RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Transcriptie

1 RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN VOORZITTER VAN DE TIENDE KAMER ARREST nr. RvVb/UDN/1516/0148 van 23 oktober 2015 in de zaak 1516/RvVb/0049/UDN In zake: de heer Erik DE COCK bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaten Tom HUYGENS en Roy VANDER CRUYSSEN kantoor houdende te 9100 Sint-Niklaas, Vijfstraten 57 waar woonplaats wordt gekozen verzoekende partijen tegen: de deputatie van de provincieraad van OOST-VLAANDEREN verwerende partij I. VOORWERP VAN DE VORDERING De verzoekende partijen vorderen op 23 oktober 2015 de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de deputatie van de provincieraad van Oost-Vlaanderen van 27 augustus 2015 met vordering tot het opleggen van een dwangsom. De deputatie heeft het administratief beroep van de verzoekende partij tegen de beslissing van het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Kruibeke van 21 april 2015 verworpen. De deputatie heeft aan de bvba UITVAARTZORG SCHELDELAND een stedenbouwkundige vergunning verleend voor het slopen van een boerderij en het bouwen van een uitvaartcentrum. De bestreden beslissing heeft betrekking op de percelen gelegen te 9150 Kruibeke, Bazelstraat 277 en met als kadastrale omschrijving afdeling 1, sectie C, nummers 0430P en 0430R. II. ONDERZOEK VAN HET VERZOEK TOT SCHORSING BIJ VOORRAAD BIJ UITERST DRINGENDE NOODZAKELIJKHEID Krachtens artikel 40, 2 van het Decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) kan de Raad op verzoek, in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid, bij voorraad de schorsing van de bestreden beslissing bevelen, zonder dat de partijen of sommige van hen zijn gehoord. Standpunt van de verzoekende partij RvVb - 1

2 De verzoekende partij omschrijft de uiterst dringende noodzakelijkheid en het verzoek om bij voorraad te schorsen als volgt: 1. Verzoek toepassing art. 40, 2 DBRC: Zoals ook onderstaand wordt toegelicht omvat de aanvang der werken de sloop van het bestaande onroerend goed, dat opgenomen is op de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (zie stuk 12). Nu iedere verdere dag het bijkomend verdwijnen van constructies impliceert, verzoekt verzoekende partij om conform art. 40, 2 DBRC bij voorraad een maatregel op te leggen zonder het horen van partijen. Het voorafgaandelijk horen zou toestaan dat de werken gedurende het weekend worden verder gezet, waardoor de schade verder zal optreden. Verzoekende partij is uiteraard bereid om tegensprekelijk debat te voeren op de eerst nuttige zitting (binnen de drie dagen) over de bevestiging van de schorsing. 2. Spoed en diligentie 1. Verzoekende partij heeft op een verzoekschrift tot schorsing en nietigverklaring ingediend bij de RvVb. Het verzoek tot schorsing en nietigverklaring werd aldus ingediend binnen een periode van tweeëntwintig dagen nadat de bestreden beslissing aan verzoekende partij werd betekend. De tegensprekelijke schorsingsprocedure is evenwel nog lopende, waarbij op heden nog geen zitting ter behandeling werd gesteld. Er is op dit ogenblik dan ook nog geen duidelijkheid wanneer over het ingediende verzoek tot schorsing in de reguliere procedure uitspraak zal worden gedaan. De aanvrager heeft evenwel de werken in uitvoering van het bestreden besluit aangevat, met name de sloop van op de inventaris van het bouwkundig erfgoed voorkomende constructies. Reden die verzoekende partij noodzaakt op dit ogenblik een verzoek tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid in te dienen. Dat voorafgaand geen verzoek tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid werd ingediend, kan geenszins aan verzoekende partijen worden verweten, nu zij niet konden voorspellen dat de aanvrager niet zou wachten tot het resultaat van het ingediende verzoek tot schorsing, waarvan deze kennis had, gekend was. Rechtspraak van uw Raad stelt hieromtrent dan ook: Er is dan ook spoed die de uiterst dringende noodzakelijkheid verantwoord. RvVb - 2

3 2. Op heden werd door verzoekende partij vastgesteld dat op het bouwperceel een opslagcontainer voor bouwmaterialen werd geplaatst en de sloopwerken aanvang hebben genomen (zie stuk 12). Verzoekende partij heeft hierbij niet getalmd om hiertegen actie te ondernemen middels onderhavig verzoekschrift. De vereiste van diligentie betreft een feitenkwestie, waarbij ook rekening gehouden dient te worden met de aard en hoedanigheid van de verzoekende partijen, met name beide particulieren dewelke ogenblikkelijk kunnen beslissen om actie te ondernemen. Verzoekende partij heeft op geen enkel ogenblik op voorhand kennis verkregen van de start der werken. Kennisname van de start der werken op heden vormt in casu aldus de eerste mogelijkheid van verzoekende partij om zich bij uiterst dringende noodzakelijkheid tot Uw Raad te richten. Er dient dan ook besloten te worden dat verzoekende partij diligent heeft gehandeld en het verzoek tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid werd ingediend binnen de kortst mogelijke termijn voor verzoekende partij. 3. Geconcludeerd dient dan ook te worden dat er spoed is die de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid rechtvaardigt. Tevens heeft verzoekende partij diligent gehandeld. 3. Aannemelijk maken dat zij de vernietigings- of de gewone schorsingsprocedure niet kan afwachten of dat de schorsing van de tenuitvoerlegging, wanneer ze pas na de afwikkeling van de gewone schorsingsprocedure zou worden uitgesproken, onherroepelijk te laat komt om haar belangen veilig te stellen. De aanvraag behelst de gedeeltelijke sloop van contructies met erfgoedwaarden (opgenomen op de Inventaris bouwkundig erfgoed). Zoals ook uit beschrijving van het project in de bestreden beslissing blijkt, omvat de realisatie van de vergunning de sloop van een boerenburgerhuis van vijf traveeën en omschrijft de inventaris van het onroerend erfgoed de erfgoedwaarden van deze constructie als volgt: Het Agentschap Onroerend Erfgoed heeft op 9 februari 2015 de aanvraag ongunstig geadviseerd. Het Agentschap heeft in dit advies gewezen op de bestaande erfgoedwaarden op het perceel. Het Agentschap heeft er tevens op gewezen dat deze erfgoedwaarden door huidige aanvraag volledig teniet gedaan worden, terwijl de geplande functie (een uitvaartcentrum) kan geïntegreerd worden in het bestaande gebouw of kan gecombineerd worden met het behoud ervan. RvVb - 3

4 Het Agentschap wijst er tenslotte op dat dit boerenburgerhuis uit 1869 ook niet getroffen wordt door een rooilijn of een achteruitbouwstrook, zodat er geen enkele reden bestaat om de bestaande, waardevolle bebouwing af te breken en de geïnventariseerde erfgoedwaarden teniet te doen. De provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar heeft zich uitdrukkelijk aangesloten bij dit advies in zijn advies dd De provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar heeft er daarbij op gewezen dat zelfs uit het bouwhistorisch rapport dat de aanvragers zelf bij de aanvraag gevoegd hebben, blijkt dat verschillende elementen (zoals de hardstenen poortomlijsting, het waardevolle schrijnwerk en de oculus in de thans ingebouwde zijgevel) nog steeds waardevol zijn, net zoals de inplanting van het erf op zich als bouwhistorisch waardevol moet beschouwd worden. Op deze gronden concludeert de provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar dat dient gekozen te worden voor behoud en restauratie van dit waardevolle boerenburgerhuis uit Een eerste stap in de uitvoering van de bestreden beslissing maakt uiteraard de sloop van de constructies uit, waardoor de erfgoedwaarden onherroepelijk komen te verdwijnen en de uitspraak in de procedure nietigverklaring niet kan worden afgewacht. Verzoekende partij wordt als onmiddellijk aanpalende buur geconfronteerd met schade, namelijk de sloop van deze waardevolle gebouwen in de onmiddellijke omgeving van zijn woning. Uw Raad heeft in recente rechtspraak reeds besloten tot aanwezigheid van de uiterst dringende noodzakelijkheid tot schorsing van de bestreden beslissing ingeval van dreigende schade aan geïnventariseerde onroerende goederen waarvan de sloop was toegestaan. Door deze sloop zal een kenmerkend element uit de omgeving verdwijnen en worden de erfgoedwaarden van de omgeving ontegensprekelijk aangetast, wat reeds blijkt uit de adviezen van het departement onroerend erfgoed en het advies van de PSA. Door de sloop van de constructies staat ontegensprekelijk vast dat er sprake is van uiterst dringende noodzakelijkheid, nu deze een onherstelbare schade gaat toebrengen aan de met erfgoedwaarden bekleedde omgeving. De schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid is dan ook aangewezen. Uit de start der werken op het bouwperceel en de slopingswerken mag duidelijk blijken dat men verzoekende partij voor een voldongen feit wil plaatsen en waardevol onroerend erfgoed wenst te laten verdwijnen alvorens Uw Raad zich heeft uitgesproken over de vordering tot schorsing en nietigverklaring. Het is dan ook aangewezen om in deze fase vroegtijdig een maatregel te nemen om verdere schade te voorkomen. RvVb - 4

5 Verzoekende partij vraagt Uw Raad van ook als voorlopige maatregel op heden verbod op te leggen de sloopwerken uit te voeren tot er een uitspraak is over het annulatieberoep op straffe van een dwangsom van EUR per inbreuk. Beoordeling door de Raad 1. Op grond van een summier onderzoek van het inleidend verzoekschrift en van de stukken waarop de Raad in de huidige stand van de procedure beschikt en vermag acht te slaan, kan in redelijkheid geen betwisting bestaan dat er sprake is van de vereiste uiterst dringende noodzakelijkheid. Uit de foto s die de verzoekende partij bij haar verzoekschrift tot uiterste dringende noodzakelijkheid voegt en waarvan de Raad mag aannemen dat ze op 23 oktober 2015 zijn genomen, blijkt dat men op heden bezig is met het ontmantelen van de op het betrokken perceel aanwezige boerderij, waarvan de verzoekende partij de sloop wenst te voorkomen, en dit ondanks de beweerde kennisgeving van de verzoekende partij aan de aanvrager dat tegen de beslissing van de verwerende partij van 27 augustus 2015 op 29 september 2015 een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging en vernietiging bij de Raad is ingesteld. Gelet op de concrete omstandigheden van de zaak, en in het bijzonder de reeds aangevatte ontmanteling van de boerderij, lijdt het geen twijfel dat zelfs de normale behandeling van de voorliggende vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid, dit wil zeggen het tijdsverloop tussen de oproeping van de partijen, de organisatie van de zitting en de uitspraak van de Raad, ontoereikend lijkt om de door de verzoekende partij geschetste nadelige gevolgen door de sloop van de bestaande boerderij, namelijk het verlies van erfgoedwaarde in de onmiddellijke omgeving van haar woning, te voorkomen. Op grond van een summier onderzoek van het inleidend verzoekschrift en van de stukken waarover de Raad op dit moment beschikt, lijkt het eerste middel van de verzoekende partij bovendien voldoende ernstig in de mate dat de verwerende partij het ongunstige advies van het agentschap Onroerend Erfgoed en negatieve verslag van de provinciale stedenbouwkundige ambtenaar wat betreft de erfgoedwaarde van de te slopen boerderij slechts met een loutere stijlformule lijkt te weerleggen en de bestreden beslissing op dit punt op het eerste zicht dus niet getuigt van een zorgvuldige motivering. 2. Gelet op voorgaande vaststellingen, beveelt de Raad bij voorraad de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid en legt aan de bvba UITVAARTZORG SCHELDELAND, bij wijze van voorlopige maatregel, het verbod op om op enigerlei wijze uitvoering te geven aan de bestreden beslissing. Deze schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid en deze voorlopige maatregel gelden in afwachting van het arrest dat uitspraak doet over de gebeurlijke bevestiging van de thans bevolen schorsing en over de gebeurlijke handhaving van de thans bevolen voorlopige maatregel, zijnde het verbod om op enigerlei wijze uitvoering te geven aan de bestreden beslissing. 3. In de huidige stand van de procedure ziet de Raad geen noodzaak tot het opleggen van een dwangsom en verwerpt dit onderdeel van het verzoek. RvVb - 5

6 III. OPROEPING CONFORM ARTIKEL 40, 2 DBRC-DECREET Krachtens artikel 40, 2 DBRC-decreet worden in het arrest dat de voorlopige schorsing beveelt de partijen opgeroepen om binnen drie dagen te verschijnen voor de kamer die uitspraak doet over de bevestiging van de schorsing. De voorzitter van de tiende kamer roept op grond van artikel 40, 2 DBRC-decreet de partijen en belanghebbenden op om te verschijnen op de zitting waarop de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt behandeld. De zitting van de Raad zal plaatsvinden op dinsdag 27 oktober 2015 om 13u30 in de rode zittingszaal, Ellipsgebouw, B-toren (gelijkvloers), Koning Albert II-laan 35, 1030 Brussel. De Kamervoorzitter beslist om naast de verzoekende partij(en) en de verwerende partij, ook volgende belanghebbende(n) te horen: bvba UITVAARTZORG SCHELDELAND Kruibekestraat Kruibeke en Agentschap Onroerend Erfgoed Oost-Vlaanderen Koningin Maria Hendrikplein 70, bus Gent Aan de verwerende partij en belanghebbende(n) wordt de mogelijkheid geboden om per beveiligde zending en via een nota met opmerkingen over de gevorderde schorsing wegens uiterst dringende noodzakelijkheid aan de Raad en de overige partijen in het geding te bezorgen en dit uiterlijk op dinsdag 27 oktober 2015 voor de aanvang van de zitting. RvVb - 6

7 OM DEZE REDENEN BESLIST DE RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN 1. De Raad beveelt bij voorraad de schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissing van de deputatie van de provincieraad Oost-Vlaanderen van 27 augustus 2015 waarbij aan de bvba UITVAARTZORG SCHELDELAND een stedenbouwkundige vergunning wordt verleend voor het slopen van een boerderij en het bouwen van een uitvaartcentrum. 2. De Raad legt bij wijze van voorlopige maatregel aan de bvba UITVAARTZORG SCHELDELAND het verbod op om op enigerlei wijze uitvoering te geven aan de bestreden beslissing. 3. De Raad roept de partijen en belanghebbenden op te verschijnen conform III. van dit arrest. 4. De uitspraak over de kosten wordt uitgesteld tot de uitspraak over de bevestiging van de schorsing. Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare zitting op 23 oktober 2015, door de Raad voor Vergunningsbetwistingen, tiende kamer, samengesteld uit: Hilde LIEVENS, voorzitter van de tiende kamer, met bijstand van Lieselotte JOPPEN, toegevoegd griffier. De toegevoegd griffier, voor Hilde LIEVENS, de voorzitter van de tiende kamer, wettig verhinderd Lieselotte JOPPEN Eddy STORMS, bestuursrechter RvVb - 7