Aart Mondria, wonende te Dronten, eiser, gemachtigde: mr. J.M. van Remundt te Zoetermeer (Postbus 3012, 2700 KV),

Transcriptie

1 vonnis RECHTBANK ZUTPHEN Sector Kanton Locatie Harderwijk Zaaknummer : CV EXPL Grosse aan : mr. Van Remundt Afschrift aan : mr. Messelink Verzonden d.d. : Vonnis van de kantonrechter d.d. 9 februari 2011 inzake Aart Mondria, wonende te Dronten, eiser, gemachtigde: mr. J.M. van Remundt te Zoetermeer (Postbus 3012, 2700 KV), tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ploeger Transport B.V., gevestigd te Harderwijk, gedaagde, gemachtigde: mr. W.J.M. Messelink te Nijmegen (Postbus 1106, 6501 BC). Partijen zullen hierna Mondria en Ploeger worden genoemd. 1. Het procesverloop 1.1 Het procesverloop blijkt uit: - het tussenvonnis van 8 september de aantekeningen van de griffier van de op 9 december 2010 gehouden comparitie. 1.2 Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1 Mondira, geboren op 14 februari 1952, is op 2 juli 1973 in dienst getreden van Ploeger als chauffeur. 2.2 Ploeger heeft op 6 maart 2007 de aandelen overgenomen van Driessen Activa B.V., welke laatste vennootschap alle aandelen bezat van C.A.M. Driessen Transport B.V. en Nederduits Transport B.V. 2.3 Driessen Activa B.V., C.A.M. Driessen Transport B.V. en Nederduits Transport B.V. zijn op 24 augustus 2009 op eigen aangifte in staat van faillissement verklaard.

2 2 2.4 Bij brief van 26 augustus 2009 heeft de curator in de faillissementen van Driessen Activa B.V., C.A.M. Driessen Transport B.V. en Nederduits Transport B.V aan Mondria onder meer het volgende bericht: Voor zover mij bekend hebt u (mogelijk) een arbeidsovereenkomst met één van de drie gefailleerden. Ik zeg u met deze brief, voor zover ik dat nog niet mondeling eerder heb gedaan en voor zover nog anderszins noodzakelijk, de arbeidsovereenkomst op met machtiging van de rechter-commissaris. 2.5 Bij brief van 28 augustus 2009 heeft Mondria aan Ploeger geschreven dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat en dat hij bereid en beschikbaar is om elk passend werk voor Ploeger uit te voeren. 2.6 Bij brief van 2 september 2009 heeft de gemachtigde van Ploeger aan Mondria bericht dat Mondria in de visie van Ploeger vanaf periode 6 van 2007 in dienst is getreden van Driessen Transport B.V. Verder is in die brief bericht dat Mondria geen arbeidsovereenkomst met Ploeger heeft, hij zich daarom ook niet beschikbaar hoeft te houden voor het verrichten van arbeid voor Ploeger en er door Ploeger ook geen loon zal worden betaald. 3. Het geschil 3.1 Mondria vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: I Ploeger te veroordelen tot betaling van het loon van 2.175,64 bruto per vier weken vanaf 13 juli 2009 tot 1 oktober 2009 II Ploeger te veroordelen tot betaling van het loon van 2.195,24 bruto per vier weken vanaf 1 oktober 2009 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd III Ploeger te veroordelen tot betaling van het loon voor overwerk van 1.255,67 bruto per vier weken vanaf 13 juli 2009 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd IV Ploeger te veroordelen tot betaling van de CAO-toeslag van 634,49 netto per vier weken vanaf 13 juli 2009 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd V Ploeger te veroordelen tot uitbetaling van tijd voor tijd uren van 3.114,40 VI Ploeger te veroordelen tot betaling van de maximale wettelijke verhoging over de vorderingen I tot en met V VII Ploeger te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de vorderingen I tot en met V vanaf de datum van de dagvaarding tot de algehele betaling VIII Ploeger te veroordelen om Mondria binnen 7 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis specificaties te verstrekken van de bedragen die zij ingevolge het vonnis aan Mondria dient te betalen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 250,00 voor elke dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen IX Ploeger te veroordelen tot betaling van 1.190,00 inclusief BTW aan buitengerechtelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW X Ploeger zal veroordelen in de kosten van deze procedure. 3.2 Ploeger heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hierna voor zover van belang nader worden ingegaan.

3 3 4. De beoordeling 4.1 Ploeger stelt dat Mondria werkzaam was op de afdeling Duitsland Vervoer, welke afdeling verliesgevend was. Ook het overgenomen Driessen Transport B.V. (hierna: Driessen Transport) was verlieslatend. Ploeger stelt dat zij na de overname de heer Klabbers als vestigingsmanager/titulair directeur bij Driessen Transport heeft aangesteld. Ploeger stelt dat de afdeling Duitsland Vervoer van Ploeger vervolgens is overgegaan naar Driessen Transport en dat dit moet worden aangemerkt als een overgang van onderneming, waardoor Mondria in dienst is gekomen van Driessen Transport. 4.2 Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van overgang van onderneming stelt de kantonrechter voorop dat de regeling waarop Ploeger zich beroept, niet van toepassing is bij een overgang die het uitsluitend gevolg is van een aandelenoverdracht. Ploeger stelt echter dat na de overdracht van de aandelen tussen de heer A. Ploeger en Klabbers besprekingen zijn gevoerd over de overgang van de afdeling Duitsland Vervoer van Ploeger naar Driessen Transport. Die besprekingen hebben volgens Ploeger geleid tot de gestelde overgang van onderneming. 4.3 In artikel 7:662 BW wordt onder de overgang van een onderneming verstaan: de overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. In de rechtspraak is het begrip ten gevolge van een overeenkomst ruim uitgelegd; voldoende is dat de overgang plaatsvindt in het kader van contractuele betrekkingen. De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of aan dit laatste is voldaan. 4.4 Op de comparitie is namens Ploeger gesteld dat aan de overgang van onderneming geen contracten ten grondslag liggen. De gehele overgang zou mondeling zijn besproken. Ook heeft Ploeger gesteld dat er aan de overgang geen financiële stromen ten grondslag liggen. De vrachtwagens waarmee het transport van en naar Duitsland werd verzorgd, waren geleased. De leasecontracten zijn voor en na de gestelde overgang op naam van Ploeger blijven staan. Om die reden zijn ook werkgeversverklaringen die de chauffeurs verplicht bij zich moeten hebben, op naam van Ploeger blijven staan. Op de comparitie heeft Ploeger tevens gesteld dat er geen immateriële activa, zoals vervoersvergunningen, zijn overgedragen. Mondria heeft onweersproken gesteld dat er geen materiële activa zijn overgedragen aan Driessen. Naar het oordeel van de kantonrechter is de conclusie op basis van het voorgaande dat Ploeger onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat sprake is van een overgang van onderneming die plaats heeft gevonden in het kader van contractuele betrekkingen. Welke betrekkingen daarvoor in ogenschouw moeten worden genomen, is onvoldoende uit de verf gekomen. Dat de directeur van Ploeger, als overnemer van Driessen Transport, een nieuwe vestigingsmanager bij Driessen Transport aanstelt en vervolgens met die vestigingsmanager gaat bespreken waar bepaalde werkzaamheden feitelijk het best kunnen worden uitgevoerd, is onvoldoende om te kunnen spreken van een overgang van onderneming die plaatsvindt in het kader van contractuele betrekkingen. De enkele omstandigheid dat Ploeger haar desbetreffende klanten heeft bericht dat met ingang van 21 mei 2007 Driessen Transport binnen de Ploeger Groep alle transportactiviteiten van en naar Duitsland zou gaan verzorgen, doet aan het voorgaande niet af. Dat is een uitvloeisel van het feitelijk elders uitvoeren van de werkzaamheden en kan niet de contractuele betrekking zijn in het kader waarvan de gestelde overgang van onderneming plaatsvindt.

4 4 4.5 Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of sprake is van een overgang van een economische eenheid die haar identiteit heeft behouden. 4.6 Ploeger heeft niet bestreden dat Mondria, indien geen sprake is van een overgang van onderneming, recht heeft op een loon van 2.175,64 bruto per vier weken en vanaf 1 oktober ,24. De vorderingen onder I en II kunnen daarom worden toegewezen. 4.7 Ploeger maakt bezwaar tegen doorbetaling van een vergoeding voor overwerk en de CAO-toeslag. Ploeger stelt dat Mondria niet heeft gewerkt en daarom ook niet heeft overgewerkt. Om dezelfde reden meent Ploeger dat Mondria geen recht heeft op de CAOvergoeding wegens werk in het buitenland. Naar het oordeel van de kantonrechter miskent Ploeger hiermee artikel 7:628 lid 3 BW. In dit geval is sprake van een werknemer die de overeengekomen arbeid niet kan verrichten door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. De door Ploeger gestelde overgang van onderneming op grond waarvan zij niet meer als werkgever van Mondria kan worden aangemerkt, is immers niet komen vast te staan. Dit zo zijnde, heeft Mondria krachtens genoemd wetsartikel recht op doorbetaling van de gemiddelde overwerkvergoeding en buitenlandvergoeding die hij over de periode van de verhindering had kunnen verdienen. Ploeger heeft niet betwist dat de gemiddelde overwerkvergoeding en buitenlandvergoeding door Mondria juist berekend zijn. Ook de vorderingen onder III en IV kunnen daarom worden toegewezen voor de periode dat de verhindering duurt, dat wil zeggen tot Ploeger Mondria weder te werk stelt, althans een redelijk aanbod daartoe doet en in ieder geval tot maximaal het einde van de arbeidsovereenkomst. 4.8 Ploeger maakt terecht bezwaar tegen de gevorderde uitbetaling van tijd-voor-tijd uren. Nu in deze procedure is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurt, is zonder nadere toelichting die ontbreekt niet duidelijk op grond waarvan Mondria thans de uitbetaling van die uren vordert. Dat de tijd-voor-tijd uren nu reeds een opeisbare vordering opleveren is temeer onbegrijpelijk, nu Mondria stelt ook nog recht te hebben op verlofuren, waarvan hij thans niet de uitbetaling vordert. De vordering onder V zal daarom worden afgewezen. 4.9 Ploeger heeft gesteld dat de wettelijke verhoging, zoals gevorderd onder VI, moet worden gematigd tot nihil. De kantonrechter zal Ploeger hierin volgen op grond van het volgende. Dat Ploeger het loon niet tijdig heeft uitbetaald vindt zijn grondslag in de aanname van Ploeger dat sprake was van overgang van een onderneming in mei Mondria vordert in deze procedure loon vanaf 13 juli Kennelijk heeft hij tot die tijd zijn loon betaald gekregen. Na het faillissement van Driessen Transport is discussie ontstaan over de vraag of sprake was van een dergelijke overgang. Ploeger heeft onweersproken gesteld dat het achterstallig loon en het loon over de door de curator in acht te nemen opzegtermijn door het UWV is uitbetaald en dat Mondria aansluitend een WW-uitkering heeft ontvangen. Voorgaande omstandigheden, kort samengevat er op neerkomend dat pas twee jaar na de gestelde overgang van onderneming daarover discussie is ontstaan en Mondria sindsdien andere zij het mindere inkomsten heeft gehad, maken dat er voor het toekennen van de wettelijke verhoging geen plaats is Ploeger heeft in het algemeen ten aanzien van de loonvordering een beroep op matiging gedaan. Ploeger baseert dit beroep allereerst op artikel 7:680a BW.

5 5 In de visie van Ploeger is dit artikel van toepassing, omdat sprake is van een opzegging door de curator. De kantonrechter volgt Ploeger hierin niet. Het artikel waarop Ploeger een beroep doet ziet op de situatie dat de vordering tot doorbetaling van het loon is gebaseerd op de vernietigbaarheid van de opzegging. De vordering van Mondria is echter op een andere grond gebaseerd. Ploeger heeft voor haar beroep op matiging subsidiair nog verwezen naar artikel 6:248, tweede lid, BW. Ploeger heeft ter onderbouwing van dit beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid aan het slot van haar conclusie van antwoord verwezen naar al het voorgaande. Gelet op de terughoudendheid die moet worden betracht bij de toepassing van het tweede lid van artikel 6:248 BW, is die verwijzing onvoldoende gespecificeerd. Ook overigens kan de kantonrechter niet inzien waarom toewijzing van de loonvordering zoals hiervoor overwogen in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn De vorderingen onder VII en VIII kunnen als onweersproken worden toegewezen, zij het dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd als volgt De onder IX gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Uit de namens Mondria gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan Mondria vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten Ploeger zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Mondria worden begroot op: - dagvaarding 87,93 - vast recht 208,00 - salaris gemachtigde 500,00 (2 punten tarief 250,00) Totaal 795,93 5. De beslissing De kantonrechter: 5.1 veroordeelt Ploeger om aan Mondria tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen: - het loon van 2.175,64 bruto per vier weken vanaf 13 juli 2009 tot 1 oktober het loon van 2.195,24 bruto per vier weken vanaf 1 oktober 2009 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd - het loon voor overwerk van 1.255,67 bruto per vier weken vanaf 13 juli 2009 tot Ploeger Mondria weder te werk stelt, althans een redelijk aanbod daartoe doet, en in ieder geval tot maximaal de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd - de CAO-toeslag van 634,49 netto per vier weken vanaf 13 juli 2009 tot Ploeger Mondria weder te werk stelt, althans een redelijk aanbod daartoe doet, en in ieder geval tot maximaal de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd

6 6 alles te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening; 5.2 veroordeelt Ploeger om Mondria binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis specificaties te verstrekken van de bedragen die zij ingevolge dit vonnis aan Mondria dient te betalen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 250,00 voor elke dag dat zij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, zulks tot een maximum van 5.000, veroordeelt Ploeger tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Mondria, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op 795,93; 5.4 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; 5.5 wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. W.C. Haasnoot en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 februari WH