rv 90 Bestuursdienst. nr. BZ Uitkeringsverordening raadsleden. Den Haag, 1 maart Aan de gemeenteraad.

Transcriptie

1 rv 90 Bestuursdienst. nr. BZ Den Haag, 1 maart Aan de gemeenteraad. Uitkeringsverordening raadsleden. Inleiding. In uw vergadering van 10 september 1992 stelde u de Interim-uitkeringsverordening raadsleden (rb 226) vast. Met deze verordening beoogde u - vooruitlopend op een wijziging van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (APPA) - in de vorm van een tijdelijke regeling - een wachtgeldvoorziening voor raadsleden te treffen. Door deze regeling kon een invulling worden gegeven aan de besteding van de met ingang van 1991 aan het gemeentefonds toegevoegde middelen ter verbetering van de secundaire rechtspositie van raadsleden. Uit contacten met het Ministerie van Binnenlandse Zaken bleek vervolgens dat de verordening strijdig werd geacht met art. 64 j van de gemeentewet, die bepaalde dat de leden van de raad buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ontvangen ten laste van de gemeente. Op grond van het door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken ingenomen standpunt heeft u vervolgens in uw raadsvergadering van 9 september 1993 besloten de interim uitkeringsverordening raadsleden in te trekken. Aanpassing van wettelijke regelingen. In de periode na 9 september 1993 is (het ontwerp van) de nieuwe Gemeentewet - die per 1 januari j.l. in werking is getreden - zodanig gewijzigd dat gemeentebesturen in staat worden gesteld ten behoeve van de leden van de gemeenteraad secundaire rechtspositionele voorzieningen te treffen. Op grond van art. 95 "kan de raad bij verordening regels stellen betreffende tegemoetkoming in of vergoeding van bijzondere kosten en betreffende andere financiële voorzieningen die verband houden met de vervulling van het lidmaatschap van de raad. De bedoelde verordening, die aan gedeputeerde staten moet worden gezonden, wordt vastgesteld naar, bij of krachtens Algemene maatregel van Bestuur". Bij amvb zijn nadere regels gesteld. De desbetreffende amvb geeft een limitatieve opsomming van secundaire rechtspositionele voorzieningen die een gemeente voor haar raadsleden kan treffen en stelt voor iedere voorziening kaders. Het betreft de volgende secundaire voorzieningen: - een uitkering bij aftreden; - een voorziening in de opbouw van een ouderdomspensioen; - geldelijke voorzieningen bij invaliditeit en overlijden; - een tegemoetkoming terzake van ziektekosten, waaronder de premie van een verzekering tegen ziektekosten; - een voorziening in verband met de samenloop van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet met de vergoeding voor de werkzaamheden die het raadslid ontvangt. - een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang. Wijziging van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers. Bij de vaststelling van de Interim-uitkeringsverordening werd er nog vanuit gegaan dat er sprake was van een tijdelijke voorziening, aangezien er een wijziging van de APPA in het vooruitzicht was gesteld. Inmiddels hebben de Minister en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken een negatief standpunt ingenomen over het onderbrengen van een categorie raadsleden onder de raadsvoorstellen

2 APPA. De Tweede Kamer heeft zich over dit standpunt nog niet uitgesproken. De voorliggende vraag was of raadsleden van de gemeenten met meer dan inwoners uitkerings- en pensioenaanspraken zouden kunnen ontlenen aan hun vergoeding, ongeacht aanspraken op dit punt elders. De bewindslieden van Binnenlandse Zaken stellen dat de APPA bedoeld is voor functies waarvoor algemeen geldt dat die niet of zeker niet volledig kunnen worden vervuld naast een volwaardige andere functie in het beroeps- of bedrijfsleven. Voor gemeenteraadsleden geldt dat zij een vergoeding wegens eventuele inkomstenderving in de hoofdbetrekking ontvangen en geen beloning voor verrichte arbeid. In dit verband geven de Minister en de Staatssecretaris er de voorkeur aan, mede gelet op de financiële consequenties van een APPA regeling, gemeentebesturen zelf regelingen te laten treffen binnen de kaders die de bovengenoemde AmvB stelt. De nu vast te stellen verordening zal derhalve niet langer het karakter van een interimregeling hebben. De uitkeringsverordening. Aangezien bij de vaststelling van de interim-uitkeringsverordening alle in de AmvB genoemde voorzieningen de revue zijn gepasseerd, de hoogte van de uitkering uit het gemeentefonds geen wijziging heeft ondergaan en u bij het intrekkingsbesluit expliciet heeft uitgesproken zo spoedig mogelijk, nadat de wettelijke barrières hiervoor zijn weggenomen, opnieuw een uitkeringsverordening van vergelijkbare strekking te willen vaststellen, leggen wij u daartoe hierbij een voorstel voor. Ten opzichte van de interim-verordening hebben enige bepalingen wijziging ondergaan, conform de eisen die de AmvB stelt. Deze wijzigingen hebben met name betrekking op de uitkeringsduur (maximaal twee jaar; de interim-uitkeringsverordening sprak van maximaal 4 jaar) en de hoogte van de uitkering (de uitkering bedraagt in alle gevallen in het eerste jaar ten hoogste 80% en in het tweede jaar ten hoogste 70% van het op het moment van aftreden geldende bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden. De bepaling regelende het bezwaar is geschrapt, aangezien de op 1 januari 1994 in werking getreden Algemene Wet Bestuursrecht dit dwingend regelt. Volgens deze wet kan tegen een besluit van de raad of het college van burgemeester en wethouders, ter uitvoering van deze verordening, door een belanghebbende bezwaar worden aangetekend. Bij de behandeling van dit voorstel van de commissie AB en PB heeft de commissie ons college geadviseerd geen leeftijdsgrens van 65 jaar op te nemen. Hierover willen wij het volgende opmerken. Uit overleg met het Ministerie van Binnenlandse Zaken is gebleken dat de Algemene Maatregel van Bestuur ook de mogelijkheid biedt tot een collectieve pensioenvoorziening. Een wachtgeldregeling heeft een ander karakter. In de toelichting op het nieuw te ontwerpen rechtspositiebesluit raads- en commissieleden van het Ministerie van Binnenlandse Zaken zal een passage worden opgenomen die het onmogelijk maakt een wachtgeld uit te keren aan personen boven de 65 jaar. Gezien het vorenstaande stellen wij u voor, overeenkomstig het eenstemmige advies van de commissie voor Algemene Bestuurlijke en Politie- en Brandweeraangelegenheden, het volgende besluit te nemen: De raad van de gemeente Den Haag, Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders, Besluit: vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING uitkeringsverordening raadsleden: Artikel 1 Begripsbepaling 2 raadsvoorstellen 1994

3 In deze verordening wordt verstaan onder: a. belanghebbende: degene die met ingang van, dan wel na de inwerkingtreding van deze verordening als lid van de gemeenteraad is gekozen en die geen lid is van het college van burgemeester en wethouders; b. vergoeding: het aan elke belanghebbende krachtens de gemeentewet toekomende vergoedingsbedrag voor het bijwonen van de raadsvergaderingen; c. gezinslid van de belanghebbende is: - de echtgenoot, echtgenote of levenspartner van de belanghebbende; - een kind, stiefkind of pleegkind, waarvoor de belanghebbende, de echtgenoot, echtgenote of levenspartner op grond van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag geniet of zal genieten met ingang van de eerste dag van het kalenderkwartaal volgende op dat waarop het deel uit is gaan maken van het gezin, of dat in aanmerking komt voor een beurs als bedoeld in de Wet Studiefinanciering en niet ouder is dan 27 jaar; d. levenspartner is degene met wie de belanghebbende een gemeenschappelijke huishouding voert met het wederzijds oogmerk duurzaam samen te wonen. Artikel 2 Het recht op uitkering 1. Hij die ophoudt raadslid te zijn, heeft, tenzij hij zonder onderbreking weer als zodanig optreedt, met ingang van de dag, waarop het lidmaatschap van de gemeenteraad eindigt, voor zover hij alsdan de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt, recht op een uitkering. 2. Geen recht op uitkering heeft een raadslid, dat ontzet is uit het kiesrecht bij onherroepelijk geworden vonnis. 3. De belanghebbende wordt geacht door het aanvaarden van de uitkering erin toe te stemmen, dat burgemeester en wethouders alle inlichtingen omtrent de omstandigheden van belanghebbende vorderen, welke voor de uitvoering van deze verordening naar hun oordeel nodig zijn. Artikel 3 Uitkeringsduur 1. De uitkering wordt toegekend voor een periode, gelijk aan het tijdvak waarin de belanghebbende laatstelijk zonder wezenlijke onderbreking zijn raadslidmaatschap heeft vervuld, doch ten hoogste voor de duur van twee jaar. 2. De raad beslist of een onderbreking als wezenlijk moet worden beschouwd. Van een zodanig onderbreking is geen sprake, indien deze ten hoogste twee maanden heeft geduurd. Artikel 4 Bedrag van de uitkering 1. De uitkering bedraagt gedurende de eerste twaalf maanden 80%, gedurende de dertiende tot en met de vierentwintigste maand 70% van de laatstelijk als raadslid genoten vergoeding. 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "laatstelijk genoten" verstaan: waarop aanspraak bestond of zou hebben bestaan op de dag, voorafgaande aan die waarop het raadslidmaatschap is geëindigd. Artikel 5 Korting wegens inkomsten 1. De inkomsten die belanghebbende geniet worden met de uitkering verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te raadsvoorstellen

4 hebben. 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder inkomsten verstaan het gezamenlijke bedrag dat de belanghebbende wegens het verrichten van activiteiten geniet tijdens het uitkeringstijdvak als: a. winst uit onderneming; b. vergoeding wegens fractievertegenwoordiging of vergoeding aan commissieleden op grond van de verordening vergoeding commissieleden; c. zuivere inkomsten uit of in verband met arbeid; Onder inkomsten bedoeld in de vorige volzin wordt mede verstaan een werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens een wettelijke bepaling. 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als niet relevant beoordeeld of de in het tweede lid bedoelde activiteiten door belanghebbende reeds aangevangen zijn in de periode voorafgaand aan het tijdstip van beëindiging van het raadslidmaatschap. 4. Onder inkomsten bedoeld in de voorafgaande leden wordt niet verstaan de kinderbijslag, alsmede de compensatie voor of de vergoeding van de premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de Algemene Weduwen- en Wezenwet, welke in die inkomsten is of geacht kan worden te zijn begrepen. Inkomsten van gezinsleden en/of levenspartner blijven voor de toepassing van lid 1 buiten beschouwing. 5. Belanghebbende is verplicht van het uitoefenen, of het ter hand nemen of weer ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf, terstond mededeling te doen aan burgemeester en wethouders onder opgave voor zover mogelijk, van de verwachte inkomsten, een en ander overeenkomstig de voorschriften, die hem door burgemeester en wethouders worden gegeven. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig voor het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten die hij sinds het ter hand nemen van de werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft genoten. Brengt de aard van de activiteiten of de inkomsten mee, dat de inkomsten over een langere termijn dan een maand moeten worden berekend, dan wordt op de uitkering een vermindering toegepast van een voorlopig vastgesteld bedrag onder voorbehoud van verrekening aan het einde van evenbedoelde termijn. Artikel 6 Betaling De uitkering wordt uitbetaald in maandelijkse termijnen. Artikel 7 Einde van de uitkering Met inachtneming van het gestelde in art. 3, eerste lid, eindigt de uitkering: a. met ingang van de dag, volgende op die waarop belanghebbende is overleden; b. met ingang van de dag waarop belanghebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt; c. met ingang van de dag waarop hij weer als raadslid aantreedt. Artikel 8 Schorsing 1. De betaling van de uitkering kan door burgemeester en wethouders worden geschorst indien en voor zolang belanghebbende niet, of slechts gedeeltelijk, de mededeling of opgave doet als bedoeld in artikel Indien de in het vorige lid bedoelde verplichting alsnog wordt nagekomen, wordt de uitkering over de tijd van de schorsing alsnog uitbetaald. 4 raadsvoorstellen 1994

5 Artikel 9 Slotbepaling 1. Deze verordening kan worden aangehaald als de uitkeringsverordening raadsleden. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na haar vaststelling en werkt terug tot 1 januari Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van De secretaris, De voorzitter, Burgemeester en Wethouders van Den Haag. De secretaris, W.J. KUIJKEN. De burgemeester A.J.E. HAVERMANS. raadsvoorstellen