolommen (bijvoorbeeld de zogenaamde Meraner fragmenten). 2. Dit zou de vorm worden van de dertiende-eeuwse epische handschriften. Het Berlijnse handschrift van de Eneasroman presenteert de tekst zelfs voor het eerst in een lay out van drie kolommen. De overlevering van Veldekes Eneasroman is bovendien rijkelijk geïllustreerd. Meer nog: het oudste volledig bewaarde handschrift, het Berlijnse, bevat één der eerste wereldse beeldcycli, en in ieder geval de eerste reeks hoofse taferelen binnen het Germaanse taalgebied. 3. Veldeke staat dus zowel met woord als beeld aan het begin van de hoofse cultuur in Duitsland. Dit beroemde handschrift B is vermoedelijk omstreeks 1220 in Beieren ontstaan en bevat niet minder dan 71 geïllustreerde bladzijden met meestal een dubbele miniatuur. Het slot van het handschrift is niet bewaard en ook voordien stellen we een lacune vast, zodat er tenminste zestien bladzijden met afbeeldingen verloren zijn gegaan. 4. Maar het bewaarde is nog indrukwekkend genoeg. De Beierse miniaturist heeft met zijn cyclus op een eigenzinnige wijze een nieuwe Eneastraditie gevestigd, de eerste sinds de geïllustreerde codices uit de late oudheid. Maar er is niet enkel sprake van intrigerende voorstellingen in woord en beeld. De afbeeldingen worden begeleid door spreukbanden, waarvan de teksten op een unieke manier tussen de twee media bemiddelen. 5. Nog tot diep in de vijftiende eeuw werd Veldekes Eneasroman afgeschreven en geïllustreerd. Het jongste van de twee Heidelbergse handschriften werd op 11 oktober 1419 door een zekere Hans Coler voltooid, vermoedelijk in Straatsburg (in het zogenaamde Elzasser atelier van 1418). De 39 ingekleurde pentekeningen zijn veel minder geïndividualiseerd dan de Berlijnse en wijzen met hun routineuze

201 schematiseringen en hun los tekstverband op een beginnende commercialisering. 6. Wellicht zien we in het werk van de miniaturist de weerspiegeling van de

202 118 Het afscheid van Eneas en de zelfmoord van Dido: ingekleurde pentekeningen in de vorm van een stripverhaal in het Weense handschrift van Veldekes Eneasroman. (Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, cod. 2861, fol. 21 v o )

203 119 De zelfmoord van Dido: ingekleurde pentekening in het Heidelbergse handschrift van Veldekes Eneasroman. (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Cerm. 403, fol. 51 r o ) De jachtscène in het Heidelbergse handschrift van de Eneasroman. (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 403, fol. 36 r o )

204 Voor de vrijscène was er plaats opengelaten, maar de miniaturist heeft deze niet ingevuld (fol. 39 v o ).

205 120 De jacht- en vrijscène in het 13 de -eeuwse handschrift van de Eneasroman. Het gaat er duidelijk passioneel aan toe; de geliefden liggen in elkaar gestrengeld. (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 282, fol. 11 v o ) opkomende burgermoraal? Dat vergt enige uitleg. Op fol. 36 r o zien we hoe Eneas en Dido het woud inrijden om te gaan jagen. De scène is binnen de Eneas-iconografie meermaals afgebeeld. In de Vaticaanse Vergilius Romanus van omstreeks 500 schuilen op fol. 108 r o Dido en Eneas in een grot. 7. De stortregen wordt plastisch weergegeven doordat een soldaat zijn schild als regenscherm gebruikt. De geliefden hebben hun armen zedig om elkaars schouders geslagen, zoals broer en zus. In het Berlijnse handschrift (fol. 11 v o ) gaat het er duidelijk passioneler aan toe: Dido en Eneas liggen in elkaar gestrengeld onder een boom te vrijen. De miniaturist van het Heidelbergse handschrift heeft de vervolgminiatuur van fol. 36, waar hij der mynnen spil had moeten uitbeelden, overgeslagen: een lege plek attesteert de preutsheid van de laat-middeleeuwse stadscultuur die zich in amoris veel discreter opstelt dan de hoofse mentaliteit enkele eeuwen vroeger. Ook het veel minder bekende Weense handschrift van 1474 is met zijn 156 gekleurde pentekeningen overvloedig geïllustreerd. 8. De vrijscène (fol. 16 r o ) is hier eens te meer opmerkelijk discreet behandeld: ze valt wat magertjes uit, daar waar de jachtpartij zélf met niet minder dan zes tekeningen in beeld werd gezet. En desondanks werd de afbeelding het slachtoffer van een preutse lezer, die de scène heeft proberen uit te wissen. Het naakte been van Dido was er voor hem blijkbaar te veel aan. 9. Binnen het oeuvre van Veldeke is de overlevering van de Eneasroman de krachtigste gebleken. Maar ook in dit geval liep niet alles over een pad zonder stekelige rozen. Bij de herontdekking van Veldeke in de achttiende eeuw dreigde het definitief verkeerd uit te draaien. De Zwitserse leraar Myller was obsessief bezig met de oudere

206 cultuur; hij veranderde zelfs zijn naam Müller in Myller omdat hij dit beschouwde als de originele middeleeuwse variant. Op grond van het handschrift uit de Landesbibliothek van Gotha publiceerde hij in zijn eerste band Sammlung deutscher Gedichte aus dem XII., XIII. und XIV. Jahrhundert (1783) niet enkel de Eneasroman, maar daarnaast ook de hoogtepunten van de Duitse epiek: het Nibelungenlied en de Parzival van Wolfram von Eschenbach. Myller hoopte met zijn baanbrekend werk algemene erkenning te vinden, maar groot was zijn ontgoocheling. Myller, die zijn land om politieke redenen was ontvlucht en als leraar in Berlijn aan de kost kwam, droeg het werk trots op aan de toenmalige Pruisische koning Frederik II. Die reageerde evenwel onvoorstelbaar grof en noemde de middeleeuwse werken elendes Zeug dat hij onder geen beding in zijn persoonlijke boekenverzameling zou dulden. De passage is zo karakteristiek voor de Verlichtingsmentaliteit dat ik ze in vertaling helemaal weergeef: 10. Hooggeleerde, lieve getrouwe. U oordeelt veel te gunstig over de gedichten uit de 12de, 13de en 14de eeuw, wier publicatie u hebt ondernomen en die u zo bruikbaar vindt voor de verrijking van de Duitse taal. Mijns inziens zijn zulke gedichten niet een scheut buskruit waard en verdienden zij het niet om van onder het stof der vergetelheid te worden gehaald. In mijn boekenverzameling zal ik dergelijk ellendig tuig zeker niet dulden,

207 121 De pentekeningen van de vrijscène in het jongste, geïllustreerde handschrift van de Eneasroman. (Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, cod. 2861, fol. 16 r o )

208 122 maar eruit gooien. Het mij toegezonden exemplaar mag daarom zijn lot in de grote bibliotheek afwachten. Veel navragen zullen er evenwel niet komen. Uw verder genadige koning Frederik). Potsdam, 22 februari De reactie is niet verwonderlijk. De tijd was zó doordrongen van het tragische heldendom en de retorisch gezwollen gevoelens in de klassieke epiek van Homeros en Vergilius, dat er voor die totaal andere mentaliteit van de ridderepiek gewoonweg niet het minste begrip verwacht kon worden. En dat die antieke helden dan ook nog als pubers hun liefdesgevoelens de vrije loop lieten, was helemaal onaanvaardbaar. Het is tekenend dat de literatuurhistoricus Gervinus om Veldekes werk te typeren hetzelfde adjectief gebruikte als de verlichte despoot Frederik: elendes (zie het eerste hoofdstuk). Gelukkig keerde het tij en zou Veldeke in de negentiende eeuw de erkenning krijgen die hij verdient. Herman de prachtlievende In Thüringen heerste het geslacht van de Ludowingers, genoemd naar de stamvader van de dynastie Lodewijk de Springer (Ludwig der Springer, 1123). Die legendarische bijnaam vertelt een en ander over de woelige tijden, waarin de Ludowinger zijn macht had uitgebouwd. Na een moordaanslag op de paltsgraaf van Saksen kon graaf Lodewijk uit gevangenschap ontsnappen door van op grote hoogte in de Saale te springen. Dat de geschiedenis van Thüringen bewogen was, bewijst trouwens het recordaantal burchten en versterkingen in de streek; zelfs het Rijnland komt in aantal niet in de buurt. Graaf Lodewijk begon rond 1070 met de bouw van de Wartburg bij Eisenach en omstreeks 1090 met de bouw van het zusterkasteel Neuenburg bij Freyburg aan de Unstrut, dat in oostelijke richting het graafschap bescherming moest bieden. Lodewijk II bouwde de burcht Weissensee (1168) en verwierf de Creuzburg (1170), telkens op bijzonder strategische plaatsen. Op het einde van de eeuw zou Herman van Thüringen de bouwpolitiek van zijn stamvader verder zetten. 11. De eerste Ludowingers waren trouwe aanhangers van de Staufen. Dat zou hen, samen met een handige huwelijkspolitiek, geen windeieren leggen. Lodewijk II was getrouwd met Jutta van Zwaben, een halfzuster van Frederik Barbarossa; de mecenassen van Veldeke moesten tegen haar tante zeggen. Het is dan ook logisch dat ze in de strijd van de keizer met zijn

209 Veertiende-eeuwse grafsteen van landgraaf Lodewijk I, grootvader van Lodewijk III en Herman van Thüringen, allemaal telgen uit het geslacht van de Ludowingers: de leeuw overwint een gevleugelde draak. (Eisenach, Georgenkirche)

210 123 belangrijkste opponent, Hendrik de Leeuw, - niet zonder berekening - de zijde van Barbarossa kozen. De sociale promotie van de dynastie was dan ook fenomenaal. Hendrik de Leeuw werd op de rijksdag van Gelnhausen in 1180 afgezet en het hertogdom Saksen werd gesplitst; het oostelijk deel ging naar Lodewijk III. In een oorkonde die te dier gelegenheid werd opgesteld, benoemde de keizer hem tot palatinus Saxonie et lantgravius Thuringie (paltsgraaf van Saksen en landgraaf van Thüringen). Reeds eind 1181 droeg hij de waardigheid van paltsgraaf over op zijn jongste broer Herman. Daardoor kwam het zwaartepunt van de macht van deze laatste veel oostelijker te liggen en vestigde hij zich op de Neuenburg (aan de Unstrut). 12. Het is waarschijnlijk hier dat hij Veldeke de opdracht gaf om zijn Eneasroman te voltooien, wat in 1186 geschiedde (volgens de epiloog voor Herman von der Nûwenborch bî der Unstrût - vv ). De relaties tussen de Ludowingers en keizer Frederik bleven uitstekend: Lodewijk III vergezelde Barbarossa in 1184 naar Italië. Maar in 1186 zat er een haar in de boter: de huwelijksplannen van Lodewijk met Sophia van Kiev waren bij de keizer in het verkeerde keelgat geschoten en de goede verstandhouding bekoelde. 13. Het is niet onmogelijk - maar niet bewijsbaar - dat Veldeke werd ingehuurd om de plooien glad te strijken. Veldeke moet in ieder geval langere tijd aan de Unstrut hebben verbleven en er bijgevolg al de indrukwekkende Romaanse dubbelkapel (ca. 1180) hebben gekend, die Herman rond die tijd liet bouwen. Heden ten dage gedenkt men er de Limburgse dichter door het populaire festival Montalbâne (de naam van de burcht van Eneas) voor middeleeuwse muziek. Het heeft internationaal een goede naam en wil in de traditie van Veldekes mecenas kunstzinnigheid hoog in het vaandel voeren. Bij de dood van zijn broer Lodewijk III in 1190 werd Herman landgraaf van Thüringen, een statuut waarbij hij de gelijke werd van de rijksgroten en in hiërarchie boven de andere Thüringse graven stond. Lodewijk was bij zijn terugkomst van het Heilig Land kinderloos gestorven tijdens de kruistocht die ook Barbarossa fataal werd. De keizerszoon Hendrik VI wilde het leen naar zich toe trekken en zou het de nieuwe landgraaf tot bij zijn dood lastig maken. Maar hij had Herman onderschat. Die was namelijk een kille Realpolitiker die, naar eigen voordeel en vermogen, ten minste zeven keer van kamp wisselde. Gevolg was dat in zijn gebieden constant oorlog werd gevoerd en dat de regering van de man die wij thans als een verfijnde kunstmecenas kennen, voor zijn onderdanen geenszins gelukkig kan worden genoemd.

211 Miniatuur uit het befaamde Manesse-handschrift: de landgravin en de landgraaf Herman van Thüringen (de bovenste helft van een dubbelminiatuur, merkwaardig genoeg op naam van Klingsor van Hongarije). (Heidelberg, Universitätsbibliothek, cod. pal. germ. 848, fol. 219 v o ) Ironisch genoeg zou hij, die geen enkel moreel scrupule kende en in 1217 in de kerkelijke ban stierf, de vader worden van een diep gelovige zoon (Lodewijk IV de Vrome) en de schoonvader van een authentieke heilige, Elisabeth van Hongarije, de patroonheilige van ziekenhuizen en verpleegsters. De diefstal van Veldekes handschrift blijkt bij nader toezien een geluk bij een ongeluk te zijn geweest. Zijn verblijf aan de Unstrut is niet zonder gevolg gebleven en heeft hem doen uitgroeien tot de grote pionier van de Duits-hoofse klassiek. De Eneasroman smaakte naar meer en Herman van Thüringen wilde ook méér. Hij gaf een geleerde clericus ( einen gelarten schulere ), Herbort von Fritzlar, de opdracht de lange voorgeschiedenis van Troje dichterlijk vast te leggen. Die deed dat in zijn Liet

212 124 De grote mecenas Herman van Thüringen ontfermde zich niet enkel over dichters, maar toonde ook een voorliefde voor mooie boeken, waaronder het beroemde psalterium dat hij ca liet vervaardigen. Het zogenaamde Landgrafenpsalter brengt links de opdrachtgevers in beeld: Herman en zijn vrouw Sophie van Beieren. (Eigen foto)

213 125 von Troye (na 1190), een sterk verkortende vertaling van de Roman de Troie van Benôit de Sainte-Maure. Ook bij Fritzlar handelen en denken de antieke helden als twaalfde-eeuwse ridders, zij het dat het hoofse waardenpatroon veel minder sterk aanwezig is dan bij Veldeke. Hij beschouwt zichzelf uitdrukkelijk als opvolger van de Limburgse dichter, want hij laat Eneas uit Troje wegtrekken met de opmerking: von Veldiche meister Heinrich heeft de reis van de held zu Lamparten (naar Lombardije) beschreven (vv ). 14. Omstreeks dezelfde tijd verduitste Albrecht van Halberstadt voor landgraaf Herman de Metamorphosen van Ovidius op een opvallend antikiserende wijze, met behoud van nagenoeg het hele mythologische apparaat. 15. Er bestond aan het Thüringse hof dus overduidelijk een antikiserende belangstelling. Herman was bovendien een bibliofiel. In het begin van de dertiende eeuw bestelde hij een prachtig psalterium, het zogenaamde Landgrafenpsalter, waarop hij zichzelf en zijn tweede vrouw Sophie van Wittelsbach het afbeelden. (Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, HB II 24). Deze Sophie was, tussen haakjes, de kleindochter van Agnes van Metz, Veldekes eerste opdrachtgeefster. Toen Herman landgraaf werd, koos hij als centrum voor zijn politieke en kunstzinnige activiteiten de Wartburg (die haar naam schonk aan het beroemd beruchte automerk uit de DDR). Daartoe liet hij omstreeks het bestaande complex bij Eisenach herbouwen en uitbreiden met mooie, laat-romaanse woon- en representatieruimten, drie verdiepingen hoog. Maar het zou beslist verkeerd zijn te denken dat de hoofse cultuur en literatuur exclusief op deze plaats ontstonden. Die gedachte heeft zich gevormd onder invloed van de gedichten uit de zogenaamde Wartburgkrieg en de romantische fantasie van Wagners Tannhäuser. 16. Het is evenwel niet onmogelijk dat Veldeke zijn jongere tijdgenoten Wolfram von Eschenbach, Walther von der Vogelweide en nog anderen hier heeft ontmoet. Die zijn, blijkens een gedicht van deze laatste, erg te spreken over de landgraaf als milde sponsor van hun literaire creaties: Die andern fürsten alle sint vil milte, iedoch Sô staeteclïchen niht, er was ez ê und ist ez noch. Swer hiure schallet und ist hin ze jâre boese als ê, Des lop gruonet unde valwet sô der klê. Der Dürnge bluome schînet dur den snê, Sumer und winter blüet sîn lop als in den ersten jâren. 17. (De andere vorsten zijn ook vrijgevig, maar geenszins zo betrouwbaar [als Herman van Thüringen]; hij was het vroeger en is het nog. Want wie nu gegeven heeft en daarna weer gierig is, diens roem gelijkt op het korte bloeien en snel verdorren van de klaver. Thüringens bloem schittert zelfs doorheen de sneeuw; zowel in de zomer als in de winter bloeit zijn roem zoals in het begin.) Van Troje naar Rome 18.

214 Hopeloze passie Ir habit wol vernomen daz, Wie der kunich Menelaus besaz Troien die richen Vil giwalticlichen... (vv. 1-4) (Jullie hebben zeker wel gehoord hoe koning Menelaus het machtige Troje met een grote krijgsmacht belegerde) De Griekse koning wilde Troje vernietigen omdat Paris zijn vrouw Helena had geschaakt. In de lange strijd vonden velen de dood. Toen de Grieken de stad binnenvielen en koning Priamus vermoordden, werd Helena aan Menelaus teruggegeven. In het zuiden van de stad woonde een machtige hertog, Eneas, schoonzoon van de Trojaanse koning. Zijn moeder is Venus, de godin van de liefde. De goden laten hem weten dat hij bestemd is om uit de brandende stad te ontkomen en dat hij naar Italië moet reizen, waar Dardanus, de allereerste stichter van Troje, werd geboren. Met bewapende ridders maakt hij zich meester van twintig Griekse schepen, die in de buurt aangemeerd liggen. Hij laat zijn hoogbejaarde vader dragen, neemt zijn zoontje bij de hand, maar raakt zijn vrouw kwijt. De vloot vaart van het brandende Troje weg. De godin Juno is de edelmoedige held ( der helt milde ) evenwel vijandig gezind. Ze neemt het hem en de Trojanen nog altijd kwalijk dat Paris indertijd de gouden appel aan Venus schonk, die hem in ruil daarvoor hielp om de mooie Helena te veroveren. Ze stuurt zware

215 126 De jarenlange belegering van Troje door de Grieken. (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 282, fol. 2 r o ) stormen op de Trojanen af, die gedurende zeven jaar op zee ronddolen. Op een bepaald ogenblik stormt het drie nachten na elkaar: regen, wind en hagel teisteren de schepen. De vierde dag gaat de wind liggen en de Trojanen zien de kust van Lybië, waar ze aan land gaan. Slechts zeven schepen blijven over. Ze ontdekken algauw een prachtige, grote stad: Carthago. Dido heeft deze stad pas gesticht, op de vlucht voor haar broer die haar man vermoordde en zich van haar moederstad Tyrus meester maakte. 19. In Lybië aangekomen koopt ze zoveel land als ze met een ossenhuid kan bedekken. Listig laat ze een huid in riemen snijden, zodat ze een erg groot stuk land kan omtrekken; daarop bouwt ze een machtige burcht en verovert van daaruit de hele omgeving. Carthago is een oninneembare stad, maar wat de grote Vergilius daarover schrijft, moet ik terzijde laten, want - zo zegt Veldeke - ik wil nach der maze/ Die rede harte churzen (zonder overdrijving het verhaal sterk bekorten - vv ). De verkenners worden goed ontvangen en Dido wil graag hulp bieden. Wanneer ze opnieuw bij Eneas komen, is er nog meer goed nieuws: de uiteengedreven schepen zijn opnieuw samengekomen. Uiteindelijk is er slechts één schip gezonken. Eneas trekt in een indrukwekkende stoet naar Carthago; kostbare geschenken worden uitgewisseld. Venus heeft echter Eneas' zoontje, Ascanius, met het liefdesvuur aangestoken: de eerste die hij zal kussen, zal onmiddellijk in hevige liefde ontvlammen. En bij de welkomstkus overkomt dat Dido: Siu chuoste in an sinen muont. Des wart si ze der stunt Vaste bestrichet. In ir wart inquichet Der minnen fiur vil heiz, Da luzel iemen umbe weiz,

216 Den ez nie gibrande. (vv ) (Ze kuste hem op de mond. Daardoor werd ze terstond stevig gebonden. In haar flakkerde het liefdesvuur zeer hevig op, waarover niemand iets afweet die het nooit heeft voelen branden) Dido en Eneas zitten bij elkaar, maar hij vermoedt niets van de hevige gevoelens die haar overweldigen. Ze is ziek van liefdessmart ( Si was von minnen alse wunt - v. 875). Ze kleurt rood, waarna ze bleek wordt; ze zweet en bevriest en weet niet waar zich te draaien of te keren. Na het eten vraagt ze Eneas de lotgevallen van Troje te vertellen. Dat doet hij met grote nadruk op de vernietiging van de stad: de list van Ulixes en de bouw van een torenhoog houten paard (op wieltjes) waarin vijfduizend uitgelezen ridders verscholen zaten, de terugtocht van de Griekse vloot, de ontdekking van de naakte, geboeide Griek Sinon die de Trojanen geruststelde door hen een leugenverhaal op te dissen, de muren die werden doorbroken om het paard binnen te halen, de feestvreugde om de overwinning en de nachtelijke slachtpartij. Als het verhaal afgelopen is, legt Eneas zich op een kostbaar bed te slapen. Dido stuurt haar kamermeisjes weg omdat ze alleen wil zijn. Maar ze kan de slaap niet vatten. Ze kan het niet laten aan Eneas te denken, ze ligt zuchtend te woelen, gaat met haar hoofd aan het voeteinde liggen... en de nacht duurt langer dan ooit te voren. 's Morgens valt ze in slaap, denkt dat het beddenlaken Eneas is en drukt het aan haar lippen. Compleet over haar

217 127 Het beroemde paard van Troje. In het Berlijnse handschrift is het paard (op wieltjes) in de stad binnengebracht (zie de gesloopte muren); de Grieken steken de stad met vuurpotten in brand en Eneas ontvlucht de brandende stad, zijn oude vader ondersteunend en zijn zoontje bij de hand. (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 282, fol. 2 v o )

218 128 Dido wordt halsoverkop verliefd op de Trojaanse held Eneas. 's Nachts kan ze de slaap niet vatten, piekert en woelt (dit zijn symptomen van de Ovidiaanse liefdespathologie). (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 282, fol. 11 r o ) Dido stort zich in het zwaard van Eneas; haar zuster ontdekt haar, brandend in het aangestoken vuur, waarin ze de geschenken van Eneas had verbrand. (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 282, fol. 17 v o )

219 129 toeren gaat ze naar haar zus Anna en bekent stamelend in een lange klacht de naam van de man die ze liefheeft. Dat gaat niet vanzelf: Er heizet, sprach si, der e, Und dar nach ne, uber lanch, Alse sie diu minne twanch, E siu volle sprache as, (vv ) (Hij heet, sprak ze toen e, en daarna ne ; na een pauze, toen haar de liefde dwong, voltooide ze het met as ) Anna probeert haar moed in te spreken. Dido is de volgende dagen overal te vinden waar Eneas zich bevindt, maar ze durft niet over haar liefde te beginnen. Dan beraamt ze een plan om met hem alleen te zijn: ze zullen in het woud gaan jagen. Tijdens de jachtpartij breekt een hevig onweer los. Het gezelschap wordt uit elkaar gedreven en Dido en Eneas schuilen onder een boom. Hij biedt haar bescherming met zijn mantel, merkt hoe mooi ze wel is en kan haar niet weerstaan. Ze is thans droevig en blij: blij, omdat haar wonde genezen is, droevig, omdat ze zo snel heeft toegegeven. Ze stuurt daarom aan op een huwelijk, wat voltrokken wordt ondanks het protest van haar edelen. Intussen krijgt Eneas evenwel het bevel van de goden om verder te trekken en met pijn in het hart laat hij in het geheim zijn schepen voor de reis klaarmaken. Dit komt Dido ter ore en ze snelt naar haar geliefde man, maar klagen, smeken noch verwijten zijn in staat om hem te weerhouden. Hij voelt sterk met haar mee, bekent zelfs dat hij nooit iemand heeft bemind als Dido, maar hij kan niet tegen het gebod der goden ingaan. Ontredderd vraagt Dido haar zuster in de stad een tovenares te gaan halen, die haar smart kan lenigen. Daarop laat ze een groot vuur aanleggen, sluit zich op in haar kamer en verbrandt alle geschenken van Eneas. In een laatste klacht tot haar geliefde verwijt ze zichzelf: ich minnet iuch ze unmazen... (ik beminde je onbeheerst - v. 2365): Het vuur brandt in mij en ik moet het hart doorboren dat mij heeft verraden. Do siu daz allez gisprach, Mit deme swerte si sich stach In daz herze durch den lip. Alware siu ein wise wib Siu was do vil sinne los. Daz siu den tot also chos, Daz quam von unsinne. Ez was unrechtiu minne, Diu sie dar zuo twanch. Mit dem stiche siu spranch Und viel in die gluot. (vv ) (Toen ze dat allemaal had gezegd, doorstak ze zich met het zwaard. Al was ze een verstandige vrouw geweest, ze was toen helemaal buiten zinnen. Dat ze op deze wijze de dood koos, was het gevolg van het feit dat ze haar verstand verloren was. Het was valse liefde die haar daartoe dwong. Door de steek wankelde ze en viel in het vuur.)

220 Het vuur brandt haar lichaam helemaal op. Wanneer Anna met de tovenares terugkeert, ziet ze door het deurgat wat er is gebeurd. Jammerend verzamelt zij de as in een urne, die in een prachtige sarcofaag wordt bijgezet. Een beloftevolle toekomst De treurige, maar niets vermoedende Eneas vaart weg en gaat aan land waar zijn vader begraven ligt. Die verschijnt hem 's nachts in een droom. Hij voorspelt zijn zoon een grote toekomst, maar geeft hem de opdracht naar de Sybille in Iconium te gaan en in de hel af te dalen. De Sibylle ziet er afschrikwekkend uit. Ze heeft lang, grof haar, gelijkend op de manen van een paard. Uit haar oren hangt gekruld mos, zodat men hard moet roepen om zich verstaanbaar te maken. Haar ogen liggen diep in het hoofd onder grauwe wenkbrauwen, die zo lang zijn dat ze tot op haar neus vallen. Haar mond is zwart en koud, haar tanden zijn afgebrokkeld, lang en geel. En ineengeschrompeld zit ze daar armoedig gekleed, met een boek in de hand. Ze ontvangt Eneas vriendelijk en raadt hem aan een wonderlijke, gouden twijg te gaan halen die in de hel als talisman zal werken. Met de hulp van de goden lukt hem dat en daarop wordt hij op de gevaarvolle helletocht voorbereid: een kruid moet de stank van de hel draaglijk maken, een speciale zalf zal hem tegen het hellevuur beschermen. Eneas en de Sibylle komen bij een grote, donkere kloof, waaruit een afschuwelijke stank opstijgt. Daarin stroomt een brandende rivier die zich in de diepte stort. Iedereen die sterft moet daarlangs; het vonnis wordt uitgesproken door Pluto. Op de bodem van een krater zien ze talloze naakte mensen wenen en schreeuwen, die over het brandende water strompelen en toch grote koude lijden, bovendien door draken, leeuwen en slangen

221 130 Eneas met de Sibylle bij de ingang van de hel; de zondaars worden door de helse dieren gemarteld. (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 282, fol. 21 v o )

222 131 Eneas in de hel; hij komt er in contact met Charon, de stroom der vergetelheid, het monster Cerberus. Vooral de ontmoeting met Dido (onderaan links) is bijzonder emotioneel. Pentekeningen in het Weense handschrift. (Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, cod. 2861, fol. 28 r o ) worden aangevallen, gebeten en gemarteld, zonder dat er ook maar een einde komt aan hun pijn ( Ir quale was unendihaft - v. 2969). Bij de Phlegeton vaart de afzichtelijke duivel Charon de zielen over. De gouden twijg blijkt als doorgangsbewijs te gelden. Angstig wordt Eneas van de ene verschrikking naar de andere geleid, tot ze voor de hellepoort komen, bewaakt door het driekoppige hondenmonster Cerberus. De Sibylle tovert de helse bewaker in slaap en zo kunnen ze naar binnen. De eersten die ze ontmoeten zijn de zielen die uit liefde zijn gestorven. Daar ziet Eneas Dido die hij wil toespreken, maar ze wendt haar hoofd af en wil hem niet aankijken. Daarna komen ze bij de gevallen strijders in de oorlog rond Thebe en rond Troje, waarbij Eneas ten prooi is aan hevige emoties als hij zijn vroegere vrienden en vijanden herkent. Ze laten de vurige helleburcht met zijn verschrikkingen links liggen en bereiken de Elyseïsche Velden, waar Anchises verblijft. In een vredig landschap met een mooie rivier, waarvan de bedding uit edelstenen bestaat, voorspelt deze zijn zoon een schitterende toekomst. Hij toont hem ook zijn nog ongeboren zoon Silvius, uit wie een geslacht van edele ridders zal groeien, onder wie Romulus, de stichter van de machtigste stad ooit: Wande Rome hobetstat wesen sal In der werlte uber al. (vv ) (Want Rome zal de hoofdstad worden van de hele wereld.) Eneas en de Sybille nemen afscheid van Anchises en keren terug naar de mensenwereld.

223 Het nieuwe Troje Eneas vaart met zijn gevolg over zee, tot aan de monding van de Tiber. Daar snijden ze uit het meegebrachte brood borden, die ze opeten, waardoor een voorspelling van Anchises in vervulling gaat: daar waar de Trojanen hun borden verorberen, zullen ze zich blijvend vestigen. Eneas zendt boden met geschenken naar de landsheer, koning Latinus. Die is daarmee uitermate opgezet en belooft Eneas niet enkel zijn dochter Lavinia, maar ook zijn land. Intussen bouwt Eneas te zijner verdediging de machtige burcht Montalbane. Nadat de boden van Eneas vertrokken zijn, snelt de vrouw van Latinus woedend naar haar man. Lavinia was immers aan Turnus, een hertog uit Latium, beloofd. De Trojaan is bovendien in haar ogen trouweloos: hij heeft zijn stadsgenoten en later zijn

224 132 De bouw van de burcht Montalbane. (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 282, fol. 29 r o ) geliefde Dido in de steek gelaten! Maar Latinus laat zich niet van zijn stuk brengen: hij weet reeds lang dat het de wil van de goden is dat Eneas hem zal opvolgen. De koningin is buiten zichzelf van razernij ( unsinne, v. 4346), want zij had heel de tijd aangestuurd op een alliantie tussen Lavinia en Turnus. In een brief spoort zij Turnus ertoe aan om de Trojanen te verdrijven, uit liefde voor haar dochter. Turnus besluit om zijn rechten te verdedigen: liever zou hij eervol sterven dan zich door ein ellender man,/ Der uzer Troie entran (vv een vreemde man, die uit Troje vluchtte) te laten verdrijven. Hij verzamelt een groot leger om tegen Eneas ten strijde te trekken. Op zekere dag gaat Ascanius met zijn gezellen jagen in het woud. In de buurt staat het kasteel van Tyrrhus, wiens dochter Silvia een tam hert koesterde. Het hert liep overdag in het woud met zijn soortgenoten, maar keerde 's avonds naar huis terug om de burchtheer bij het eten te dienen. Men bond kaarsen in zijn gewei, zodat de zaal op een originele wijze werd verlicht. En telkens als Tyrrhus dronk, hief het zijn hoofd hoog in de lucht. Dit lievelingsdier wordt door Ascanius neergeschoten, waarop een vinnige strijd ontstaat, waarbij langs beide kanten doden vallen. Wanneer de jagers in het nauw worden gedreven, snellen de Trojanen vanuit Montalban te hulp en maken de burcht van Tyrrhus met de grond gelijk. Turnus roept om wraak, maar koning Latinus is ervan overtuigd dat de ongelukkige geschiedenis een misverstand is. Turnus trekt echter, met de goedkeuring van de koningin, op tegen de vervloekte Trojanen. Het leger van Turnus wordt beschreven. Vooral Camilla, de maagdelijke koningin van de Volchane (de Volscen 20. ), valt op door haar schoonheid. Ze maakte zo'n lieflijke indruk

225 Daz niemanne wart so riche, In geluste, daz her sie gisahe, Daz er an deme arme laege. (vv ) (Dat niemand, hoe machtig ook, niet vurig zou wensen om haar te zien en in haar armen te liggen.) Toch doet zij in ridderlijk gedrag niet onder voor de andere jonge mannen. Meer nog: typisch vrouwelijke zaken verafschuwde ze en kon men haar ook niet bijbrengen... Turnus zet in een krijgsraad zijn grieven uiteen en laat zich door de legeraanvoerders adviseren. Er wordt besloten om Montalban te belegeren. Eneas' moeder, de godin Venus, is evenwel vastbesloten om haar zoon te helpen. Ze verzoent zich met haar man Vulcanus. Zeven jaar geleden waren ze uit elkaar gegaan umbe einen wenigen zorn (v omwille van een kleine belediging). Venus en Mars hielden er namelijk een overspelige relatie op na en Vulcanus vervaardigde een metalen net dat nauwelijks te zien was om hen op heterdaad te vangen. Toen de twee eens in bed lagen, wierp hij het net over het vrijend paar en nodigde de goden uit om het overspel te komen vaststellen: Idoch was etelicher da, Der gerne offenbaere Bi Venuse ware Durch solhe sache givangen. (vv )

226 133 (Doch er was daar meer dan een die graag publiekelijk met Venus omwille van zulke zaak gevangen zou hebben gezeten.) Venus was woedend, maar thans is ze bereid om de spons over het verleden te vegen, indien de god van het vuur voor Eneas een wapenuitrusting smeedt, die hem onoverwinnelijk maakt. Met het vooruitzicht opnieuw het bed van de godin der liefde te delen, gaat Vulcanus aan het werk. Nooit werden mooiere, betere en duurdere wapens gemaakt. Het zwaard bijvoorbeeld is krachtiger en scherper dan het zwaard van Ecke of het beroemde Mimminc of Nagelrink en ook Haltecleir of Durendart kunnen er zich niet mee meten. Venus heeft bovendien nog een advies voor haar zoon in petto: hij moet Evander, een gezworen vijand van Turnus, in het nabijgelegen Pallanteum (waar later Rome zou worden gebouwd) gaan opzoeken en met hem een bondgenootschap sluiten. Met twee schepen vaart Eneas de Tiber op tot in het land van Evander. Ze komen daar aan op het feest ter ere van Hercules, die indertijd het grottenmonster Cacus had verslagen. De Trojanen worden hartelijk verwelkomd door de vorst, een vroegere vriend van Anchises, en diens zoon Pallas. Na een feestmaaltijd, vertelt Eneas de koning over de val van Troje. Tijdens een groots hoffeest wordt Pallas samen met vele jonge mannen tot ridder geslagen. Hij vergezelt Eneas naar Montalban met tienduizend man en vijftig schepen. Turnus heeft vernomen dat Eneas uit de Trojaanse bergvesting gevlucht is en zet een eerste aanval in. De vele grachten rond Montalban vormen echter een moordend obstakel en hij moet zich met grote verliezen terugtrekken. Woedend en gefrustreerd laat hij de Trojaanse schepen in brand steken, opdat niemand van de belegerden zou kunnen ontsnappen. Om hun nederlaag te vergeten, zetten de belegeraars zich aan het drinken, totdat ze in slaap zwijmelen. Hiervan maken twee Trojaanse vrienden, Euryalus en Nisus, gebruik om het tentenkamp van Turnus binnen te dringen en daar onder de slaapdronken krijgers een grote slachting aan te richten. Wanneer ze zich bij dageraad uit de voeten willen maken, worden ze echter verrast door de ruiters van graaf Volcens. Ze worden gedood en hun hoofden worden voor de toegangspoort van Montalban aan een galg gehangen. De volgende dag wordt een tweede aanval ingezet, maar aangespoord door de jonge Ascanius slagen de Trojanen er met veel moeite in om stand te houden. Langs beide kanten vallen gerenommeerde helden en Turnus is slechts op het nippertje aan de dood ontsnapt in een gevecht met de Trojaanse reus Bitias, die met een knots dood en vernieling zaaide onder de belegeraars. De volgende morgen wordt een nieuwe aanval ingezet, maar de teruggekomen Eneas en zijn bondgenoten verrassen de belegeraars. De jonge Pallas stormt vooruit en valt Turnus aan, maar in het daaropvolgende strijdgewoel verliezen de beide tegenstanders elkaar uit het oog. De veldslag is verschrikkelijk: Do wart von dem bluote Daz mer da bevor rot. (vv ) (Toen werd de zee voor de kust rood van het bloed.)

227 In de namiddag vlucht een deel van de Trojanen naar zee. Pallas belet hen dat en spreekt hen vermanend toe: Welt ir ze Troie swimmen? Daz ist michel tuompheit, Wande daz mer ist vil breit. Ir muget vil lihte ertrinchen. Ir sult iuch baz bedenchen, Guoter hande liute. Ich enweiz, waz daz betiute, Daz ir erhaften tot fliehent Und iuch zeinem schantlichen ziehet. Durch welhe rede tuot ir daz? Gunnet ir den vischen baz, Daz sie iuwer vleis ezzen, Helide vermezen, Danne den vogilen wilden Hie uze an dem gevilde? (vv ) (Willen jullie naar Troje zwemmen? Dat is grote dwaasheid, want de zee is erg breed; jullie kunnen gemakkelijk verdrinken. Goede mensen, bezin jullie. Ik begrijp niet dat jullie vluchten voor een eervolle dood en een schandelijke zoeken. Om welke reden doen jullie dat? Gunnen jullie de vissen eerder dat ze jullie vlees eten, moedige helden, dan de wilde vogels hier buiten op het veld?) Pallas slaagt erin de vluchters te overhalen om moedig verder te vechten, maar staat plots tegenover Turnus. Opnieuw stormen ze op elkaar af, tuimelen door de schok van hun paarden, maar zetten het gevecht te voet verder. Pallas dient zijn vijand op

228 134 De fatale strijd tussen Pallas en Turnus. (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 282, fol. 50 v o )

229 135 diens helm zo'n zware slag toe, dat die op de knieën gaat, maar in uiterste nood stoot Turnus van onderuit zijn zwaard onder Pallas' maliënkolder, waarop die stervend neerstort. Het eerste gevecht heeft de jonge ridder het leven gekost. Turnus trekt een kostbare ring, een geschenk van Eneas, van Pallas' hand, maar wordt dan gewond door een pijl, afgeschoten vanuit een der schepen. Turnus springt op het schip en doodt de schutter, maar de meertouwen knappen af en de aanvoerder der belegeraars drijft weg van de strijd. Hij jammert dat hij ongewild het gevecht moet verlaten en vreest van lafheid te zullen worden beschuldigd. Het redt hem evenwel het leven, want Eneas is vergeefs op zoek naar hem om de dood van zijn dierbare vriend te wreken. Omdat hun leider mysterieus is verdwenen en hun verliezen bijzonder groot zijn, sluiten de belegeraars een wapenstilstand. De doden worden verbrand, zoals toentertijd de gewoonte was. Maar het lichaam van Pallas wordt plechtig opgebaard en naar het land van Evander teruggestuurd, waar hij een waardige begrafenis krijgt. De graftempel is schitterend; het graf is versierd met zeldzame edelstenen, geurvazen worden bijgezet, op de grafsteen wordt een epitaaf aangebracht. Boven het graf wordt een lamp gehangen uit een robijnen steen met kostbare olie. Daarin wordt een pit van asbest gestoken, die nimmer dooft. Ze bleef inderdaad branden tot op het moment dat het graf opnieuw, tweeduizend jaar later werd gevonden. Dat gebeurde ten tijde van keizer Frederik, toen die Lombardije (Lanchparten - v. 8383) was binnengevallen en in Rome werd gekroond. Koning Latinus wil aan de strijd een einde maken. Hij wil het land Toscane aan Eneas schenken, een land dat tot nog toe weinig voordeel had geschonken, maar goed bebouwd een rijke opbrengst aan koren, fruit en wijn kon opleveren. Drances, ein harte gihovet man (v een zeer hoofse man), maar helemaal niet op oorlog gesteld, treedt de mening van Latinus bij: hij stelt voor om onschuldigen te sparen en de strijd om Lavinia te beslechten in een tweegevecht tussen Eneas en Turnus. Turnus is daartoe bereid, maar de beraadslaging wordt bruusk onderbroken door het bericht dat de Trojanen de gevechten hebben hervat. Turnus rijdt met Camilla het strijdtoneel tegemoet. Zij laat met haar jonkvrouwen, die allemaal een zijden sluier aan hun helm hebben vastgebonden, grootse heldendaden zien. Op het hoogtepunt van het gevecht bemerkt Camilla een schitterende helm van de Trojaanse priester Chloreus. Ze wil die bemachtigen. Ze licht de Trojaan uit het zadel, stijgt af en wil de helmriemen doorsnijden als ze door een Trojaanse speer dodelijk wordt getroffen. Groot is de verslagenheid. Koning Latinus vraagt en krijgt een wapenstilstand van zes weken. Het lichaam van Camilla wordt met grote eer naar haar land teruggebracht en plechtig begraven. Als de wapenstilstand afgelopen is, komt Turnus terug op het voorstel van een tweegevecht. Hij wil alles op alles zetten, hoewel Latinus hem dat afraadt. Veertien dagen later zal de tweekamp plaats vinden. In die tussenperiode probeert de vrouw van Latinus haar dochter te overtuigen voor Turnus te kiezen. Zo evolueert het gesprek naar het wezen van de liefde, iets waar Lavinia nog nooit mee te maken kreeg. In korte dialoogwisselingen probeert Lavinia te weten te komen wat liefde is; uiteindelijk waagt de koningin een omschrijving: So gitan ist diu minne,

230 Daz ez rehte nieman Dem andiren gisagin chan, Deme sin herze so stet, Daz siu drin nine get, Der so steinlichen lebet. Swer ir aber rehte entsebet Unde zuo ir cheret, Vil si in des leret, Daz ime e was unchunt. Siu machet in schiere wunt, Ez si man oder wib. Siu begriffet ime den lip Und die sinne garwe Und saliwet ime die variwe Mit vil grozer giwalt, Siu machet in diche vil chalt. Solich sint ir wafen. Sie benement ime daz slafen Und ezzen unde trinchen, Siu leret in gidenchen Vil misliche. (vv ) (De liefde is dusdanig dat niemand haar precies kan beschrijven aan iemand, in wiens hart het zo gesteld is dat ze er niet kan binnendringen omdat het zo verhard is. Wie haar echter oprecht

231 136 Lavinia schrijft een liefdesbrief naar Eneas die door een boogschutter zal worden verstuurd. Dit is de passage, waar Veldeke het werk moest stopzetten vanwege de diefstal van het onvoltooide handschrift. (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 282, fol. 71 r o ) ontvangt en zich tot haar richt, die leert ze veel dat tevoren voor hem onbekend was. Ze verwondt hem meteen, man of vrouw, en neemt met groot geweld helemaal bezit van hem, zowel van lichaam als ziel, en rooft het gezicht van zijn kleur. Dikwijls laat ze hem van koude rillen. Dat zijn haar wapens. Ze beneemt hem de slaap en eten en drinken. Ze leert hem piekeren...) Verwonderd reageert Lavinia - niet ten onrechte: Is liefde dan een ziekte? Nee, antwoordt haar moeder, ze is sterker dan pest of koorts, want na een zweetkuur ben je weer gezond, maar dat is bij de liefde niet het geval. Toch is het niet allemaal doffe ellende, want uit de onrust en smart kan grote vreugde en geluk geboren worden. Lavinia vindt echter de voorafgaande pijn te sterk om zich op het pad der liefde te wagen. Na een laatste pleidooi voor Turnus, verlaat de koningin de kamer. Maar terwijl dit gesprek plaatsvindt, is Eneas met zijn vrienden in de buurt van het paleis aangekomen. Door het raam ziet Lavinia de mooie Trojaan en Venus (de moeder van Eneas) treft haar met haar liefdespijl. Veel sneller dan verwacht ervaart Latinus' dochter aan den lijve wat haar moeder beschreven heeft. Ze verliest alle levenslust en put zich in lange monologen uit om haar tegenstrijdige gevoelens onder controle te krijgen. Ze besluit uiteindelijk haar gevoelens aan Eneas kenbaar te maken. Ze schrijft een brief in sconem latine (v ) en bekent enigszins verhuld dat hij haar liever is dan alle mannen i die ze ooit zag en voegt er raadselachtig aan toe dat hij moge bedenken daz diu minne vil getuot (v dat de liefde tot veel in staat is). Ze laat die brief op een pijl afschieten in de richting van Eneas, die de

232 boodschap meteen door heeft. Hij rijdt tot bij het raam en zwijgend staan ze elkaar, overrompeld door liefde, aan te staren. Thans is het de beurt aan Eneas om te piekeren en eten en slaap te laten; hij vreest zelfs te zwak te zullen zijn voor de afgesproken tweekamp, maar gelukkig stelt hij weldra vast dat de liefde in hem ongekende krachten vrijmaakt. En: Der is wise, der sich bewarn chan, Swen ez im not geschit. (vv ) (Wijs is hij die zich weet te beheersen, wanneer het nodig blijkt te zijn.) Niet lang daarna wordt alles in gereedheid gebracht voor het tweegevecht. De aanhangers van de twee strijders moeten zich op een afstand houden, maar dat is niet naar de zin van de Turnus-getrouwen, die zich in geval van verlies niet aan de uitslag van het duel willen houden. Een gevecht breekt los en koning Latinus vlucht van het strijdperk. Eneas wil tussenbeide komen, maar wordt door een giftige pijl in de arm getroffen. Ascanius brengt hem ijlings naar het kamp, waar een arts de pijlpunt verwijdert en de wonde met een krachtig kruid geneest. Velen verliezen het leven en de Trojanen dreigen het pleit te verliezen, totdat Eneas zich opnieuw in de strijd stort. De vijand wordt naar Laurentum verdreven en wanneer de Trojanen de voorposten in vlammen doen opgaan, wordt besloten om het gevecht te beëindigen en toch maar over te gaan tot een tweegevecht. Vanuit de burcht kijkt Lavinia doodsbang toe; ze beklaagt zich dat ze haar geliefde geen teken van haar liefde

233 137 heeft geschonken. Ze is vastbesloten zich van de toren naar beneden te storten, indien Eneas in het gevecht de dood zou vinden. Het gevecht begint. De stormloop is zo hevig dat de twee ruiters uit het zadel worden geworpen. De strijd gaat in volle hevigheid te voet verder. Turnus haalt zwaar uit, maar Eneas wordt door de aanblik van Lavinia gesterkt. Eneas ontvangt zo'n zware slag op zijn helm, door Vulcanus onverwoestbaar gemaakt, dat het zwaard van Turnus in tweeën breekt. Turnus vlucht weg en tracht zich nog met een gebroken speerschacht te verdedigen, maar Eneas slaat hem een dij af. Turnus geeft zich gewonnen en Eneas is bereid hem genade te verlenen en hem als vazal te aanvaarden, als Turnus hem ten teken van overgave Het Berlijnse handschrift is onvolledig; de illustraties stoppen bij de verliefde Eneas. De dodelijke eindstrijd met Turnus is niet bewaard. Dat is wel het geval in het Heidelbergse handschrift. Als een waarlijk hoofse geliefde kijkt Lavinia angstig toe. (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 403, fol. 248 v o ) zijn handen biedt. Dan ziet Eneas aan diens vinger de gestolen ring van Pallas. Dat is voor hem te veel en hij onthoofdt de moordenaar van zijn vriend. Thans wordt vrede gesloten. Latinus is bijzonder opgetogen, maar zijn vrouw sterft van woede en wrok. Veertien dagen later worden de bruiloft en de kroning van Lavinia en Eneas plechtig gevierd. De dichter vergelijkt het feest met het grote hoffeest te Mainz waar keizer Frederik zijn twee zonen tot ridder sloeg. De twee geliefden kennen een gelukkig leven en na de dood van Latinus beheerst Eneas alle Italiaanse gebieden. Uit Eneas en zijn zoon Ascanius, die ook Julus wordt genoemd, wordt een machtig geslacht geboren dat via Romulus en Remus, de stichters van Rome, naar Julius Caesar en Augustus leidt. Augustus zette Rome op de kaart als het onbetwistbare centrum van de wereld en maakte onze Verlossing mogelijk. Do wart chaiser Augustus

234 Da ze Rome erchoren, Der von seinem chunne wart geboren. Der berichte daz reiche Harte herleiche Und wart gewaltich weiten. (...) Bei den zeiten wart der gotez suon Geboren ze Bethelehem, Der seit gemartirt wart ze Ierusalem Uns allen ze troste, Wan er uns erloste... ( ) (Toen werd daar te Rome Augustus tot keizer gekozen, die uit hetzelfde geslacht - dat van Julius Caesar - stamde. Hij regeerde het rijk bijzonder voortreffelijk en won aan alle kanten macht. In die tijd werd de zoon van God te Betlehem geboren, die dan in Jeruzalem gemarteld werd tot ons aller heil, want hij verloste ons...) Amen. In nomine domini (v ).

235 138 In dialoog met de antieke autoriteiten Helden en de liefde Arma virumque cano, Troiae qui primus ab oris/ Italiam, fato profugus, Laviniaque verrit/ litora... (Ik zing van oorlog, ik zing van de man die het eerst door het lot van Trojes kusten verjaagd naar Italië kwam aan het Lavinische strand...). 21. Dit zijn ongetwijfeld de beroemdste verzen uit de Romeinse oudheid: de eerste regels van de eerste zang van de Aeneis van Vergilius (30-19 v. Chr.). Menig humanioraleerling zal ze gescandeerd hebben en als bewijs van zijn eruditie trots uit het hoofd hebben gedebiteerd. Veel minder bekend is dat middeleeuwse clerici met de Aeneis waren grootgebracht en niet enkel in staat waren de eerste zin te citeren, maar lange passages en zelfs volledige zangen. Schoolauteurs, zoals Mathias van Vendôme (Ars versificatoria, 1175), schrijven voor dat de beschrijvingen en uitweidingen als klassieke modellen van buiten moeten worden geleerd, om niet in persoonlijke fantasieën te verdwalen. Het epos van Vergilius was een bewonderde en wijd geapprecieerde inspiratiebron. 22. En toch ging Veldeke niet te rade bij die literaire autoriteit bij uitstek. Hij geeft het in de epiloog zelf toe: Daz ist genuogen chuntleich, Als es da tichte Hainreich, Der auzer Welschen büchen las, Da es von Latine getichtet was Al nach der warheide. Diu buch heizent Eneide, Diu Virgilius da von schreip... (vv ) (Dat is velen bekend, zoals daar Hendrik dichtte, die het in Franse boeken gelezen had, waar het uit het Latijn volledig naar de waarheid was gedicht. De boeken 23. die Vergilius daarover schreef, heten Eneide.) De passage leert ons twee dingen. De titel waarmee vaak naar Veldekes werk wordt verwezen, wordt door de dichter voorbehouden voor het epos van Vergilius. Daarom spreken we beter niet van Eneide of Eneit, wat in Duitse literatuurgeschiedenissen nochtans gebruikelijk is, maar van de Eneasroman. 24. Ten tweede vernemen we in de passage dat Veldeke zich op Franse boeken baseerde, die dan op hun beurt teruggingen op de Latijnse Aeneis. Als uitgangspunt voor zijn Eneasroman vertrok Veldeke inderdaad van de Anglo-Normandische Roman d' Eneas. Deze anonieme roman van ca is typisch voor de renaissance van de antieke literatuur aan het hof van Hendrik II en Eleonora van Aquitanië. 25. Die nieuwe belangstelling voor de oudheid gaf daar het ontstaan aan een nieuw genre: de antikiserende romans. De Roman de Thèbes, rond dezelfde tijd geschreven als de Eneas, hoogstwaarschijnlijk voor de Engelse koningin, bevat een programmatische proloog. De dichter betoogt er dat men naar het voorbeeld van de antieke auteurs Homerus, Plato, Vergilius en Cicero zijn wijsheid moet uitdragen om op die manier eeuwige faam te verwerven! Naast wijsheid is de dichter echter vooral geïnteresseerd in ridderlijke gevechten, vrouwelijk schoon en de liefde. De thematiek van armes/amors (wapens/liefde),

236 dit wil zeggen ridders die zich overtreffen in de strijd uit liefde voor een jonkvrouw, maakt steile opgang. In de Aeneis was de naam Lavinia in de eerste regels een geografische aanduiding en in de rest van het epos nauwelijks meer dan een vrouwennaam; in de Roman d'eneas wordt aan het onervaren meisje dat de liefde ontdekt een duizendtal verzen besteed. Hetzelfde geldt eigenlijk voor Dido, wier liefdesonrust 's nachts door Vergilius in één nuchtere zin wordt gesuggereerd: de liefde ontzegt aan haar leden een rustige slaap (begin boek IV). De Romeinse lievelingsdichter was duidelijk niet in de vrouwelijke psyche geïnteresseerd. De Franse anonymus heeft op een geniale wijze de plechtige ernst en het episch gedragene van Vergilius met de lyrische ontboezemingen en de amoureuze sentimentaliteit van Ovidius verbonden. Dit Ovidius-in-Vergilius zou de dichters een aantal nieuwe gevoelsregisters ter beschikking stellen: grote onrust en uiterste verwarring bij het ontluikende liefdesgevoel (de zogenaamde Ovidiaanse liefdespathologie), gelukzalige vreugde bij de liefdesontmoeting, onstuimige hartstocht, wanhoop en zelfs zelfmoord uit liefde... Hoe exponentieel de interesse voor de liefde is toegenomen bewijzen de volgende cijfers: in de Roman de Thèbes wordt zowat 5% van de verzen besteed aan liefdesscènes; in de Roman d'eneas is dat bijna 30%. En bij Veldeke heeft de liefde nóg aan belang gewonnen. 26. Maar liefde blijkt enkel een hoge waarde te

237 139 De Grieken schenken het paard dat triomfantelijk in de stad Troje wordt binnengeleid, terwijl men de muren begint af te breken. Miniatuur uit een handschrift van de Roman de Troie van Benoît de Sainte-Maure (ca. 1160), het bekendste voorbeeld van een Anglo-Normandische antikiserende roman. (Vaticaanstad, Biblioteca Apostolica, reg. Lat. 1505, fol. 197 v o )

238 140 Grote beroering na de dood van Hector. Scène uit de antikiserende roman bij uitstek, de Roman de Troie van Benoît de Sainte-Maure, in een Italiaans handschrift uit het begin van de 14 de eeuw. (Parijs, Bibl. Nat., ms. fr. 782, fol. 112 r o ) zijn als ze met mate wordt beleefd en in overeenstemming is met de maatschappelijke rol van de mens, met zijn plicht. Liefde staat van in de eerste versregels prominent in de belangstelling. Het hele tragische gebeuren is het gevolg van een verstoorde liefdesrelatie tussen Elena en Menelaus, durch Paris schulde (vv. 1-32). Maar ook Veldekes hoofdpersonage wordt in zijn herkomst door de liefde bepaald, is als het ware voor de liefde voorbestemd, maar dan een liefde die niet destructief is in zijn uitwerking: Virgilius der maere, Der sagite uns, daz er ware Von einem edilen gislahte, Erwelt unde giborn mit rehte, Unde daz Venus diu gotinne, Die frowe ist uber die minne, Unde diu ware sin muter Unde Cupido sin bruder... (vv ) (De beroemde Vergilius heeft ons meegedeeld dat hij de telg was van een edel geslacht, uitverkoren en rechtmatig geboren, en dat de godin Venus, die heerst over de liefde, zijn moeder zou zijn en Cupido zijn broer.) Tussen Dido en Eneas loopt het verkeerd. De ontluikende liefde ontwikkelde zich tot allesoverheersende passie, die uiteindelijk leidt tot isolement in de gemeenschap en de dood. Beheersing is er, vooral van de kant van Dido, niet bij. In een laatste klacht tot haar geliefde verwijt ze zichzelf: ich minnet iuch ze unmazen... (ik beminde je onbeheerst - v. 2365). Tegenover deze valse liefde staat de rechtiu minne van Lavinia die bij Veldeke evolueert van een naïef meisje tot een hoofse vrouw, die intens met haar geliefde meeleeft. Uit een dergelijke liefde worden mooie dingen geboren: individueel geluk, erkenning in de gemeenschap en zelfs de hoofdstad van de hele beschaafde wereld... Dank zij deze liefde is Troje niet definitief verloren:

239 141 het heeft als centrum van hoofsheid navolging gekregen in het Rome van de keizers. De fakkel werd doorgegeven. Dat de Roman d'eneas geen loutere vertaling is van de Aeneis, is duidelijk in de structuur van het werk. Het epos van Vergilius gold als het toonbeeld van een retorisch-gekunstelde vertelwijze ( ordo artificialis ). Het verhaal, bestaande uit twaalf zangen (boeken), begint in medias res met de storm waarmee de godin Juno de Trojanen straft, zodat de verwoesting van Troje en de odyssee van Eneas via een lange flash back in de boeken II en III worden verteld. De Roman d'eneas heeft deze structuur vereenvoudigd: het verhaal wordt in een doorlopend relaas chronologisch gebracht ( ordo naturalis ) en begint dus met de val van Troje; boek III wordt nagenoeg helemaal weggelaten. Daarbij is ook de indeling in boeken gesneuveld. En het retorisch vuurwerk van Vergilius met plastische beelden en gedetailleerde zinspelingen op de mythologie heeft plaats gemaakt voor een rechtlijnig verhaal waarin de subtiliteit niet door stilistische maar door analogische effecten wordt verkregen. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de passie van de amoureus ervaren Dido die effectief zelfmoord pleegt, contrasterend met de prille liefde van Lavinia die dit enkel in gedachten overweegt. De tendens tot structurele verstrakking doet zich ook op microniveau voor, zoals boek VIII mooi illustreert, waar bij Vergilius een heen- en weerbeweging tussen Italië en de godenwereld valt waar te nemen. 27. Wanneer Turnus zich gereed maakt voor de strijd, verschijnt de stroomgod Tiberinus aan Aeneas met het advies een bondgenootschap te sluiten met Evander, de gezworen vijand van Turnus en de Rutuliërs. Daar aangekomen wordt feest gevierd voor Hercules, die indertijd Cacus heeft overwonnen, wat uitvoerig wordt beschreven. Het aartslelijke holenmonster blijkt een zoon van Vulcanus te zijn. Als de helden na de feestelijkheden gaan slapen, verschuift het perspectief naar de godenwereld: de bezorgde Venus smeekt Vulcanus om een wapenrusting voor Aeneas. Ze gaat listig, maar bijzonder efficiënt te werk, want: zij vlijde haar sneeuwblanke armen om de aarzelende god en zij koesterde hem met een zachte omhelzing. En plotseling, zoals altijd, vatte hij vlam, de vertrouwde gloed drong in zijn merg en stroomde door zijn wankel gebeente, zoals dikwijls wanneer een vurige streep uit flikkerende donderslag losscheurt en met schitterend licht door de wolken schiet. 28. De volgende morgen gaat Vulcanus in zijn smidse in de Etna met zijn cyclopen aan de slag. Die ochtend belooft Evander hulp aan Aeneas en Pallas maakt zich klaar om met de Trojanen Turnus tegemoet te trekken. Venus verschijnt dan, stralend tussen de hemelse wolken, en overhandigt Aeneas de gesmede wapens. Op het schild heeft Vulcanus profetisch de hele toekomst van Italië en zowel de Romeinse triomfen als de (voor Vergilius recente) burgeroorlog afgebeeld. In de Roman d'eneas zijn de godenscènes samengebracht en is Venus zowel de bezorgde moeder als de raadgeefster van het bondgenootschap. Ze gaat naar haar man en werpt zich onstuimig om zijn hals, overdekt hem met kussen en strelingen (vv ). Pas later blijkt dat er tussen de twee een haar in de boter was; het gaat om een anekdote die Vergilius

240 taktvol (Venus is de stammoeder van het geslacht der Julii en dus van Augustus) verzwijgt. Op grond van Ovidius' Metamorphoses (IV, ) 29. last de Franse dichter het overspel van Venus en Mars in met de list van Vulcanus, die de minnaars in een net vangt en het overspel voor de goden publiek maakt. Daarop laat Venus haar man voor zeven jaren in de steek. Er was dus wel enige lichamelijke overtuigingskracht nodig om Vulcanus tot andere gevoelens te brengen... Veldeke heeft deze passage uit zijn Franse bron overgenomen. Maar details in zijn voorstelling lijken erop te wijzen dat hij Ovidius rechtstreeks heeft geraadpleegd. Dat Vulcanus de draden van het net zo fijn heeft vervaardigd dat ze nauwelijks te zien zijn ( ein nezze... diz man chume gisah, v. 5638), heeft Veldeke niet uit het Frans maar uit het Latijn. 30. Veldeke volgt zijn brontekst dus geenszins slaafs, integendeel. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit zijn ontmoeting met de helse veerman Charon. Die is bijzonder boos omdat een levende mens zijn boot wil bestijgen en hij wijst op vroegere precedenten: Her was och wilent gevarn Orpheus der mare, Der guote harphaere. Er wolde hie holn sin wib. Dar umbe hete er sinen lip Selbe vil nach verlorin. (vv ) (Ooit was ook de beroemde Orpheus, de goede harpspeler, hierheen gekomen. Hij wou zijn vrouw van hier terughalen. Daarbij had hij er bijna zijn eigen leven ingeboet) Deze passage zoekt men vergeefs in het Romeinse epos of in de Franse brontekst. Veldeke heeft haar vanuit zijn kennis van de

241 142 Venus, die door Vulcanus op overspel werd betrapt, smeekt haar man om de wapens voor Eneas te smeden. (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 282, fol. 39 r o )

242 143 Metamorphoses van Ovidius ingelast. 31. Het is een bewuste interpolatie die subtiel naar de liefdescontext van het werk verwijst. Orpheus' liefde voor Euridice was zo overweldigend - en het ironische contrast met Eneas in dit stadium van het verhaal is groot - dat hij op gevaar van eigen leven in de hel was afgedaald om zijn vrouw te redden. Nog een mooi voorbeeld van eigenzinnige compositie is de heldencatalogus in de hel, die zowel bij Vergilius als in de twee middeleeuwse bewerkingen voorkomt, maar bij Veldeke kennis verraadt van nóg andere bronnen. Hij vermeldt de naam van de eerste Griek die voor Troje sneuvelde, Prothesilaos (v. 3348), en hij kent de zoon van Priamus, Troilus (v. 3324), die door Achilles zou worden gedood. Het zijn namen die hij uit zijn lectuur van Vergilius en Ovidius kan hebben onthouden. Zo blijkt de Limburgse dichter op een andere plaats als enige de Griekse bijnaam van Paris, Alexander (v. 920), te kennen, vermoedelijk vanuit de Ilias Latina, een drastische verkorting van het werk van Homeros, vervaardigd ten tijde van keizer Nero (68 na Christus). 32. Regelmatig gaat Veldeke zijn eigen weg en laat hij als poeta doctus niet na te demonstreren dat hij zijn klassiekers goed kent: niet enkel Ovidius, maar ook Vergilius' Aeneis zélf en de verklarende uitleg op dat werk, de zogenaamde glossen van Servius (vierde eeuw), en de Ilias Latina. 33. Veldeke kent bovendien de verhalen van zijn werelds publiek. Bij de beschrijving van het zwaard dat Vulcanus smeedt, blijkt hij een grote kennis te bezitten van de (vermoedelijk mondeling) circulerende Germaanse heldensagen rond Diederik van Bern en Wieland de smid. 34. Hij lijkt er zelfs van uit te gaan dat zijn publiek de Trojestof kent: Ir habit wol vernomen daz... (v. 1). De eerste versregel nodigt uit om het verhaal van Veldeke te appreciëren tegen het achterdoek van een zekere voorkennis. Want voorkennis moet er zeker verondersteld worden. Hoe kon het publiek anders Veldekes laconieke verklaring voor Juno's gramschap begrijpen: ze wilde Eneas schade berokkenen omdat Paris de gouden appel aan Venus had gegeven (vv. 1568)? Veldeke zinspeelt hier op de twistappel die aan de mooiste der godinnen moest worden geschonken en die de oordelende Paris in ruil voor de mooiste vrouw aan Venus overhandigde, tot woede van Juno en Athene. De passage, heel wat korter dan in het Frans, wordt door Veldeke voorzien van de autoriteit van Vergilius ( saget uns Virgilius ), iets wat in de Roman d' Eneas nooit gebeurt. Zo zien we Veldeke doorlopend zijn brontekst corrigeren, aanvullen, nuanceren, waarbij hij meermaals naar de antieke teksttraditie teruggrijpt. Is Veldeke erin geslaagd zijn voorbeeld te overtreffen? Dat geloof ik eerlijk gezegd niet. 35. De psychologische typering van de personages is in het Frans genuanceerder, de beschrijvingen zijn plastischer, met oog voor het unieke detail. Veldeke is meer geïnteresseerd in het handelingsverloop en het algemeen-typische. Het zou de moeite lonen om deze tendens eens in een breder verband te onderzoeken: de Roman d'eneas blijkt met Chrétien de Troyes en zijn school een emotioneel raffinement, een individualistisch aanvoelen van de werkelijkheid en een voorkeur voor couleur locale gemeen te hebben; Veldeke en de Middelnederlandse Arturromans vervlakken en verstrakken dit alles bijna systematisch en beperken zich gewoonlijk tot meer type-achtige figuren en situaties, waardoor heel wat (in onze ogen) moderne trekken verdwijnen.

243 Toch valt er ook in Veldekes Eneasroman heel wat te genieten. Anders dan in het Frans beschrijven zowel Dido als Lavinia het voorwerp van hun liefde spellenderwijs en stamelend, wat de analogie tussen de twee liefdesscènes nog sterker uit de verf doet komen. Maar tegelijkertijd wordt duidelijk hoe verschillend Lavinia reageert. Met een ontroerende naïviteit vraagt ze verwonderd aan haar moeder, die haar probeert uit te leggen dat ze haar hart aan Turnus moet schenken, hoe ze zonder hart kan verder leven: Sol iche im min herze geben? la du. - Wie solte ich danne selbe gileben? (vv ) ( Zal ik hem mijn hart geven? Ja, zeker Hoe moet ik dan zelf leven? ) En nadat Vulcanus de wapenrusting voor Eneas heeft voltooid, merkt de verteller op (men lette op het klankspel): Ich endarf iu niht sagen, waz siu tet: Er genietete sich guoter minne, Der got mit der gotinne. (vv ) (Ik moet jullie niet vertellen wat hij er deed: goede liefde genoot de god met de godin).

244 144 Een waarlijk keizerlijk epos Recentelijk waren er vanuit de Duitse Germanistiek kritische stemmen te horen rond de keizerlijke dimensie van Veldekes werk. Naar aanleiding van het verschijnen van Stemmen op Schrift, de jongste literatuurgeschiedenis van Frits van Oostrom, betwijfelde Bernd Bastert dat Veldeke in de directe omgeving van de keizer zou hebben vertoefd. 36. De argumentatie overtuigt me niet. Ik vind principieel zelfs dat de houding van een hyperkritische ingesteldheid getuigt: indien we alles wat de dichter over zichzelf zegt in twijfel trekken, dan kunnen we de boeken van de middeleeuwse literatuurgeschiedenis wel definitief sluiten. Wat uiteraard geen alibi is om onze kritische zin uit te schakelen. Maar ik vraag me af of men in heel de discussie de inventio van Veldeke niet onderschat. Hij had, wanneer hij zich naar de nieuwmodische Franse ridderepiek richtte, in samenspraak met zijn opdrachtgever een andere keuze kunnen maken: hij had kunnen opteren voor een Arturroman of een idyllische liefdesroman à la Floire et Blanchefleur of een noodlotsroman in de trant van Apollonius de Tyr. Het waren allemaal modellen die sinds het midden van de twaalfde eeuw beschikbaar waren. 37. Dat Veldeke precies voor een Eneasroman heeft gekozen, lijkt me op zichzelf al beladen met betekenis, wat evenwel niet impliceert dat men zijn werk doorlopend als een politieke sleutelroman zou moeten lezen. 38. Ik kom op een en ander nog terug. Anders dan in de Franse ridderroman laat Veldeke van in het allereerste begin de naam Dardanus vallen (vv ). Eneas moet van de goden naar Italië vluchten, de geboorteplaats van Dardanus, de mythische stichter van Troje. 39. Veldeke slaat hiermee twee vliegen in één klap. Hij maakt van meet af aan duidelijk dat Eneas onbedwingbaar door de goden wordt gestuwd, dat de val van Troje zal leiden naar de stichting van een nieuw Troje. Zijn niet altijd even fijnzinnig gedrag wordt bij voorbaat geëxcuseerd. 40. Van vrije wilsbeschikking (en dus van échte hoofsheid) is nog geen sprake. Bovendien wordt kenbaar gemaakt dat Eneas met de verovering van Latium in zijn recht is. Hij doet niet anders dan zijn rechtmatig bezit heroveren. Eneas krijgt als nieuwe (of omgekeerde ) Dardanus mythische allures aangemeten: de Trojaanse voorvader stichtte vanuit Italië het roemruchte Troje, Eneas zal de cirkel sluiten door vanuit Troje in Italië een nog grootser Troje mogelijk te maken. Zou hier bij de entourage van Barbarossa (of indien men het voorzichtiger wil: bij Duitse edelen, Veldekes geïntendeerde publiek) geen belletje zijn gaan rinkelen? Was de keizer, zoals indertijd Eneas, ook niet bezig om legitieme rechten te laten gelden in Italië? En zinspeelde Veldeke niet op het verband tussen deze twee? Barbarossa had het graf van Pallas ontdekt te Rome, het vroegere Pallanteum (v. 6025), tijdens zijn eerste veldtocht in Lanchparten (v Lombardije), precies de streek waar de Duitse vorst het voortdurend aan de stok had met de Turnus en de Rutuliërs van de twaalfde eeuw, de Lombardische stedenbond die zijn politiek in Noord-Italië heftig bestreed? Herbort von Fritzlar is hem in deze overigens gevolgd en situeert de krijgsverrichtingen van Eneas zu Lamparten (Liet von Troye, v ). Veldeke gaat met Dardanus zijn eigen weg; dat doet hij de hele tijd. Waar het Franse werk de volle nadruk legt op de evolutie van het hoofdpersonage binnen een

245 hoofs-ridderlijk mensbeeld, is Veldeke enigszins teruggekeerd naar de boodschap van Vergilius. De Romeinse dichter wilde Rome en de heersende Julische dynastie met Augustus verheerlijken. En Vergilius ging voor niet minder dan een goddelijke status van stad en keizer. Jupiter liet immers zijn dochter Venus verliefd worden op Anchises. Via hun zoon zou het nieuwe Troje worden gerealiseerd. De oppergod wilde het zo, ondanks de manifeste onwil van zijn vrouw Juno. Bij Veldeke is er geen sprake meer van Jupiter; zijn naam wordt zelfs niet gesuggereerd. De godenwereld heeft trouwens - niet onbegrijpelijk - drastisch aan invloed ingeboet. De sturende driehoeksverhouding Jupiter - Juno - Venus heeft als het ware een afspiegeling gekregen op menselijk niveau: Latinus - diens niet bij naam genoemde vrouw - Lavinia. Daardoor wordt de causaliteit van de gebeurtenissen weliswaar niet écht verbroken, maar krijgt ze een menselijker gelaat. En een christelijker: de vrede onder keizer Augustus zette Rome op de kaart als het onbetwistbare centrum van de wereld en maakte onze Verlossing mogelijk. Eneas, zijn opvolgers in de Julische dynastie en het nieuwe Troje worden door Veldeke in een duidelijk heilshistorisch perspectief geplaatst. Veldeke heeft in zijn werk ook expliciet keizerlijke accenten ingebouwd. Dat gaat van simpele vergelijkingen tot twee bredere uitweidingen. Als Eneas naar Carthago rijdt - zo weet de verteller - heeft hij vijfhonderd ridders uitgezocht die zo hoofs zijn en van zo hoge adel dat zelfs de keizer er geen aanstoot aan zou hebben genomen, dat ze voor hem hun opwachting hadden gemaakt. 41. Over het zwaard dat Vulcanus voor Eneas smeedt, wordt gezegd dat het prachtig genoeg zou zijn om voor de keizer uit te dragen (vv ). Wanneer Eneas op

246 145 het einde Lavinia plechtig ontvangt, wordt zijn kleding beschreven. Geen keizer droeg ooit zulke klederen; het zou kostbaar genoeg zijn om bij het hoge feest van Pasen te dragen... (vv ). De vergelijkingen zijn allemaal in de voorwaardelijke wijs gesteld en, ik geef toe, ze verwijzen niet dwingend naar Barbarossa. Maar toch moeten ze in de primaire receptie een opmerkelijke bijklank hebben gehad, als men weet hoe nadrukkelijk de keizerlijke familie het paasfeest vierde. Ook als men beseft dat het incident rond het dragen van het keizerlijk zwaard tijdens de hofdag van Mainz (1184) nog vers in het geheugen gelegen moet hebben. 42. En Van Oostrom heeft erop gewezen dat de Eneasroman eerder een vorstelijk dan een ridderlijk karakter bezit. Er wordt in het verhaal weliswaar paard gereden en gevochten als de beste, maar de titelheld is in de eerste plaats koning in spe en heet in de tekst niet één keer ritter. 43. Maar vooral zijn er de zogenaamde Staufer-passages. 44. Veldeke heeft de ontdekking van het graf van Pallas met de brandende lamp - volgens kronieken gesitueerd tijdens de regering van keizer Hendrik II of III - naar Barbarossa's eerste Italiëreis verschoven; dat was toen hij in 1155 te Rome tot keizer werd gekroond. Barbarossa wordt in de passage lovend omschreven als:... der cheiser Friderich, Der lobibare furste rich (vv a) (de keizer Frederik, de roemrijke, machtige vorst.) Maar er is meer. Veldeke heeft zich bij de beschrijving van het graf blijkbaar geïnspireerd op de kroniek van Thietmar von Merseburg (ca. 1018) die het had over de vondst van het graf van Karel de Grote door diens grote bewonderaar Otto III. Op deze manier heeft Veldeke keizer Frederik een prominente plaats geschonken in de lijn van de grote vernieuwers van het Roomse Rijk. 45. Dat is de eerste Staufer-passage. 46. Ook met de tweede Staufer-passage, de beschrijving van het huwelijksfeest, geïnspireerd door de moeder van alle hofdagen, wilde Veldeke de Duitse keizer blijkbaar plezieren. 47. Ik heb nog nooit horen vertellen over een feest dat zo groot was, - zegt Veldeke over het huwelijksfeest van Eneas - behalve dat van Mainz, die wir selbe sahen (v dat we met eigen ogen zagen). Het wir heeft de wenkbrauwen doen fronsen, omdat Veldeke enkele verzen vroeger nog in de eerste persoon enkelvoud sprak. Dat het een pluralis majestatis zou zijn, geloof ik niet. 48. Dat is niets voor middeleeuwse dichters die zich in de regel eerder bescheiden opstellen. Maar waarom zou dat wir niet kunnen verwijzen naar het gezelschap waarin Veldeke zich bevond, ik en de anderen die naar Mainz waren afgereisd: Veldeke, Gerard van Loon, zijn ridders en dienstpersoneel? Ook met de finale afstammingslijst (voor de tweede keer al) keek Veldeke in de richting van de keizer. Daarbij besteedde hij bijzondere aandacht aan Julius Caesar en Augustus. De bedoeling is doorzichtig. In opdracht van zijn Thüringse mecenassen heeft de Limburgse dichter Frederik I een prestigieus identificatiebeeld geschonken:

247 hij kon er prat op gaan de Trojaanse traditie voort te zetten, zich spiegelend aan Eneas en de grote Julische keizers. Dat brengt ons bij een ander eikel punt. Was de keizerlijke saus over het verhaal van in den beginne aanwezig, of werd ze erin gegoten tijdens een herwerking bij de voltooiing van het geheel in Thüringen? Dat Veldeke in de oer-eneas reeds lovend naar Barbarossa keek, lijkt me geenszins uitgesloten. Hij zal zijn Eneasroman van bij zijn eerste ontstaan bedoeld hebben voor de Thüringers (via de vrouw van Lodewijk III), die keizersgezind als ze waren met het werk nog hoger in 's keizers gunst wilden komen. Dat lijkt me ook de enige plausibele verklaring voor de diefstal door Heinrich von Schwarzburg: voorkomen dat die opzet van berekende leen- en familiebinding zou slagen en op die manier de vijand schade berokkenen. 49. Indien deze veronderstellingen kloppen, zou dat tevens betekenen dat men niet op zoek moet gaan naar een zuiver Limburgs torso, maar dat men er moet van uitgaan dat de ridderroman van meet af aan was geschreven in een taal en met een ideologie die in sterke mate rekening hield met een oostelijke receptie van de tekst. Eindnoten: 1. Ter vergelijking: van de Eneasroman zijn er 7 volledige handschriften en 7 fragmenten bewaard; voor Chrétien de Troyes, Veldekes tijdgenoot, geldt het volgende: van Erec et Enide zijn 7 volledige handschriften en 6 fragmenten bewaard; van Cligès 8 en 4; van Lancelot 7 en 1; van Yvain 10 en 4 en van Perceval 15 en 3. Zie Busby 1993, Bumke 1996, Deze informatie is echter niet helemaal in overeenstemming met het on line Marburger Repertorium van Duitstalige handschriften. Het bedoelde fragment heeft als signatuur: München, Bayerische Staatsbibliothek, cgm De signatuur van het Berlijnse handschrift is Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preußischer Kulturbesitz, ms. germ. fol Er bestaat nog een wereldse beeldcyclus die wat ouder is dan die van Eneas, nl. die van het Heidelbergse Rolandslied, maar die is niet hoofs te noemen. Zie Fromm 1992, 911 en Schröter Fromm 1992, 911 en 936. Er bestaat een schitterende CD-rom Veldeke-Eneasroman (Deutsches Historisches Museum, 2003) met foto's van alle bladzijden van het handschrift (én diplomatische transcriptie en vertaling). 5. Schröter 2004, 2 en De signatuur van het handschrift is: Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. germ Zie ook Schröter 2004, 8 en de prachtige website van de universiteitsbibliotheek van Heidelberg: 7. Het gaat om een handschrift met het volledige oeuvre van Vergilius (Codex Vaticanus Latinus 3867). 8. Schröter 2003, 74. Vier miniaturen werden niet uitgevoerd. De signatuur van het handschrift is Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, cod. vind Schröter 2003, 116 en Kozielek 1977, 3-4; zie ook Janssens 2005, Burg 2004, Schloss Neuenburg in Freyburg (ten noordoosten van Weimar) is mooi gelegen, hoog boven de Unstrut, een zijrivier van de Saale, die zelf in de Elbe stroomt. Men bereikt het via de autosnelweg Frankfurt-am-Main / Leipzig. Het ligt een 10-tal km ten noorden van Naumburg, met zijn mooie Sint-Pieter-en-Pauluskathedraal. In de burcht kan men een mooie, permanente tentoonstelling bezoeken: Burg und Herrschaft, zie Janssens 2005, Dittrich 1966,

248 14. Schweikle 1970, 75; Fromm 1992, Lemmer 1981, Bumke 1979, De hofburcht is het oudste gedeelte van de Wartburg. Ze vormt één der mooiste en best bewaarde, wereldse gebouwen uit de Romaanse tijd langs deze kant van de Alpen. De derde verdieping is vermoedelijk pas onder Hermans zoon, Lodewijk IV, voltooid. 17. Burg 2004, Ik gebruik de editie met vertaling van Fromm De superscripte o boven u, geef ik weer als: uo; de diacritische tekens laat ik weg en de u/v uniformiseer ik volgens het moderne gebruik. Ik begin ook iedere versregel met een hoofdletter. 19. De naam van haar broer wordt niet vernoemd. Het gaat hier om Pygmalion: Moormann 1992, De Volsci waren een Italisch volk, gevestigd in het zuiden van Latium. 21. Ik citeer uit de vertaling van Schwartz Mathias van Vendôme, Ars versificatoria, I, 60 (ca. 1170), zie Faral 1962, 79. De studies over de invloed van Vergilius zijn legio, we vonden veel informatie in Baswell 1995, De Aeneis is in twaalfboeken (hoofdstukken) verdeeld. 24. En Eneïde is al helemaal niet aangewezen, angezien de titel rijmt op warheide. 25. In vier van de negen handschriften wordt de Roman d'eneas trouwens gevolgd door de typisch Angio-Normandische Roman de Brut (Parijs, Bibl. Nat., ms. fr. 1416, 1450, en Montpellier, Bibl. de l'ecole de médecine, 251); zie Petit 1997, Minis 1959 kwam tot de bevinding dat één van deze handschriften, met name het 13 de -eeuwse ms. fr. 1450, het dichtst de concrete grondtekst van Veldeke benadert. 26. Bezzola 1967, Petit 1997, Schwartz 2002, Scheuer 1923 of de uitstekende vertaling van D'Hane-Scheltema 2005, Zie het Stellenkommentar van Kartschoke 1986, 791; vooral Kistler 1993, Of vanuit de commentaar van Servius, zie Kistler 1993, Ik ben het niet eens met Kistlers mening dat de laatste twee versregels van de passage niet bevredigend zijn geïntegreerd. 32. Kistler 1993, Volgens Fromm 1992, 765 is het eerder invloed van het Dares/Dictys-complex. 33. Een gedetailleerde vergelijking met de bronteksten vindt men in Dittrich Veldeke kende vermoedelijk ook nog de Thebais van Statius (78 na Christus); Fromm 1992, Deze passage komt uit de koker van Hendrik van Veldeke en wijst op zijn vertrouwdheid met de Germaanse heldenstof, verhalen in de volkstaal. Het zwaard Eckesas (v Eckesachs) werd door Alberich gesmeed en kwam later in handen van Diederik van Bern; het zwaard Mimminc behoorde aan de held Witege en werd door Wieland gesmeed; Nagelrinc was ook al een zwaard van Diederik van Bern. Haltecleir is het zwaard van Olivier en Durendart dat van Roland uit het Chanson de Roland. 35. Eigenlijk ben ik het eens met het oordeel van Kartschoke 1986, 867; Der deutsche Eneasroman ist keine grosse Dichtung. Als Gründungsleistung für die höfische Erzählkunst in deutscher Sprache ist er jedoch von kaum zu überschätzender Bedeutung. 36. Bastert 2006, Dat het keizerlijk hof eerder op Latijnse teksten georiënteerd was, kan toch geen bezwaar zijn geweest voor het functioneren aldaar van volkstalige literatuur: het Anglo-Normandische hof onder Hendrik II Plantagenet en Eleonora van Aquitanië bewijst dat Latijnse en volkstalige literatuur perfect naast elkaar kunnen bestaan, zie Janssens 1995b, Vergis ik mij als ik de indruk heb dat in de Duitse Germanistiek een zekere vorm van moeheid rond het onderzoek van mecenaat en Herrschaftskultur is ontstaan en men teksten opnieuw sterker vanuit de teksten wil verklaren? 37. In het Arturgenre denk ik dan eerder aan de Roman de Brut van Wace (1155), dan aan het epische oeuvre van Chrétien de Troyes, dat in de tijd met Veldekes Eneasroman gelijkloopt. 38. Zie ook Van Oostrom 2006, In het Frans wordt de naam pas genoemd in Eneas' verhaal aan Dido (v. 1272), wat ook het geval is in de Aeneis (III, v. 167). Voor een uitvoerige interpretatie van de betekenis van Dardanus, een andere dan de mijne, zie Dittrich 1966, Eneas laat Dido in de steek (en wil zelfs in het geheim vertrekken), hij is blij met de dood van Camilla, hij doodt de nochtans edele Turnus. De Trojanen schenden de afgesproken wapenstilstand.

249 41. Ob si fur den cheiser solden gan (v. 684); zie ook Kartschoke 1986, 766 en Dittrich 1966, Als Veldeke het op deze wijze bedoeld had, dan staan we hier voor een verandering die hij in Thüringen in zijn oorspronkelijke, onvoltooide deel heeft doorgevoerd. Verwonderlijk is dat niet, omdat Lodewijk van Thüringen bij het incident was betrokken. 43. Van Oostrom 2006, Zie uitvoerig Dittrich 1966, Pastré 1991, Pastré gaat nog verder en meent dat het doven van de lamp een symbolische betekenis heeft (Rome moet door de translatio imperii zijn bevoorrechte positie afstaan aan Aken als sacra civitas en aan de heilige Karel de Grote). 46. Kartschoke 1986, ; Fromm 1992, Kartschoke 1986, Ik ben absoluut niet overtuigd van de argumentatie van Kartschoke 1986, 823 en Fromm 1922, 900: sahen in combinatie met selbe wijst m.i. onmiskenbaar op zien met eigen ogen. Zie ook Bastert 2006, Deze verklaring lijkt me in elk geval veel aannemelijker dan die van Beckers 1995, 148, die meent dat de broeder van de bruidegom (Hendrik Raspe) bij de voordracht van het onvoltooide werk niet alles begrepen had en het werk stal om het in volle rust te kunnen nalezen.

250 146 In Heidelberg is een niet-geïllustreerde bloemlezing met lyrisch werk bewaard. Onder Gottfried von Strassburg staat een deel van Veldekes oeuvre onder de naam: Heinrich von Veltkilchen. Het eerste lied is het beroemde Tristrant muoste sunder danc... (Lied 4)(Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 357, fol. 32 r) o.

251 147 De zanger en de keizer Een dichterlijk portret? Op de letterlijk en figuurlijk adembenemende tentoonstelling Heiliges Römisches Reich Deutscher Nation te Magdeburg in 2006 lagen, samen met andere literaire voortbrengselen uit de tijd der Staufen, het grote Heidelberger liederenhandschrift (de beroemde Manesse- codex) en het Weingartner handschrift in elkaars directe buurt. 1. Een groter contrast was nauwelijks mogelijk. Het bijzonder volumineuze Heidelbergse handschrift is een prachtig boek, dat zowel qua formaat, dikte en kunstzinnigheid de volle glorie van de Duitse lyriek representeert. 2. Tegenover de 426 bladen van deze codex oogt het tweede liederenhandschrift met zijn 158 bladen en geringere afmetingen eerder schraal, of eerder intiem, alsof het moest passen in het handtasje van een voorname dame. 3. De twee handschriften zijn uitbundig geïllustreerd, maar ook hier overtreft de Heidelbergse codex de Weingartner in ruime mate: 137 volbladminiaturen tegenover 25. Het verschil is opvallend, want de twee bloemlezingen zijn in eenzelfde stadscontext te situeren. De eerste werd in het begin van de veertiende eeuw samengesteld door een patriciër uit Zürich, Rüdiger Manesse; 4. de tweede ontstond er niet zo ver vandaan rond dezelfde tijd in Konstanz. Was Manesse gewoon veel rijker dan zijn Konstanzer collega? Of had hij een groter ego? We weten het niet, maar we zijn de twee poëzieverzamelaars wel onze kennis van het grootste deel van de Duitse lyriek verschuldigd, ook van de liederen van Veldeke, die dus enkel in het Duits zijn overgeleverd. 5. In de beide handschriften gaat een auteursvoorstelling aan het oeuvre van de dichter vooraf. Zo hebben we twee dichterportretten van Veldeke bewaard. Het bekendste is dat uit de Manesse-Codex. De jonge dichter is peinzend voorgesteld: de linkerknie opgetrokken, waarop de elleboog van de linkerarm rust, de hand ondersteunt het naar links neigende hoofd. De wijsvinger van de rechterhand toont een spreukband die het lege blad symboliseert; hier moet het resultaat van het denken op worden neergeschreven. Her Heinrich von Veldig, zoals de rubriek ons leert, zit op een groene, met bloemen bezaaide heuvel en is omgeven door driftig rondfladderende en rondhuppelende vogels: een ekster, een fazant, een ooievaar en zangvogels allerhande. Over zijn rechter schouder loopt een eekhoorntje. De dichter is gehuld in een lang purperkleurig kleed met capuchon, typisch voor het hofpersoneel. 6. Boven het hoofd van de dichter zijn het wapenschild en een sierhelm, de standsattributen van de familie, weergegeven: de wapenkleuren zijn rood en goud. 7. Het is al vaker opgemerkt: deze miniatuur is geen realistisch portret, maar een uitbeelding van het eerste gedicht dat in het handschrift onmiddellijk volgt en als het ware programmatisch is voor Veldekes lyrisch oeuvre: Ez sint guotiu niuwe maere, Daz die vogel offenbaere Singent, dâ man bluomen siht. Zén zîten in dem jâre Stüende wol, daz man vrô waere,

252 148

253 149 Opening van het lyrisch oeuvre van Veldeke in de beroemde Duitse bloemlezing van Manesse (begin 14 de eeuw). Op de versozijde eindigt het lyrisch oeuvre van de markgraaf van Hohenburg. (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 29 v o - 30 r o )

254 150 Eerste lied in de Manesse-codex. (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 30 v o ) Eneas piekerend over de liefde in de typische houding van een hopeloos verliefde minnaar. (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 282, fol. 73 r o ).

255 Een peinzende evangelist aan het werk. Het beeldje van verguld brons is een detail van het draagaltaar van Stavelot. (Brussel, KMKGB, inv. 1590)

256 151 Leider des enbin ich niht: Mîn tumbez herze mich verriet, Daz muoz unsanfte unde swaere Tragen daz leit, daz mir beschiht. (vv. 1-9) (Het is goed nieuws, dat de vogels luidkeels zingen waar men bloemen ziet. In deze tijd van het jaar zou men blij moeten zijn, maar helaas, dat ben ik niet: mijn dwaze hart heeft mij verraden, en moet nu, treurig en somber, het leed verdragen dat mij ten deel valt.) 8. De boodschap is duidelijk: de lente is in het land, de bloemen bloeien, de vogels zingen en de herboren natuur zou moeten aanzetten tot vreugde en warme liefdesgevoelens. Maar verdriet en een bezwaard gemoed zijn het deel van de minnaar, die verlaten werd door zijn geliefde. Zowel in het gedicht als in de miniatuur wordt de sombere stemming van de ik gecontrasteerd met de blijdschap die het lentelandschap uitstraalt. Het beeld van de minnaar-met-ondersteund-hoofd komt in de iconografie van Veldekes werk nog voor, namelijk in het Berlijnse handschrift van de Eneasroman (fol. 73 r o ). Eneas, overrompeld door de liefde, kan niet slapen en zit op zijn bed te piekeren: hoofd op zijn hand, elleboog op zijn knie. In de tekstband staat te lezen: Van Lavinia kan ik niet genezen, indien Vrouwe Minne me geen genade wil schenken. Maar ook los van een liefdescontext is het beeld van de mijmerende schrijver goed bekend in de cultuurgeschiedenis. Peinzende evangelisten van verguld brons zijn te zien op de hoeken van het draagaltaar van Stavelot, één der hoogtepunten van de Maaslandse kunst rond In de Manesse-codex is er nog een ander voorbeeld van piekerende dichter aan te wijzen (fol. 124 r o ): Walther von der Vogelweide, die diep nadenkt over wie man zer werlte solte leben (hoe men op de wereld hoort te leven). 10. In de Veldeke-miniatuur wordt niet enkel de bedroefde minnaar voorgesteld, maar ook de dichter die zwaarmoedig in het leven staat. De romantische geleerden zouden dat gevoelvolle piekeren als Weltschmerz tot het existentiële kenmerk van ware poëzie uitroepen, maar eigenlijk gaat het om iets anders. In de middeleeuwse voorstelling bezitten dichters een melancholisch temperament; hun conditie wordt bepaald door een samenstelling van lichaamssappen (humores), die door zwarte gal wordt gedomineerd. Dit temperament is allerminst begerenswaardig want het leidt tot jaloezie, slapeloosheid, angstaanvallen en depressie, maar mits op de juiste manier in de hand gehouden kan uit het peinzen van de melancholicus veel moois ontstaan. Toch dienen allerlei remedies ontsporingen te voorkomen: muziek, liefde, wandelen in de mooie natuur en andere aangename zaken zijn aangewezen. 11. Maar hier situeert zich (binnen het literaire spel dat Veldeke speelt) het probleem van onze dichterminnaar: zijn geliefde heeft hem in de steek gelaten, de liefde lijkt weg! In plaats van zijn melancholische gesteltenis te verzachten, is de liefde een bron voor verhoogde zwaarmoedigheid. Enkel zijn eigen lied - dat nog moet opgetekend worden - kan troost brengen. Zo zal hij voor zichzelf bewerken, wat hij met zijn tekst en muziek bij anderen teweegbracht: verlichting, die het effect is van ware liedkunst. Immers, zoals hij zelf zingt in Lied 27:

257 Schoeniu wort mit süezeme sange Diu troestent dicke swaeren muot... (vv. 1-2) (Mooie woorden met zoete zang troosten dikwijls een bezwaard gemoed...) Of zoals dat - veel later - in het zogenaamde Maastrichtse liedboek (1554) wordt gesteld: Aanmerkende dat alle mensen met droefheid en melancholie nu ter tijd zeer gekweld zijn (...), zo heb ik met grote naarstigheid deze Dietse liedekens willen bijeenvoegen, om daarmede droevige en zwaarmoedige harten te verlichten, want men geen lieflijker ding om horen en vindt dan muziek. 12. In de zin van het hierboven opgemerkte kan men de Veldekeminiatuur in eniger mate een dichterlijk portret noemen. In eniger mate, want we zullen merken dat Veldeke herhaaldelijk speelt met het conventionele beeld van de dichter-minnaar. Je hoeft er niet steeds even zwaar aan te tillen... En dan is er nog het eekhoorntje op de schouders van de dichter. Is het, zoals H. Wenzel beweerde, het dier van de duivelse influistering? 13. Maar, het eekhoorntje wordt niet met de diabolische kleur rood voorgesteld, is daarentegen zwart/wit zoals de ekster aan de voeten van de dichter. Bovendien wendt het diertje zijn mond af, weg van de oren van de dichter. Of is het, zoals Johan Winkelman wil, het dier dat de lezer/luisteraar voorstelt die de noot van Veldekes dichtkunst, met name de diepere zin ervan,

258 152 De dichter-minnaar Walther von der Vogelweide in de Manesse-codex. Ook hier beeldt het portret het beroemde gedicht uit Ich saz uf eime steine : ik zat helemaal alleen op een steen, de benen gekruist, mijn elleboog steunde op mijn knie en ik ondersteunde mijn kin, in diepe gedachten verzonken. Ik vroeg mij af hoe we hier en nu konden samenleven... (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 124 r o )

259 153 Veldeke zit onder een boom: het auteursportret uit het Weingartner liederenhandschrift. (Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, HB XIII 1, fol. 1 r o )

260 154 moet kraken? 14. Maar noten zijn er nergens te bespeuren. Ik geloof eerder dat het eekhoorntje als bijzonder ijverig, speels en energiek dier deel uitmaakt van de dynamische vreugde rondom de dichter, die met zijn eigen weemoedige passiviteit contrasteert. 15. De tweede miniatuur behandelt dezelfde thematiek. Maister hainrich von veldeg zit hier onder een groene boom. Schild en helm zijn achterwege gebleven, maar de kleuren van de kleding van de dichter komen overeen met de wapenkleuren uit de Manesse-codex. Het is duidelijk dat er tussen de beide miniaturen een afhankelijkheidsrelatie bestaat: vermoedelijk gaan ze terug op een gemeenschappelijke bron uit de dertiende eeuw. Vinden in de traditie: tekst en muziek Veldeke staat met zijn piekerend dichterschap geenszins alleen. Een tijdgenoot in het zuiden van Frankrijk, Raimbaut d' Aurenga (+ 1173), graaf van Orange - verre voorloper van de koninklijke Nassaus - en dichter drukt het mooi uit als volgt: Cars, bruns e tenhz motz entrebesc! Pensius-pensanz enquier e serccom si liman pogues roirel'estraing röill ni l fer tiure, Don mon escur cor esclaire. (Ik vlecht zeldzame, duistere en kleurrijke woorden ineen. Nadenkend, peinzend speur en zoek ik hoe ik door polijsten de vreemde roest, de donkere laag kan wegkrabben en mijn somber hart kan verlichten.) 16. Raimbaut was een troubadour van de schitterende klassieke generatie. We zien hier een traditie ontstaan die over de figuur van Petrarca (+ 1374) met zijn wondermooie Solo et pensoso een totaal nieuwe gevoeligheid en thematiek in de westerse cultuur zou binnenloodsen. Veldeke heeft binnen deze traditie belangrijke nieuwe stappen gezet. Om dat te begrijpen moeten we kort kennismaken met de Franse liedkunst die hem zo sterk heeft geïnspireerd: de troubadourslyriek. Troubadours zitten als beeld in ons collectieve geheugen ingebakken. Maar opgepast: veel vaker dan we dat zelf beseffen, kijken we naar de middeleeuwse realiteit door een negentiende-eeuwse, vervormende bril. Het mystieke Brugge van het Sint-Bonifatiusbrugje of de Rozenhoedkaai vertellen meer over de katholieke idealen van kanunnik Duclos en zijn vriend Guido Gezelle dan over de laat-middeleeuwse stadsrealiteit. En om een Nederlands voorbeeld te geven: het kasteel De Haar (Haarzuilens bij Utrecht) is ontstaan uit de neogotische droom van Pierre Cuypers en zijn vriend Jozef Alberdingk Thijm - en niet te vergeten: het kapitaal van de Rothschilds - en is niet meteen het meest authentieke beeld van een middeleeuws ridderslot. Zo ging het ook met de troubadours. Dikwijls vereenzelvigen we de troubadour met het beeld van de haveloze zwerver die van burcht tot burcht trok om er over zijn onbereikbare geliefde te zingen. Dit is een door de romantiek vertekend beeld. 17. De zogeheten fin' amors (de verfijnde liefde) uit de Zuid-Franse troubadoursliederen paste in de negentiende eeuw wonderwel in het geïdealiseerde

261 concept van de burgerlijke samenleving met haar streng-victoriaanse moraal: idolate verering van de vrouw van op afstand. De vulgair wereldse elementen als erotiek en promiscuïteit, satire op de adel en de kerk, tijdskritiek en anticlericalisme werden in de filologische edities geheel of gedeeltelijk uitgezuiverd en onverbloemd taalgebruik werd in de vroegste transcripties vervangen door kuise puntjes. Dit gebeurde ondermeer in het standaardwerk van Alfred Jeanroy bij de gedichten van Willem IX, de machtige hertog van Aquitanië ( ). Uitgerekend op die momenten dat er wat te lachen viel of wanneer het dichterlijke smachten té sensueel werd verwoord, volgde het beletselteken. 18. Ook het beeld van de zwervende kunstenaar is slechts ten dele waar. We moeten vooreerst een onderscheid maken tussen de troubadour (afgeleid van trobar: vinden; een trobaire - mv. trobador - is dus een vinder) en een joglar (jongleur: speler). Hoewel er tal van mengvormen bestaan, is de eerste doorgaans de dichter-componist, de tweede de performer die de teksten van zijn troubadour - vaak ook zijn mecenas - uit het hoofd leerde en ermee door het land trok. Van Altena noemt deze vaak minder geletterde joglars met een pakkende omschrijving de transistorradio's van de middeleeuwen. 19. De troubadours zijn dus vinders. Maar wat vinden zij dan zoal? Over de grootmeester van deze poëzie, Bernart de Ventadorn (+ ca. 1195), wordt gezegd: aveia sotilessa et art de trobar bos motz e gais sons. (hij had de subtiele handigheid en kunst om goede woorden en vrolijke melodieën te vinden ). 20. Voor ons die gewend zijn om de troubadours in handboeken of tekstuitgaven te lezen, is het belangrijk om voor ogen te houden dat we zodoende een essentieel deel van hun kunst negeren. Het gaat inderdaad om motz en sons, om het vindend componeren en samen laten klinken van woord en melodie: wort mit sange, tekst op muziek.

262 155 Het best zijn we vertrouwd met de tekstuele dimensie van hun werk. De troubadours beschikten over een inhoudelijk poëticaal register dat grotendeels traditioneel is en bestaat uit een beperkt vocabularium, een aantal ideologische kernbegrippen (bijvoorbeeld: joi, jovenz, mezura - vreugde, jeugdigheid, mate) en combinaties ervan (de tegenstelling tussen de zuivere en de sensuele liefde, amors tegenover amars, minne tegen zinne ) en een hele reeks beeld- en stijlfiguren. Daaruit selecteren ze de nodige gegevens voor een concreet gedicht en combineren het materiaal in telkens nieuwe variaties. Verder vinden (vaak in de betekenis van: uitvinden) ze een vorm. Ze streven naar een steeds weer andere ritmiek, regellengte en vooral hoogst gecompliceerde rijmschema's, elkaar daarbij in perfectie en virtuositeit naar de kroon stekend. Het kan geen kwaad om toch nog maar eens te beklemtonen dat deze troubadourslyriek al bij al hoogst conventionele dichtkunst is, of beter: een subtiel spel met clichés - omwille van de negatieve betekenis van het woord spreken we beter van topoi (enk.: topos) -, met stereotiepe beelden en omschrijvingen, met rijmen en rijmpatronen. De vele pogingen om in middeleeuwse gedichten de diepste zielenroerselen van concrete, historische persoonlijkheden te zien, worden dan ook vanuit moderne denkbeelden omtrent kunst en literatuur bepaald en beantwoorden geenszins aan het wezen van deze lyriek. Vaak zijn het ook pogingen om de conventionaliteit van deze gedichten en de daaruit (in onze ogen) voortspruitende eentonigheid mooi in te kleden. De Antwerpse hoogleraar Frank Willaert heeft, al een hele tijd terug, in zijn mooie studie over de Strofische Gedichten van Hadewijch gepeild naar de eigenheid van de toenmalige dichtkunst. 21. Hij komt tot de bevinding dat voor middeleeuwers de ware aantrekkingskracht van deze poëzie in de variatie lag, in de wijze waarop met bekend, vooraf gegeven materiaal steeds nieuwe composities werden gemaakt. Ook de boodschap van middeleeuwse gedichten is in hoge mate conventioneel: wederzijdse liefde is een bron van grote deugd en schenkt het opperste geluk, geliefden moeten geduld oefenen, scheiden veroorzaakt groot leed, liefde is niet enkel verlangen en vreugde, maar ook pijn, smart en diepe onrust, enzovoort. Het feit dat deze boodschap voortdurend herhaald wordt, is dus geen zwakheid van deze poëzie, integendeel. Het stelt een ingewijd publiek in staat te appreciëren hoe de dichter binnen de mogelijkheden van een bepaald genre een nieuw lied tot stand bracht. De dichter speelde bij zijn publiek in op gevoelens van verwondering, want geen enkel gedicht is gelijk aan een ander. Elk liefdeslied evolueert op een nieuwe wijze van vreugde naar verdriet, van vrees naar hoop, van smeekbede naar verwijt. Maar tegelijkertijd mikte de dichter op effecten van herkenning, want nagenoeg nooit verlaat het gedicht de vooraf bestaande poëticale ruimte bestaande uit een register van vrij stereotiepe woorden, beelden, grammaticale constructies, citaten van andere dichters, rijmstructuren en muzikale procédés. Verwondering en herkenning tegelijk, originaliteit op grond van traditionele gegevens, variatie binnen de conventies: dat alles is ons vreemd in de oren gaan klinken, maar het maakt de eigenheid uit van middeleeuwse liederen in het algemeen en van de troubadourslyriek in het bijzonder. 22. Het vergt enig historisch inlevingsvermogen om de subtiliteit van het eigenzinnig

263 puzzelen met onoorspronkelijke gegevens te herkennen en te appreciëren en te beseffen dat er achter de schijnbare monotonie een grote diversiteit schuilgaat. 23. De troubadours waren afkomstig uit de meest diverse maatschappelijke groepen. De eerste bij naam bekende troubadour, van wie we gedichten hebben bewaard is Willem IX ( ), hertog van Aquitanië, graaf van Poitiers, één der machtigste vorsten van zijn tijd. Ook Raimbaut d' Aurenga was graaf. Van lagere adellijke afkomst waren Jaufré Rudel, prins van Blaye, en Bertran de Born; een eenvoudige ridder was Rigaut de Berbezilh. Sommige troubadours kwamen uit de burgerij: Peire Vidal en de rijke koopman uit Marseille, Folquet de Marselha. Ook geestelijken waren in hun rangen vertegenwoordigd, zo bijvoorbeeld de aartsbisschop van Narbonne, Guy Folqueis (die het daarna tot paus bracht onder de naam Clemens IV, ). Van zeer nederige afkomst waren dan weer de beroemde Bernart de Ventadorn, wiens moeder oveniste was in het gelijknamige kasteel in de Limousin, en de tegendraadse Marcabru, een vondeling uit Gascogne die eerst veelbetekenend Painperdu heette. Maar uit welke stand zij ook kwamen, alle troubadours bewogen zich in eenzelfde sociaal functioneringsmilieu: het aristocratische hofmilieu, waarin zich een fundamentele mentaliteitswijziging had voltrokken rond mens en samenleving. De bij het hof betrokken mens wilde de grauwe banaliteit van elke dag overstijgen door een verfijnde levenswijze waarbij de geneugten van het hiernumaals, de luxe en schoonheid van de leefomgeving, de vreugde van het samen zijn en de liefde centraal staan. Ook deze uitgesproken Weltzuwendung geeft ons het recht om de twaalfde eeuw te

264 156 beschouwen als een periode die in velerlei opzichten de vergelijking met de renaissance van het Italiaanse Quattrocento kan doorstaan. Tenslotte nog een woord over de taal waarin deze liederen zijn gesteld. Wanneer aan het einde van de elfde eeuw Willem IX zich met zijn eerste werken aanmeldde, was er een vrij scherpe taal- en cultuurscheiding ontstaan tussen Noord- en Zuid-Frankrijk. De taalgrens begon bij de monding van de Garonne, boog vervolgens sterk in noordelijke richting tot vlak onder de Loire, volgde de loop daarvan, stak aan de noordgrens van de Provence de Rhône over en liep door tot over de Alpen in Noord-Italië. Een breed overgangsgebied strekte zich uit tot voorbij het meer van Genève. Ook Catalonië en Aragon, over de Pyreneeën, lagen binnen de Occitaanse invloedssfeer. Dit Occitaans is een Romaanse, maar van het Frans verschillende taal (geen dialect!). Het was Dante die de twee taalgebieden voor het eerst onderscheidde als het gebied van de langue d'oc en de langue d'oïl, aangezien men in het noorden het woordje ja als oïl > oui uitsprak, in het zuiden als oc. Het is dan ook beter om voor de taal der troubadours de term Occitaans te gebruiken eerder dan langue d'oc of Provençaals; het gaat immers om een taal- en cultuurgebied dat veel groter was dan de huidige Languedoc of de Provence. Een veelstemmig gesprek over de liefde De liefde die in de vroegste Karelepiek zelden het centrale thema was, treedt in de literatuur van de tweede helft van de twaalfde eeuw vrij plots als het bijna exclusieve onderwerp op de voorgrond. Hoewel een fervent antifeminisme nooit ver weg is, hoewel sommige liefdesopvattingen in hun kern erg masculien blijven en hoewel de reële leefomstandigheden van de vrouw niet revolutionair verbeterden, toch moeten zelfs kritische onderzoekers van dit fenomeen toegeven dat er in deze tijd iets fundamenteels veranderde. 24. Waar men tevoren de liefde dikwijls voorstelde als een destructieve kracht die het meest menselijke in de mens, zijn verstandelijke vermogens, vertroebelde (oudheid, Keltische mythologie), of als een stultitia (dwaasheid) die men liefst niet al te ernstig moest nemen (de Ars Amatoria van Ovidius), of nog als een noodzakelijk kwaad ter procreatie in het huwelijk (de theologie van de kerkvaders, onder wie de vrouwenhater Hiëronymus), beleefde de twaalfde eeuw een radicale ommekeer van de waarden. Het is ongetwijfeld waar dat deze opvattingen omtrent de vrouw en de liefde niet verdwenen en in de tweede helft van de dertiende eeuw zelfs opnieuw krachtig doorwerkten. Maar evenzeer is het waar dat de troubadours vanaf de vroege twaalfde eeuw de liefde bezingen als bron van alle deugd en dat zij de zelfveredeling (van de man) dankzij het leven-voor-de-vrouw in alle toonaarden verheerlijken. En waar de liefde in de antieke letterkunde, wat betreft de hiërarchie van de onderwerpen, zelden de hoogste rang had bekleed, komt ze nu resoluut de plaats opeisen om het haast unieke onderwerp te worden van eeuwen poëtisch werk. 25. Het verschijnsel is dan ook vanuit alle hoeken bekeken en herbeken. Maar het is niet eenvoudig om in de wirwar van studies en tekstuitgaven de rechte weg te behouden; vooroordelen, verkeerde uitgangspunten, foute veralgemeningen maken het de geïnteresseerde reiziger niet makkelijk. Men

265 moet vooral vermijden om alle liefdesconcepten uit die tijd ongenuanceerd onder één noemer te plaatsen. Wat men gewoonlijk hoofse liefde noemt, is in werkelijkheid behoorlijk verschillend van genre tot genre, van auteur tot auteur, ja zelfs binnen het oeuvre van eenzelfde auteur. De nieuwe opvattingen over de liefde manifesteren zich in de eerste generaties van troubadours: Willem IX, Jaufré Rudel, Bernart de Ventadorn, Marcabru en co. In deze minnelyriek, die zijn klassieke vormgeving kreeg in het canzo (langue d'oïl: chanson), werd het mysterie van de liefde van alle kanten benaderd, in de niet aflatende poging om inzicht te verwerven in het fenomeen, om deze mysterieuze kracht die de mens in zich voelt woelen, onder de controle van het bewustzijn te krijgen. 26. En het ontstellend complexe karakter van de liefde, die de fundamentele zijnswijze van de mens in de wereld is, wordt in vaak tegenstrijdige beelden geëxploreerd. Want de liefde is een kracht waartegen de mens geen verweer heeft (ze berooft hem van zijn verstand, sluit hem op in haar gevangenis, legt zijn wil aan banden...). Maar de liefde bezorgt ook vreugde (Joy); blij geeft men zich aan haar over, jubelend of zelfvergeten, als de leeuwerik die vrolijk naar de zon opstijgt en zich dan laat vallen, als bedwelmd door de warmte die zijn hart overspoelt (Bernart de Ventadorn, Quan vei la lauzeta mover...). Zoals de mens van alle tijden heeft de troubadour echter ervaren dat de liefde op aarde steeds onvolkomen is. Ook middeleeuwse dichters hebben het algemeen menselijk verlangen gekend om in en door de liefde het één-zijn met de geliefde te verwezenlijken. Bernart de Ventadorn verzucht (in de voorwaardelijke wijs!): e foram de dos cors unitz! (en we zouden van twee harten een eenheid zijn). Het weerklinkt ook prachtig

266 157 in de zogenaamde Lundse liederen van een onbekende Limburger: Tweeër gheliever minne Dat 's als een sinne, Dit 's anders werden: Ende hi wort si, Ende si wort hi, In eenre begherden. (De liefde van twee gelieven maakt hen eensgezind. Dit is van elkander worden: hij wordt zij en zij wordt hij in één enkel verlangen.) 27 Nu is een van de meest typische kenmerken van de(ze) minnelyriek dat de dichters bijzonder scherp hebben ervaren, dat dit één-zijn uiteindelijk nooit helemaal wordt verwezenlijkt. De liefde, die zo vreugdevol werd begroet, is toch zó vergankelijk... Daartegen kan men in opstand komen of men kan het aanvaarden. De meeste troubadours hebben dit aanvaard. En niet in een stoïcijnse gelatenheid, doch in een vreugdevolle bereidheid, omdat de liefde ondanks haar ontoereikendheid en vergankelijkheid, toch schoon is. Ondanks alle tekorten wordt al het aardse in en met de liefde uiteindelijk vreugdevol aangenomen. Dat is dan het hoofdkenmerk van het geestesklimaat van die dagen: een vreugdevol in de wereld zijn, een haast kinderlijk vertrouwen in het aardse, want al is dit vergankelijk, het is het schone vergankelijke. Het is daarom meer dan een lege gemeenplaats wanneer dichters God loven omdat Hij de geliefde zo mooi heeft gemaakt en ze met vertedering gedenken hoe ze door Gods handen werd geboetseerd. Deze liefde blijkt aldus te cirkelen rond twee polen: het accepteren van haar geconditioneerdheid door het stoffelijke en het zich vreugdevol toch aan haar overgeven. Dat zij tenslotte haar doel, de liefdeseenheid, nooit bereikt, wordt op een haast pijnlijke manier geïllustreerd door de onverzoenbaarheid van deze liefde met de geslachtsdaad. Daarin wordt immers het verlangen bevredigd en aldus teniet gedaan en daarom precies kan de geslachtsdaad (het surplus ) niet samengaan met de pure minne. Minne is liefde van het verlangen, niet van de bevrediging. Daarom zijn ook alle andere sensuele daden toegelaten, ja, aanbevolen, omdat het verlangen erdoor wordt gestimuleerd. Want deze liefde is beslist niet platonisch. Bernart de Ventadorn bezingt het onovertroffen lichaam van zijn geliefde

267 De hoofse liefde lijkt zelfs de paarden van de geliefden aan te steken. De valk is niet enkel een standensymbool, maar verwijst symbolisch naar de liefde. Zoals het mogelijk (maar moeilijk) is om een valk te temmen, zo kan een man zich door de liefde voor een vrouw leren beheersen. (Miniatuur van Herr Wernher von Teufen uit de Manesse-codex: Heidelberg, Universitatsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 69 r o ) en verzucht: indien ze me toch maar één nacht naar haar kamer wilde leiden, als ze zich uitkleedt en ze met haar armen een band rond mijn hals wilde vlechten De ervaring van de onbereikbaarheid van diepe liefdeseenheid wordt door de Zuid-Franse dichters uitgedrukt in de voorstelling van de ongenaakbare (hautaine, wispelturige, ver verwijderde, gehuwde, bovenmatig geïdealiseerde) vrouw, de Domna, die merkwaardig genoeg vaak wordt aangesproken als Mi Dons (Mijn Heer), waardoor de aanbedene in feodale termen als een leenheer wordt aangeduid. 29. De liefde richt zich dan ook vaak tot een getrouwde vrouw en krijgt een overspelig karakter:

268 158 Liefde en tederheid, jeugdige blijdschap in de miniatuur van Konrad von Altstetten. (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 249 v o )

269 159 trouwen was een contract, een familie-overeenkomst, en impliceerde het probleemloze bezit van de echtgenote. 30. De liefde, dat was andere koek: passie en begeren, vreugde zeker, maar ook angst en wanhoop, onrust en lijden. De ware liefde - de troubadours spreken van fin' amors (verfijnde liefde) - is dus een liefde die niet bezit wat ze verlangt, maar verlangt naar het bezit. De ware liefde is de verlangende liefde, of: de liefde als verlangen. Dat is de essentie van de fin' amors: het verlangen dat om zichzelf wordt gecultiveerd, dat de emotionele spanning der liefde betekent en omwille van die spanning een joy is, niet omwille van het bezit. In de moedig volgehouden inspanning en het geduldig, maar vreugdevol koesteren van deze liefde (uitgedrukt in de domnei, de vrouwendienst), wordt de minnaar beter, groeit hij op tot volwaardiger hoofsheid. De liefde verschijnt dus ondanks alles als een positieve kracht, meer nog: als de kracht die (hoofs) leven überhaupt mogelijk maakt... De man is voortaan bereid om (wel te verstaan, binnen de grenzen van het lied) niet enkel met of naast de vrouw te leven, maar ook voor haar! 31. Het permanent smachten naar een dikwijls nukkige geliefde en toch blijgemoed in het leven staan: het heeft een generatie troubadours in de ban kunnen houden, maar werd al gauw als onrealistisch ervaren en ironisch gerelativeerd of burlesk geridiculiseerd. Boven de Loirestreek kwam het verzet van de trouvères, dichters die de ban van een allesoverheersende liefde, waartegen geen verzet mogelijk was, ombogen tot een menselijker gevoel van wil en beheerste gevoelens, van persoonlijke inzet ook. 32. In sommige van zijn Arturromans kwam hun belangrijkste vertegenwoordiger, Chrétien de Troyes (+ ca. 1190), zelfs tot een allermodernste visie waarbij wederzijdse liefde en zelfs passie in het huwelijk de grondslag vormden voor een échte samenleving (het concept van de amour courtois conjugal, de hoofse huwelijksliefde). Maar vooral de hooghartigheid van de geliefde en de onbereikbaarheid van het bovenmenselijke ideaal werden op de korrel genomen. Evenzeer zette men zich af tegen de toverachtige ban van de allesverterende passie die, zoals bij Tristan en Iseut, naar de dood leidde (de amour passion ). Veldeke zou hier, als pionier en schakelfiguur tussen de Romanitas en de Germanitas, een belangrijke rol spelen. Laten we dat even van naderbij onderzoeken. 33.

270 De aanbidding van de minnaar is niet louter platonisch, zoals de miniatuur van Meister Heinrich Teschler suggereert. (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 281 v o ) Ironie is nooit ver weg De conventionele thema's van de fin' amors - of in de taal van de minnezang: de hohe minne - vindt men overvloedig in het lyrische oeuvre van Veldeke: Schone vrouwe, laat mij de jouwe zijn, en wees jij de mijne (Lied 4); Toen ik haar ogen en haar mond zo mooi zag staan, en haar kin, toen werd mijn hart van binnen door zo'n zoete dwaasheid gewond, dat ik de wijsheid uit het oog verloor (Lied 1); Wees me, vrouwe, genadig. De zon gun ik u, zo schijne voor mij de maan (Lied 3), enzovoort. We vinden ze treffend terug in Lied 12: de minnaar dient de liefde en getroost zich omwille van haar zware inspanningen; alle goeds komt van de liefde; de liefde veredelt het hart; zonder liefde heeft het leven geen zin... Men oordele zelf:

271 160 Swer ze der minne is sô vruot, Daz er der minne dienen kan, Und er durch minne pîne tuot, Wol im, derst ein saelic man! 5 Von minne kumet uns allez guot, Diu minne machet reinen muot. Was solte ich sunder minne dan? Ich minne die schoenen sunder danc, Ich weiz wol, ir minne ist klâr. 10 Obe mîne minne ist kranc, Sô wirt ouch niemer minne wâr. Ich sage ir mîner minne danc, Bî ir minne stât mîn sanc. Er ist tump, swers niht geloubet gar. (Wie in de liefde zo wijs is, dat hij de liefde dienen kan, en zich omwille van de liefde moeite getroost, het ga hem goed: hij is een gelukkig man. Van de liefde komt ons alle goeds, de liefde maakt het hart zuiver. Wat zou ik zonder liefde beginnen? - Ik bemin de schone tegen wil en dank. Ik weet zeker dat haar liefde zuiver is. Als mijn liefde zwak moet heten, dan bestaat er nooit meer ware liefde. Ik zeg haar voor mijn liefde dank, mijn gezang staat of valt met mijn liefde voor haar. Hij is dwaas, die dat niet zonder meer gelooft.) Vooraleer tot een tekstanalyse over te gaan, iets over de tekst zélf. Lied 12 is een gedicht bestaande uit twee strofen van elk zeven verzen met het rijmschema ab ab aab. Maar niet iedereen is het daarmee eens. 34. Notermans ziet er twee monostrofische gedichten in en dat brengt ons bij een delicaat probleem: hoeveel liederen heeft Veldeke eigenlijk geschreven? De aantallen verschillen vrij aanzienlijk, van 25 (Frings-Schieb) tot 37 (Bumke) en zelfs tot ca. 40 (Fromm). 35. Dat heeft te maken met de omstreden combinatie van strofes. In de handschriften worden immers niet de gedichten, maar de strofes als eenheid weergegeven en door lombarden (grote hoofdletters) gemarkeerd. Het hierboven afgedrukte Lied 12 staat in het Manesse-handschrift bijvoorbeeld op een plaats waar de strofes met een rode lombarde beginnen, na de tweede strofe volgen markeringen in het blauw. Men mag aannemen dat daar iets nieuws begint. De aan Lied 12 voorafgaande strofe moet ook als een ander lied worden beschouwd: het heeft acht verzen in plaats van zeven. Het afgedrukte Lied 12 vertoont bovendien een thematische eenheid en heeft hetzelfde rijmschema in de twee strofen. We kunnen er dus gerust van uitgaan dat we in dit geval te maken hebben met een tweestrofig lied, maar eerlijkheidshalve dient gezegd te worden dat de argumentatie lang niet altijd zó eenvoudig is. Daar komt nog bij dat niet alle liederen die op Veldekes naam zijn overgeleverd effectief van hem zijn. 36. Zo worden bijvoorbeeld de strofen 45 tot 57 in het Manesse-handschrift in de laatste wetenschappelijke uitgave van de liederen aan een pseudo-veldeke toegeschreven. 37. Maar ook hier is discussie mogelijk. 38. We houden het er voorzichtig op dat we met Veldekes lyrische oeuvre iets meer dan 33 liederen bezitten.

272 Een ander probleem dat zich stelt is het tekstbeeld. We hebben, zoals gezegd, enkel Duitse handschriften met liederen van Veldeke bewaard. Vermits men ervan uitging dat hij de liederen zeker in zijn streektaal had gedicht, heeft men herhaaldelijk geprobeerd om de oorspronkelijke tekst te reconstrueren. 39. Frings en Schieb waren de laatsten in de rij, maar op grond van hun editie kon men nog verder gaan, zoals blijkt uit het volgende: Zo wee der minnen is zo vroed, Dat hee der minnen dienen kan, Ende hee dore minne pijne doet, Dee is ein vele minnezaleg man. Van minnen keumet allet goed Met de Limburgse vorm van het werkwoord komen (Frings heeft: komet ) in de laatste versregel leek men Veldeke opnieuw voor eigen streek te hebben gewonnen. Maar dat doet afbreuk aan Veldekes bedoeling. Er komen in zijn liederen, ook in rijmpositie, oorspronkelijke vormen en wendingen voor die onder geen beding Limburgs kunnen worden genoemd. Anders dan in zijn epische werken, waar hij een neutraal rijm hanteerde (rijmen die in verschillende dialecten werken), waarmee hij op een ruim verspreidingsgebied mikte, omzeilde hij in zijn lyrisch oeuvre deze verbale beperking en putte hij ook de mogelijkheden van zijn Maaslandse moedertaal ten volle uit. De reden ligt voor de hand. Moest hij in zijn werk van lange adem telkens maar twee rijmwoorden bedenken (het rijmschema van het gepaarde rijm: aa/bb/cc...), dan vereisten de liederen een grotere rijmvoorraad. In Lied 12 moest hij voor ieder rijm over 4, respectievelijk 3 woorden beschikken. Toch bewijzen talrijke typisch Duitse wendingen dat hij ook met zijn minneliederen sterker dan algemeen wordt gedacht op een oostelijk publiek mikte. 41.

273 161 Maar laten we nu eens naar de tekst zelf kijken. De eerste strofe begint met een algemene vaststelling ( swer..., hij die) over een minnaar die zich gedraagt zoals het de hoofse mens betaamt: hij heeft er wat voor over en ervaart daardoor de veredelende kracht van de liefde. De dichter voelt zich in deze overtuiging met die minnaar ( hij ) - en andere minnaars - verbonden in een ons -gevoel. Maar meteen trekt hij voor zichzelf de conclusie in de ik -vorm: wat zou ik aanvangen zonder liefde? De tweede strofe begint met de persoonlijke bekentenis: Ich minne, waardoor het contrast met de eerste strofe wordt geaccentueerd ( swer - ich ). De eerste versregel bevat bovendien een mooie klankecho van de vorige (ich/ sunder/ minne). Het ik-getuigenis ( mîne minne ) culmineert in de vaststelling dat er geen authentiekere liefde bestaat dan de zijne; het is de enige inspiratiebron voor zijn dichten en zingen. En de strofe eindigt weer in algemene zin (er ist...), waarbij de eerste en de laatste zin van het lied een onverwacht contrast creëren: vruot - tump, hoofse wijsheid tegenover boerse dommigheid. Dat effect wordt nog op een andere wijze beklemtoond. In ieder vers komt het woord minne voor en dat verwachten we ook in v Maar niet dus: wie al het voorgaande (es, -s) niet gelooft, wie met andere woorden niet op de positieve kracht van de liefde vertrouwt, behoort niet tot de vroeden. Het gedicht speelt op een sublieme wijze met perspectiefwisselingen en is ook technisch een hoogstandje. We luisteren hier naar een meester in de volste zin van het woord. Maar luisteren we nu naar een lied waarin de natuur meezingt, iets waar Veldeke terecht voor bekend is: Lied 23. Alse die vogel vroelîchen Den sumer singende enpfân, Und der walt ist loubes rîche Und die bluomen schône stân, 5 Sô ist der winter gar vergân. Mîn reht ist, daz ich wîche Dar mîn herze staeteclîche Von minnen ie was untertân. (Als de vogels blij zingend de zomer verwelkomen en het woud rijk aan bladeren is en de bloemen schoon in bloei staan, dan is de winter voorgoed voorbij. Het is maar passend dat ik me onderwerp aan haar aan wie mijn hart standvastig in liefde onderdanig was.) Het lied is één van de monostrofische liederen, die het grootste deelcorpus vormen in Veldekes oeuvre: 21 op Het lied is een en al vreugde. En ook met de trouw liefhebbende ik gaat het voor de wind: liefde en natuurstemming zijn unisono. De lente is overgegaan in de zomer, de winter is vergangen zoals in het bekende volkslied. Maar waar de Natureingang (het begin van het gedicht met een kort natuurtafereel) meestal een contrast met de gevoelens van de dichter oplevert, zoals in Lied 1, verrast dit lied ons door het achterwege blijven van de wrange gevoelens van weemoed en verlatenheid. Er hangt integendeel vrolijkheid in de lucht. En dat is toch wel typisch voor onze Limburgse dichter: nu en dan verschijnen in zijn werk ook wel eens donkere gevoelens en mismoedigheid ( Ich singe mit trüeben muoten,

274 Lied 27, v. 5 - ik zing met bedroefd gemoed), maar blîtschaft, vreugde en blijmoedigheid vormen de dominante stemming. 44. Wie mint, is vrolijk: Ich wil vrô sîn... (Lied 5). De minnaar kan zijn geluk niet op, hij is een saelic man! (Lied 12). 45. Maar er bestaat ook een ander soort mensen: zij die niet liefhebben en dus geen levensvreugde kennen. Het zijn dwazen: ze zoeken peren op de beuken, stelt Lied 7. In den zîten, daz die rôsen Erzeigent manic schoene blat, Sô vluochet man den vröidelôsen, Die rüegaere sint an maniger stat 5 Durch daz, wan sî der minne sint gehaz Und die minne gerne noesen. Got müez uns von den boesen loesen. Man darf den boesen niht suochen, In wirt dicke unsanfte wê, 10 Wan si warten unde luochen, Alse der springet in dem snê: Des sint sî vil deste mê gevê, Des darf doch niemen ruochen, Wan si suochen birn ûf den buochen. (In de tijd dat de rozen menig schoon blad vertonen, vervloekt men de vreugdelozen die zichzelf constant kwellen, want ze haten de liefde en schaden graag de minnenden. God moge ons van de boosaardigen verlossen! - Men mag de boosaardigen niet vervloeken: dikwijls valt hen hard leed ten deel, want zij spieden en loeren zoals iemand die strikken zet in de sneeuw. Daarom zijn

275 162 ze zoveel te dwazer. Dat moet echter niemand raken, want ze zoeken peren op de beuken.) Was het vorige lied een bevestiging van de combinatie liefdevreugde, Lied 7 is eenzelfde affirmatie, maar via het negatieve. De ik verschuilt zich achter de gemeenschap van minnenden ( uns ) en haalt fel uit naar de mensen die niet liefhebben en zelfs de minnaars proberen te beschadigen: jaloersen, nijdigaards, gefrustreerden, mensen die bitter in het leven staan. De dichter veinst medelijden met deze vröidelôsen : hoe hard is het toch om voortdurend in de weer te zijn om de gelukkige medemens te beloeren? En dan volgt het schitterend beeld: het zijn dwazen die peren zoeken op de beuken... De boodschap is duidelijk: als de rozen beginnen te bloeien, is er geen plaats voor dit soort criticasters en verzuurde mensen. Ontleend aan de Franse lyriek van troubadours en trouvères heeft Veldeke van de Natureingang zowat zijn dichtersmerk gemaakt: in 12 van de 33 liederen verschijnt een korter of langer natuurtafereel. Een diepgeworteld misverstand wil dat Veldeke de voorloper zou zijn van een Nederlandse traditie van natuurschildering - termen als realistische volksziel, zijn dan niet ver weg -, die culmineert in Pieter Breughel, de zeventiende-eeuwse landschapsschilderkunst of de natuurpoëzie van Guido In de Manesse-codex is de tweede strofe van Lied 7 van de eerste gescheiden; men leest op de derde laatste regel wan si suochent pirn uf den buochen (want ze zoeken peren op de beuken). (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 37 v o ) Gezelle. 46. De natuurtaferelen van Veldeke zijn niet het gevolg van romantische landschapsbeleving, maar van een eigenzinnige selectie uit de voorraad elementen die bij de retorische beschrijving van een lieflijke plaats (de topos locus amoenus uit de Latijnse traditie) horen: een zacht briesje, groen gras met bloemen, een schaduwrijke boom, zingende vogeltjes en een bron met helder en fris water, enzovoort. 47. Maar daar komt Veldeke behoorlijk origineel mee uit de voeten. Ik geef enkele voorbeelden. Lied 2a Ich bin vrô, sît uns die tage Liehtent unde werdent lanc... (Ik ben blij omdat de dagen klaarder en langer worden...)

276 Lied 5 In den zîten von dem jâre, Daz die tage sint lang Und daz weter wider klâre, Sô verniuwet offenbâre Diu merlichen ir sanc; Diu uns bringent liebiu maere. (In het jaargetijde waarin de dagen lengen en de lucht opnieuw helder wordt, vernieuwen de mereltjes luid hun zang, die ons een lieve tijding brengen.) Maar het is niet steeds een lente-aanhef, het kan ook de naderende winter zijn: Lied 19 Ez habent die kalte nähte getân, Daz diu löuber an der linden Winterlîche val stân. Der minne hân ich guoten wân Und weiz sîn nû ein liebez ende... (De koude nachten hebben ervoor gezorgd, dat de bladeren aan de linde nu op zijn winters vaal zijn. Op de minne heb ik goede hoop en ik weet nu dat ze een goede uitkomst zal hebben...) Maar Veldeke speelt met de conventies. Als men denkt hem door te hebben, heeft hij een verrassing in petto.

277 163 Lied 24 Der schoene sumer gêt uns an, Des ist vil manic vogel blîde, Wan si vröwent sich ze strîte Die schoenen zît vil wol enpfân. Jârlanc ist rehte, daz der har Winke dem vil süezen winde. Ich bin worden gewar Niuwes loubes an der linde. (De schone zomer is op komst; daarom zijn vele vogels blij, want ze verheugen zich om ter meest om het mooie seizoen goed te ontvangen. In deze tijd van het jaar behoort de koude wind te wijken voor de warmere. Ik heb nieuw lover aan de linde gezien.) Na deze Natureingang verwacht het ervaren publiek een uitstroom van positieve of negatieve liefdesgevoelens. Maar niets daarvan. Het lied, dat eigenlijk geen minnelied is, is uit. Waar Veldeke in de Servaaslegende en de Eneasroman op zijn bronteksten varieert en origineler uit de hoek komt dan men vaak heeft beweerd, kunnen we in zijn epische werken spreken van een originaliteit op de vierkante meter. In zijn minnelyriek speelt de dichter met ontleende beelden, woordbetekenissen, metrische structuren en rijmschema's op een wijze die vele malen subtieler is: originaliteit op de vierkante millimeter. 48. Voortdurend roept hij uit de traditie herkenbare dingen op, maar telkens opnieuw verrast hij - plagerig, ironisch, spelenderwijs - binnen de herkenning. Hij speelt een geraffineerd spel waarvan hij veronderstelt dat zijn toehoorders bereid en in staat zijn dit mee te spelen. Dit is werkelijk grote kunst... voor fijnproevers! 49. En meermaals neemt hij op subtiele wijze de ideologie van de fin' amors zélf op de korrel, zoals in Lied 14. In dem aberellen Sô die bluomen springen, Sô loubent die linden Und gruonent die buochen, 5 Sô habent ir willen Die vogele und singen, Wan si minne vinden, Aldâ si suochen An ir gnôz, 10 Wan ir blîdeschaft ist grôz, Der mich nie verdrôz Wan si swîgen al den winter stille. Dô si an dem rîse Die bluomen gesâhen 15 Bî den blaten springen, Dô wâren si rîche Ir manicvalten wîse, Der si wîlent pflâgen. Si huoben ir singen

278 20 Lûte und vroelîche, Nider und hô. Mîn muot stât alsô, Daz ich wil wesen vrô. Reht ist, daz ich mîn gelücke prîse. 25 Mohte ich erwerben Mîner vrowen hulde! Künde ich die gesuochen, Als ez ir gezaeme! Ich sol verderben 30 Al von mîner schulde, Sî enwolte ruochen, Daz si von mir naeme Buoze sunder tôt Ûf gnâde und durch nôt. 35 Wan ez got nie gebôt, Daz dehein man gerne solte sterben. (In april als de bloemen ontluiken, als de linden bladeren krijgen en de beuken groenen, dan hebben de vogels het naar hun zin en heffen ze graag hun lied aan, daar ze de liefde vinden waar ze die zoeken bij hun liefje, want hun blijdschap is groot, die - de blijdschap - mij nog nooit verdroot. Immers, de hele winter zwegen ze stil. - Toen ze op de twijgen de bloemen zagen ontluiken naast de bladeren, toen voelden ze zich in hun schik met hun vele liedjes, die ze ook destijds (voor de winter) zongen. Ze begonnen te zingen, luid en vrolijk, laag en hoog. Ook in mijn gemoed is het zo gesteld dat ik blij wil zijn. Het is passend dat ik mijn geluk prijs. - Mocht ik de gunst van mijn geliefde verwerven! Kon ik die maar nastreven zoals zij het goed vindt! Ik zal nog ten onder gaan, geheel door mijn schuld, tenzij ze zo tegemoetkomend zou willen zijn, dat ze aanvaardt, mijn boete zonder mijn dood, uit goedheid en uit nood. Want God heeft nooit geboden dat iemand graag zou willen sterven.) 50.

279 164 De West-Vlaamse dichter Jan Vercammen bestempelt dit lied in zijn sympathieke boekje, in eigen beheer uitgegeven, als het meest opgetogen lied van Veldeke. Het ritme is zo licht dat het als het ware danst. 51. En zou de onovertroffen Hadewijch dit niet hebben beseft? Haar zesde Strofisch Gedicht lijkt immers op dit lied van Veldeke te zijn geïnspireerd. 52. En waarom zou ik dichters, zeker als ze van het kaliber van Hadewijch zijn, willen tegenspreken? Het lied hanteert een bijzonder gecompliceerd rijmschema: abcd abcd eeea. En ook hierin is het al ongewoon: de Natureingang beheerst bijna 2/3 van het gedicht. In de eerste strofe verschijnt eventjes een glimp van de ik (v hij was altijd al blij met het gezang en geflirt van de vogeltjes); in de tweede strofe wordt de vreugdevolle sfeer van april overgebracht op het gemoed van de gelukkige dichter (men vergelijke v. 10 met 23); de reden van zijn geluk wordt in de derde strofe bekend gemaakt: het is de liefde, die hem enkele enthousiaste wenskreten ontlokt. Hij waant het zelfs te besterven indien zijn liefste hem niet verhoort. Maar de liefde tot in de dood, de onvoorwaardelijke minnedienst, zo vaak bezongen door de troubadours, is niet aan deze minnaar besteed. Hij beroept zich op de hoogste autoriteit en haast zich op te merken dat God nooit heeft gewild dat mensen graag zouden sterven... Opgaan in de iefde, oké, maar er zijn grenzen! 53. Veldeke gebruikt vaker het procédé van de ironische pointe. 54. In het monostrofische Lied 28 vinden we iets vergelijkbaars: Als sîz gebiutet, ich bin ir tôte (v. 5 - als zij, de geliefde, het wil, sterf ik voor haar), maar - vervolgt de minnaar langs zijn neus weg - ik sterf met tegenzin. Maar hij ondergraaft de ideologie van de fin' amors nog op andere manieren. Liefde op afstand is niets voor Veldekes minnaar: het creëert enkel maar ziekte, armoede en eenzaamheid. Liever hadden zijn lief en hij samen duizend marken en een schat aan goud! (Lied 16). En vooral dat eeuwige smachten en enkel maar verlangen werkt hem op de zenuwen. Hij wil zijn lief omhelzen en niet enkel om de hals. In die zin wordt het umbevân (Lied 1, v. 33) 55. synoniem voor het surplus uit de Franse liefdesthematiek. Dat verlangen naar het umbevân is op zich niet origineel, maar dat deze wens in Lied 5 als gerealiseerd wordt voorgesteld - en nog niet zo lang geleden, want de minnaar geniet nog na - is hoogst opmerkelijk. En dit umbevân wordt in Lied 1 verbonden met ein wênic ûz strâten stân ten voordele van de minnaar (v een beetje over de schreef gaan). De hohe minne is hier niet meer het verlangen van de minnaar, maar een geschenk van de geliefde: het intieme umbevân. 56. En dat dit niet zonder gevolgen blijft, wordt duidelijk in Lied 16: de minnaar moet zich geen zorgen maken over zijn nageslacht... Veldeke is voorwaar geen dichter van twaalf in een dozijn. Lucied, speels, geraffineerd en geestig. Beter - zo concludeert Willaert - had de geschiedenis van onze lyriek niet kunnen beginnen In samenspel met collega's Veldeke tastte de grenzen van het hoofse minnelied af; hij en zijn geïntendeerde publiek kenden bijgevolg goed de conventies van de Occitaanse en Franse poëzie in

280 hun algemeenheid. Maar hij heeft ook literair gereageerd op werk van specifieke dichters. Dat is het duidelijkst het geval in zijn beroemde Tristan-gedicht, Lied Tristran muose sunder sînen danc Staete sîn der küneginne, Wan in daz poisûn dar zuo twanc Mêre danne diu kraft der minne. 5 Des sol mir diu guote danc Wissen, daz ich sölhen tranc Nie genam und ich sî doch minne Baz danne er, und mac daz sîn. Wol getâne, 10 Valsches âne, Lâ mich wesen dîn Unde wis du mîn. (Tristan moest tegen wil en dank de koningin eeuwig trouw zijn, want de toverdrank dwong hem daartoe, meer dan de kracht van de liefde. Daarom mag de goede - geliefde - mij dank weten, dat ik zo'n drank nooit tot mij nam en ik haar niettemin zo mogelijk nog beter bemin dan hij. Schone vrouwe, zonder valsheid, laat mij de jouwe zijn en wees jij de mijne.) Tristran? Dat is een ondubbelzinnige verwijzing naar de passionele liefde tussen Tristan en koningin Iseut, de vrouw van zijn oom en leenheer, koning Marc. Door het drinken van een toverdrank waren de twee jonge mensen onweerstaanbaar op elkaar verliefd geworden, een hartstochtelijke passie die in de samenleving enkel kon overeind blijven door list en bedrog en uiteindelijk in de dood zou eindigen. De geschiedenis kreeg zijn beslag in een reeks ridderromans, waarvan die van Béroul in

281 165 Engeland vermoedelijk de oudste is (iets na 1150). Maar vooraleer Béroul begon te schrijven, had het continent met deze verhaalstof reeds kennis gemaakt. De rondtrekkende troubadour Cercamon (pseudoniem: Cherche monde ) alludeert omstreeks 1140 op Tristan. 59. En van dan af zijn de verwijzingen in de liefdespoëzie legio. De troubadours Bernart de Ventadorn en Raimbaut d' Aurenga gingen, met verwijzing naar Tristan, met elkaar zelfs debatteren over de waanzin van de fin'amors. 60. Daartegen reageert Chrétien de Troyes, die ook in zijn ridderromans herhaaldelijk met het Tristaneske liefdesconcept overhoop lag. In zijn lied bepleit hij orthodoxe trouw aan de liefde, maar wel met dien verstande dat die liefde niet zozeer een bovenmenselijke toverkracht is, waartegen geen verweer mogelijk is, maar een diep-menselijk gevoel, dat ontstaat uit persoonlijke inzet en gedragen wordt door hart en wil: 61. Onqes del bevrage ne bui, Dont Tristans fu enpoisonez, Mais plus me fait amer que lui Fins cuers et bone volentez. Tos en doit estre miens li grez, Qant de rien esforciez n'en sui, Fors de tant, que mes iauz en crui, Par quoi sui en la voie entrez, Dont ja n'istrai, n'ainc n'i recrui. 62. (Ik dronk nooit van de drank waardoor Tristan werd vergiftigd, maar een nobel hart en goede wil doen me meer beminnen dan hij. Dat is wel helemaal aan mezelf te danken, want ik werd door niets gedwongen, behalve daardoor, dat ik mijn ogen geloofde waardoor ik die weg ben opgegaan die ik nooit zal verlaten, en waarin ik tevoren laks was.) De gelijkenis is onmiskenbaar. Maar terwijl Chrétien stelt dat men de geliefde trouw moet blijven, ook als men vanwege haar niet op loon hoeft te rekenen, stelt Veldeke de dame ongegeneerd voor om nu maar een einde te maken aan het amoureuze smachten (en over te gaan tot het umbevân?): Lâ mich wesen dîn Unde wis du mîn... (vv ). 63. En daarmee is de kous niet af, want nog een andere Minnesänger heeft gereageerd op Chrétiens Tristan-strofe. Bernger von Horheim zingt in zijn Lied 1: Nooit proefde ik de drank waarmee Tristan zich in ellende stortte en toch bemin ik mijn geliefde sterker dan hij Isalde lief had Veldeke bevond zich dus middenin een internationaal netwerk van dichters die met elkaar in dialoog traden en als het enigszins kon, elkaar probeerden te overtroeven. Hoe dat concreet gebeurde, weten we meestal niet. Maar, zoals ik reeds vroeger opmerkte, de hofdag van Mainz in 1184 is een mogelijkheid. Omstreeks die tijd was Chrétien de Troyes in dienst van de graaf van Vlaanderen, Filips van de Elzas, voor wie hij de eerste Graalroman aan het schrijven was. Als leenman van de Duitse keizer voor Rijks-Vlaanderen was Filips te Mainz uitgenodigd, maar het is een punt van discussie of hij er effectief geweest is. 65. In mijn ogen is het bijna uitgesloten dat hij er niet naartoe zou zijn

282 gekomen, aangezien er hem veel aan gelegen was om met Barbarossa afspraken te maken voor een veldtocht tegen Frankrijk, die het daaropvolgende jaar door de pas tot ridder geslagen Hendrik (VI) zou worden geleid. 66. Indien Filips te Mainz aanwezig was, dan bevond zich Chrétien de Troyes ongetwijfeld in diens gezelschap, en dan is het helemaal niet uitgesloten dat hij Veldeke heeft ontmoet en geïnspireerd... Ik geef toe: er zitten veel als -en' in dit verhaal, maar het is het overwegen waard. En wat meer is: we hebben met onze veronderstelling de keizerlijke entourage opnieuw in beeld gekregen. De jonge Duitse koning (sinds 1169) Hendrik VI was behalve in de politiek op en naast het slagveld ook actief op literair gebied. Het heeft hem een ereplaats opgeleverd in het Manesse-Liederhandschrift. Na de prachtige miniatuur van de tronende vorst vraagt de latere keizer zich in zijn Eerste Lied af wat zijn loon is voor de trouw aan zijn geliefde. Zijn antwoord: ze schenkt me een loon dat zo rijk is dat ik nog liever aan de kroon dan aan haar verzaak. Dit is een pikant beeld, zeker als men ziet hoe waardig Hendrik zijn kroon draagt en men uit de latere geschiedenis zijn tomeloze ambitie kent. Veldeke heeft Hendrik VI dichterlijk van antwoord gediend in zijn Lied 16, met een grote lexicale overeenkomst, dezelfde rijmwoorden (lône, krône, schône), het zeldzame rijm gelobet/houbet en een gelijkaardig rijmschema: Si ist sô guot und ist sô schône, Die ich nu lange hân gelobet. Solt ich ze Rôme tragen die krône, Ich saste es ûf ir houbet. Maniger spraeche: sehent, er tobet! Got gebe, daz sî mir lône! Wan ich taete, ich weiz wol wie... (vv. 1-7)

283 166 Keizerlijke belangstelling in literatuur: de dichter (poeta) Petrus van Ebulo biedt zijn dichtwerk aan keizer Hendrik VI aan; hij doet dat via bemiddeling van het hoofd van de kanselarij, Koenraad. (Bern, Burgerbibliothek, codex 120 II, fol. 139 r o )

284 167 Het auteursportret van keizer Hendrik VI opent de prestigieuze bloemlezing in het Manesse-handschrift en wordt meteen ook als de grootste (ook letterlijk) figuur uit de codex uitgebeeld (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 6 r o ). Friedrich von Hausen (gedocumenteerd tussen 1171 en 1188) behoorde tot de kleine, invloedrijke kring van de keizer en was nauw bij het regeringswerk betrokken, een enkele keer in samenwerking met de graaf van Loon. Hij sneuvelde in Anatolië tijdens de kruistocht van Barbarossa. Van hem zijn een 17-tal liederen bekend. (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 116 v o )

285 168 Bernger von Horheim (gedocumenteerd in 1196). Hij heeft Hendrik VI naar Italië vergezeld. Van hem kennen we 6 liederen, waaronder een op Chrétien de Troyes geïnspireerd Tristanlied. (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 778 r o )

286 169 (Zij is zo goed en ook zo mooi, zij, die ik nu al zo lang prijs. Als ik te Rome de keizerskroon zou dragen, dan zette ik die op háár hoofd. Velen zouden zeggen: Kijk, hij is gek!. God geve, dat ze mij beloont, want ik weet wel wat ik dan zou doen...) 67. En wat meer is: Veldeke compliceert het ontleende rijmschema om zijn vorstelijke concurrent te overtreffen. Het oorspronkelijke ab/ab/ccc van Hendrik VI wordt bij Veldeke ab/ab/baccc. Dit subtiele, intertekstuele spel kon enkel gesmaakt worden door ingewijden, die deel uitmaakten van een dynamisch dichterlijk netwerk dat zich rond de jonge Staufer bewoog. Veldeke had blijkbaar contact met dat hofmilieu en de dichters die daar bij tijd en wijle de dienst uitmaakten: Friedrich von Hausen, Bligger von Steinach, Ulrich von Gutenburg, Bernger von Horheim en Heinrich von Rugge. Eens te meer zien we Veldeke in de schaduw van de keizer. Maar hij kende ook Minnesänger buiten deze Rijnlandse kringen, bijvoorbeeld de Zwitserse graaf Rudolf von Fenis (+ ca. 1192). De klacht in de eerste strofe van Veldekes Lied 1 Min tumbes herze mich verriet (v. 7 - mijn dwaze hart heeft mij verraden) is ontleend aan de slotstrofe van een lied van Fenis. Hij beschrijft een minnaar, wiens hoofd zozeer op hol is gebracht, dat hij door het liefdesvuur wordt verteerd, zoals een mot door het licht. En dan heeft hij het over het tumbes herze van de minnaar en klaagt hij dat Ir grôziu güete mich alsô verriet (Haar grote goedheid heeft mij verraden). Veldeke citeert Fenis terwijl hij varieert en probeert beter te doen. Dat blijkt uit het uitzonderlijke rijmschema. Fenis heeft hier ab/ab//bab en Veldeke doet er een schep bovenop: aab/aab//bab, waarbij hij niet minder dan vijf rijmwoorden diende te vinden. 68. Veldeke was beslist niet de plaatselijke dichter van Spalbeek en omgeving. Dat bleek al uit datzelfde Lied 1, waarin hij zijn publiek de weidsheid van het Duitse Rijk voor ogen toverde. De latere, beroemde hertog Jan I van Brabant, die nochtans grote Duitse ambities koesterde, bezong zijn geliefde als de mooiste vrouw tussen der Mase ende den Rijn. 69. Veldeke ziet het veel grootser: zijn minnaar mocht zich gelukkig prijzen met een geliefde die de mooiste en de beste is tussen de Rhône en de Save, de grenzen van het immense, Duitse Rijk. Het zal Hendrik VI en diens hofgezelschap als muziek in de oren hebben geklonken (cf. supra). Veldeke was beslist niet de geïsoleerde eenzaat die op zijn Limburgs eiland tussen het Romaanse en het Duitse literatuurgebied aan zichzelf genoeg had, geen contacten had met Franse of Duitse dichters, maar daarentegen putte uit een lokale volkstraditie. 70. Hij was integendeel een actieve bemiddelaar tussen beide culturen, iemand ook die eigenzinnig, maar met groot meesterschap zijn kunst beoefende en diepe indruk maakte op zijn tijdgenoten en collega's in het Rijnland, maar ook in Thüringen. Het is niet toevallig dat de zeer kunstzinnige Tristandichter Gottfried von Strassburg zijn voorganger bewonderend prees met de bekende woorden: Wie wol sang er von minnen! (Tristan und Isolde, v Hoe mooi zong hij over de liefde). En Gottfried stond met zijn positieve waardering niet alleen, maar dat is stof voor een volgend hoofdstuk.

287 Eindnoten: 1. De tentoonstelling te Magdeburg liep van 28 augustus tot 10 december Een goede gewoonte getrouw verscheen tegelijk een schitterende catalogus, waaraan ik de onderstaande informatie ontleen, Heiliges Deutsches Reich 2006, Het ging om een ambitieus project om alle Duitse lyriek te verzamelen voor een elitaire groep van minnaars van liederen. Het handschrift vertoont dan ook de sporen van de verzamelactiviteit: bladen werden toegevoegd of verschoven, zie Walther 1992, xiv. 3. Walther 1992, xxx. Het handschrift ontleent zijn naam aan het klooster van Weingarten, waaraan het in het begin van de 17 de eeuw werd geschonken. 4. Maar vermoedelijk verder gezet onder impuls van de graven van Toggenburg, vermits zoon en vader Manesse reeds in respectievelijk 1298 en 1304 waren overleden, zie Walther 1992, xxxiii-xxxiv. Voor de stedelijke context pleit dat de stadsklerk van Zürich, Nikolaus Mangolt, bij de kopieeractiviteit betrokken was, zie Van Anrooij 2005, Een derde handschrift dat werk van Veldeke bevat, is het kleine Heidelbergse liederenhandschrift (signatuur: cpg 357). Het is niet geïllustreerd, maar wel het oudste (ca. 1270) en afkomstig uit de Elzas. 6. Zie bijvoorbeeld de dienstknaap bij de markgraaf van Hohenburg op de miniatuur die aan Veldeke voorafgaat. Of men daaruit mag afleiden dat het niet de kleding van een clericus is, betwijfel ik (zie Bastert 2006, 27) (men vergelijke bijvoorbeeld met fol. 281 v o en 285 r o ). Ik ben het wel met Bastert eens (tegen Van Oostrom 2006, 157) dat Veldekes haar geen tonsuur vertoont. Dat de kleding een monnikspij zou zijn (Winkelman 1992, 62) klopt ook niet. 7. Walther 1992, Ik gebruik de editie van Moser en Tervooren, Minnesangs 1988, 98; de vertaling is in dit geval van Willaert 1996, Dumortier 1999, Winkelman 1992, Eigen transcriptie vanuit de Manesse-codex van vers 7 van het tweede lied (fol. 125 r o a); zie ook Walther 1992, Pleij 1985, Pleij 1985, Winkelman 1992, Winkelman 1992, In Jacob van Maerlants Der Naturen Bloeme (ca. 1270) wordt van de eencoren (pirolus) gezegd: Altoes eist ongheroe. (v. 4040). 16. Zie Marrou 1971, Marrou 1971, Zie Alfred Jeanroy, Les origines de la poésie lyrigue en France au Moyen age (1899), en La poésie lyrigue des troubadours (1934); over de romantische censuur, vindt men grappige voorbeelden bij L. Wenseleers, De hoofse liefde, een jammerlijk misverstand, in Knack van 11 oktober 1978, en Van Altena 1987, 14 (we citeren de troubadoursliederen naar deze schitterende vertaling). Iets vergelijkbaars gebeurde ook in de filologische hulpmiddelen als woordenboeken. Zo zoekt men in het groot Middelnederlands woordenboek van Verwijs en Verdam vruchteloos naar erotische of scabreuze woordbetekenissen: het beeld van de waarlijk heroïsche en christelijk vrome middeleeuwen mocht onder geen beding gestoord worden. Een goed overzicht van de problemen rond de troubadours en de diverse literaire genres, vindt men bij Bec Van Altena 1987, Marrou 1971, Willaert Willaert 2000, Janssens 1992, Duby Zie het doctorale proefschrift van mijn leermeester De Paepe 1967, De Paepe 1967, Zie de mooie bloemlezing van De Paepe 1970, 66. De spelling is gemoderniseerd. Het verwoorde liefdesconcept wijkt nochtans reeds af van de fin' amors-ideologie; de liederen zijn vermoedelijk van het eind der dertiende eeuw (reden waarom ik ze hier niet uitdrukkelijker ter sprake breng). Zie Hemmes-Hoogstadt 2005, 283 (Het is bij haar lied B5, ).

288 28. Lazar 1964, Aan de vrouw is men gehoorzaamheid verschuldigd (cf. infra) en dus wordt zij - aldus Van Altena 1987, 71 - daartoe gemasculiniseerd. Aangezien de man in principe van hogere orde was, kon hij aan een vrouw slechts gehoorzaamheid en onderworpenheid verschuldigd zijn als hij haar eerst - althans met het woord - had vermannelijkt. 30. Dit standpunt, dat ik onder meer afleid uit het werk van Chrétien de Troyes en waarin ik de hoofdzakelijk Franse mediëvistiek bijtreed (Lazar, Frappier, Bezzola), staat recentelijk ter discussie in het nochtans voortreffelijke boek van Schnell 1985, Ik ben niet overtuigd. Schnell gaat er onder meer van uit dat het overspelige karakter van de hoofse liefde bepaald werd door het belang dat men hechtte aan de liefdestheorie van Andreas Capellanus. Dat is wat mij betreft zeker niet het geval. Ik kom ook op grond van de studies van Duby 1981 en 1997 tot andere conclusies dan Schnell. Maar het is hier niet de plaats om zo'n omvattende en complexe problematiek genuanceerd uit de doeken te doen. 31. De Paepe 1970, De Paepe 1970, In hetgeen volgt ben ik sterk afhankelijk van het Veldeke-hoofdstuk in de studie van de Middelnederlandse lyriek van Frank Willaert, die eerstdaags verschijnt. Voor meer details, voor de technische aspecten van Veldekes dichtkunst, voor een grondiger inzicht in het netwerk van liederen in de twaalfde eeuw verwijs ik nederig, dankbaar en met veel bewondering naar het werk van mijn vriend en collega, die me zijn tekst in een ontwerpversie liet lezen. 34. Notermans 1968, Frings-Schieb tellen 11 monostrofische, 10 tweestrofische, 2 driestrofische, 1 vier- en 1 vijfstrofisch lied; Brinkmann telt 29 liederen, zie Schieb 1965, Moser-Tervooren in Minnesangs 1988 tellen 33 liederen, maar ze hebben een Lied 2a en 2b. Bumke spreekt van 37 liederen (hij rekent de liederen van de pseudo-veldeke mee), Bumke 1996, 140. Fromm 1992, 717 spreekt van een corpus von ca. 40 meist einstrophigen Liedern. 36. Van de 17 strofen die in het kleine Heidelberger liederenhandschrift op naam van Veldeke zijn overgeleverd, zijn er 6 feitelijk van Dietmar von Aist; zie Coossens 2003, 108, n Minnesangs 1988, Zo is Lied 30 volgens Frings/Schieb bijvoorbeeld niet van Veldeke. Als ik het goed zie, beschouwt Willaert in zijn nog te verschijnen studie de tweede strofe van het Tristanlied als een afzonderlijk lied en ziet hij het eerste lied van de pseudo-veldeke (Lied 34) als een lied van Veldeke zelf. 39. Bij Veldeke zijn dat op één na (Rogier 1931) pogingen van Duitsers geweest (Ettmüller 1852, Behaghel 1878, Vogt 1911, Frings 1940 en Frings e.a. 1947), zie Coossens 2003, Van der Heijden 1968, Willaert 1995, 72-73; Van Oostrom 2006, Maar daartegenover Goossens 2003, 116, die voor Lied 1 aantoont dat Veldekes rijmvoorraad ook uit westelijker gebied komt. Hij legt er bovendien de nadruk op dat de opvatting van de doorlopend zuivere rijmen bij Veldeke moet worden gerelativeerd (111). 42. Met v. 4 is er wat dat betreft iets aan de hand. Het vers is in het Weingartner handschrift (dat de basis vormde voor de editie in Minnesangs 1988) weggevallen. Wellicht stond er in de oorspronkelijke tekst iets als bij Frings/Schieb: dê is ein vele minnesâlech man. De opmerking dat minne niet in het laatste vers voorkomt, blijkt niet bij Frings/Schieb, die als v. 14 hebben: hê is dump deme minne dunket swâr (hij is dom voor wie de liefde een zware last lijkt). 43. Volgens de telling in Minnesangs Willaert 1995, brengt - mijns inziens: terecht - die dominante blijdschap in verband met de opleiding van de clericus, die op school geleerd had om iocunditas en hilaritas als smeermiddel in de intermenselijke verhoudingen aan het hof (een beperkte ruimte met veel mensen) te appreciëren, zie de belangrijke studie over hoofsheid van Jaeger 1985, Zie ook Bumke 1996, Zie bijvoorbeeld De Paepe 1967, 111. Hij spreekt van een typisch Vlaamse (Nederlandse) hang naar uiterlijke schoonheid of liefde voor het schone detail. Zie ook Van Mierlo 1949, Willaert 1984, Voor een analyse van de rijmschema's en de metriek verwijs ik naar de te verschijnen studie van Frank Willaert. 49. Bastert 1994, 333; Willaert 1999a, 323, Tervooren 2000, Ik heb me geïnspireerd op de vertaling van De Paepe 1970, Wise is dubbelzinnig: het kan zowel naar de verschillende manieren van geluk als naar de diverse wijsjes. Hulde verwijst

289 naar de band tussen leenheer en leenman. De minnaar neemt de rol aan van een vazal die zijn leenvrouwe (cf. vrowen - een melioratief van het neutrale wijf ) minnedienst verschuldigd is. 51. Vercammen 1978, Willaert 1995, De pointe komt helemaal niet tot haar recht in de literaire vertaling van J.H. Scholte, waarin de ironie is verdwenen, zie Van Vriesland s.d., 84. Hiermee is eens te meer aangetoond dat het oppassen is met moderne vertalingen en bewerkingen. 54. De Paepe 1971, , met de bedenkingen van Willaert 1984, Zie ook Bastert 1994 en Tervooren En nog: Lied 2, v. 23; Lied 5, v Een uitvoerige analyse van dit lied vindt men bij Willaert; over de pointe Willaert 1984, Willaert 1996, Ik beschouw dit lied - in tegenstelling tot Minnesangs 1988, in navolging van De Paepe 1970, 40 en Willaert als een monostrofisch gedicht met een ironische pointe. 59. Janssens 2005, De beroemdste der troubadours, Bernart de Ventadorn, imiteerde met zijn Can vei la lauzeta mover het lied van Raimbaut d'aurenga, Non chan per auzel ni per flor. 61. De Paepe 1970, Dit is de derde strofe van het lied Amor, qui m'a tolu a moi in de editie Zai 1974 (volgens handschrift Modena, Bibliotheca Estense, ms R 4, 4 fol. 224 r o ). 63. Zie Willaert 1995, Minnesangs 1988, Haussherr 1977, I, 45 beweert met stelligheid, dat Filips in bestem Einvernehmen mit Friedrich Barbarossa an dessen Hoffest 1184 in Mainz er mit großem Gefolge teilnahm. De kroniekschrijver Giselbert van Mons vermeldt daarentegen dat de graaf van Vlaanderen boden zou hebben gestuurd, maar wellicht is dit bericht niet objectief, vermits de graaf van Henegouwen in de hele zaak betrokken partij was (zie Willaert in zijn te verschijnen studie). 66. Hendrik de Leeuw was zelfs naar Mainz gekomen, vermoedelijk om met de graaf van Vlaanderen afspraken te maken voor een bondgenootschap tegen Frankrijk, zie Opll 1998, Willaert 1995, 67-69; Willaert 1999a, Willaert 1996, De Paepe 1970, 91; Willaert 1999a, Dat is bijvoorbeeld de mening van Minis 1958, 96. Zie daartegenover Willaert 1995,

290 170 De ridder-dichter Wolfram von Eschenbach was een groot bewonderaar van zijn voorganger Hendrik van Veldeke. Miniatuur in de Manesse-codex (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 149 v o ).

291 171 Hij entte de eerste twijg... Veldeke en zijn boom De ridder-dichter Wolfram von Eschenbach schreef in het begin van de dertiende eeuw zijn meesterlijke Graalroman Parzival. Het hoofdpersonage staat na een hele reeks avonturen te mijmeren bij drie bloeddruppels in de sneeuw, daar achtergelaten door een gewonde gans. De kleuren doen hem denken aan zijn geliefde. Het is voor de dichter aanleiding om zelf te gaan filosoferen over de macht van de liefde. In een rechtstreekse toespraak tot Vrou Minne klaagt hij over zijn eigen ongeluk in de liefde, en dan valt plots de naam hêr Heinrich von Veldeke (v. 292, 18): Heer Heinrich van Veldeke heeft zijn boom zeer kundig geschapen naar uw aard (d.i. van de liefde - hij spreekt nog steeds Vrouwe Minne rechtstreeks aan): had hij ons ook maar beter verteld hoe men u behouden moet! Het enige dat hij ervan heeft afgesplitst, is hoe men u verwerven kan. Door onnozelheid moet menige dwaas een kostelijke vondst teloor laten gaan. Als het mij zo gegaan is of verder nog gaan zal, zal ik het u verwijten, Vrouwe Minne; u bent het die het verstand afsluit. Tegen u is schild noch speer van enig nut, noch een snel paard of een hoge burcht met statige torens... (vv. 292, 18-30) 1. Veldekes boom, sînen boum die blijkbaar iets met het wezen van de liefde te maken heeft? De allusie is niet meteen duidelijk. Sommige geleerden hebben er zelfs een verloren werk van Veldeke in willen terugvinden. 2. Maar dit soort van methodische noodgrepen lijkt me enkel aangewezen als alle andere oplossingen geen soelaas bieden. Veldeke verwijst in zijn liederen wel vaker naar bomen (linden, beuken), maar dit lijkt niet het juiste spoor te zijn; op nog vele andere plaatsen refereert Wolfram in zijn Graalroman aan Veldekes Eneasroman. Het lijkt bijgevolg plausibel om ook daar zijn liefdesboom te gaan zoeken. En aangezien de context er een is van ongelukkige liefde, door Venus veroorzaakt, ligt het voor de hand te denken aan de beroemde scène waar Dido en Eneas voor een onweer onder een boom gaan schuilen en zich overgeven aan het liefdesspel. Misschien is het té ver gezocht, maar zou het niet kunnen dat Wolframs associatie Veldeke - liefde - boom de miniaturist van het Weingartner liederenhandschrift op ideeën heeft gebracht en de dichter - anders dan in de Manesse-codex - peinzend onder een boom heeft voorgesteld? (Maar zie ook verder). Er is nog een passage waar Wolfram von Veldeke der wîse man in beeld brengt; daar jammert hij over de vroege dood van zijn bewonderd voorbeeld: ôwê daz sô fruo erstarp.... Het is bijzonder spijtig, want Veldeke had de schone koningin Antikonie beter kunnen prijzen dan hijzelf (vv. 404, 28-30). De meeste verwijzingen naar Veldeke - en ze zijn overtalrijk - zijn in Wolframs Parzival minder expliciet. 3. Wolfram heeft zich bijvoorbeeld bij wijze van eerbetoon bij de beschrijving van de graalbode Kundrie op de lelijkheid van de Sibylle geïnspireerd. 4. En de morenkoningin Belakane lijkt wel een evenbeeld van Dido; ze wordt al even liefdeloos door Gahmuret in de steek gelaten. 5. Als Arturs neef, Gawan, bij de burcht Schanpfanzun aankomt, constateert de dichter dat ze - ik vertaal - zo

292 fraai gesierd was dat Eneas Carthago - waar vrouwe Dido haar liefde met de dood bekocht - nooit in zoveel heerlijkheid heeft aan-

293 172 Gesprek over de liefde tussen moeder en dochter: de vrouw van Latinus geeft Lavinia raad. (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 282, fol. 64 v o ) getroffen. 6. In boek VIII heeft hertog Liddamus het over agressieve vechtlust tegenover bedachtzame vredeswil en hij plaatst twee personages uit de Eneasroman tegenover elkaar: Wilt u heer Turnus zijn, laat mij dan heer Tranzes (dit is Drances bij Veldeke) wezen. 7. En tweemaal alludeert Wolfram op de dappere Kamilla die voor Laurente heldendaden verrichtte, maar dat met haar leven betaalde, waarop zij in een kostbare sarcofaag werd begraven. 8. Wolfram had zijn bewonderde voorganger blijkbaar met veel aandacht gelezen. Hij heeft hem trouwens in een later werk, de Willehalm (ca ), geschreven in opdracht van Herman van Thüringen, met eerbied meinen meister genoemd. 9. Ook de anonieme dichter van het Nibelungenepos, geschreven in de laatste jaren van de twaalfde eeuw, had Veldeke gelezen. Hij heeft in het gesprek van Kriemhild met haar moeder over het wezen van de liefde respectvol een scène-citaat uit de Eneasroman overgenomen. 10. Van een hommage gesproken! Met deze intertekstuele analogie brengt de Nibelungendichter overigens niet enkel een eerbetoon aan Veldekes ersten höfischen Roman, maar hij situeert zijn eigen werk op die manier tegen de achtergrond van de discussies over de hoofse liefde. Het Nibelungenepos is inderdaad niet het verhaal van de drakendoder Siegfried, maar van een vrouw, die haar menselijkheid verliest als gevolg van een brutale verstoring van diepe liefdesharmonie. En het is ook niet uitgesloten dat de dichter van de C-versie van de Nibelungen (vóór 1205) Veldekes Leven van sint Servaas heeft gekend: hij ontleende er misschien het gegeven aan dat de Hunnenkoning Attila (Etzel) terug tot het heidendom verviel nadat hij gedurende vijf jaar christen was geweest. 11.

294 173 Het gesprek tussen Ute en Kriemhild over de liefde: een scènecitaat uit Veldekes Eneasroman. Miniatuur in het Berlijnse handschrift van het Nibelungenlied. (Berlijn, Staatsbibliothek zu Berlin - Preussischer Kulturbesitz, ms. germ. fol. 855, fol. 3 r o ) De groten uit de Duitse klassiek hebben Veldeke respectvol als hun voorganger en voorbeeld beschouwd. Het is dus niet verkeerd om Veldeke te zien als de gangmaker van de hoofse letterkunde in Duitsland. Dat is vermoedelijk toch de betekenis van de bekende verzen van die andere grote dichter, Gottfried von Strassburg. In zijn Tristan ( ) geeft hij zijn mening te kennen over een aantal dichters uit zijn eigen tijd; het is een literairkritisch dispuut zonder weerga. Bij de beschrijving van de kostbare kleren en het prachtige feest naar aanleiding van Tristans ridderslag, veinst de verteller te zullen tekort schieten. Immers, gedurende zijn leven en vroeger zijn er dichters geweest die met dergelijke vlotheid en kunstzinnigheid hebben gesproken dat hij hen moeilijk kan overtreffen. En dan bespreekt hij het werk van Hartmann von Aue, die hij als het hoogtepunt van kunstzinnigheid beschouwt en hem - naar antiek voorbeeld, maar voor het eerst in het Duits - tot poeta laureatus kroont. 12. Dan volgen Wolfram von Eschenbach (zonder diens naam te noemen), Bligger von Steinach en... Heinrich von Veldeke. Hij had groot poëtisch talent. Hoe mooi zong hij over de liefde! Hoe verfijnd gaf hij vorm aan zijn boodschap ( Wie schone er sinen sin besneit, v. 4729). Ik vermoed - vervolgt Gottfried - dat hij zijn inspiratie haalde uit Pegasus' bron, waaruit alle wijsheid voortkomt. Ik heb Heinrich zelf nooit gezien, maar ik hoor de besten, meesters in zijn dagen, hun mening geven en zij zijn het erover eens om hem eer te bewijzen - en dan volgt het bekende beeld:

295 174 Er inpfete das erste ris in tiutischer zungen: da von sit este ersprungen, von den die bluomen kamen, da si die spaehe uz namen der meisterlichen vünde; und ist diu selbe künde so witen gebreitet, so manege wis zeleitet, daz alle, die nu sprechent, daz die den wunsch da brechent von bluomen und von risen an worten und an wisen (vv ) (Veldeke entte de eerste tak op de boom van de Duitse dichtkunst. Uit deze eerste tak zijn nieuwe takken gegroeid, waaraan bloemen zijn ontsproten. De latere dichters hebben hieruit de kunst ontleend op meesterlijke wijze te dichten. Thans is deze kunst zo algemeen verbreid en zo veelvuldig gebruikt, dat alle dichters die nu dichten naar hartelust bloemen en takken, woorden en melodieën, kunnen vergaren.) 13. Opnieuw wordt Veldeke met een boom geassocieerd, een bijzonder bloemrijke en vruchtbare dit keer. Maar waarmee vernieuwde en veredelde Veldeke de oude boom van de volkstalige dichtkunst? In de literaire excursie staat Veldeke op een overgangspositie tussen de grote epische dichters en de lyrische zangers, de nachtegalen, zoals Reinmar von Hagenau en Walther von der Vogelweide. 14. We mogen daarom aannemen dat Gottfried zowel zijn Eneasroman als zijn liederen (cf. an worten und an wisen ) op het oog had. En gezien de context van de excursie - Gottfried moest aan een descriptio beginnen - lijkt me Veldeke vooral invloed te hebben uitgeoefend via de vele uitgewerkte beschrijvingen (stad, grafzerken, feestmalen, lelijkheid van een vrouw, enzovoort) en de weergave van de psychologische effecten van de liefde, maar ook via de vormperfectie en de kunstige combinatie van tekst en muziek in zijn liederen. Dat Veldeke ook met zijn liederen navolging kende, bewijzen trouwens de gedichten die op zijn naam zijn overgeleverd, maar aan een pseudo-veldeke moeten worden toegeschreven. 15. Veldeke blijkt bij zijn generatiegenoten en jongere collega's goed bekend te zijn geweest. De anonieme dichter van Moriz von Craûn (13 de eeuw) noemt hem Von Veldeke meister

296 Een groep mensen in een tent verzameld rond de beroemde dichter Gottfried von Strassburg in de Manesse-codex. De man met de kroon en de opgestoken linker wijsvinger is graaf Herman van Thüringen. (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 364 r o ) Heinrich ; dat doen ook Herbort von Fritzlar in diens Troje-epos (na 1190), een zekere Albrecht in de Jüngere Titurel (ca. 1260) en de samensteller van het Weingartner Liederhandschrift. Met deze meestertitel erkennen ze in Veldeke zowel zijn voorbeeldfunctie als zijn geleerdheid. Ontzag spreekt ook uit de titel her, gebruikt in het Manesse-handschrift, maar ook door Reinbot von Durne in zijn legende van Sint-Joris (ca. 1240). Hij wordt verder ook genoemd in een hed van Der Marner (XIV, 276) (medio 13 de eeuw) en in de Göttweiger Trojanerkrieg, een eigenzinnige Trojeroman uit het einde der dertiende eeuw. Heeft voor een deel van die waardering het positieve oordeel van Wolfram von Eschenbach meegespeeld, toch heeft ook een jongere generatie Veldeke als de grote vernieuwer van de

297 175 In 1462 bericht de Beierse bibliofiel Jacob Püterich von Reichertshausen, die zich voor alten puecher interesseert, dat Veldeke de Servaaslegende heeft gedicht. Duitse literatuur geroemd. Zo looft Rudolf von Ems von Veldeke, der wîse man in zijn Alexanderroman (ca. 1250) als de eerste dichter die fatsoenlijke rijmen maakte ( der rehter rîme alrêst began, v. 3114). 16. Een laatste keer horen we van Veldeke op het einde van de middeleeuwen, en dit keer merkwaardig genoeg met betrekking tot diens Leven van Sint-Servaas. De Beierse bibliofiel Jacob Püterich von Reichertshausen, die zich in bijzondere mate voor de alten puecher interesseerde en ons in zijn Ehrenbrief een schat aan literatuurhistorische informatie heeft nagelaten, berichtte in 1462 het volgende: Sannct Servassius legenndt Ein bischof zu Mastricht Hat woll und schan bekhent Hainrich von Veldeckh bracht zu heilgem ticht. (Ehrenbrief, 114de strofe) 17.

298 (De legende van de heilige Servatius, een bisschop te Maastricht, heeft - goed en wel bekend - Hendrik van Veldeke omgezet in een heilig gedicht.) Van Veldekes heiligenleven blijkt nochtans geen verdere invloed te zijn uitgegaan. Men heeft lange tijd gedacht dat het Beierse Leven van Sint-Servaas (ca. 1190) op Veldekes werk zou zijn gebaseerd. 18. Die gedachte was niet verwonderlijk. De opdrachtgeefster was hoogstwaarschijnlijk Agnes van Loon, de dochter van de opdrachtgeefster van Veldeke, die - in het licht van de keizerlijke politiek van de graven van Loon - in 1169 met een favoriet van Barbarossa in het huwelijk trad: de 33 jaar oudere Otto I van Wittelsbach. 19. Dat de 19-jarige Agnes een kopie van Het Leven van Sint-Servaas meebracht naar Beieren, wordt als plausibel aangenomen... en dat het ene werk afhankelijk is van het andere ligt dan voor de hand. Alleen is het de vraag of Veldeke zijn heiligenleven in 1169 al had voltooid. En recentelijk heeft Jan Goossens toch wel definitief bewezen dat de anonieme Beierse dichter het Middelnederlandse Leven van Sint-Servaas niet heeft gebruikt. 20. Blijkt Veldeke al bij al een enorme weerklank te hebben gehad in de Duitse literatuur, dan is van zijn invloed niet veel te merken in de Nederlandse letterkunde, aan wier wieg hij nochtans zou hebben gestaan.

299 176 Geen sant in eigen land De Brabantse literatuur heeft in het begin van de dertiende eeuw een literaire parel opgeleverd: de korte Trojeroman van Segher Diengotgaf. Daarin zijn hooggestemde liefde en ridderlijk heldendom onder de muren van Troje prachtig in elkaar verstrengeld. Het werk valt met de deur in huis en veronderstelt een grote voorkennis van de tragische strijd: Dies is leden menghen dach Dat grote heer voer Troyen lach... (vv. 5-6) 21. (Het is al lang geleden dat het grote leger voor Troje lag.) Seghers werk heeft geen proloog, maar dat zou wel eens een kenmerk van het genre kunnen zijn: ook Veldekes Eneasroman en de Roman d' Eneas hebben die niet. Maar waar komt de door de dichter verwachte voorkennis vandaan: welk leger lag voor Troje? En wat verder veronderstelt de dichter de namen van de belangrijkste Trojaanse ridders en mooie vrouwen zonder meer als bekend. Kenden Segher en diens geïntendeerde publiek het werk van Veldeke? Of moeten we hier eerder denken aan zijn Franse brontekst, de Roman de Troie van Benoît de Sainte-Maure (ca. 1165)? Het Brabantse hof, waar het werk vermoedelijk circuleerde, sprak immers een mondje Frans? Iets duidelijker liggen de zaken in de uitvoerige Historie van Troyen (ca. 1260) van de Vlaamse, geleerde veelschrijver Jacob van Maerlant. Die heeft - een compilatorisch hoogstandje - een eigen vertaling van de Aeneis van Vergilius in zijn grote Trojeroman opgenomen. Als hij bij de geschiedenis van Dido komt, zegt hij te willen bekorten: Het is my te pynlic ende te lanc Te dichten alle den omganc Van der borch ende van der sale, Die Dydo deed maken wale, Ende hoe se die mynne bracht te dwase Van den sconen Enease. Oec ist ghedicht int Duytsche woert. Dat laet ic staen ende dicht voert Hoe Eneas in Ytalien quam Ende die heerscappie aen nam. (vv ) (Het vraagt met te veel werk en het is te langdradig om te dichten over de hele uitgestrektheid van de burcht en de zaal, die Dido met veel pracht liet bouwen, en hoe de liefde voor de mooie Eneas haar tot verdwazing bracht. Bovendien is het in het Duits - Diets? - gedicht. Ik laat het achterwege en dicht verder hoe Eneas in Italië kwam en daar aan de macht kwam.) Had Maerlant Veldekes Eneasroman gelezen en kende hij diens beschrijving van Carthago? Kende zijn werk bijgevolg ook een westelijke verspreiding? Het is niet onmogelijk. Met de eerste strofe van het zesde Strofische gedicht zou de Brabantse mystica Hadewijch aan Lied 16 van Veldeke kunnen refereren. 22. Maar het blijft mager: van het westelijke front zo goed als geen nieuws. Tegenover de overvloed

300 van vermeldingen in Duitse werken, zeker in de twaalfde en dertiende eeuw, wordt Veldeke geen enkele keer genoemd in de Middelnederlandse letterkunde. Er is enkel de vage allusie van Maerlant. Veldeke en Maerlant... Dat is op zichzelf al mooi: op het einde van dit boek blijken de twee Vaders van de dietsche dichters algader uit het eerste hoofdstuk dan toch een band met elkaar te hebben. Eindnoten: 1. We gebruiken de vertaling van Beuger 2002, 159; de editie van Spiewok Er schemert ook enige kritiek door: Veldeke had ons ook beter geleerd hoe we de liefde konden behouden. Zie ook Schweikle 1970, Spiewok 1981, 497. Men heeft ook op grond van een bedbeschrijving in het anonieme Moriz von Craûn (13 de eeuw), waarin naar Veldeke wordt verwezen, gemeend dat hij een gedicht Salomo ende die Minne zou hebben geschreven, een werk dat verloren is gegaan, zie bijvoorbeeld Van Mierlo 1949, 180. Maar reeds Behaghel heeft aangetoond dat het vermoedelijk om een onduidelijke herinnering gaat aan de beschrijving van het bed, dat Dido voor Eneas liet klaarmaken (gecontamineerd met Lied 26), zie Kartschoke 1986, Zie het register (Heinrich von Veldeke, Eneide) op de Stellenkommentar bij Nellmann 1994, Kartschoke 1986, Kartschoke 1986, Vv. 399, 11-14; Beuger 2002, Vv. 419, 12-13; Beuger 2002, Vv. 504, en 589, 7-9; Beuger 2002, 266 en Kartschoke 1986, 847; Schweikle 1970, Heinzle 2005, Janssens 2005, en Schulze 1973, , die meent dat het motief van het schenken van een laurierkrans aan een dichter - bijna anderhalve eeuw vóór Petrarca in uit de antieke literatuur afkomstig is en het gebruik in verband brengt met de renaissance van de twaalfde eeuw. 13. De vertaling is van Winkelman 1992, Zie ook Schweikle 1970, Winkelman 1992, 59. Van Bligger von Steinach is niets overgebleven van de epische dichtkunst, die Gottfried prijst; hij is nu enkel bekend als dichter van minneliederen. 15. Minnesangs 1988, , de liederen 34 tot en met Kartschoke 1986, en ; Schweikle 1970, 17; Goossens 2005, 64. Maar vermoedelijk betekent rîme hier meer dan enkel maar het rijm en betreft het de hele verstechniek. 17. Het enige handschrift ervan kon in 1998 door de Bayerische Staatsbibliothek uit een Gettyfonds gekocht worden (München, BSB, Cgm. 9220). 18. Zie Van Mierlo 1949, Jongen 1993, xv; Jongen 2006, Zie Goossens 2006, ; dat werd ook al aangenomen in Jongen 2006, Janssens 2001, 22. Het zijn de eerste regels van het werk van Segher; de vorige verzen 1-4 vormen de overgangsformule van Jacob van Maerlant, die de korte Trojeroman in zijn eigen Historie van Troyen integreerde. 22. Willaert 1995,

301 177 Een Europese Limburger in de twaalfde eeuw Triecht, die scone Hij (de engel) geboet den heilighen manne Dat hi voer van danne All daer hij noch is, te Triecht, In eynen dall scoen ende liecht, Effen ende wael ghedaen Daer twee water tsamen gaen, Eyn groot ende eyn cleyne, Claer, schoen ende reyne. Dats die Jeker ende die Mase. Beide te korne ende te grase Es die stadt wale gheleghen Ende te schepen in voele weghen, In visschen ende in ghewilden Ende in goeden ghevylden Der bester coren eerden Die ye mochte ghewerden. Des steyt die stat te maten Aen eynre ghemeynre straten Van Inghelant in Ongheren Voer Colne ende voer Tongheren Ende alsoe dies ghelijck Van Sassen in Vrancrijck Ende mit scepe die des pleghen Te Denemerken ende te Norweghen. Die weghe versamenen sich all dae. Des is die stadt daer nae Gheheiten Traiectum. Daer sande God Servacium. (I, vv ) (Hij droeg de heilige op Tongeren te verlaten en naar Maastricht te gaan. Deze stad ligt nog steeds in een schitterend, fraai, breed en prachtig dal. Twee heldere, mooie rivieren, een grote en een kleine, namelijk de Maas en de Jeker, stromen daar samen. De omgeving is zeer geschikt als grasland en voor het verbouwen van koren, er zijn goede waterverbindingen en visen wildrijke gebieden, en op de prachtige velden groeit het allerbeste graan. De stad ligt bovendien op een zeer gunstige plaats, op het kruispunt van de wegen van Engeland naar Hongarije, van Keulen naar Tongeren en van Saksen naar Frankrijk, terwijl schepen naar Denemarken en Noorwegen kunnen varen. Omdat alle wegen daar samenkomen, wordt de stad Traiectum genoemd. Dàt was de plaats waar God Servaas heen stuurde.) Dit is vermoedelijk de beroemdste passage uit het Leven van Sint-Servaas, een loflied op de Limburgse Maasstad. Veldeke heeft zijn Latijnse bron hier persoonlijk bewerkt en de stad die hij blijkbaar goed kende gedetailleerd beschreven. 1. Generaties Limburgers hebben de passage uit het hoofd geleerd en zeker de oudere Maastrichtenaars zullen tijdens de zevenjaarlijkse Heiligdomsvaart - de laatste was in met ontroering en trots hun stad herdacht hebben, de hoofdstad van Sint-Servaas aan de Jeker en de Maas. 2. Het heeft Veldeke niet enkel monumenten

302 in Maastricht en Hasselt opgeleverd, maar ook een bevoorrechte plaats in de dankbare herinnering van vele Limburgers. Een plaats die wel eens mild chauvinistische vormen aanneemt. Toen, een tijdje geleden, Ben Crabbé in een aflevering van Blokken de vraag stelde: Wie schreef Pallieter?, gokte de Limburgse kandidaat op Hendrik van Veldeke. 3. Verbazingwekkend is dat niet. Immers, in stelde het Sint-Jozefscollege te Hasselt een Galerij van beroemde Limburgers samen, en naast Willy Claes, Steve Stevaert,

303 178 De Jeker te Maastricht vlakbij de monding in de Maas. ( Stad Hasselt, Annemie America) Helmut Lotti, Axelle Red, Eric Gerets en Kim Clijsters verschenen Ambiorix, Hubert van Eyck en Hendrik van Veldeke. 4. Met dergelijke vormen van streekliefde is er niets verkeerd: in Dendermonde zweert men bij het Ros Beiaard, hoewel dit paard sinds de late middeleeuwen ook in Brussel, Mechelen en andere steden rondtoerde; in het land van Waas heeft men monumenten opgericht voor Reinaert de vos, hoewel die in oorsprong een duivelse schurk was; en op ruimere schaal werd graaf Robert van Béthune als Leeuw van Vlaanderen een icoon van de Vlaamse Beweging, hoewel de man in kwestie waarschijnlijk geen gebenedijd Vlaams woord sprak. Daar is niets mis mee, maar de geschiedenis heeft haar rechten. Is Hendrik van Veldeke dan niet een terecht beroemde Limburger? Was hij niet onze eerste of oudste Nederlandse dichter (men lette op het persoonlijk voornaamwoord ons )? Heeft hij bij de ontwikkeling van de Nederlandse taal geen cruciale rol gespeeld? Is hij niet een schitterende edelsteen aan de Limburgse kroon? Ja en nee. Het is hem tegelijk te veel eer bewijzen en schromelijk te kort doen. Hij is in Limburg geboren en heeft er gewerkt, maar hij keek verder dan Loon en Maastricht (zoals overigens ook zijn opdrachtgevers). Van meet af aan was zijn blik naar het oosten gericht, had hij het Duitse Rijk, de keizer en diens entourage in zijn vizier. Hij gebruikte bewust een taal die in een groot deel van het rijk kon worden begrepen. Zelfs in zijn Leven van Sint-Servaas, het werk dat toch bij uitstek regionaal van strekking was en in het Limburgs is overgeleverd, gebruikte hij een neutraal rijm. Enkel in zijn liederen gebruikte hij noodgedwongen, naast typisch Duitse woorden en wendingen, de rijmmogelijkheden van zijn moedertaal. Het beruchte Veldeke-probleem (in welke taal waren zijn werken oorspronkelijk geschreven?) is dus eigenlijk een non-problem. Aan dat ruimere perspectief werd in het verleden vaak voorbijgegaan door de aangehaalde passage over Maastricht in het werk te isoleren en te koesteren als precieus Limburgs erfgoed. Vergeten we hierbij niet dat Veldeke ook in opdracht van het Servaaskapittel dichtte en dat middeleeuwse dichters weinig moeite hadden om hun mecenassen wat stroop van eigen streek rond de mond te smeren. En verliezen we vooral niet uit het oog dat ook andere plaatsen in het Leven van Sint-Servaas - allemaal in functie van de heilige om wie het begonnen is -

304 179 sympathieke beschrijvingen meekrijgen: Quedlinburg, het heerlijke vrouwenklooster hoog op een berg aan de Bode (II, vv ), het grote veld bij een mooie, hoge berg ten zuiden van Koblenz (II, vv ). Behalve Tongeren en Maastricht besteedt Veldeke nog aandacht aan eerder streekgebonden plaatsen: Brabant, Dinant, Luik, Hoei en Nijvel. Maar ze worden overvleugeld door plaatsen die verderaf liggen: Güls (wijngaarden nabij Koblenz), Goslar (mooie Servaaskerk), Metz (met de Stefanusdom), Speyer, Keulen (aan de Rijn), Trier (aan de Moezel), Basel, Worms, Arles, Straatsburg, Rome en Milaan, Toscane, Bohemen en Westfalen. Dit is het weidse panorama van het Duitse Rijk ten tijde van Frederik Barbarossa. Veldeke is een Limburger met, wat we thans zouden noemen, een brede Europese blik. Op dat nieuwe beeld kunnen we, ook vanuit Limburgs of euregionaal perspectief, trots zijn, zeker in het licht van het groeiende Europese eenheidsbesef. Of om op Vermeylen te variëren: laten we Limburger zijn om Europeeër te worden. 5. Maar was Veldeke dan niet de grondlegger van onze taal, zoals men het in Limburg graag voorstelt? Eigenlijk niet. De taalontwikkeling was eeuwen te voren al volop aan de gang en evolueerde volgens eigen wetmatigheden. In de zin dat Veldeke zich als vulgarisator tot een volkstalig lekenpubliek richtte en daar bijvoorbeeld de hoofse terminologie en liefdesbeeldspraak, maar ook een religieus narratieve taal introduceerde, heeft hij ook op dit vlak een zekere rol gespeeld. Hij heeft nog meer gedaan. Van Oostrom merkt terecht op dat het Leven van Sint-Servaas binnen het contemporaine genre van de hagiografie zijn weerga niet heeft. 6. Door de tweeledige structuur van zijn verhaal anders te organiseren dan in zijn Latijnse brontekst, namelijk door de inval van de Hunnen naar het tweede deel te verschuiven, heeft hij twee evenwichtige delen gekregen van respectievelijk en verzen. Een zesduizend verzen is het gemiddelde van de omvang van de werken van Chrétien de Troyes rond dat zelfde ogenblik. Veldeke lijkt, rekening houdend met zijn publiek, zijn heiligenleven wel op het stramien van een ridderroman te hebben gevormd. Daartoe moest hij zijn bron uitvoerig uitbreiden en hij deed dat met karakteristieke epische breedvoerigheid, met toespraken, beraadslagingen en beschrijvingen die - zoals we zagen, maar dan met betrekking tot de Eneasroman - ook door zijn navolgers werden geapprecieerd. Want invloed heeft hij uitgeoefend... in Duitsland. Hij heeft, samen met anderen, de erfenis van de Franse troubadours en trouvères creatief naar de Germaanse cultuur doorgespeeld en is één van de belangrijkste vertegenwoordigers van de vroegste Minnesang. Ook met zijn Eneasroman was Veldeke een belangrijke schakelfiguur tussen de Franse en de Duitse letteren, een waarlijk Europese dichter. 7. En hij kan met recht en rede worden beschouwd als de pionier van de hoofse literatuur in Duitsland. Maar was hij dan niet de eerste Nederlandse dichter? Eigenlijk weten we dat niet. Wellicht had Veldeke in zijn eigen tijd en regio al vakgenoten en wie was dan eerst? Een mogelijke kandidaat is de anonieme dichter van de Trierse Floyris. Maar eigenlijk doet het er niet zoveel toe. Zeker is dat Veldeke de eerste bij naam gekende auteur is en hij zich profileert met een heel oeuvre, dat meteen een grote diversiteit vertoont. Een toekomst voor Veldeke

305 In het secundair onderwijs is Veldeke in het beste geval een naam, die aan het begin van onze literatuur staat. Tekenend is de canon-enquête van 2002, georganiseerd onder de leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (Leiden). 8. Deze prestigieuze vereniging bestaat uit een grote groep literatuurwetenschappers, historici, schrijvers, uitgevers en publicisten, van wie verwacht mag worden dat zij in staat zijn het gehele terrein van de Nederlandse literatuur te overzien. Eén der vragen luidde: Welke tien teksten moeten naar uw oordeel zonder meer tot de Nederlandse literaire klassieken gerekend worden? De tophonderd wordt aangevoerd door Multatuli's Max Havelaar, die slechts nipt het weergaloze Van den vos Reynaerde wist te kloppen. De oudere letterkunde doet het in de lijst verrassend goed, maar men zoekt vergeeft naar Veldeke of een werk van hem. Klassieken per periode: de middeleeuwen (tot 1550) Willem, Van den vos Reynaerde (134 stemmen) Beatrijs (47) Karel ende Elegast (35) Mariken van Nieumeghen (26) Elckerlijc (21) Hadewijch, Strofische gedichten (8) Abele spelen (8) Penninc en Vostaert, Roman van Walewein (6) Egidius, waer bestu bleven (6) Erasmus, Lof der zotheid (6)

306 180 Het is een magere troost dat Erasmus ook maar een kleurloze middenmoter is. En wat nog erger is: Veldekes naam verschijnt zelfs niet in de lijst van de ten onrechte vergeten klassiekers. In de lijst van de grootste Nederlander of Belg kwam hij evenmin voor: als Limburger moest hij het definitief afleggen tegen zijn strijdlustige streekgenoot Ambiorix (nr. 4 in de Belgische enquête). 9. De canon van de Nederlandse geschiedenis heeft het wel uitgebreid over het eerste zinnetje Hebban olla vogala nestas, maar zwijgt in alle talen over de oudste Nederlandse dichter. 10. Veldeke in het collectief geheugen van de Lage Landen: het valt danig tegen. In de schoolhandboeken is het nauwelijks beter gesteld. Anton van Wilderode besteedde in 1968 nog zes bladzijden aan Veldeke: lied 24 (en een vergelijking met Wolfram von Eschenbach) en de lof van Maastricht uit het Leven van Sint-Servaas (en een vergelijking met de bewerking van Marie Koenen). 11. De Leesladder van 1996 besteedt eveneens ruime aandacht aan de literatuur van de twaalfde tot de negentiende eeuw: twee liederen van Bernard de Ventadour en een van Willem IX van Aquitanië zijn opgenomen, maar geen woord over Veldeke. 12. Hubert Slings kwam voor het VWO in Nederland tot vergelijkbare conclusies. In de klassikale behandeling van Middelnederlandse teksten scoort Karel ende Elegast - begrijpelijkerwijze - het hoogst, maar ook het veel langere Van den vos Reynaerde doet het goed met een vierde plaats. Het middeleeuwse lied komt op de achtste plaats, maar het is zeer de vraag of daar Veldeke bijzit. De concurrentie met het Egidiuslied en de Ballade van heer Halewijn is immers reuzengroot. 13. Er zijn evenwel verzachtende omstandigheden. We moeten met didactici en medioneerlandici dringend eens rond de tafel gaan zitten om uit te maken hoe Veldekes liederen het best in de klas worden aangeboden. Ze verdienen het alleszins. Evenzeer is het godgeklaagd dat er van het meest bekende werk van Veldeke, zijn Eneasroman, nog steeds geen goede Nederlandse vertaling bestaat. Er is op dit vlak nog hopen werk aan de winkel. Dat brengt ons bij het wetenschappelijk onderzoek. De opmerkelijke bloei van de medioneerlandistiek in de jaren 80 en 90 heeft de belangstelling voor Veldeke nauwelijks gestimuleerd, alleszins niet wat zijn liederen en de Eneasroman betreft. In de lijst Middeleeuwen in honderd artikelen is geen enkele bijdrage exclusief aan Veldeke gewijd en in slechts vijf wordt hij ter sprake gebracht. 14. Het onderzoek blijft een bijna exclusief Duitse aangelegenheid en het is niet gemakkelijk om tegen de dynamiek van de Germanistiek op te boksen. Het is niet enkel, maar toch ook een kwestie van mankracht en dus van fondsen. Nu het niet-materiële erfgoed volop in de belangstelling staat, moet het toch mogelijk zijn om gelden te vinden om ernstig Veldeke-onderzoek in Vlaanderen en Nederland te subsidiëren? Of Europese fondsen voor een figuur die met al zijn vezels in deze brede Europese context thuishoort? En we moeten attent blijven. Na de turbo-successen van de medioneerlandistiek in de voorbije jaren moeten we opletten dat de wetenschappelijke interesse niet drastisch afneemt of geheel stilvalt. De vele programmahervormingen in het hoger onderwijs zijn doorgaans niet in het voordeel van oudere cultuur of historische letterkunde. Een aantal ontwikkelingen zijn daarbij zorgwekkend. Zo blijkt bijvoorbeeld het uiteengroeien van oudere-literatuurgeschiedenis en historische taalkunde, waarbij

307 de technisch-filologische dimensie van ons vak in het gedrang komt, voor het Veldeke-onderzoek problematisch. Meer dan ooit moeten interdisciplinaire initiatieven een kans krijgen. Verwijzingen naar Veldeke in de bibliografie van de International Courtly Literature Society : In het Nederlandse taalgebied Liederen 2 bijdragen Internationaal Eneasroman Liederen 11 studies 1 editie 1 vertaling 4 studies Maar, zoals ik in de inleiding vermeldde, er zijn tekenen dat het tijdsklimaat aan het keren is. Mochten dit boek en de vele Limburgse initiatieven in 2007 en de volgende jaren daartoe bijdragen, dan zijn mijn inspanningen ruimschoots beloond. Er is nog hoop... en zo wil ik, Veldeke indachtig, vrô eindigen. En zoals in vele middeleeuwse handschriften, besluit ik dit boek met een opgelucht Amen. Eindnoten: 1. Goossens 2001, Die trots weerklinkt op een ontroerende wijze in Peeters Blokken is een dagelijks quizprogramma op VRT Intussen - ik schrijf maart telt Internet niet minder dan sites die op de een of andere manier aan de Limburgse dichter zijn gewijd. Eerlijkheidshalve dient eraan toegevoegd dat vele websites de informatie van elkaar - soms ongewijzigd - overnemen. 5. De beroemde uitspraak van August Vermeylen is: Vlaming zijn om Europeeër te worden (uit zijn essay Vlaamsche en Europeesche Beweging (1900). 6. Van Oostrom 2006, 165. Hetgeen volgt is door hem geïnspireerd. 7. Tervooren 1989, 14; Beckers 1995, Zie de DBNL. Van de 1489 formulieren die werden verzonden, werden er 299 ingevuld, dat is 20,8 procent van het totaal. 9. De enquêtes werden georganiseerd door respectievelijk de KRO in 2004 en Canvas in Zie het rapport van de Commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon onder leiding van F.P. van Oostrom (16 oktober 2006). 11. Van Wilderode 1968, Dirikx 1996, Slings 2000, 200.

308 14. De lijst, weer te vinden in de DBNL, ontstond tussen 2001 en 2003 en bevat honderd toonaangevende bijdragen over de Middelnederlandse letterkunde. De bedoelde artikels zijn Beckers 1995, Goossens 2000 en Willaert 1992a, 1992b, We baseren ons op de CD-rom Encomia 2006.

309 182 Bibliografie Wanneer een werk door verschillende auteurs werd geschreven, catalogeren we het werk op de naam van de auteur die alfabetisch het eerst voorkomt. Werken zonder duidelijke auteur, rangschikken we op het eerste basiswoord van de titel. Alberts 1974 W. Jappe Alberts, Geschiedenis van de beide Limburgen, (2 dln.), Assen, Axters S. Axters, Jozef van Mierlo, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, , p Baerten 1969 Jean Baerten, Het graafschap Loon (11 de -14 de eeuw): ontstaan - politiek - instellingen, Assen, Baldwin 1997 John W. Baldwin, Once there was an emperor.... A Political Reading of the Romances of Jean Renart, in: Nancy Vine Durling (red.), Jean Renart and the Art of Romance. Essays on Guillaume de Dole, (University Press of Florida), Gainesville etc., 1997, p Bastert 1994a Bernd Bastert, Dô si der lantgrâve nam. Zur Klever Hochzeit und der Genese des Eneas-Romans, in: Zeitschrift für deutsches Altertum und deutsche Literatur 123 (1994), p Bastert 1994b Bernd Bastert, Möglichkeiten der Minnelyrik. Das Beispiel Heinrich von Veldeke, in: Zeitschrift für deutsche Philologie 113 (1994), p Bastert 2006 Bernd Bastert, Deutsch-niederländische Anregungen. Ein Plädoyer für eine simultane Berücksichtigung der mittelalterlichen deutschen und niederländischen Literaturtraditionen, in: Queeste 13 (2006), p Baswell 1995 C. Baswell, Virgil in Medieval England. Figuring the Aeneid from the twelfth century to Chaucer, (Cambridge University Press), Cambridge, Bec 1970 Pierre Bec, Nouvelle anthologie de la lyrique occitane du moyen âge. Initiation à la langue et à la poésie des troubadours, Avignon, Beckers 1995 H. Beckers, Die volkssprachige Literatur des Mittelalters am Niederrhein, in: Queeste 2 (1995), p Behaghel 1882 Otto Behaghel (ed.), Heinrich von Veldeke. Eneide, mit Einleitung und Anmerkungen, Heilbronn, Belting 1973 Hans Belting, Der Einhardsbogen, in: Zeitschrift für Kunstgeschichte, 36 (1973), p Berings 1995

310 Geert Berings, De Karolingische Renaissance: de fenix uit de as van de laat-romeinse christelijke cultuur, in: J. Janssens en C. Matheeussen (red.), Renaissance in Meervoud, (Davidsfonds), Leuven, 1995, p Bernward 1993 Bernward von Hildesheim und das Zeitalter der Ottonen, (tentoonstellingscatalogus, 2 dln.), Hildesheim/Mainz, Beuger 2002 Leonard Beuger (ed.), Wolfram von Eschenbach. Parzival. Vertaald en van aantekeningen voorzien, Amsterdam, Bischoff Bernhard Bischoff, Panorama der Handschriftenüberlieferung aus der Zeit Karls des Grossen, in: Wolfgang Braunfels (red.), Karl der Grosse. Lebenswerk und Nachleben, (Band II: Das geistige Leben), Düsseldorf, Boeren 1972 P.C. Boeren, Jocundus, biographe de Saint Servais, Den Haag, Boespflug 2006 François Boespflug, Quand Dieu le Père s'incline vers son fils. A propos des fonts baptismaux de Saint-Barthélemy de Liège et du Baptème du Christ comme théophanie dans l'art médiéval d'occident (IXe-XIIIe siècle), in: Geneviève Xhayet en Roberet Halleux (red.), Etudes sur les fonts baptismaux de Saint-Barthélemy à Liège, Luik, 2006, p

311 183 Bossuyt 1996 Ignace Bossuyt, De West-Europese muziek van het vroege christendom tot J.S. Bach, (Acco), Leuven, Boulton 1997 Maureen Barry McCann Boulton, Lyric Insertions and the Reversal of Romance Conventions in Jean Renart's Roman de la rose or Guillaume de Dole, in: Nancy Vine Durling (red.), Jean Renart and the Art of Romance. Essays on Guillaume de Dole, (University Press of Florida), Gainesville etc., 1997, p Brackert 1998 H. Brackert (ed.), Das Nibelungenlied. Mittelhochdeutscher Text und Übertragung. Herausgegeben, übersetzt und mit einem Anhang versehen, (2 dln.) (Fischer Taschenbuch, nrs ), Frankfurt am Main, 1998 ( ). Braet 1974 Herman Braet, Béroul. Le roman de Tristan. Version complète en français moderne, Gent, Braet 1989 G. Raynaud de Lage en H. Braet, Béroul. Tristan et Iseut. II. Notes et commentaires, (Ktemata, 11), Parijs/Leuven, Breuers 2005 Dieter Breuers, Die glühende Krone. De Staufer und ihre Zeit, Keulen, Bumke 1979 J. Bumke, Mäzene im Mittelalter. Die Gönner und Auftraggeber der höfischen Literatur in Deutschland , München, Bumke 1989 Joachim Bumke, Hoofse cultuur. Literatuuren samenleving in de volle Middeleeuwen, (2 dln.) (Aula, ), Utrecht, Bumke 1996 J. Bumke, Geschichte der deutschen Literatur im hohen Mittelalter, München, 1996 (eerste druk: 1990). Burg 2004 Burg und Herrschaft. Die Neuenburg und die Landgrafschaft Thüringen im hohen Mittelalter, Freyburg/Unstrut, Busby 1993 Keith Busby, Terry Nixon, Alison Stones en Lori Walters (red.), Les Manuscrits de Chrétien de Troyes, (2 dln.), (Faux Titre. Etudes de langue et littérature françaises), Amsterdam/Atlanta, Bussels 1969 G.V. Lux en M. Bussels, De opgravingen in en om de kapel van het gasthuis te Borgloon. Met in bijlage: Het anthropologisch onderzoek van de beenderresten uit de gasthuiskapel te Borgloon door Dr. Med. P. Janssens, in: Het Oude Land van Loon 24 (1969), p Camille 2000 M. Camille, Middeleeuwse minnekunst. Onderwerpen en voorwerpen van begeerte, Keulen, Cockx 1987

312 Elly Cockx-Indestege en Frans Hendrickx, Jan Deschamps: een portret, in: E. Cockx-Indestege en F. Hendrickx (red.), Miscellanea Neerlandica. Opstellen voor Dr. Jan Deschamps ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag, (I), Leuven, 1987, p Collon-Gevaert 1961 Suzanne Collon-Gevaert, Jean Lejeune en Jacques Stiennon, Kunst van het Maasland in de XIde en XIIde eeuw, Brussel, Coppens 1993 C. Coppens, A. Derolez, A. Peckstadt, L. Watteeuw en J. Wouters (red.), Codex Eyckensis (8 ste eeuw), (Koning Boudewijn Stichting), Brussel, Coun 1988 Theo Coun, De Limburgse literatuur en de Slag van Woeringen, in: J. Goossens (red.), Woeringen en de oriëntatie van het Maasland, (Bijlagen van de Vereniging voor Limburgse dialect- en naamkunde, 33), Hasselt, 1988, p Coun 1995 Theo Coun, De fragmenten van de Limburgse Aiol en de balije Biesen, in: Miscellanea Baliviae de Juncis. Opstellen over de balije Biesen, opgedragen aan de Heer H. Vandermeulen, gouverneur van de provincie Limburg en voorzitter van het Historisch Studiecentrum Alden Biesen, Bilzen, 1995, p Coun 1998 Theo Coun en Mathieu Wijnen, De Wachtendonckse psalmen en het kapittel van Munsterbilzen, in: Limburg. Het Oude Land van Loon 77 (1998), p Coun 1999 Theo Coun, Historisch overzicht van de studie van de oudste Limburgse teksten in de volkstaal, in: P. Slechten (red.), Symposium. Bilzen en de oudste bronnen van het Nederlands. Lezingen gehouden te Bilzen op 11 december 1999, (Bilisium), Bilzen, 1999, p Csendes 1993 Peter Csendes, Heinrich VI., (Gestalten des Mittelalters und der Renaissance), Darmstadt, Daniëls 1886 Polydoor Daniëls, Iets over Veldeken, in: Het Belfort 1 (1886), p De integrale tekst is terug te vinden op

313 184 DBNL Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren, De Boer 1989 D.E.H. de Boer, J. van Herwaarden, J. Scheurkogel, Middeleeuwen, Groningen, Deeters 1970 Joachim Deeters, Servatiusstift und Stadt Maastricht, (Rheinisches Archiv, 73), Bonn, De la Haye 1997 Régis de la Haye, Het middeleeuws officie van het hoogfeest van Sint Servatius te Maastricht, in: Publications de la société historique et archéologique dans le Limbourg (1997), p De la Haye 2006 Régis de la Haye (red.), Sint Servaas volgens Jocundus. Het Leven en de Wonderen van Sint Servaas door de priester Jocundus, (Stichting Historische Reeks Maastricht), Maastricht, De Loos 2001 Ike de Loos, Drama als liturgie - liturgie als drama, in: Hans van Dijk, Bart Ramakers e.a. (red.), Spel en spektakel. Middeleeuws toneel in de Lage Landen, (Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen, 23), Amsterdam, De Man 1977 L. de Man en P.G.J. van Sterkenburg, Het glossarium Bernense, 's-gravenhage, Den Hartog 2002 Elisabeth den Hartog, Romanesque sculpture in Maastricht, Maastricht, De Paepe 1967 Norbert de Paepe, Hadewijch. Strofische Gedichten. Een studie van de minne in het kader der 12 e en 13 e eeuwse mystiek en profane minnelyriek, Gent, De Paepe 1970 Norbert de Paepe (ed.), Ik zag nooit zo roden mond. Middeleeuwse liefdespoëzie, Leiden, De Paepe 1971 Norbert de Paepe, Veldekes Lyrik als Gesellschaftskunst, in: G.A.R. de Smet (red.), Heinric van Veldeken. Symposion Gent oktober Verslag en lezingen, Antwerpen/Utrecht, 1971, p Deschamps 1968 Jan Deschamps, Prof. J.H. Bormans als uitgever van Middelnederlandse handschriften, in: Historische Bijdragen over Sint-Truiden (1968), p Deschamps 1970 Jan Deschamps, Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken, (Tentoonstelling ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis. Catalogus), Brussel, Desing 1992 J. Desing, Königsschloss Neuschwanstein. Der König und sein Schloss, Lechbruck, 1992.

314 De Smet 1971 Gilbert de Smet (red.), Heinric van Veldeken. Symposion Gent oktober Verslag en lezingen, Antwerpen/Utrecht, De Vries 1994 Jan W. de Vries, Roland Willemyns, Peter Burger, Het verhaal van een taal. Negen eeuwen Nederlands, Amsterdam, D'Haenens 1978 Albert d'haenens (red.), Zeven wonderen van België, Brussel, D'Hane-Scheltema 2005 M. d'hane-scheltema (ed.), Ovidius. Metamorphosen. Vertaald door, Amsterdam, Dirikx 1996 Luc Dirikx, Ludo Sollie en Rik van Daele, Leesladder 1. Literatuur van de 12 e tot de 19 e eeuw, Antwerpen, Dittrich 1966 M.-L. Dittrich, Die Eneide Heinrichs von Veldeke. I. Teil: Quellenkritischer Vergleich mit dem Roman d' Eneas und Vergils Aeneis, Wiesbaden, Droogmans 1928 J. Droogmans, Hendrik van Veldeke, Tongeren/Hasselt, Duby 1981 Georges Duby, Le chevalier, la femme et le prêtre. Le mariage dans la France féodale, Parijs, Duby 1997 Georges Duby, Edelvrouwen in de twaalfde eeuw, Amsterdam, Dufournet 1999 J. Dufournet, J. Kooijman, R. Menage en Ch. Tronc (eds.), Jean Renart. Guillaume de Dole ou Le Roman de la Rose. Traduit en français moderne, (Traduction des classiques français du moyen âge, 27), Parijs, Dumortier 1999 Claire Dumortier (red.), De Schatkamer. Meesterwerken van de Romaanse en Maaslandse kunst, (Koninklijke musea voor kunst en geschiedenis Brussel, Catalogi van de verzamelingen, volume 1), Turnhout, 1999.

315 185 Durling 1993 Patricia Terry en Nancy Vine Durling (eds.), The Romance of the Rose or Guillaume de Dole. Jean Renart. Translated, with an Introduction, (University of Pennsylvania Press), Philadelphia, Durling 1997 Nancy Vine Durling (red.), Jean Renart and the Art of Romance. Essays on Guillaume de Dole, (University Press of Florida), Gainesville etc., Ehlers 1998 Joachim Ehlers, Literatur, Bildung und Wissenschaft am Hof Heinrichs des Löwen, S , in: I. Kasten, W. Paravicini en R. Pérennec (red.), Transferts culturels et histoire littéraire au Moyen Âge. Collogue tenu à l'institut Historique Allemand de Paris du 16 au 18 mars 1995, (Beihefte der Francia, Band 43), Sigmaringen, 1998, p Encomia 2006 Encomia. Bibliographical Bulletin of the International Courtly Literature Society, CD-rom, Engelen 2002 Cor Engelen en Mieke Marx, Beeldhouwkunst in België vanaf 1830, (3 dln.), (Algemeen Rijksarchief), Brussel, Engels 2005 Odilo Engels, Die Staufer, Stuttgart, ( ). Ettmüller 1852 Ludwig Ettmüller, Heinrich von Veldeke, (Dichtungen des deutschen Mittelalters, Bd. 8), Leipzig, Finet-Van der Schaaf 1989 Baukje Finet-Van der Schaaf, L' Aiol limbourgeois. Un témoin ancien de la littérature épigue en moyen néerlandais, in: Etudes germaniques 1989, p Frings 1947 Theodor Frings und Gabriele Schieb, Heinrich von Veldeke. Die Servatiusbruchstücke und Die Lieder, Halle (Saale), Frings: zie ook Schieb. Fromm 1992 Hans Fromm (ed.), Heinrich von Veldeke. Eneasroman. Die Berliner Handschrift mit Uebersetzung und Kommentar, (Bibliothek deutscher Klassiker, 77), Frankfurt am Main, Fuhrmann 1996 Horst Fuhrmann, Überall ist Mittelalter. Von der Gegenwart einer vergangenen Zeit, München, Gaunt 1999 Simon Gaunt en Sarah Kay (red.), The Troubadours. An Introduction, (Cambridge University Press), Cambridge, Geirnaert 2000 Dirk Geirnaert, Membra disiecta : banden met het versneden verleden, in: R. Jansen-Sieben, J. Janssens en F. Willaert (red.), Medioneerlandistiek. Een inleiding tot de Middelnederlandse letterkunde, Hilversum, 2000, p

316 George 2006 Philippe George, Les fonts de Liège. De l'art antique à l'art mosan: sources iconographiques et stylistiques, in: Geneviève Xhayet en Roberet Halleux (red.), Etudes sur les fonts baptismaux de Saint-Barthélemy à Liège, Luik, 2006, p Gervinus 1853 G.G. Gervinus, Geschichte der Deutschen Dichtung, (I), Leipzig, ( ). Geurts 1939 J. Geurts, Eugeen Leën. Bezieler van het Vlaamsch en Katholiek Leven in Limburg. Pionier der ontwikkeling van ons volk, in: Eugeen Leën: gedenkboek. Limburgsche bijdragen 24 (1939), p Gevers 1986 Lieve Gevers, Honderd jaar katholieke studerende jeugd ( ). De geschiedenis van de Hasseltse jonge Klauwaarts, Hasselt, Girouard 1981 M. Girouard, The Return to Camelot. Chivalry and the English Gentleman, New Haven/Londen, Glaube und Wissen 1998 Glaube und Wissen im Mittelalter. Die Kölner Dombibliothek, (Tentoonstellingscatalogus Erzbischöfliches Diözesanmuseum Köln, 7 augustus - 15 november 1998), München, Görich 2006 Knut Görich, Die Staufer. Herrscher und Reich, München, Goossens 1988 Jan Goossens, De Limburgse successieoorlog in de middeleeuwse Nederlandse en Duitse letterkunde, in: J. Goossens (red.), Woeringen en de oriëntatie van het Maasland, (Bijlagen van de Vereniging voor Limburgse dialect- en naamkunde, 33), Hasselt, 1988, p Goossens 1991 Jan Goossens, Die Servatiusbruchstücke. Mit einer Untersuchung und Edition der Fragmente Cgm 5249/18, 1b der Bayerischen Staatsbibliothek München, in: Zeitschrift für deutsches Altertum und deutsche Literatur 120/1 (1991), p Goossens 1999a J. Goossens, De tweede Oudnederlandse zin en zijn context, in:

317 186 Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 109 (1999), p Goossens 1999b Jan Goossens, Over Tesi samanunga en zijn context, in: P. Slechten (red.), Symposium. Bilzen en de oudste bronnen van het Nederlands. Lezingen gehouden te Bilzen op 11 december 1999, (Bilisium), Bilzen, 1999, p Goossens 2000 Jan Goossens, Oudnederlandse en Vroegmiddelnederlandse letterkunde, in: J. Goossens, Ausgewählte Schriften zur niederländischen und deutschen Sprachund Literaturwissenschaft, Münster, 2000, p Goossens 2001 Jan Goossens, Het Zuidlimburgse landschap bij Hendrik van Veldeke, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 111 (2001), p Goossens 2003 Jan Goossens, De rijmen van Veldekes eerste lied, in: Spiegel der Letteren 45 (2003), p Goossens 2004 Jan Goossens, Theodor Frings, in: W. van Anrooij e.a. (red.), Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek, 2004, Goossens 2005 Jan Goossens, De schamele resten van de vroege Rijn-Maaslandse epiek, in: Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 115 (2005), p Goossens 2006 Jan Goossens, Zur Quelle des oberdeutschen Servatius, in: Beiträge zur Geschichte der deutschen Sprache und Literatur 128 (2006), p Gutmann 2002 Christoph Gutmann, Kaiserpfalz Goslar, Goslar, Gysseling 1980 M. Gysseling (ed.), Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300). Reeks II: literaire handschriften, deel I, fragmenten, (Bouwstoffen voor een woordarchief van de Nederlandse taal), 's-gravenhage, Hackeng 2006 Rolf Hackeng, Het middeleeuws grondbezit van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht in de regio Maas-Rijn, (Publicaties van het Regionaal Historisch Centrum Limburg, nr. 1), Maastricht, Hage 1992 Tom Hage, Vraie historie ende al waer. Middeleeuwse noties over de Karelroman als historisch verhaal, in: Evert van den Berg en Bart Besamusca (red.), De epische wereld. Middelnederlandse Karelromans in wisselend perspectief, Muiderberg, 1992, p Hahn 2000 Reinhard Hahn, Unz her quam ze Doringen in daz lant. Zum Epilog von Veldekes Eneasroman und den Anfängen der höfischen Dichtung am Thüringer

318 Landgrafenhof, in: Archiv für das Studium der neueren Sprachen und Literaturen 237 (2000), p Halleux 2006 Robert Halleux, Les fonts batismaux de Saint-Barthélemy et le travail du laiton au Moyen Age, in: Geneviève Xhayet en Roberet Halleux (red.), Etudes sur les fonts baptismaux de Saint-Barthélemy à Liège, Luik, 2006, p Handschriften 1986 Handschriften uit de abdij van Sint-Truiden, (Catalogus van de gelijknamige tentoonstelling in het Provinciaal Museum voor religieuze kunst in de Begijnhofkerk te Sint-Truiden), Leuven, Haussherr 1977 Reiner Haussherr (red.), Die Zeit der Staufer. Geschichte - Kunst - Kultur, (Württembergisches Landesmuseum Stuttgart, 4 Bd.), Stuttgart, Heiliges Römisches Reich 2006 Heiliges Römisches Reich Deutscher Nation bis Von Otto dem Crossen bis zum Ausgang des Mittelalters, (2 dln.: Katalog, Essays), Dresden, Heinzle 2005 Joachim Heinzle, Die Nibelungen. Lied und Sage, (Wissenschaftliche Buchgesellschaft), Darmstadt, Hemmes-Hoogstadt 2005 Annette C. Hemmes-Hoogstadt, Sies mijn vlien, mijn jaghen. Over vorm en inhoud van een corpus Middelnederlandse spreukachtige hoofse lyriek: Lund, UB, Mh 55 en Brussel, KB, Ms. IV 209/II, Hilversum, Hilger 1985 Hans Peter Hilger, Sacrum Imperium. Insignien und Denkmale, in: Anton Legner (red.), Ornamenta Ecclesiae. Kunst und Künstler der Romanik, (Katalog zur Ausstellung des Schnütgen-Museums in der Josef-Haubrich-Kunsthalle, 3), Keulen, 1985, p

319 187 Hogenelst 1995 D. Hogenelst en F. van Oostrom, Handgeschreven wereld. Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen, Amsterdam, Jacobs 1994 Roel Jacobs, Brussel. De geschiedenis in de stad, Brugge, Jacobs 2004 Roel Jacobs, Een geschiedenis van Brussel, Tielt, Jaeger 1985 C. Stephen Jaeger, The Origins of Courtliness: Civilizing Trends and the Formation of Courtly Ideals, , (University of Pennsylvania Press), Philadelphia, Janssens 1986 J.D. Janssens e.a., Beatrijs. Geschreven in de 2 e helft van de 13 e eeuw door een onbekend dichter, Zellik, Janssens 1988 J.D. Janssens, Dichter en publiek in creatief samenspel. Over interpretatie van Middelnederlandse ridderromans, (Leuvense Studiën en Tekstuitgaven N.R. 7), Leuven/Amersfoort, Janssens 1992 Jozef D. Janssens, Veerle Uyttersprot en Lieve Dewachter (eds.), Egidius waer bestu bleven? Liederen uit het Gruuthuse-manuscript bijeengelezen en ingeleid, (Davidsfonds), Leuven, Janssens 1993 J. Janssens, De middeleeuwen zijn anders. Cultuur en literatuur van de 12 de tot de 15 de eeuw, (Davidsfonds), Leuven, Janssens 1995a J. Janssens, Als dwergen op schouders van reuzen? Een stellingname, in: J. Janssens en C. Matheeussen (red.), Renaissance in Meervoud, (Davidsfonds), Leuven, 1995, p Janssens 1995b J. Janssens, Antieke idealen in een middeleeuws kleed. Een Renaissance van 1050 tot 1250, in: J. Janssens en C. Matheeussen (red.), Renaissance in Meervoud, (Davidsfonds), Leuven, 1995, p Janssens 1995c Jozef Janssens, Een geschiedenis van de Middelnederlandse epiek. Van publiek naar dichter: terug naar af...?, in: Frits van Oostrom e.a., Grote lijnen. Syntheses over Middelnederlandse letterkunde, Amsterdam, 1995, p Janssens 1997 Jozef Janssens en Veerle Uyttersprot, Jacob van Maerlant. De middeleeuwse wereld op schrift. Tentoonstellingscatalogus, Damme, Janssens 1998 J. Janssens, Subtiel vertellen. Middeleeuwse epiek in de Lage Landen, in: Jozef D. Janssens e.a., Op avontuur. Middeleeuwse epiek in de Lage Landen, (Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen, 18), Amsterdam, 1998, p Janssens 2000

320 J. Janssens, Beschaafde emoties. Hoofsheid en hoofse liefde in de volkstaal, in: R. Jansen-Sieben, J. Janssens en F. Willaert (red.), Medioneerlandistiek. Een inleiding tot de Middelnederlandse letterkunde, (Middeleeuwse Studies en Bronnen, 69), Hilversum, 2000, p Janssens 2001 Jozef Janssens en Ludo Jongen, Segher Diengotgaf. Trojeroman. Naar het Wissense handschrift (Brussel, Koninklijke Bibliotheek, IV 927) kritisch uitgegeven met inleiding en annotaties, (Alfa - Literaire teksten uit de Nederlanden), Amsterdam, Janssens 2005 Jef Janssens en Veerle Uyttersprot, Superhelden op perkament. Middeleeuwse ridderromans in Europa, (Davidsfonds), Leuven, Janssens 2006 J. Janssens, Wil je een nestje bouwen...? Aan de wieg van de Nederlandse taal, in: Reflector 7.5, maart 2006, p Jongen 1993 L. Jongen en C. Schotel, Hendrik van Veldeke. Servaaslegende, Maastricht, Jongen 2006 Kim Vivian, Ludo Jongen en Richard H. Lawson, The Life of Saint Servatius. A Dual-Language Edition of The Middle Dutch Legend of Saint Servatius by Heinrich von Veldeke and The Anonymous Upper German Life of Saint Servatius. Translated, with Commentary and Introduction, Lewiston etc., Karl der Grosse 1965 Karl der Grosse. Werk und Wirkung, Aken, Kartschoke 1986 D. Kartschoke, Heinrich von Veldeke. Eneasroman, Stuttgart, Kempeneers 1913 A. Kempeneers, Hendrik van Veldeke. De bron van zijn Servatius, Antwerpen, Kistler 1993 Renate Kistler, Heinrich von Veldeke und Ovid, (Hermaea Germanistische Forschungen, Neue Folge, Band 71), Tübingen, Klein 1985 Thomas Klein, Heinrich von Veldeke und die mitteldeutschen

321 188 Literatursprachen. Untersuchungen zum Veldekeproblem, in: Th. Klein en C. Minis, Zwei Studien zu Veldeke und zum Strassburger Alexander, (Amsterdamer Publikationen zur Sprache und Literatur, 61) Amsterdam, 1985, p Klein 1988 Thomas Klein, Ermittlung, Darstellung und Deutung von Verbreitungstypen in der Handschriftenüberlieferung mittelhochdeutscher Epik, in: V. Honemann en N.F. Palmer (red.), Deutsche Handschriften Oxforder Kolloquium 1985, Tübingen, Kölzer 1994 Th. Kölzer en M. Stähli, Petrus de Ebulo. Liber ad honorem Augusti sive de rebus Siculis. Codex 120 II der Burgerbibliothek Bern. Eine Bilderchronik der Stauferzeit. Textrevision und Übersetzung von G. Becht-Jördens, Sigmaringen, Kötzsche 1999 Dietrich Kötzsche, Der Quedlinburger Schatz, Berlijn, 1999 ( ). Koldeweij 1983 A.M. Koldeweij, Sint Servatius, een pion in de politiek van Duitse keizers?, in: R.E.V. Stuip en C. Vellekoop (red.), Andere structuren, andere heiligen. Het veranderende beeld van de heilige in de Middeleeuwen, (Utrechtse Bijdragen tot de Mediëvistiek, 2), Utrecht, 1983, p Koldeweij 1985 A.M. Koldeweij, Der gude Sente Servas. De Servatiuslegende en de Servatiana: een onderzoek naar de beeldvorming rond een heilige in de middeleeuwen. De Geschiedenis van de Kerkschat van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht, (deel 1), Assen/Maastricht, Koldeweij 1993 H.J.E. van Beuningen en A.M. Koldeweij, Heilig en Profaan Laatmiddeleeuwse insignes uit de collectie H.J.E. van Beuningen, (Rotterdam Papers VIII), Cothen, Koldeweij 2006 Jos Koldeweij, Alexandra Hermesdorf, Paul Huvenne, De schilderkunst der Lage Landen, (deel 1), (Amsterdam University Press), Amsterdam, Koschorreck 1981 Walter Koschorreck en Wilfried Werner, Codex Manesse. Die grosse Heidelberger Liederhandschrift. Kommentar zum Faksimile des Codex Palatinus Germanicus 848 der Universitätsbibliothek Heidelberg, Kassel, Kozielik 1977 G. Kozielek (ed.), Mittelalterrezeption. Texte zur Aufnahme altdeutscher Literatur in der Romantik, Tübingen, Kupper 1994 Jean-Louis Kupper, Les fonts baptismaux de l'église Notre-Dame à Liège, in: Feuillets de la cathédrale de Liège (1994), p Kramp 2000 Mario Kramp (red.), Krönungen. Könige in Aachen - Geschichte und Mythos, (Band 1), Mainz, Lambert 2002

322 Véronique Lambert, Nieuwe wijn in oude zakken, in: Vlaams marxistisch tijdschrift (juni 2002). De tekst is te raadplegen op: Lazar 1964 M. Lazar, Amour courtois et fin' amors dans la littérature du XIIe siècle, Parijs, Laudage 2006 Johannes Laudage, Rittertum und höfische Kultur der Stauferzeit. Eine Einführung, in: J. Laudage en Y. Leiverkus (red.), Rittertum und höfische Kultur der Stauferzeit, (Europäische Geschichtsdarstellungen, 12), Keulen etc., 2006, p Lecoy 1963 Félix Lecoy, Jean Renart. Le roman de la rose ou de Guillaume de Dole, (Les classiques français du moyen âge), Parijs, Leerssen 2006 Joep Leerssen, De bronnen van het vaderland. Taal, literatuur en de afbakening van Nederland , Nijmegen, Legner 1975 Anton Legner (red.), Monumenta Annonis. Köln und Siegburg. Weltbild und Kunst im hohen Mittelalter (Eine Ausstellung des Schnütgen-Museums der Stadt Köln in der Cäcilienkirche vom 30. April bis zum 27. Juli 1975), Keulen, Lejeune 1974 Rita Lejeune, Le Roman de Guillaume de Dole et la principauté de Liège, in: Cahiers de civilisation médiévale 17 (1974), p Lejeune 1968 Rita Lejeune, L' oeuvre de Jean de Renart. Contribution à l'étude du genre romanesque au moyen âge, Genève, 1968 ( ). Lemmer 1981 M. Lemmer, Der Dürnge bluome schînet dur den snê. Thüringen und die deutsche Literatur des hohen Mittelalters, Eisenach, Lie 2005 Orlanda Soei Han Lie, Wat bezielt een mediëvist? Mastering the Middle Ages. Oratie 18 november 2005 te Utrecht.

323 189 Linssen 1985 C.A.A. Linssen, Historische opstellen over Lotharingen en Maastricht in de middeleeuwen, (Maaslandse Monografieën, 41), Assen/Maastricht, Lissens 1970 R.F. Lissens, Gezelle-Briefwisseling 1, (Verzameling archief en museum voor het Vlaamse cultuurleven), Antwerpen, Luckhardt 1995 Jochen Luckhardt en Franz Niehoff (red.), Heinrich der Löwe und seine Zeit. Herrschaft und Repräsentation der Welfen Katalog der Ausstellung Braunschweig 1995, München, Lyna 1939 J. Lyna, De schrijver van het Veldeke-Comité, in: Eugeen Leën: gedenkboek. Limburgsche bijdragen 24 (1939), p Maas 2001 Walter Maas, Der Aachener Dom (met foto's van Pit Siebigs), Keulen, Mägdefrau 1989 W. Mägdefrau, Thüringen im hohen Mittelalter, (Schriften der Wartburgstiftung, VI), Eisenach, Mekking 1983 A.J.J. Mekking, De moeder van God in dienst van het Heilige Romeinse Rijk, in: R.E.V. Stuip en C. Vellekoop (red.), Andere structuren, andere heiligen. Het veranderende beeld van de heilige in de Middeleeuwen, (Utrechtse Bijdragen tot de Mediëvistiek, 2), Utrecht, 1983, p Minis 1958 Cola Minis, De lyriek van Henric van Veldeke binnen het kader van de duitse Minnesang, in: Spiegel der Letteren 2 (1958), p Minis 1959 Cola Minis, Textkritische Studien über den Roman d'eneas und die Eneide von Henric van Veldeke, (Studia Litteraria Rheno-Traiectina, 5), Groningen, Minnesangs 1882 Des Minnesangs Frühling. Herausgegeben von Karl Lachmann und Moriz Haupt. Dritte Ausgabe besorgt von F. Vogt, Leipzig, Minnesangs 1911 Des Minnesangs Frühling. Mit Bezeichnung der Abweichungen von Lachmann und Haupt und unter Beifügung ihrer Anmerkungen neu bearbeitet von Friedrich Vogt, Leipzig, Minnesangs 1988 Des Minnesangs Frühling. Unter Benutzung der Ausgaben von Karl Lachmann und Moriz Haupt, Friedrich Vogt und Carl von Kraus bearbeitet von Hugo Moser und Helmut Tervooren, (2 dln.), Stuttgart, ( ). Moormann 1992 E.M. Moormann en W. Uitterhoeve, Van Achilleus tot Zeus. Thema's uit de klassieke mythologie in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater, (Sun), Nijmegen, ( ). Moraw 1988

324 R. Moraw, Die Hoffeste Kaiser Friedrich Barbarossas von 1184 und 1188, in: U. Schultz (red.), Das Fest. Eine Kulturgeschichte von der Antike bis zur Gegenwart, München, 1988, p Mütherich 1991 Florentine Mütherich en Karl Dachs (red.), Das Samuhel-Evangeliar aus dem Quedlinburger Dom, (Kulturstiftung der Länder, Patrimonia, 25), München, Nellmann 1994 Eberhard Nellmann, Wolfram von Eschenbach. Parzival. Nach der Ausgabe Karl Lachmanns, revidiert und kommentiert von -. Übertragen von Dieter Kühn, (Bibliothek des Mittelalters, Band 8), Frankfurt am Main, Notermans 1928 Jef Notermans, Heynrijck van Veldeken. Z'n tijd, leven en werk, in: Branding 2 (1928), p Notermans 1968 Jef Notermans, Hendrik van Veldeke. Die minne maket reinen moet, (Poëtisch erfdeel der Nederlanden), Hasselt, Notermans 1970 J. Notermans (ed.), Henric van Veldeke. 25 Minneliederen, ingeleid en toegelicht, (Tekst en Toelichting, 5), Culemborg, Notermans 1973 Jef Notermans, Rondom de Maaslandse dichter en minnezanger Heinric van Veldeke, Hasselt, Notermans J. Notermans, Commentaren op Heinric van Veldeken's Sint Servaaslegende, (dln. I-IVB), Maastricht, Opll 1998 Ferdinand Opll, Friedrich Barbarossa, (Gestalten des Mittelalters und der Renaissance), Darmstadt, ( ). Pastré 1991 Jean-Marc Pastré, Die Auffindung des Pallas-Grabes in Veldekes Eneide und die renovatio und translatio imperii, in: Zum Traditionsverhältnis in der mittelalterlichen Literatur. Funktion und Wertung (Actes du Colloque Greifswald 30 et 31 Mai 1989), Amiens, 1991, p Pastré 1992 Jean-Marc Pastré, L'Empire et Troie: les enjeux politiques littéraires de la translatio regni, in: Bien dire et bien aprandre 10 (1992), p

325 190 Peeters 1934 S. Peeters, Gedenkwaardige Limburgers. St. Servaas, schutspatroon van Maastricht, in: De Nedermaas. Limburg's geïllustreerd maandblad 11 (1934), p Peukert 2003 Jörg Peukert, Burg und Herrschaft. Journale in der Ausstellung, Freyburg/Unstrut, Pleij 1985 Herman Pleij, Literatuur als medicijn in de late middeleeuwen, in: Literatuur 2 (1985), p Ramakers 2005 Emile Ramakers, Historische atlas van Maastricht jaar aan Maas en Jeker, Amsterdam, Reich 1992 Das Reich der Salier Katalog zur Ausstellung des Landes Rheinland-Pfalz, Sigmaringen, Reynaert 2003 J. Reynaert, J. van Mierlo, in: W. van Anrooij e.a. (red.), Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek, 2003, Rienäcker s.d. Christa Rienäcker, Die Stiftskirche St. Servatius in Quedlinburg, (DKV-Kunstführer 403/4), Berlijn, s.d. Rijn en Maas 1972 Rijn en Maas. Kunst en Cultuur Een tentoonstelling van het Schnütgen-Museum der Stad Keulen en van de Belgische Ministeries van Nederlandse en Franse Cultuur (14 mei tot 31 oktober 1972), Keulen/Brussel, Rogier 1931 L.J. Rogier, Henric van Veldeken. Inleiding tot den dichter en zijn werk met bloemlezing, Maastricht, Schepens 1927 Piet Schepens, Hendrik van Veldeke. Middelnederlandsch dichter, Gent, Schieb 1964 Gabriele Schieb en Theodor Frings (eds.), Henric van Veldeken. Eneide, (3 dln.), Berlijn, Schieb 1965 Gabriele Schieb, Heinrich von Veldeke, (Sammlung Metzler), Stuttgart, Schieb Gabriele Schieb, Theodor Frings, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, , p Schnell 1985 Rüdiger Schnell, Causa Amoris. Liebeskonzeption und Liebesdarstellung in der mittelalterlichen Literatur, Bern/München, Schröter 2003

326 Marcus Schröter, Der Wiener Eneasroman (Oesterreichische Nationalbibliothek, Cod. Vind. 2861) Heinrichs von Veldeke in Text und Bild. Untersuchungen zu Ikonographie und Textüberlieferung des ältesten höfischen Antikenromans in deutscher Sprache, (doctorale dissertatie, promotie 2001), Freiburg in Breisgau, 2003: Schröter 2004 Marcus Schröter, Heinrich von Veldeke digital. (Rezension über: Heinrich von Veldeke: Eneasroman. Elektronisches Faksimile des Ms. germ. fol. 282, Staatsbibliothek zu Berlin - Preußischer Kulturbesitz. Wiesbaden: Verlag Dr. Ludwig Reichert 2003.), in: IASLonline [ ]. Schulze 1973 Ursula Schulze, Literarkritische Äusserungen im Tristan Gottfrieds von Strassburg, in: Aloïs Wolf (ed.), Gottfried von Strassburg, (Wege der Forschung, CCCXX), Darmstadt, 1973, p Schwartz 2002 M.A. Schwartz, Vergilius. Aeneis, (Athenaeum), Amsterdam, Schweikle 1970 Günther Schweikle (ed.), Dichter über Dichter in mittelhochdeutscher Literatur, Tübingen, Slechten 1999a P. Slechten, Belangrijke Oud- en Middelnederlandse handschriften uit de streek van Bilzen, (Bilisium), Bilzen, Slechten 1999b P. Slechten (red.), Symposium. Bilzen en de oudste bronnen van het Nederlands. Lezingen gehouden te Bilzen op 11 december 1999, (Bilisium), Bilzen, Sleiderink 2003 R. Sleiderink, De stem van de meester. De hertogen van Brabant en hun rol in het literaire leven ( ), (Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen, 25), Amsterdam, Slings 2000 Hubert Slings, Toekomst voor de Middeleeuwen. Middelnederlandse literatuur in het voortgezet onderwijs, (Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen, 21), Amsterdam, 2000.

327 191 Smeyers 1998 Maurits Smeyers, Vlaamse miniaturen van de 8 ste tot het midden van de 16 de eeuw. De middeleeuwse wereld op perkament, (Davidsfonds), Leuven, Spiewok 1981 Wolfgang Spiewok (ed.), Wolfram von Eschenbach. Parzival. Mittelhochdeutscher Text nach der Ausgabe von Karl Lachmann, mit Übersetzung und Nachwort, (2 dln.), Stuttgart, Tobin 1972 F. Tobin, Concupiscentia and Courly Love, in: Romance Notes 14 (1972), p Tervooren 1989 Helmut Tervooren, Statt eines Vorwortes: Literatur im maasländisch-niederrheinischen Raum zwischen Eine Skizze, in: G. Tervooren en H. Beckers (red.), Literatur und Sprache im rheinisch-maasländischen Raum zwischen 1150 und 1450, (Sonderheft Zeitschrift für deutsche Philologie, 108), 1989, p Tervooren 2000 Helmut Tervooren, Wan si suochen birn ûf buochen. Zur Lyrik Heinrich von Veldekens und seine Stellung in deutschem Minnesang, in: S. Fritsch und J. Spicker (red.), Schoeniu wort mit süezeme sange: philologische Schriften, (Philologische Studien und Quellen, 159), p Tervooren 2006 Helmut Tervooren, Van der Masen tot op den Rijn. Ein Handbuch zur Geschichte der mittelalterlichen volkssprachlichen Literatur im Raum von Rhein und Maas, Berlijn, Theuws 2003 Frans Theuws, De sleutel van Sint Servaas. Uitwisseling, religie, identiteit en centrale plaatsen in de Vroege Middeleeuwen, (oratie Universiteit van Amsterdam), Amsterdam, Van Altena 1987 Ernst van Altena, Daar ik tot zang word aangespoord. Occitaanse troubadours , Baarn, Van Anrooij 2005 Wim van Anrooij, Handschriften als spiegel van de middeleeuwse tekstcultuur. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar op het gebied van de Nederlandse letterkunde tot de Romantiek aan de Universiteit Leiden op vrijdag 16 december Van Coolput-Storms 2005 Colette Van Coolput-Storms, Mout resgarderent le seël. Over een afbeelding bij Jean Renart, in: Remco Sleiderink, Veerle Uyttersprot en Bart Besamusca (red.), Maar er is meer. Avontuurlijk lezen in de epiek van de Lage Landen. Studies voor Jozef D. Janssens, (Davidsfonds/Amsterdam University Press), Leuven, 2005, p Van den Bossche 2007

328 Benoît Van den Bossche (red.) m.m.v. Jacques Barlet, L'art mosan. Liège et son pays à l'époque romane du XIe au XIIIe siècle, Alleur (Luik), Van der Eycken 2002 Michel Van der Eycken (red.), Herkenrode, abdij en levend monument, Deurne, Van der Heijden 1968 M.C.A. van der Heijden, Wie wil horen een goed nieuw lied? Liederen en gedichten uit de middeleeuwen, (Spectrum van de Nederlandse letterkunde, 4), Utrecht/Antwerpen, Van Es 1950 G.A. van Es (ed., m.m.v. G.I. Lieftinck en A.F. Mirande), Sint Servaes legende naar het Leidse handschrift uitgegeven, Antwerpen etc., 1950 Van Leusden 1986 Anja van Leusden, St. Servaas, heilige tussen paus en keizer. Peilingen naar de context van Hendrik van Veldeke's Sint Servaeslegende, in: De Nieuwe Taalgids 79 (1986), p Van Mierlo 1929 Jozef van Mierlo, Heynryck Van Veldeke, Brussel/Amsterdam, Van Mierlo 1942 Jozef van Mierlo, Onze Middelnederlandsche woordkunst, Antwerpen, Van Mierlo 1949 Jozef van Mierlo, De letterkunde van de middeleeuwen, (I), Antwerpen/'s-Hertogenbosch, [ ]. Van Mierlo 1957 Jozef van Mierlo, Bij het verweer van Prof. Dr. Th. Frings, in: J. van Mierlo, Oude en nieuwe bijdragen tot het Veldeke-probleem, (Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, reeks III, nr. 35), Gent, 1957, p Van Oostrom 1989 F.P. Van Oostrom, Voortgang of vooruitgang in de studie van de Middelnederlandse letterkunde? in: F.P. Van Oostrom en F. Willaert (reds.), De studie van de Middelnederlandse letterkunde: stand en toekomst (Symposium Antwerpen september 1988), Hilversum, 1989, p Van Oostrom 1992 Frits van Oostrom, Hoe snel dichtten middeleeuwse dichters? Over

329 192 de dynamiek van het literaire leven in de middeleeuwen, in: Frits van Oostrom (red.), Aanvaard dit werk. Over Middelnederlandse auteurs en hun publiek, (Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen, VI), Amsterdam, 1992, p Van Oostrom 1996 Frits van Oostrom, Maerlants wereld, Amsterdam, Van Oostrom 2006 Frits van Oostrom, Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300, Amsterdam, Van Vriesland s.d. Victor E. van Vriesland (red.), Mensen als wij. Vertaalde middeleeuwse poëzie, Amsterdam, s.d. Van Wilderode 1968 Anton van Wilderode, De dubbelfluit 1. Nederlands taalboek voor de tweede humaniora en daarmee gelijk te stellen klassen, Antwerpen/Utrecht, Verbist 1997 Peter Verbist, Heriger van Lobbes (ca ), een laat-karolinger of een vroeg-scholasticus? Een historisch onderzoek naar de religieus-culturele wereld van Luik en Lobbes in de late tiende eeuw, (licenciaatsverhandeling K.U. Leuven, ). Vercammen 1978 Jan Vercammen, De minneliederen van Henric van Veldeken, Mechelen, Vlekke 1935 Bernard Hubertus Maria Vlekke, St. Servatius. De eerste Nederlandse bisschop in historie en legende, (proefschrift Nijmegen), Maastricht, Walther 1992 Ingo F. Walther m.m.v. Gisela Siebert (ed.), Codex Manesse. Die Miniaturen der Grossen Heidelberger Liederhandschrift, Frankfurt am Main, ( ). Warnar 2003 Geert Warnar, De studie van de geestelijke letterkunde tussen Van Mierlo ( ) en de anderen, in: W. van Anrooij, D. Hogenhelst en G. Warnar (red.), Der vaderen boek. Beoefenaren van de studie der Middelnederlandse letterkunde. Studies voor Frits van Oostrom ter gelegenheid van diens vijftigste verjaardag, (Amsterdam University Press), Amsterdam, 2003, p Weicker 2001 Tina Sabine Weicker, Dô wart daz bûch ze cleve verstolen. Neue Überlegungen zur Entstehung von Veldekes Eneas, in: Zeitschrift für deutsches Altertum und deutsche Literatur 130 (2001), p Wijnen 1999 Mathieu Wijnen, Arnold Wachtendonck en de Wachtendonckse Psalmen, in: P. Slechten (red.), Symposium. Bilzen en de oudste bronnen van het Nederlands. Lezingen gehouden te Bilzen op 11 december 1999, (Bilisium), Bilzen, 1999, p Willaert 1984

330 Frank Willaert, De poëtica van Hadewijch in de Strofische Gedichten, Utrecht, Willaert 1989 Frank Willaert, Van Mierlo. De voordelen van vooroordelen, in: Literatuur 6 (1989), p Willaert 1992a Frank Willaert, Inleiding. Middelnederlandse lyriek in context, in: Frank Willaert e.a., Een zoet akkoord. Middeleeuwse lyriek in de Lage Landen, Amsterdam, 1992, p. 9-26, Willaert 1992b Frank Willaert, Het zingende hof. Ontstaan, vertolking en onthaal van hoofse minnelyriek omstreeks 1400, in: Frank Willaert e.a., Een zoet akkoord. Middeleeuwse lyriek in de Lage Landen, Amsterdam, 1992, p , Willaert 1993 F. Willaert, Hendrik van Veldeke wordt de werktekst van zijn eigen Eneasroman ontstolen, in: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis, Groningen, 1993, p Willaert 1995 F. Willaert, Van luisterlied tot danslied. De hoofse lyriek in het Middelnederlands tot omstreeks 1300, in: Frits van Oostrom e.a., Grote lijnen. Syntheses over Middelnederlandse letterkunde, Amsterdam, 1995, p Willaert 1996 Frank Willaert, Veldekes eerste lied (MF 56,1), in: Karel Porteman, Werner Verbeke en Frank Willaert (red.), Tegendraads genot. Opstellen over de kwaliteit van middeleeuwse teksten, Leuven, 1996, p Willaert 1999a Frank Willaert, Zwischen dem Rotten und der Sowe? Einige Thesen zur Stellung Veldekes im frühen Minnesang, in: Volker Honemann, Helmut Tervooren, Carsten Albers en Susanne Höfer (eds.), Sprache und Literatur des Mittelalters in den Nideren Landen. Gedenkschrift für Hartmut Beckers, (Niederdeutsche Studien, 44), 1999, p

331 193 Willaert 1999b Frank Willaert, Minnesänger, Festgänger, in: Zeitschrift für deutsche Philologie 118 (1999), p Willaert 2000 Frank Willaert, Hoe zal ik u smeken, mijn lief? Poëtica's van de hoofse minnelyriek, in: Ria Jansen-Sieben, Jozef Janssens en Frank Willaert (red.), Medioneerlandistiek. Een inleiding tot de Middelnederlandse letterkunde, Hilversum, 2000, p Winkelman 1975 Johan Winkelman, Die Baummetapher im literarischen Exkurs Gottfrieds von Strassburg, in: Amsterdamer Beiträge der älteren Germanistik 8 (1975), p Winkelman 1986 J.H. Winkelman, Tristan en Isolde in de minnetuin. Over een versieringsmotief op laatmiddeleeuws schoeisel, in: Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik 24 (1986), p Winkelman 1992 Johan H. Winkelman, Over Hendrik van Veldeke, Gottfried von Strassburg en een eekhoorn in Manesse, in: F. Willaert (red.), Een zoet akkoord. Middeleeuwse lyriek in de Lage Landen, (Nederlandse literatuur en cultuur in de middeleeuwen, 7), Amsterdam, 1992, p Winkelman 1995 J.H. Winkelman, Over de minnespreuken op recentelijk ontdekte Tristan-schoentjes, in: Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik (1995), p Winkelman 1998 J.H. Winkelman, Tristant in Gelderland. Een bijdrage tot de Oostmiddelnederlandse hofliteratuur uit het midden van de dertiende eeuw, in: Jozef D. Janssens e.a., Op avontuur. Middeleeuwse epiek in de Lage Landen, (Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen, 18), Amsterdam, 1998, p Wölfel 2002 Claudia Wölfel, Mythos und politische Allegorie auf Tafelsilber der römischen Kaiserzeit, (Diss. Freie Universität Berlin), Berlijn, Zai 1974 Marie-Claire Zai (ed.), Les chansons courtoises de Chrétien de Troyes, Bern/Frankfurt, Zender 1959 Matthias Zender, Räume und Schichten mittelalterlicher Heiligenverehrung in ihrer Bedeutung für die Volkskunde. Die Heiligen des mittleren Maaslandes und der Rheinlande in Kultgeschichte und Kultverbreitung, Düsseldorf, 1959.

332 206 Een verliefd paar onder het schild van de liefde (Amor). (Heidelberg, Universitätsbibliothek, Cod. Pal. Germ. 848, fol. 311 r o )

Toespraak 11 maart 2014 project Tram Vlaanderen Maastricht in ambtswoning gouverneur Reynders Belgisch Limburg te Hasselt

Toespraak 11 maart 2014 project Tram Vlaanderen Maastricht in ambtswoning gouverneur Reynders Belgisch Limburg te Hasselt 1 Toespraak 11 maart 2014 project Tram Vlaanderen Maastricht in ambtswoning gouverneur Reynders Belgisch Limburg te Hasselt Mevrouw de minister Crevits, Collega excellentie Reynders, Gedeputeerden, burgemeester,

Nadere informatie

Albert I van België: Brussel, 8 april Marche-les- Dames, 17 februari 1934

Albert I van België: Brussel, 8 april Marche-les- Dames, 17 februari 1934 Albert I van België: Brussel, 8 april 1875 - Marche-les- Dames, 17 februari 1934 Hij was prins van België, hertog van Saksen, prins van Saksen-Coburg-Gotha, was van 23 december 1909 tot 17 februari 1934

Nadere informatie

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw Latijn en Grieks in de 21ste eeuw Kiezen voor Latijn en/of Grieks? Als leerling in het laatste jaar van de basisschool sta jij voor een belangrijke keuze. Welke studierichting moet je gaan volgen in het

Nadere informatie

BIJKOMENDE BEMERKINGEN BETREFFENDE DE ERKENTELIJKHEIDSMEDAILLE VAN DE VEREENIGING TER BESCHERMING DER ZWARTE KINDSHEID IN BELGISCH-CONGO

BIJKOMENDE BEMERKINGEN BETREFFENDE DE ERKENTELIJKHEIDSMEDAILLE VAN DE VEREENIGING TER BESCHERMING DER ZWARTE KINDSHEID IN BELGISCH-CONGO 15 BIJKOMENDE BEMERKINGEN BETREFFENDE DE ERKENTELIJKHEIDSMEDAILLE VAN DE VEREENIGING TER BESCHERMING DER ZWARTE KINDSHEID IN BELGISCH-CONGO R. Dijkmans In het Jaarboek 1998 van het Europees Genootschap

Nadere informatie

Inleiding op Middeleeuwse Epiek

Inleiding op Middeleeuwse Epiek Inleidingop MiddeleeuwseEpiek I. Periodisering II. Oudnederlands: 700-1150 a) Inleiding b) De oudste zin De oudste bron in het Nederlands is het volgende zinnetje: Hebban olla vogola nestas higunnan Hinase

Nadere informatie

Ruim tweeëneenhalf jaar geleden nam mijn voorganger Léon Frissen afscheid met een Rijnlandlezing.

Ruim tweeëneenhalf jaar geleden nam mijn voorganger Léon Frissen afscheid met een Rijnlandlezing. 1 Inleiding Commissaris van de Koning Theo Bovens op Rijnlandlezing door pater Anselm Grün, op 15 mei 2014 in Statenzaal in Gouvernement aan de Maas te Maastricht Dames en heren, Ruim tweeëneenhalf jaar

Nadere informatie

Limburg tussen staf en troon 1000 jaar graafschap Loon. les 1: Wie waren de graven van Loon

Limburg tussen staf en troon 1000 jaar graafschap Loon. les 1: Wie waren de graven van Loon Limburg tussen staf en troon 1000 jaar graafschap Loon les 1: Wie waren de graven van Loon Na deze les kan je de geschiedenis van het graafschap Loon aanduiden op je tijdbalk; kan je informatie opzoeken

Nadere informatie

mesdames et messieurs, zeer geachte dames en heren: in naam van onze Academie wens ik u allen welkom.

mesdames et messieurs, zeer geachte dames en heren: in naam van onze Academie wens ik u allen welkom. 1 VERWELKOMING 22 OKTOBER 2013 Géry van Outryve d Ydewalle, Vast Secretaris Sire, Excellenties, de heer voorzitter van het Vlaams Parlement, dames en heren leden van alle Parlementen van dit land en Senaat,

Nadere informatie

Toespraak Gerdi Verbeet. Nationale Holocaust Herdenking Amsterdam, 31 januari Geachte aanwezigen, dames en heren,

Toespraak Gerdi Verbeet. Nationale Holocaust Herdenking Amsterdam, 31 januari Geachte aanwezigen, dames en heren, Toespraak Gerdi Verbeet Nationale Holocaust Herdenking Amsterdam, 31 januari 2016 Geachte aanwezigen, dames en heren, De Tweede Wereldoorlog ligt alweer een hele tijd achter ons, inmiddels 71 jaar. Toch

Nadere informatie

Filips IV van Spanje: Valladolid, 8 april 1605 Madrid, 17 september 1665

Filips IV van Spanje: Valladolid, 8 april 1605 Madrid, 17 september 1665 Filips IV van Spanje: Valladolid, 8 april 1605 Madrid, 17 september 1665 Hij was koning van Spanje van 1621 tot 1665, landsheer van de Zuidelijke Nederlanden en koning van Portugal (als Filips III) tot

Nadere informatie

Vincent van Gogh. Hier zie je er een afbeelding van.

Vincent van Gogh. Hier zie je er een afbeelding van. Vincent van Gogh Een van de beroemdste schilders die Nederland heeft gehad was Vincent van Gogh. Deze kunstenaar heeft zelfs zijn eigen museum gekregen in Amsterdam. Toch wel heel bijzonder, zeker als

Nadere informatie

Geachte burgemeester, dames en heren, beste jongens en meisjes,

Geachte burgemeester, dames en heren, beste jongens en meisjes, Toespraak Gerdi Verbeet Onthulling vernieuwd monument Voorhout, 3 mei 2017 Geachte burgemeester, dames en heren, beste jongens en meisjes, Hartelijk dank dat u mij vandaag de gelegenheid geeft iets te

Nadere informatie

Groep 2: De symbolen van België. Bron 2.1. De naam België/Belgique: (uit: Dossier De Belgische Revolutie, 1, De Standaard, p. 2)

Groep 2: De symbolen van België. Bron 2.1. De naam België/Belgique: (uit: Dossier De Belgische Revolutie, 1, De Standaard, p. 2) Bron 2.1. De naam België/Belgique: (uit: Dossier De Belgische Revolutie, 1, De Standaard, p. 2) Vragen: a) Naar welk stukje geschiedenis verwijst de naam België? b) Is de keuze voor deze naam juist? Bron

Nadere informatie

Donderdag 1 december Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR

Donderdag 1 december Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Donderdag 1 december 2011 Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Pensioenfeest Marcel Vossen, provinciaal directeur ANB Vlaams-Brabant Groenenberg, Sint-Pieters-Leeuw

Nadere informatie

Dames en heren, vrijwilligers van de lokale comités, vrienden,

Dames en heren, vrijwilligers van de lokale comités, vrienden, Toespraak Gerdi Verbeet Bijeenkomst voor organisatoren van lokale herdenkingen en vieringen Amersfoort, 11 november 2017 Dames en heren, vrijwilligers van de lokale comités, vrienden, Vandaag vieren we

Nadere informatie

Welkom op het kerstfeest van groep 3 en 4

Welkom op het kerstfeest van groep 3 en 4 Welkom op het kerstfeest van groep 3 en 4 Komt allen tezamen, jubelend van vreugde: Komt nu, o komt nu naar Bethlehem! Ziet nu de Vorst der eng len hier geboren. Komt, laten wij aanbidden, komt, laten

Nadere informatie

A) Handelsposten. Verovering Makassar door Cornelis Speelman. 4.VELH inv. nr

A) Handelsposten. Verovering Makassar door Cornelis Speelman. 4.VELH inv. nr A) Handelsposten Verovering Makassar door Cornelis Speelman 4.VELH inv. nr. 619.68 Bron Admiraal Cornelis Speelman verslaat de koning van Makassar op Celebes in 1667. De kaart is gemaakt door cartograaf

Nadere informatie

Baalderdienst Zondag 25 juni 2017

Baalderdienst Zondag 25 juni 2017 Baalderdienst Zondag 25 juni 2017 Orde voor de Baalderdienst Voorganger: Muziek: ds. Wim van der Wel Nu je Onderweg Band Voor de dienst: U kent mij als geen ander God kent jou vanaf het begin Te zingen

Nadere informatie

Als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie het is alles nieuw geworden.

Als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie het is alles nieuw geworden. Als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie het is alles nieuw geworden. 2 Korinthe 5 : 17 Afscheidsdienst Toos Kraayenhof 6 maart 2015 Intochtslied: U zij de

Nadere informatie

Hartelijk welkom allemaal hier in het Memoriaal van de Vlaamse Ontvoogding en Vrede ter gelegenheid van onze nationale feestdag.

Hartelijk welkom allemaal hier in het Memoriaal van de Vlaamse Ontvoogding en Vrede ter gelegenheid van onze nationale feestdag. Dames en heren, Vlaamse vrienden, Hartelijk welkom allemaal hier in het Memoriaal van de Vlaamse Ontvoogding en Vrede ter gelegenheid van onze nationale feestdag. Zoals de naam het aangeeft, dient een

Nadere informatie

ANNE FRANK EEN HERDENKINGSTOCHT IN ACTUELE BEELDEN FRANKFURT AM MAIN AKEN AMSTERDAM KAMP WESTERBORK AUSCHWITZ-BIRKENAU BERGEN-BELSEN

ANNE FRANK EEN HERDENKINGSTOCHT IN ACTUELE BEELDEN FRANKFURT AM MAIN AKEN AMSTERDAM KAMP WESTERBORK AUSCHWITZ-BIRKENAU BERGEN-BELSEN ANNE FRANK EEN HERDENKINGSTOCHT IN ACTUELE BEELDEN FRANKFURT AM MAIN AKEN AMSTERDAM KAMP WESTERBORK AUSCHWITZ-BIRKENAU BERGEN-BELSEN 80 FRANKFURT AM MAIN AKEN AMSTERDAM KAMP WESTERBORK AUSCHWITZ-BIRKENAU

Nadere informatie

3 de graad lager onderwijs

3 de graad lager onderwijs 3 de graad lager onderwijs Hallo beste lezer, Wat een toeval dat jij mijn dagboek gevonden hebt! Ik kijk er al naar uit om je alles te vertellen wat ik meegemaakt heb de laatste maanden, wat waren me dat

Nadere informatie

Carla du Pree. Johan Huizinga en de bezeten wereld. De rol van publieke intellectueel tussen twee wereldoorlogen ISVW UITGEVERS

Carla du Pree. Johan Huizinga en de bezeten wereld. De rol van publieke intellectueel tussen twee wereldoorlogen ISVW UITGEVERS Carla du Pree Johan Huizinga en de bezeten wereld De rol van publieke intellectueel tussen twee wereldoorlogen ISVW UITGEVERS 4 Ik ben ik en mijn omstandigheden. Als ik die omstandigheden niet red, red

Nadere informatie

Welkomstwoord uitreiking Prins Bernard Cultuurfonds Inspiratieprijs 5 november 2015

Welkomstwoord uitreiking Prins Bernard Cultuurfonds Inspiratieprijs 5 november 2015 1 Welkomstwoord uitreiking Prins Bernard Cultuurfonds Inspiratieprijs 5 november 2015 Dames en heren, Beste Romy Roelofsen Beste Gable Roelofsen Het is vandaag de vijfde keer dat het Prins Bernard Cultuurfonds

Nadere informatie

inleiding 4 verantwoording 7 leven en werk van nicolaas beets 8 titel en pseudoniem 14

inleiding 4 verantwoording 7 leven en werk van nicolaas beets 8 titel en pseudoniem 14 h inhoud g inleiding 4 verantwoording 7 leven en werk van nicolaas beets 8 titel en pseudoniem 14 thema s en motieven 16 Vaste gewoonten 16 Interieur en kleding 17 Conversatie 19 Humor 20 Sociale controle

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis havo 2009 - I

Eindexamen geschiedenis havo 2009 - I Ten oorlog! Europese oorlogen 1789-1919. Oorlog als maatschappelijk fenomeen In de Coalitieoorlogen voerde de Franse regering de dienstplicht in. 2p 1 Leg uit dat zij hiermee de betrokkenheid van Franse

Nadere informatie

De vorm en samenstelling van het monument. De omgeving van het monument. 1) Hoe heet het plein waar het monument zich bevindt? één personage.

De vorm en samenstelling van het monument. De omgeving van het monument. 1) Hoe heet het plein waar het monument zich bevindt? één personage. De vorm en samenstelling van het monument 1) Uit welke verschillende delen bestaat het monument? Kruis aan.. De omgeving van het monument 1) Hoe heet het plein waar het monument zich bevindt?... obelisk

Nadere informatie

De Franse keizer Napoleon voerde rond 1800 veel oorlogen in Europa. Hij veroverde verschillende gebieden, zoals Nederland en België. Maar Napoleon leed in 1813 een zware nederlaag in Duitsland. Hij trok

Nadere informatie

Gebedsdienst dinsdag 8 oktober 1991 Thema: Maria, bid voor ons, dat wij Gods groet vernemen en elkaar begroeten.

Gebedsdienst dinsdag 8 oktober 1991 Thema: Maria, bid voor ons, dat wij Gods groet vernemen en elkaar begroeten. Gebedsdienst dinsdag 8 oktober 1991 Thema: Maria, bid voor ons, dat wij Gods groet vernemen en elkaar begroeten. Openingslied 205 Het Weesgegroet (couplet 1 en 2) Openingswoord Een groet aan u, die hier

Nadere informatie

Naam: VAN WILLIBRORD tot Statenbijbel

Naam: VAN WILLIBRORD tot Statenbijbel Naam: VAN WILLIBRORD tot Statenbijbel Willibrord Willibrord werd geboren als zoon van pas bekeerde ouders en werd als zevenjarige jongen door zijn vader Wilgis toevertrouwd aan het klooster van Ripon nabij

Nadere informatie

Tekst herdenking Brabantse gesneuvelden: Wie de ogen sluit voor het verleden, is blind voor de toekomst

Tekst herdenking Brabantse gesneuvelden: Wie de ogen sluit voor het verleden, is blind voor de toekomst Tekst herdenking Brabantse gesneuvelden: Wie de ogen sluit voor het verleden, is blind voor de toekomst Dames en heren, allen hier aanwezig. Het is voor mij een grote eer hier als pas benoemde burgemeester

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands De foto in mijn hoofd door Yennik Meert

Boekverslag Nederlands De foto in mijn hoofd door Yennik Meert Boekverslag Nederlands De foto in mijn hoofd door Yennik Meert Boekverslag door een scholier 1960 woorden 2 februari 2007 7,8 9 keer beoordeeld Auteur Genre Yennik Meert Jeugdboek Eerste uitgave 2000 Vak

Nadere informatie

Ik heb het gevoel dat ik enorm veel geluk heb gehad om deze mensen te mogen ontmoeten. Zoals ik al zei, ga ik hen nooit vergeten.

Ik heb het gevoel dat ik enorm veel geluk heb gehad om deze mensen te mogen ontmoeten. Zoals ik al zei, ga ik hen nooit vergeten. Mijn Erasmus Een verslag over mijn Erasmus-avontuur - want ja, de term avontuur is hier wel op zijn plaats is niet eenvoudig te schrijven, want hoe druk je uit in woorden, wat zo een prominente plek in

Nadere informatie

Toespraak CKMar bij ceremoniële kranslegging bij graf M.C. van Houten op 7 februari Ik sta hier vandaag voor u met een dubbele pet.

Toespraak CKMar bij ceremoniële kranslegging bij graf M.C. van Houten op 7 februari Ik sta hier vandaag voor u met een dubbele pet. Toespraak CKMar bij ceremoniële kranslegging bij graf M.C. van Houten op 7 februari 2014 Geachte aanwezigen, Van harte welkom. Ik sta hier vandaag voor u met een dubbele pet. Ten eerste als commandant

Nadere informatie

1. Wie of wat? Vul in. Kies uit: eed - kabinet kroonprins prins staatsbezoek. Bezoek van de koning aan een ander land.

1. Wie of wat? Vul in. Kies uit: eed - kabinet kroonprins prins staatsbezoek. Bezoek van de koning aan een ander land. Naam: Wat vieren we op 15 november? Koningsdag Vroeger werd dit de feestdag van de dynastie genoemd. Het is de datum van het naamfeest van Leopold en Albert. 1. Wie of wat? Vul in. Kies uit: eed - kabinet

Nadere informatie

Majesteit, Koninklijke Hoogheid, excellenties, dames en heren,

Majesteit, Koninklijke Hoogheid, excellenties, dames en heren, Toespraak van de minister-president, mr. dr. Jan Peter Balkenende, bijeenkomst ter ere van de 50 ste verjaardag van de Verdragen van Rome, Ridderzaal, Den Haag, 22 maart 2007 Majesteit, Koninklijke Hoogheid,

Nadere informatie

huub oosterhuis Stilte zingen

huub oosterhuis Stilte zingen huub oosterhuis Stilte zingen Verzamelde liedteksten KokBoekencentrum Uitgevers Utrecht Omslagontwerp: Geert de Koning Boekverzorging: Elgraphic isbn 978 90 435 3099 6 isbn e-book 978 90 435 3100 9 nur

Nadere informatie

geschiedenis geschiedenis

geschiedenis geschiedenis Examen HAVO 2009 tijdvak 1 woensdag 20 mei 9.00-12.00 uur tevens oud programma geschiedenis geschiedenis Bij dit examen hoort een bijlage. Dit examen bestaat uit 30 vragen. Voor dit examen zijn maximaal

Nadere informatie

Vrijdag 1 juni Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR. Opening Manifesta Genk. (het gesprokene telt)

Vrijdag 1 juni Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR. Opening Manifesta Genk. (het gesprokene telt) Vrijdag 1 juni 2012 Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Opening Manifesta Genk (het gesprokene telt) Dames en heren, ladies & gentlemen Geachte collega (Vandeurzen),

Nadere informatie

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen,

Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen, Gemeente van onze Heer Jezus Christus, lieve mensen, Het is een overbekend verhaal, dat verhaal over de 3 wijzen uit het oosten. Een verhaal dat tot de verbeelding spreekt: drie wijzen, magiërs of koningen:

Nadere informatie

Maria van Bourgondië: Brussel, 13 februari 1457 Wijnendale, 27 maart 1482

Maria van Bourgondië: Brussel, 13 februari 1457 Wijnendale, 27 maart 1482 Maria van Bourgondië: Brussel, 13 februari 1457 Wijnendale, 27 maart 1482 Zij was hertogin van Bourgondië, Brabant, Limburg, Luxemburg en Gelre, gravin van Vlaanderen, Artesië, Holland, Zeeland, Henegouwen,

Nadere informatie

1 Tessalonicenzen 1. Begin van de brief

1 Tessalonicenzen 1. Begin van de brief 1 Tessalonicenzen 1 Begin van de brief Paulus groet de christenen in Tessalonica 1 Dit is een brief van Paulus, Silvanus en Timoteüs, aan de christenen in de stad Tessalonica. Jullie horen bij God, de

Nadere informatie

Liederen voor zondag 5 februari 2017

Liederen voor zondag 5 februari 2017 Liederen voor zondag 5 februari 2017 Hemelhoog 429 / Opwekking 599 Nog voordat je bestond Kende Hij je naam Hij zag je elk moment En telde elke traan Omdat Hij van je hield Gaf Hij zijn eigen zoon Hij

Nadere informatie

2 de graad lager onderwijs

2 de graad lager onderwijs 2 de graad lager onderwijs Hallo beste lezer, Wat een toeval dat jij mijn dagboek gevonden hebt! Ik kijk er al naar uit om je alles te vertellen wat ik meegemaakt heb de laatste maanden, wat waren me dat

Nadere informatie

Voorbeelden van draaiboeken

Voorbeelden van draaiboeken Praktische tips 2 Voorbeelden van draaiboeken 3 Voorbeeld uitnodiging herdenking 4 Voorbeeld uitnodiging overdracht 5 Voorbeeld welkomstwoord 5 Voorbeeld slotwoord 6 Gedichten Voorbeelden van draaiboeken

Nadere informatie

Hartelijk Welkom bij

Hartelijk Welkom bij Hartelijk Welkom bij Tienduizend redenen Opwekking 733 De zon komt op, maakt de morgen wakker; mijn dag begint met een lied voor U. Heer, wat er ook gebeurt en wat mij mag overkomen, laat mij nog zingen

Nadere informatie

De wonder- baarlijke Merlijn

De wonder- baarlijke Merlijn De wonder- baarlijke Merlijn k weet niet hoe het bij jullie was, maar ik sprak al heel snel mijn eerste woordjes. Ik was niet veel meer dan een zuigeling toen ik al kon praten! Misschien was toen mijn

Nadere informatie

Vraag 96 : Wat eist God in het tweede gebod?

Vraag 96 : Wat eist God in het tweede gebod? Zondag 35 Zondag 35 gaat over het tweede gebod. Lees de tekst van Zondag 35. Vraag 96 : Wat eist God in het tweede gebod? Antw : Dat wij God in generlei wijze afbeelden en op geen andere wijze vereren,

Nadere informatie

Het Gruuthuse-handschrift in woord en klank

Het Gruuthuse-handschrift in woord en klank Het Gruuthuse-handschrift in woord en klank Nieuwe inzichten, nieuwe vragen KANTL-colloquium 30 november 2007 onder redactie van Frank Willaert (with an introduction and summaries in English) Gent, Koninklijke

Nadere informatie

Eigenlijk is er in 60 jaar dus niet zoveel veranderd.

Eigenlijk is er in 60 jaar dus niet zoveel veranderd. Welkomstwoord Gouverneur Bovens woensdag 2 oktober 2013 60 jaar Limburgse vlag De Limburgse vlag. Ze is zo vertrouwd in het Limburgse straatbeeld, dat je er eigenlijk niet bij stilstaat dat er heel wat

Nadere informatie

De geschiedenis van de Belgische auto is een nostalgisch verhaal, met een groots verleden maar met een erg ongelukkig einde.

De geschiedenis van de Belgische auto is een nostalgisch verhaal, met een groots verleden maar met een erg ongelukkig einde. M I N E R V A M U S E U M M I N E R V A M U S E U M Minerva kan terecht het meest prestigieuze Belgische automerk genoemd worden. De opkomst, gloriedagen en ondergang spreken tot de verbeelding. Nu meer

Nadere informatie

Sint-Jan Berchmanscollege

Sint-Jan Berchmanscollege Sint-Jan Berchmanscollege Infobrochure Klassieke Talen (2de en 3de graad ASO) Leerlingprofiel Je leest graag, je wil je taalvaardigheid versterken, en je hebt interesse in cultuur en maatschappij? Een

Nadere informatie

Wat is de betekenis van urbi et orbi? Door wie is Jezus verraden? Wat vieren we op Pasen? Wanneer herdenken we het laatste avondmaal?

Wat is de betekenis van urbi et orbi? Door wie is Jezus verraden? Wat vieren we op Pasen? Wanneer herdenken we het laatste avondmaal? Wat is de betekenis van urbi et orbi? Door wie is Jezus verraden? Wat vieren we op Pasen? Wanneer herdenken we het laatste avondmaal? Wanneer herdenken we de kruisiging en dood van Jezus? Welke liturgische

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands De ijzeren maagd door Bobje Goudsmit

Boekverslag Nederlands De ijzeren maagd door Bobje Goudsmit Boekverslag Nederlands De ijzeren maagd door Bobje Goudsmit Boekverslag door een scholier 1871 woorden 12 maart 2006 6,1 70 keer beoordeeld Auteur Genre Bobje Goudsmit Oorlogsroman, Jeugdboek Eerste uitgave

Nadere informatie

Leopold I van België: Coburg, 16 december 1790 Laken, 10 december 1865

Leopold I van België: Coburg, 16 december 1790 Laken, 10 december 1865 Leopold I van België: Coburg, 16 december 1790 Laken, 10 december 1865 Leopold Joris Christiaan Frederik van Saksen-Coburg en Gotha, prins van Saksen-Coburg-Saalfeld (later van Saksen-Coburg en Gotha),

Nadere informatie

de zon schijnt altijd

de zon schijnt altijd de zon schijnt altijd GEDICHTEN Klara Hobrink Inhoud 1 Achter de wolken 2 Zit men in een diep dal 3 Wat gebeurt er om ons heen? 4 U geeft antwoord 5 Loof de Heer 6 De blijdschap 7 Hem danken 8 Ken je de

Nadere informatie

Jeanette aan de Stegge. Schilderen met emoties

Jeanette aan de Stegge. Schilderen met emoties Jeanette aan de Stegge Schilderen met emoties 2 Jeanette aan de Stegge is als schilderes voornamelijk bekend vanwege haar treffende portretten. Ze heeft als bijna geen ander de gave om de persoonlijkheden

Nadere informatie

Eindexamen geschiedenis vwo II

Eindexamen geschiedenis vwo II Ten oorlog! Europese oorlogen 1789-1919. Oorlog als maatschappelijk fenomeen Vanaf de zomer van 1789 trokken veel Franse vluchtelingen naar Oostenrijk. 1p 1 Waarom vormde dit voor het Franse revolutionaire

Nadere informatie

De leerlingen van Jezus zijn in afwachting. Ze voelen het.. er staat iets volkomen nieuws te gebeuren. Het is immers Jezus die spreekt over zijn vertrek bij hen. Voorgoed of is er nog wel een toekomst

Nadere informatie

BLIJF IN DE HERE! Liturgie:

BLIJF IN DE HERE! Liturgie: BLIJF IN DE HERE! 1 Joh. 2:28 / gehouden op 31-05-2009 (openbare geloofsbelijdenis) p.1 Liturgie: Votum en groet Zingen: Gezang 147:1.3.4 Gebed Openbare geloofsbelijdenis Zingen: Gezang 10:1 Voorbede Schriftlezing:

Nadere informatie

Visie Jokri begeleiders 2.0

Visie Jokri begeleiders 2.0 Visie Jokri begeleiders 2.0 Jokri is dé vereniging van jonge christenen tussen 12 en 18 jaar in het bisdom Gent. Ze is ontstaan uit Jonge Kerk en uit de Kringwerkingen. Vandaag behoort ze tot de familie

Nadere informatie

Dames en heren, Geachte burgemeester Heidema, Geachte familie Ebenau en medewerkers van PHB Deventer, Geachte heer Jansen,

Dames en heren, Geachte burgemeester Heidema, Geachte familie Ebenau en medewerkers van PHB Deventer, Geachte heer Jansen, Toespraak bij de uitreiking van het predicaat Hofleverancier aan PHB Deventer door Commissaris van de Koning, drs. Ank Bijleveld-Schouten op dinsdag 17 november 2015 te Deventer (in het Geert Groote huis).

Nadere informatie

Vroeger en Nu. Reeks met getuigenissen over het verleden van het Waasland

Vroeger en Nu. Reeks met getuigenissen over het verleden van het Waasland Vroeger en Nu Reeks met getuigenissen over het verleden van het Waasland De Erfgoedcel Waasland maakt deel uit van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband van het Land van Waas (I.C.W.) en wordt ondersteund

Nadere informatie

Opstandingskerk, 26 november 2017

Opstandingskerk, 26 november 2017 Opstandingskerk, 26 november 2017 Laatste zondag kerkelijk jaar, Symbolische bloemschikking laatste zondag kerkelijk jaar In de bijbel, het boek van verwachting, maar ook van verdriet lezen we in Openbaring

Nadere informatie

INITIATIEFVOORSTE "ERELIJST VAN NAMEN VAN GESNEUVELDE NIJMEEGSE MILITAIREN"

INITIATIEFVOORSTE ERELIJST VAN NAMEN VAN GESNEUVELDE NIJMEEGSE MILITAIREN INITIATIEFVOORSTE "ERELIJST VAN NAMEN VAN GESNEUVELDE NIJMEEGSE MILITAIREN" Ingediend door: M.F. Kossen (VVD Nijmegen) J. Brom (Stadspartij De Nijmeegse Fractie) M.T. Buck (CDA Nijmegen) Nijmegen, 1.7

Nadere informatie

Toon Uw heerlijkheid Opwekking 505

Toon Uw heerlijkheid Opwekking 505 Hartelijk welkom Toon Uw heerlijkheid Opwekking 505 Vader van de schepping, volvoer uw eeuwige plan. Maak ons een generatie die overwinnen kan. Heer, laat uw koninkrijk komen, waar heel de schepping

Nadere informatie

Karel van België: Brussel, 10 oktober Oostende, 1 juni 1983

Karel van België: Brussel, 10 oktober Oostende, 1 juni 1983 Karel van België: Brussel, 10 oktober 1903 - Oostende, 1 juni 1983 Karel Theodoor Hendrik Anton Meinrad, graaf van Vlaanderen, prins van België, was regent van België van 1944 tot 1950. Graaf van Vlaanderen

Nadere informatie

OPDRACHTEN BIJ DE TENTOONSTELLING TEGEN-STRIJD: DE GROOTE OORLOG IN HET LAND VAN DENDERMONDE

OPDRACHTEN BIJ DE TENTOONSTELLING TEGEN-STRIJD: DE GROOTE OORLOG IN HET LAND VAN DENDERMONDE OPDRACHTEN BIJ DE TENTOONSTELLING TEGEN-STRIJD: DE GROOTE OORLOG IN HET LAND VAN DENDERMONDE INLEIDING Op 17 augustus opende de tentoonstelling Tegen-Strijd, de beleving van de Groote Oorlog in het land

Nadere informatie

Zomerserie Wat zing ik nou? lied 706 Dans mee met Vader, Zoon en Geest Ds Elly Veldman 16 juni 2019

Zomerserie Wat zing ik nou? lied 706 Dans mee met Vader, Zoon en Geest Ds Elly Veldman 16 juni 2019 Zomerserie Wat zing ik nou? lied 706 Dans mee met Vader, Zoon en Geest Ds Elly Veldman 16 juni 2019 Gemeente van Christus, Wat zing ik nou? Dat vraag ik me wel eens af, als ik een dienst bijwoon. Bij bekende

Nadere informatie

Liederen voor zondag 3 december 2017

Liederen voor zondag 3 december 2017 Liederen voor zondag 3 december 07 Hemelhoog 94 / Opwekking 64 Al mijn zonden, al mijn zorgen, neem ik mee naar de rivier. Heer, vergeef mij en genees mij. Vader, kom, ontmoet mij hier. Want dit water

Nadere informatie

Ruben Mantels, Anne-Laure Van Bruaene, Christophe Verbruggen en Gita Deneckere Fotografie Benn Deceuninck

Ruben Mantels, Anne-Laure Van Bruaene, Christophe Verbruggen en Gita Deneckere Fotografie Benn Deceuninck Ruben Mantels, Anne-Laure Van Bruaene, Christophe Verbruggen en Gita Deneckere Fotografie Benn Deceuninck 11 Voorwoord H et boek Geloven in Gent dat u in handen heeft, is een boek over het geloof van de

Nadere informatie

Toespraak Staatssecretaris de Vries t.b.v. Nationale Herdenkink bij Nationaal Indië-monument , zaterdag 6 september 2008

Toespraak Staatssecretaris de Vries t.b.v. Nationale Herdenkink bij Nationaal Indië-monument , zaterdag 6 september 2008 Toespraak Staatssecretaris de Vries t.b.v. Nationale Herdenkink bij Nationaal Indië-monument 1945 1962, zaterdag 6 september 2008 Geachte veteranen, excellenties, dames en heren, Elke dag schreef ik een

Nadere informatie

Kijkwijzer HAVO / VWO. Joep Nicolas. 11 juni 2014 t/m 11 januari 2015. Pierre Cuypersstraat 1, 6041 XG Roermond, 0475 359102, www.cuypershuis.

Kijkwijzer HAVO / VWO. Joep Nicolas. 11 juni 2014 t/m 11 januari 2015. Pierre Cuypersstraat 1, 6041 XG Roermond, 0475 359102, www.cuypershuis. Kijkwijzer HAVO / VWO Joep Nicolas 11 juni 2014 t/m 11 januari 2015 Pierre Cuypersstraat 1, 6041 XG Roermond, 0475 359102, www.cuypershuis.nl Welkom in het Cuypershuis Het museumgebouw is een uniek complex

Nadere informatie

Nieuwsbrief mei 2013. Onderzoek naar resten Kasteel Rietwijk

Nieuwsbrief mei 2013. Onderzoek naar resten Kasteel Rietwijk Onderzoek naar resten Kasteel Rietwijk In de kastelenbuurt van Heemskerk werd in november 2012 vanwege de sloop en nieuwbouwplannen een proefsleuvenonderzoek verricht. Dit werd uitgevoerd door het archeologische

Nadere informatie

Latijn: iets voor jou?

Latijn: iets voor jou? : n j i t a L r o o v s iet jou? De Romeinen en wij Waar komen onze letters vandaan? Hoe komen we aan de namen van de maanden? De antwoorden op vele van deze vragen vind je vaak in het verleden bij de

Nadere informatie

Woensdag 6 april 2011 Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Erfgoeddag 11e editie Armoe troef

Woensdag 6 april 2011 Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Erfgoeddag 11e editie Armoe troef Woensdag 6 april 2011 Toespraak van JOKE SCHAUVLIEGE VLAAMS MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR Erfgoeddag 11e editie Armoe troef (enkel het gesproken woord telt) Dames en heren, Welkom op de persconferentie

Nadere informatie

Klassieke Muziekgeschiedenis De Middeleeuwen (500 1500)

Klassieke Muziekgeschiedenis De Middeleeuwen (500 1500) Klassieke Muziekgeschiedenis De Middeleeuwen (500 1500) Algemeen Als je aan de Middeleeuwen denkt, dan denk je waarschijnlijk aan grote kastelen, ridders en jonkvrouwen. Natuurlijk, dit is een gedeelte

Nadere informatie

Welkom in deze dienst Voorganger is kand. M. Mudde (Nijkerk)

Welkom in deze dienst Voorganger is kand. M. Mudde (Nijkerk) Welkom in deze dienst Voorganger is kand. M. Mudde (Nijkerk) Schriftlezingen: Deuteronomium 11 vers 13 t/m 19 1 Koningen 16 vers 24 t/m 1 Koningen 17 vers 1 Gezang 165 vers 1 (Bundel 1938) Psalm 139 vers

Nadere informatie

Wat is? filosofie? Wat is. en kwaad. Hoofdstu

Wat is? filosofie? Wat is. en kwaad. Hoofdstu Wat is filosofie? Hoofdstuk 1 1 filosoferen: doordenken! 5 e vragen 6 2 gewone vragen en filosof isch 9 3 aanleidingen om te filosoferen 12? eren 4 waarom filosof 5 samen filosoferen 14 17 6 filosof ie

Nadere informatie

De drie Poorten van de Wijsheid

De drie Poorten van de Wijsheid De drie Poorten van de Wijsheid Een koning had als enig kind een jonge, dappere, edelmoedige en intelligente zoon. Om de vorming van de Prins met betrekking tot het Leven te vervolmaken, stuurde de koning

Nadere informatie

Rene Descartes. René Descartes, een interview door Roshano Dewnarain

Rene Descartes. René Descartes, een interview door Roshano Dewnarain Rene Descartes René Descartes, een interview door Roshano Dewnarain Cogito ergo sum, ik denk dus ik ben. Een uitspraak van René Descartes. Een belangrijk wiskundige en filosoof in de geschiedenis. Volgens

Nadere informatie

Een leerling van Jezus vertelt ('walking sermon' langs kunstwerken)

Een leerling van Jezus vertelt ('walking sermon' langs kunstwerken) Een leerling van Jezus vertelt ('walking sermon' langs kunstwerken) Doek achter de tafel Even kijken hoor. U en jullie hebben er al naar kunnen kijken, maar ik nog niet. Nu wil ik het goed zien. Ja, zo

Nadere informatie

Inleiding In mijn praktijk als orthopedagoog/gz-psycholoog komen natuurlijk ook ouders met een enig kind. Eerlijk gezegd zag ik hen tot nu toe niet als een aparte categorie. Voor mij is ieder mens uniek,

Nadere informatie

Liturgie in de dankdienst voor het leven van. Martinus Huistra. 3 augustus augustus 2015

Liturgie in de dankdienst voor het leven van. Martinus Huistra. 3 augustus augustus 2015 Liturgie in de dankdienst voor het leven van Martinus Huistra 3 augustus 1931 5 augustus 2015 Op maandag 10 augustus 2015 om 13.30 uur in de Gereformeerde kerk te Leek Voorganger: ds. L.G. van der Heide

Nadere informatie

Toespraak Gerdi Verbeet Haarlem, 5 november Dames en heren,

Toespraak Gerdi Verbeet Haarlem, 5 november Dames en heren, Toespraak Gerdi Verbeet Haarlem, 5 november 2016 (alleen het gesproken woord geldt) Dames en heren, Welkom, wat goed u allen weer te zien. Allereerst veel dank aan de Commissaris, dat wij hier vandaag

Nadere informatie

Verhaal van verandering

Verhaal van verandering Belgische Ashoka Fellow Ashoka : Kun je ons iets vertellen over je familie en waar je bent opgegroeid? Ingrid : Ik ben opgegroeid in Antwerpen, een belangrijke stad in Vlaanderen, België. Ik heb een oudere

Nadere informatie

Les 13: Geboorte van Jezus.

Les 13: Geboorte van Jezus. Les 13: Geboorte van Jezus. kun je lezen in lukas 1 en 2 Wees gegroet, Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je. Maria kijkt op van waar ze mee bezig is. Er staat iemand in de deuropening van het huis

Nadere informatie

ROBIN HOOD EN ZIJN VROLIJKE VRIENDEN

ROBIN HOOD EN ZIJN VROLIJKE VRIENDEN ROBIN HOOD EN ZIJN VROLIJKE VRIENDEN ond het einde van de twaalfde eeuw regeerde de goede koning Richard Leeuwenhart over Engeland. Toen hij koning werd, was de schatkist leeg en waren de knagers arm en

Nadere informatie

Lesschema 2 graad t.g.v. 500 jaar Koninklijke Sint Sebastiaansgilde Essen

Lesschema 2 graad t.g.v. 500 jaar Koninklijke Sint Sebastiaansgilde Essen Lesschema 2 graad t.g.v. 500 jaar Koninklijke Sint Sebastiaansgilde Essen 1 Naamsverklaring: Een gilde is een vereniging van mensen die hetzelfde beroep uitoefen(d)en, vb bakkers of wevers waren allemaal

Nadere informatie

Uitvaart voorbede Voorbeeld 1.

Uitvaart voorbede Voorbeeld 1. Uitvaart voorbede Voorganger: Genadige en barmhartige God. U ziet ons hier bijeen in ons verdriet rond het sterven van N. Hij / zij was één van ons, wij zullen hem / haar missen. Geef ons de kracht samen

Nadere informatie

In de vriendschap tussen mensen is het Gerlachus zelf die ons groet.

In de vriendschap tussen mensen is het Gerlachus zelf die ons groet. Vriendschap, Vrij en ongedwongen, Zonder vriendschap kun je iemand niet helemaal vertrouwen in je blijdschap en verdriet. Wie ben jij, wie is de ander? In de vriendschap tussen mensen is het Gerlachus

Nadere informatie

Frans Coeckelbergs ( )

Frans Coeckelbergs ( ) Frans Coeckelbergs (1859 1918) Frans Coeckelbergs werd in 1859 in het gehucht Achterheide (Heist-op-den- Berg) geboren. Zijn geboortehuis, hoeve De Kroon, staat er nog steeds. Als kind verhuisde hij naar

Nadere informatie

V Vergadering van de Eerste Kamer op dinsdag 5 maart 2013. Toespraak van de Voorzitter van de Eerste Kamer, Mr. G.J. de Graaf

V Vergadering van de Eerste Kamer op dinsdag 5 maart 2013. Toespraak van de Voorzitter van de Eerste Kamer, Mr. G.J. de Graaf V Vergadering van de Eerste Kamer op dinsdag 5 maart 2013 Toespraak van de Voorzitter van de Eerste Kamer, Mr. G.J. de Graaf Herdenking Dr. P.H. (Pieter) Kooijmans (1933-2013) Op 13 februari jongstleden

Nadere informatie

Bijbellezing: Johannes 14 vers 1 tot 12. Tom, Tom is altijd goed Kom, kom nou zeg, is dat zo?

Bijbellezing: Johannes 14 vers 1 tot 12. Tom, Tom is altijd goed Kom, kom nou zeg, is dat zo? Bijbellezing: Johannes 14 vers 1 tot 12 Tom, Tom is altijd goed Kom, kom nou zeg, is dat zo? Heb een Tom, Tom gekocht Bij de ANWB winkel in Drachten Nou ja ik heb hem eigenlijk gekregen Voor mijn verjaardag

Nadere informatie

Les 3 Monniken en Ridders MUZIEK

Les 3 Monniken en Ridders MUZIEK Les 3 Monniken en Ridders MUZIEK Annemieke Hooijschuur en Hanneke de Jong Les 3 Monniken en Ridders MUZIEK Wereldlijke en Geestelijke Voorkennis De leerlingen zijn enigszins op de hoogte van de levenswijze

Nadere informatie

Johannes de Heer dienst 12 februari 2017 om Voorganger: Ds. Hoekam. Thema: Probeer God niet te begrijpen, maar probeer God te vertrouwen!

Johannes de Heer dienst 12 februari 2017 om Voorganger: Ds. Hoekam. Thema: Probeer God niet te begrijpen, maar probeer God te vertrouwen! Johannes de Heer dienst 12 februari 2017 om 17.00. Voorganger: Ds. Hoekam Thema: Probeer God niet te begrijpen, maar probeer God te vertrouwen! - Welkom en afkondigingen - Zingen: JDH 150 Welk een vriend

Nadere informatie

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme Werkstuk door een scholier 1970 woorden 12 oktober 2005 6,7 72 keer beoordeeld Vak Geschiedenis Hoofdvraag: Hoe beschrijven en verklaren we

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/94829

Nadere informatie

BIJBELLEESROOSTER VOOR GEZINNEN met kinderen in de basisschoolleeftijd

BIJBELLEESROOSTER VOOR GEZINNEN met kinderen in de basisschoolleeftijd BIJBELLEESROOSTER VOOR GEZINNEN met kinderen in de basisschoolleeftijd DAG 1: God is Koning Lees Psalm 24 Is koning Willem-Alexander belangrijk? Voor Nederland wel. Maar als je naar heel de wereld kijkt,

Nadere informatie