'WWZd Notanummer

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "'WWZd Notanummer"

Transcriptie

1 PEIL- EN CHLORIDEGEHALTE- BEREKENINGEN VOOR HET ZOOMMEER IN VERBAND MET DE BEPALING VAN DE LOZINGSCAPACITEIT 'WWZd Notanummer Directie Waterhuishouding en Waterbeweging üistrict Zuidwest April 1978

2 INHOUD Bldz. 7 Lijst van bijlagen 1. Samenvatting 2. Inleiding. Peilbeheer.1 Algemeen.2 Het waterbezwaar op het Zoommeer. Het maatgevend waterbezwaar onderscheiden naar zomer- en winterperiode.4 Beschouwing van de resultaten Chloridegehalten 4.1 Algemeen 4.2 Het verloop van het chloridegehalte 17 op vak I1 en I11 gedurende het jaar (situaties zonder terugwinnen van zoet water bij de sluizen) Het verloop van het chloridegehalte 17 op vak I1 (bijlage 8) Het verloop van het chloridegehalte 19 op vak I11 (bijlage 10) 4. De chloridegehalten op het Zoommeer 20 tijdens perioden met terugwinnen van zoet water 4..1 Algemeen De chloridegehalten op vak I1 en 21 III bij terugwinnen 15 15

3 INHOUD (vervolg) Bldz Beschouwing van de omvang van het doorspoeldebiet in relatie tot het te bereiken effect op de chloridegehalten Situatie zonder terugwinnen van zoet water (bijlagen 7 en 9) Situatie met terugwinnen van zoet water (bijlagen 15, 16 en 17) Gebruik van het lozingsmiddel in natte perioden Conclusies 29 I. Literatuur 1

4 LIJST VAN BIJLAGEN I. a Overzicht vakindeling Zoommeer ten behoeve van balansberekeningen. Overschrijdingslijn voor waterbezwaar per decade op het Zoommeer volgens Gumbel (maximum waterbezwaar BA per jaar). Maximum peilstijgingen op het Zoommeer met overschrijdingsfrequentie circa 1 x per 1000 jaar gedurende perioden,< 10 dagen. Overschrijdingsfrequentie top-afvoeren in de zomer (decadegemiddelden 2 10 m /SI. Maximum peilstijgingen op het Zoommeer in de zomer met overschrijdingsfrequentie circa 1 x 1000 jaar gedurende perioden s 10 dagen. Prognose zoutbezwaar/zoetwaterverlies Zoommeer via sluizen in de compartimenteringsdammen, op grond van resultaten modelonderzoek. Maximum, gemiddeld en minimum chloridegehalten in het Zoommeer per vak en per seizoen als functie van het continue extra doorspoeldebiet (zonder terugwinnen, chloridebezwaar gemaximaliseerd). Aantal jaren waarin het chloridegehalte y is overschreden, als functie van het doorspoeldebiet - rekenperiode 42 jaar = 100% (vak 111. Maximum gemiddeld en minimum chloridegehalten in het Zoommeer per vak en per seizoen als functie van het contfnue extra doorspoeldebiet (zonder terugwinnen, chloridebezwaar volgens gemiddelde prognose).

5 LIJST VAN BIJLAGEN (vervolg) Aantal jaren waarin het chloridegehalte y is overschreden als functie van het doorspoeldebiet - rekenperiode 42 jaar = 100% (vak 111). Maximum, gemiddeld en minimum chloridegehalten in het Zoommeer per vak en per seizoen, als functie van het continue extra doorspoeldebiet (50% terugwinnen, chloridebezwaar volgens gemiddelde prognose). Idem (50% terugwinnen, minimum prognose). Idem (50% terugwinnen, maximum prognose). Tabel. Waterbezwaar QA, spuidebiet voor peilbeheersing Qs, maximum doorspoeldebiet Q, en chloridegehalte vak I1 gedurende 2 natte perioden. Verloop van het chloridegehalte in het Zoommeer (vak 11) in oktober 1965 tot en met september 1967 met continue extra doorspoeldebiet van O, 25, 50 en 100 m /s.

6 SAMENVATTING In deze nota is het resultaat gepresenteerd van berekeningen naar de benodigde lozingscapaciteit op het Zoommeer bij een maximum peil van NAP + 0,5 m met een overschrijdingsfrequentie van 1 x per 1000 jaar. Beschouwd zijn varianten met een winterstreefpeil van NAP en NAP - 0,25 m en een zomerstreefpeil van NAP en NAP + 0,25 m. Daarbij is rekening gehouden met diverse aannamen voor het zoetwaterverlies via de schutsluizen. Daarnaast zijn resultaten van chloridegehalteberekeningen gepresenteerd. Aangegeven is het percentage van de tijd dat een bepaald chloridegehalte in een deel van het Zoommeer wordt overschreden. Deze berekeningen zijn uitgevoerd met verschillende continue doorspoeldebieten en met een aanname voor het chloridebezwaar en zoetwaterverlies via de schutsluizen op het Zoommeer in de situatie dat geen zoet water wordt teruggewonnen. De resultaten kunnen dienen voor het verkrijgen van een beeld van de te verwachten situatie in het Zoommeer ten aanzien van de chloridegehalten. Tenslotte is, uitgaande van de resultaten van eerder uitgevoerde chloridegehalteberekeningen (lit. 2) een beschouwing opgesteld over de omvang van het doorspoeldebiet op het Zoommeer in relatie tot het te bereiken effect op de chloridegehalten. Nagegaan is of rekening moet worden gehouden met een sommatie van de lozingsbehoefte voor peilbeheersing en doorspoeling. De conclusies zijn vermeld in paragraaf 6.

7 INLEXDING In de werkgroep Waterhuishouding van de CCO is de behoefte gevoeld aan een analyse van de waterhuishoudkundige aspecten die van belang zijn voor de beslissing over de capaciteit van een te installeren lozingsmiddel. Uit eerdere studies (lit. 1) is geconcludeerd dat met het oog op waterbezwaar, afhankelijk van het streefpeil en het maatgevend maximum peil, een lozingscapaciteit tussen 50 en 100 m /s vereist zal zijn. Ook voor de doorspoeling zal een dergelijke capaciteit vereist zijn ten behoeve van de chloridegehaltebeheersing. In zijn brief no. 588 d.d verzocht het hoofd van de hoofdafdeling Milieu en Inrichting van de Deltadienst om een nadere analyse van de mogelijkheden voor peilbeheer en chloridegehaltebeheer in relatie tot de lozingscapaciteit. Om deze analyse mogelijk te maken zijn een aantal water- en chloridebalansberekeningen uitgevoerd, uitgaande van bepaalde aannamen voor de randvoorwaarden. De belangrijkste randvoorwaarden zijn daarbij de omvang van het zoetwaterverlies en het chloridebezwaar via de schutsluizen; de aannamen hiervoor zijn in de berekeningen niet gevarieerd, omdat de invloed van een mogelijke variatie kan worden nagegaan met behulp van de resultaten van eerdere studies (lit. 2). Bij de berekeningen is aangenomen dat het Markiezaat van Bergen op Zoom is omkaad, en dat de Oesterdam volgens het oostelijk tracé (tracé 111 is aangelegd. De situatie is weergegeven op bijlage 1.

8 - -. PEILBEHEER.1 Alqemeen Gesteld is (lit. i) dat het Zoommeer een zoet meer wordt met een zo constant mogelijk peil. Ten aanzien van het maximum en minimum toelaatbare peil zijn een aantal grenzen aan te geven. Volgens het tractaat met België aangaande de Schelde-Rijnverbinding mogen de peilen op het Zoommeer maxi- * maal NAP + 0,50 m en minimaal NAP - 1,OO m bedragen, exclu- sief effecten van op- en afwaaiing. Ook voor de mogelijkheden voor afwatering van de Brabantse rivieren is, na uitvoering van de aanpassingswerken, een maximum peil van NAP + 0,50 m, exclusief op- en afwaaiing, toelaatbaar op het Zoomeer. Ten aanzien van het streefpeil kan voorshands het volgende gesteld worden: - Voor het gebied van de Brabantse rivieren is een peil van circa NAP geschikt (scheepvaartbelangen en mogelijkheden voor afwatering). In het begin van het groeiseizoen is een peil iets beneden NAP gewenst, met het oog op de oeverbescherming langs Mark en Dintel (rietbermen). - Gebleken is (lit. i) dat de polders die op het Zoommeer lozen, ook bij NAP + 0,50 m nog over voldoende lozingscapa- citeit beschikken (8 m /min/100 ha). Verder kan, uitgaande van de huidige polderpeilen, bij waterstanden hoger dan NAP - 0,SO m op het Zoommeer vrijwel overal in het aangrenzende gebied water onder vrij verval worden ingelaten. - Voor watervoorziening onder natuurlijk verval van aanliggende zoete bekkens (eventueel omkaad Markiezaat en/of Grevelingenmeer) dient het peil van het Zoommeer dm hoger te zijn dan het peil van deze bekkens. Voor het Markiezaat is nog geen streefpeil bekend; het huidige streefpeil op het (zoute) Grevelingenmeer is NAP - 0,Z.O m. - Voor de mogelijkheden van oeverrecreatie wordt een nagenoeg vast peil wenselijk geacht. Een lager peil in de winter kan voordelen bieden met betrekking tot onderhoud van beschoeiingen.

9 Vanuit het oogpunt van milieubeheer zijn thans nog geen specifieke wensen ten aanzien van het streefpeil gesteld. In het algemeen geldt dat voor milieu-aspecten &&wel een nagenoeg vast peil, òfwel een variabel peil met regelmatige seizoengebonden schommelingen gunstig worden geacht. - Ten aanzien van de gevolgen van het peil op het Zoommeer voor de kwel naar en van aanliggende gebieden wordt nog onderzoek verricht, Voorshands wordt aangenomen dat de effecten van de kwel bij een streefpeil op het Zoommeer rond NAP niet merkbaar zullen zijn. - Bij streefpeilen op het Zoommeer, lager dan NAP zal een geringe chloridebelasting op het meer optreden als gevolg van kwel door de compartimenteringsdammen. De omvang van deze kwel is echter verwaarloosbaar voor het waterbezwaar. Uitgaande van deze gegevens wordt bij het beschouwen van de benodigde lozingscapaciteit gekeken naar de volgende mogelijke streefpeilen op het Zoommeer: 1. NAP gedurende het gehele jaar. 2. NAP '6 zomers (i )ril tot 1 september) en NAP - 0,25 m 's winters.. NAP + 0,25 m 's z ierc en NAP 's winters. Ten aanzien van het met een maximum peil quentie 1 x per 1000 ixirnum peil wordt een situatie beschouwd ran NAP + 0,50 m.met overschrijdingsfrei aar.

10 Het waterbezwaar op het Zoommeer Met waterbezwaar op het Zoommeer wordt veroorzaakt door afstroming vanuit de Brabantse rivieren (Mark-Dintel, Steenbergse- en Roosendaalse Vliet en Zoom), door de polders die op het Zoommeer lozen ( ha) en door'het neerslagoverschot op het meer (circa 6.00 ha). Het totaal van deze drie factoren wordt Q, genoemd. Voor berekeningen is een reeks van de grootheid Q, beschikbaar, bestaande uit decadegemiddelden in m / s. De samenstelling van de reeks decadegemiddelden Q, is beschreven in lit.. Voor het bepalen van de overschrijdingsfrequenties van hoge waarden is gebruik gemaakt van de methode Gumbel voor de jaarmaxima in het waterbezwaar (bijlage 2); op deze bijlage is tevens het 95% betrouwbaarheidsinterval aangegeven. Uit de bijlage is af te leiden dat de grootte van Q, met een overschrijdingsfrequentie van 1 x per 1000 jaar gemiddeld 145 m /s bedraagt (als decadegemiddelde). Dit komt overeen met het resultaat van vroegere beschouwingen (lit. 4), gebaseerd op een reeks van de grootheid 0, van 17 jaar. Bij dat eerdere onderzoek was tevens aangenomen dat het zoetwaterverlies via de schutsluizen continu 47 m / s zou bedragen; dit zoetwaterverlies is toen bij de bepaling van de benodigde lozingscapaciteit in mindering gebracht. Omdat de waarde van het zoetwaterverlies varieert afhankelijk van het aantal sluizen en het al dan niet terugwinnen van zoet water is in deze nota in eerste instantie verder geen rekening gehouden met het zoetwaterverlies via de schutsluizen. Op de totale lozingsbehoefte voor peilbeheer kan dus nog een bedrag in mindering gebracht worden voor het zoetwaterverlies via de schutsluizen, alvorens deze behoefte wordt vertaald in een te installeren lozingscapaciteit. Uit bijlage 2 blijkt tevens hoe groot de top in het waterbezwaar op het Zoommeer Q, (decadegemiddelden) is bij verschillende overschrijdingsfrequenties. In tabel 1 is van deze waarden een overzicht gegeven.

11 - 6 - I Voor de hoge overschrijdingsfrequenties wijken de waarden uit tabel 1 af van de resultaten van eerder onderzoek (lit. 4) als gevolg van de andere verdeling die is gehanteerd. Nadere beschouwing leerde dat de nu toegepaste Gumbel-verdeling beter geschikt is voor de behandeling van jaarmaxima, dan de vroeger aangehouden log-normale-vekdeling. Uiteraard speelt ook de lengte van de beschouwde reeks een rol. overschrijdingsfrequentie per jaar 1/10 1/50 1/100 1/200 1/1000 Q, (m/s) Uit de combinatie van waterbezwaar en lozingscapaciteit kan vervolgens worden berekend welke peilstijgingen in cm aan het eind van een decade te verwachten zijn. De rekenmethode is beschreven in lit. 4. De rekenresultaten zijn vermeld in tabel 2. totale lozingscapaciteit (m/s ) overschrijdingsfrequentie per jaar 1 / 1 o 1/50 1/100 u200 1/ O O O O 1 1 O O O O O I Voor wat betreft de berekening van peilstijgingen in perioden korter dan 10 dagen, met overschrijdingsfrequentie 1 x per 1000 jaar kan gebruik gemaakt worden van resultaten van eerdere studies (lit. 4).

12 - 7 - TABEL. Peilstijgingen (in cm na k dagen) tengevolge van waterbezwaar op het Zoommeer, bij overschrijdingsfrequentie 1 x per 1000 jaar. I totale lozingscapaciteit (m/s ) I aantal dagen k k=l k = k a 5 k=7 k = 10 I O

13 Het maatgevend waterbezwaar onderscheiden naar zomeren winterperiode Uit een beschouwing van de reeks 8, ( ) blijkt dat alle toppen die aan de resultaten op de bijlagen 2 en ten grondslag liggen, in de winter vallen (i september tot 1 april). Op grond daarvan mag worden aangenomen dat de resultaten in tabel 1 en 2 en bijlage ook gelden wanneer alleen het winterhalfjaar beschouwd wordt, met andere woorden de kans op een maximum peilstijging per jaar is gelijk aan de kans op dezelfde peilstijging per winterhalfjaar. Voor de zomer (i april tot 1 september) ligt het anders. Hiervoor is een nieuwe analyse gemaakt van de overschrijdingsfrequentie van toppen. Uit de reeks Q, ( ) zijn gese- lecteerd alle decade-afvoeren in de zomer 10 m /s, die niet voorafgaan of gevolgd worden door een hogere decade-afvoer. Deze verzameling is exponentieel verdeeld; de overschrijdingsfrequenties zijn uitgezet op bijlage 4, terwijl enige waarden vermeld zijn in tabel 4. Het blijkt dat het waterbezwaar als decadegemiddelde in het zomerhalfjaar, voorkomend met een frequentie van 1 x per 1000 jaar, 101 m /s bedraagt. Met behulp van de resultaten op bijlage 4 is, met de methode zoals ook voor de jaartoppen is toegepast, de maximum peilstijging per zomerhalfjaar, voorkomend met verschillende overschrijdingsfrequenties per jaar bepaald (tabel 5). Tenslotte is in tabel 6 en bijlage 5 de maximale peilstijging gedurende perioden 5 10 dagen in het Zomerhalfjaar, met overschrijdingsfrequentie 1 x per 1000 jaar weergegeven, als functie van de totale lozingscapaciteit.

14 - 9 - TABEL 4. Waterbezwaar op het Zoommeer per decade in het zomerhal jaar bij verschillende overschrijdingsfrequenties (uit bijlage 4 ). top -waterbezwaar QA ( z a ) in m/s 1/ /50 1/100 1/200 1/ TABEL 5. Peilstijging (in cm aan het eind van een decade) tengevolge van waterbezwaar op het Zoommeer gedurende de zomer. totale lozingscapaciteit (mys> overschrijdingsfrequentie per jaar 1/10 1/50 1/100 1/200 1/1000 O O O O O 6 O O O O O O O O O O

15 ~ TABEL 6. Peilstijgingen in de zomer (in cm na k dagen) tengevolge van waterbezwaar op het Zoommeer, bij overschrijdingsfrequentie 1 x per 1000 jaar. totale lozinqscapaciteit (m/s) I aantal dagen k k = l k = k = 5 k - 7 k = O O 5 O O O O

16 Beschouwing van de resultaten Indien een peil van NAP + 0,50 m met een overschrijdingsfrequentie 1 x per 1000 jaar maatgevend gesteld wordt, kan uit de bijlagen en 5 afgeleid worden hoe groot de totale lozingscapaciteit van het Zoommeer bij verschillende streefpeilen dient te zijn. De berekende totale lozingsbehoefte kan verminderd worden met het zoetwaterverlies dat via de schutsluizen wordt afgevoerd, het overige waterbezwaar dient dan via een lozingsmiddel afgevoerd te worden. Het zoetwaterverlies via de schutsluizen kan worden afgeschat aan de hand van de gegevens uit lit. 2. Daarbij dient aangetekend te worden dat deze zoetwaterverliezen zijn berekend met een vast aantal schutcycli per dag (14 schutcycli per dag in geval geen zoet water wordt teruggewonnen en 1 cycli per dag in geval wel water wordt teruggewonnen). Toename of afname van het aantal schutcycli per dag geeft een lineaire toename respectievelijk afname van het zoetwaterverlies in m /s. Daarnaast is in lit. 2 voor de berekeningen aangehouden dat de kolken volledig met schepen bezet zijn. Afname van de scheepsbezetting per schutting levert een toename van het zoetwaterverlies van naar schatting maximaal 1 m / s per sluis. Tenslotte zij vermeld dat thans in de Philipsdam 2 sluizen worden gebouwd. De bouw van een derde sluis wordt omstreeks 1995 nodig geacht (zie rapport CCO d.d. april 1975). Ook bij de Kreekraksluizen (thans 2 kolken) wordt wellicht in de toekomst nog een kolk bijgebouwd. Het zoetwaterverlies door de schutsluizen is daarom voor een aantal varianten geschat (tabel 7). De varianten zijn aangeduid met Al tot en met A voor situaties zonder terugwinnen en met B1 tot en met E voor situaties met terugwinnen.

17 TABEL 7. Zoetwaterverlies schutsluizen Zoomeer bij maximaal aantal schutcycli per dag (n) en volledige -r + kolkbezetting. situatie terug- aantal sluizen zoetwaterverlies in m /s winnen (%I Philips- Kreek- Kreek- O O 2 O 26,l B1 B2 B ,8 10,8 12,2 totaal I w N 1

18 - 1 - Gesteld nu dat men rekening wil houden met de mogelijkheid van terugwinnen in natte perioden (bij groot waterbezwaar op het Zoommeer) in de situatie dat er 2 Philips- en Kreekraksluizen zijn aangelegd (situatie Bl), dan zou de totale lozingsbehoefte zoals bepaald uit bijlage en 5, verminderd kunnen worden met 16 m / s voor het zoetwaterverlies van de Schutsluizen. Uitgaande van tabel 7 en bijlage en 5, kan het volgende beeld worden gepresenteerd. situatie AL A2 A B1 B2 B zomer NAP zcmer NAP zcnm NAP+0,25n winter NAP winterw-o,25m winternap 75 *) 54 **) (27) 75 **) (55) (21) 69 (49) 60 9 (12) 60 (40) (44) 92 (72) (40) 88 (68) 84 6 (6) 84 (64) *) Voor het bepalen van de lozingscapaciteit bij een winterpeil van NAP - 0,25 m is in lichte mate geëxtrapoleerd buiten het gebied waar de grafiek op bijlage 5 geldig is. **) De benodigde lozingscapaciteit in de zomerperiode, uitgaande van het zomerstreefpeil, is tussen haakjes vermeld. Het blijkt dat de winterperiode steeds maatgevend is.

19 ." De conclusie kan zijn dat het handhaven van een streefpeil in de zomer, 25 cm hoger dan het, winterstreefpeil zonder meer mogelijk is, indien het lozingsmiddel wordt gedimensioneerd op een maximum peil van NAP -+ 0,50 m met een overschrijdingsfrequentie van 1 x per 1000 jaar bij een streefpeil van NAP of NAP - 0,25 m in de winter; Indien men de mogelijkheid wil openhouden om in natte perioden zoet water terug te winnen, dient de lozingscapaciteit bij een winterpeil van NAP op het Zoommeer circa 90 m / s te bedragen (decadegemiddelde); bij een winterpeil van NAP - 0,25 m wordt dit circa 70 m / s. Op overeenkomstige wijze kan de lozingscapaciteit worden bepaald, wanneer voor het winterpeil op het Zoommeer NAP -+ 0,25 m wordt aangehouden. De lozingscapaciteit bedraagt dan, bij het openhouden van de mogelijkheid in natte perioden zoet water terug te winnen circa 120 m /s.

20 CHLORIDEGEHALTEN 4.1 Algemeen Het lozingsmiddel kan, indien het in het zuiden van het Zoommeer wordt geprojecteerd, ook gebruikt worden voor doorspoelen van het Zoommeer met zoet water uit het Hollandsch Diep via de Volkerak-inlaatsluis. Met deze doorspoeling kan de verzilting van het Zoommeer, voornamelijk veroorzaakt door het chloridebezwaar van de schutsluizen, bestreden worden. Gesteld is dat de waterkwaliteit van het Zoommeer niet minder dient te zijn dan van vergelijkbare meren elders in Nederland (lit. 1). Ten aanzien van de chloridegehalten zijn 'daarbij een aantal eisen bekend, welke vanuit de verschillende gebruiksmogelijkheden aan het water gesteld worden (tabel 9). TABEL 9. Eisen ten aanzien van het chloridegehalte van oppervlaktewater voor verschillende gebruiksdoeleinden uit lit. 1. indicatief meerjaren programma drinkwatervoorziening tuinbouw onder glas akkerbouw en fruitteelt beregening van gewassen 150 à 200 mg/l mg/l 200 mg/l 500 à 600 mg/l 00 mg/l Een voorspelling van de werkelijk optredende chloridegehalten op het Zoommeer wordt bemoeilijkt door de onbekendheid met de optredende chloridebelastingen. In voorafgaande studies (lit. 2 en ) zijn deze chloridebelastingen zo goed mogelijk gekwantificeerd. Daaruit bleek dat van de verschillende factoren de chloridebelasting via de sluizen veruit de belangrijkste is, gevolgd door de chloridebelasting door polderlozingen.

21 ~. ~. ~~~~~ ~ ~~~ Andere chloridebelastingen (onder andere tengevolge van kwel door de compartimenteringsdammen en door bodemdiffusie) zijn ten opzichte van de eerste twee bronnen te verwaarlozen. De chloridebelasting door polderlozingen op het Zoommeer bedraagt gemiddeld circa 5 kgcl-/s en varieert tussen circa 0 kgcl-/s en O. De chloridebelasting via de sluizen is onderzocht in lit. 2; voor de omvang zij verwezen naar bijlage 6. Vermeld zij dat deze prognoses als indicatief moeten worden beschouwd, zodat het verstandig is bij de'bepaling van de doorspoelbehoefte van het Zoommeer een veiligheidsmarge aan te houden. In deze nota zijn de resultaten van een serie berekeningen opgenomen, waarin de overschrijdingsfrequentie van een bepaald chloridegehalte in vak I1 en I11 van het Zoonuneer is berekend, voor verschillende (continue) extra doorspoeldebieten. Tevens is het voortschrijdend gemiddelde van het chloridegehalte in vak I1 en I11 per kwartaal, halfjaar en jaar berekend. De randvoorwaarden voor deze berekeningen zijn vermeld in tabel 10. Deze randvoorwaarden zijn identiek aan de randvoorwaarden voor de berekeningsserie 1 in lit. 2. TABEL 10. Randvoorwaarde water- en chloridebalansberekeningen. I Philipsdam ( sluizen) + jachtensluis Oesterdam Kreekrak (2 sluizen) doorspoeldebiet, ~ -~ ~ chloridebezwaar (kgcl-/s) zoetwaterverlies ím/s) 8,4 I continu O en 100 m/s De getallen in tabel 10 gelden voor een situatie zonder terugwinnen.

22 Het chloridebezwaar in deze situatie zal in werkelijkheid waarschijnlijk minder zijn (zie bijlage 6); het hier gebruikte chloridebezwaar is gebaseerd op een benadering van de veilige kant, uitgaande van een bovengrens van het chloridebezwaar per schutcyclus volgens de resultaten van modelonderzoek. De resultaten van de berekeningen zijn vermeld op bijlage 7, 8 en 10. Op de bijlagen 11 tot en met 1 zijn de resultaten van vroegere chloridegehalteberekeningen weergegeven (iit. 2). Bij de interpretatie van de resultaten voor andere randvoorwaasden ten aanzien van het zoet/zoutbezwaar van de sluizen (paragraaf 4.2) is gebruik gemaakt van de resultaten uit lit. n 4.2 Het verloop van het chloridegehalte op vak I1 en I11 gedurenäe het, jaar (situaties $_onder terugwinnen van - zoet water bij de sluizen) ' Op bijlage I is aangegeven het gemiddeld chloridegehalte op vak I, I1 en I11 als functie van het continue doorspoeldebiet, gesplitst naar seizoen. Tevens is aangegeven het maximum en minimum berekend chloridegehalte (decadegemiddelde) per vak per seizoen over de periode (42 jaar). De gegevens gelden voor de randvoorwaarden volgens tabel 10. Een nader inzicht in het verloop van het chloridegehalte op vak I1 en I1 is te verkrijgen uit de bijlagen 8 en 10; hierop is aangegeven het aantal jaren dat een-bepaald chloridegehalte in een bepaalde decade is overschreden. Dit aantal jaren is tevens in procenten aangegeven, uitgaande van 100% = 42 jaar Het verloop van het chloridegehalte op vak 11 (bijlage 8) Op bijlage 8 is uitgezet het aantal overschrijdingen van een bepaald chloridegehalte op vak I1 in elke decade gedurende de rekenperiode, voor verschillende doorspoeldebieten.

23 Het blijkt dat bij een doorspoeling O het chloridegehalte op vak 11, ook in zomer en voorjaar in 80 tot 100% van de tijd hoger dan 00 mgcl-/l zal zijn. Zodra een doorspoeling wordt toegepast verandert het beeld aanmerkelijk. Bij een doorspoe- ling van 25 m / s wordt op vak I1 een chloridegehalte van 00 mgc1-/l in zomer en voorjaar al gedurende 75% van de tijd onderschreden. Bij een doorspoeling van 50 m / s is het chloridegehalte in voorjaar en zomer (februari tot en met juli) nagenoeg altijd lager dan 00 mgci /l. Duidelijk is ook dat de chloridegehalten in herfst en winter, met name in oktober-novemberl slechter zullen zijn. Ook bij een doorspoeling van 100 m / s zal het chloridegehalte in deze maanden nog gedurende 25% van de tijd hoger dan 00 mgcl-/l kunnen zijn. Bij andere randvoorwaarden voor het chloridebezwaar via de schutsluizen verandert het beeld. De gehanteerde chloridebelasting (tabel 10) geldt voor een situatie met terugwinnen en duwvaartsluizen in de Philipsdam, volgens een maximale prognose van het zoutbezwaar via deze sluizen. Volgens de gemiddelde prognose voor deze situatie (lit. 2) is het chloridebezwaar via deze sluizen op vak I1 circa 5 kgcl-/s lager. Dit betekent dat de chloridegehalten op vak I1 lager worden dan op bijlage 8 is aangegeven. Uit lit. 2 is bekend wat de invloed van een 5 kgcl-/s lagere chloridebelasting op de chloridegehalten in vak I1 is: TABEL 11, Correctie bijlage 8 voor een verlaging van de chloridebelasting van 5 kgcl-/s op vak 11. debiet 100 gemiddelde verlaging chloridegehalte ímg/i) i correctie van y naar yc op bijlage 8 YC YC = y = y + 60 = y + 50 YC y, = y + 5 I. I

24 - 19 Op bijlage 9 is ter verduidelijking gepresenteerd het gemiddeld chloridegehalte op vak I, I1 en 111, als functie van het doorspoeldebiet en gesplitst naar seizoen bij de gemiddelde prognose voor het chloridebezwaar via de schutsluizen (volgens bijlage 6, geen terugwinnen). De verbetering van de chloridegehalten is duidelijk aanwezig: bij doorspoeling O is het chloridegehalte in mei en juni al voortdurend lager dan 00 mg/1 (aflezen in bijlage 8, figuur 1 bij de lijn y, = 400 mg/l). De chloridegehalten bij doorspoeling 25 zijn in dit geval circa 60 mgcl-/l lager dan volgens bijlage 8, figuur 2. Het is duidelijk dat met een doorspoeling van 25 m /s hier al gedurende de gehele zomer chloridegehalten van omstreeks 00 mg/l en lager gehandhaafd kunnen worden. Bij een doorspoeling van 100 m / s zijn de chloridegehalten in dit geval circa 5 mgcl-/l lager dan in bijlage 8, figuur 4. Hieruit blijkt dat ook bij een lagere prognose voor het chlo- ridebezwaar en een doorspoeldebiet van 100 m / s in de maanden oktober en november verwacht moet worden dat de chloridegehalten op vak I1 gedurende circa 20% van de tijd hoger zullen zijn dan 00 mgcl-/l Het verloop van het chloridegehalte op vak 111 (bijlage 10) Het blijkt dat bij een doorspoeling O het chloridegehalte op vak I11 (bij de aangehouden randvoorwaarden) altijd hoger dan 450 mg/l zal zijn (fig. 1). Een doorspoeling van 50 m / s levert al een aanmerkelijke verbetering (in voorjaar en zomer globaal 20% van de tijd lager dan 400 mg/ll. Eerst bij een doorspoeldebiet van 100 m / s blijft het chloridegehalte in voorjaar en zomer voortdurend onder 00 à 25 mg/l; in de herfst (november) blijft het daarbij in 50% van de gevallen meer dan 00 mg/l. Bovenstaande waarden gelden voor een sterk gemaximaliseerde aanname voor de chloridebelasting op vak I11 (tabel 10).

25 Bij het hanteren van de gemiddelde prognose (bijlage 6 en 9) dienen de gegevens van bijlage 10 gecorrigeerd te worden. TABEL 12, Correctie van bijlage 10 naar een chloridebelasting volgens de gemiddelde prognose. figuur^ doorspoel debiet im/s) gemiddelde verlaging chloridegehalte íms/l) correctie van y naar y C op bijlage 10 O = y YC = y YC = y yc y,=y+ 75 Het blijkt dat de te verwachten chloridegehalten op vak I11 zeer aanzienlijk afnemen indien de gemiddelde prognose voor het chloridebezwaar in de situatie zonder terugwinnen van zoet water wordt aangehouden. Uit bijlage 10, figuur 2 blijkt bijvoorbeeld dat bij een doorspoeling van 25 m /s een chloridegehalte van 00 mgcl-/l van april tot en met juli nagenoeg voortdurend onderschreden wordt (aflezen bij y, = = 450). Het beeld verbetert nog slechts in geringe mate bij verhoging van het doorspoeldebiet tot 50 à 100 m /si Het beeld dat ontstaat wanneer bij de sluizen wel zoet water wordt teruggewonnen wordt behandeld in paragraaf De chloridegehalten op het Zoommeer tijdens perioden met terugwinnen van zoet water 4..1 Algemeen Terugwinnen van zoet water bij de schutsluizen kan worden ingesteld om enerzijds in droge perioden het zoetwaterverlies van het Zoommeer te beperken, anderzijds om in natte perioden de chloridegehalten op de Oosterschelde zo hoog moyelijk te houden.

26 Bij terugwinnen van zoet water neemt de chloridebelasting op het Zoommeer sterk toe. De situatie zou dus kunnen ontstaan dat in natte perioden het terugwinsysteem in werking is, terwijl op het Zoommeer de mogelijkheid aanwezig is om, indien gewenst, de verhoogde chloridebelasting door middel van een doorspoeldebiet te bestrijden. In droge perioden met watertekorten zal dit doorspoeldebiet niet ter beschikking zijn. Al dan niet terugwinnen van zoet water in een droge periode zal moeten worden afgewogen tegen andere mogelijkheden (bijvoorbeeld peildaling toestaan op het Zoommeer). In lit. 2 zijn een aantal berekeningen uitgevoerd naar de situatie op het Zoommeer in geval van terugwinnen. De randvoorwaarden ten aanzien van het zoetwaterverlies en het zoutbezwaar ter plaatse van de schutsluizen zijn vermeld op bijlage 6 '(50% terugwinnen) voor gemiddelde, minimum en maximum prognoses van het chloridebezwaar. De resultaten zijn vermeld op de bijlagen 11 tot en met 1 van deze nota De chloridegehalten op vak I1 en I11 bij terugwinnen Uit bijlage 11 blijkt dat een doorspoeldebiet van 75 à 100 m / s nodig zou zijn indien men het gemiddelde chloridegehalte op vak I1 in perioden van terugwinnen in winter en najaar omstreeks 400 ng/l wil houden. Mocht het chloridebezwaar via de schutsluizen in de praktijk meevallen (bijlage 12), dan bedraagt dit doorspoeldebiet nog 50 à 75 m / s. Wanneer de chloridebelastingen in de praktijk volgens de maximale prognose blijken te zijn, dan zijn voor het handhaven van dit chloridegehalte in winter en najaar debieten nodig van naar schatting meer dan 150 m / s (bijlage 1). Op vak I11 lopen de waarden verder uiteen. Allereerst is het duidelijk dat een gemiddeld chloridegehalte van 00 mg/l op dit vak bij terugwinnen nauwelijks haalbaar is: alleen indien de chloridebelastingen in de praktijk meevallen (minimum prognose) en met 100 m / s kan worden doorgespoeld komt het gemiddeld chloridegehalte op vak I11 op mg/l (bijlage 12).

27 De verwachting op grond van de gemiddelde prognose voor het chloridebezwaar is dat het chloridegehalte op vak 111 in perioden van terugwinnen in winter en najaar met een doorspoel- debiet van 100 m / s nog circa 500 mg/l zal bedragen (bijlage li). Wanneer het chloridebezwaar in de praktijk tegenvalt bedraagt het chloridegehalte in deze omstandigheden zelfs naar verwachting 550 mg/l (bijlage 1). Bedacht moet worden dat in deze berekeningen is aangenomen dat ook bij de Kreekraksluizen zoet water wordt teruggewonnen. Indien alleen bij de Philipsdamsluizen wordt teruggewonnen en niet bij de Kreekraksluizen, dit wil zeggen indien in een natte periode alleen het zoetwaterverlies naar de Oosterschelde beperkt behoeft te worden, dan zal het beeld op vak I11 verbeteren. Aangenomen mag worden dat op het moment dat in natte perioden bij de Philipsdam zoet water wordt teruggewonnen en een doorspoeling naar de Wecterschelde kan plaatsvinden, er ook geen bezwaar zal zijn tegen het normale waterverlies van de Kreekraksluizen (zonder terugwinnen). In zo'n geval verdient het zonder meer de voorkeur om bij de Kreekraksluizen geen zoet water terug te winnen: de chloridebelasting op vak I11 neemt daardoor beduidend af met als gevolg lagere chloridegehalten en/of een lagere doorspoelbehoefte op vak I11 dan zou blijken uit de bijlagen 11 tot en met 1. Het beeld op vak I11 blijft in zo'n geval wel ongunstiger dan op vak 11.

28 Beschouwing van de omvang van het doorspoeldebiet in relatie tot het te bereiken effect op de chloridegehalten Situatie zonder terugwinnen van zoet water (bijlagen 7 en 9) In het noordelijk deel van het Zoommeer (vak I) zal het chloridegehalte ten naaste bij gelijk zijn aan het chloridegehalte van het water op het Hoìlandsch Diep, een mengsel van Maas- en Rijnwater. Het gemiddelde chloridegehalte op vak I zal dan, onafhankelijk van de omvang van de doorspoeling 150 à 200 mg/l bedragen, met incidentele verhogingen tot maximaal 400 à 450 rng/l. In het middendeel van het Zoommeer (vak 11) kan worden verwacht dat het chl.oridegehalte gemiddeld lager dan 00 mg/l kan worden gehouden. Voorwaarde daarbij is dat in voorjaar en zomer met circa 25 m /s wordt doorgespoeld en in najaar en winter met circa 50 m / s. Bovenstaand beeld geldt voor een veilige (maximum) prognose voor het zoutbezwaar via duwvaartsluizen in de Philipsdam. Bij het hanteren van de gemiddelde prognose voor dit zoutbezwaar is het met de genoemde doorspoeldebieten zelfs mogelijk om gemiddelde chloridegehalten van mg/l te handhaven. Uit de bijlagen is tevens af te leiden dat een verhoging van het doorspoeldebiet van 50 tot 100 m /s nog maar weinig effect heeft op de verlaging van de gemiddelde chloridegehalten op vak If in de situatie zonder terugwinnen van zoet water. Voor het zuidelijk deel van het Zoommeer (vak III) lopen de verwachtingen ten aanzien van het chloridegehalte meer uiteen. Bij een sterk gemaximaliseerde (veilige) prognose voor het chloridebezwaar via de schutsluizen blijkt dat het gemiddeld chloridegehalte op 00 à 50 mg/l kan worden gehouden bij doorspoeldebieten van 60 à 75 m / s in zomer en voorjaar en van 100 m /s in winter en najaar. Bij een gemiddelde prognose voor het chloridebezwaar blijkt dat een gemiddeld chloridegehalte van 00 mg/l kan worden gehandhaafd met een door- spoeling van O tot 25 m / s in voorjaar en zomer en van 50 à 75 m /s in de winter.

29 Uit de bijlagen 7 en 9 blijkt tevens dat een verdere verhoging van het doorspoeldebiet tot meer dan 75 m / s slechts een geringe verdere verbetering in het chloridegehalte geeft. Resumerend kan gesteld worden dat een doorspoelcapaciteit van circa 75 m / s redelijk voldoende mogelijkheden geeft voor het beheersen van de chloridegehalten op het Zoommeer in de situatie waarin geen water wordt teruggewonnen. Verhogen van de doorspoelcapaciteit tot meer dan 75 m /s leidt tot slechts een geringe verdere verbetering van de gemiddelde chloridegehalten op het meer in deze situatie. Meer doorspoelcapaciteit dan 75 m / s zal overigens ook niet leiden tot een verdere verlaging van de incidenteel optredende maxima in het chloridegehalte. Ter illustratie hiervan dienen de gestreepte lijnen op bijlage 7 ed 9, waarmee het maximum berekende chloridegehalte (decadegemiddelde) in het betreffende seizoen gedurende de rekenperiode van 42 jaar is aangegeven (overschrijdinqsfrequentie circa 0,25% per seizoen). Een grotere doorspoel.capaciteit dan 75 m / s kan echter wel zin hebben wanneer incidenteel voorkomende stijgingen van het chloridegehalte (in perioden dat de doorspoeling in verband met watertekort tijdelijk wordt gestaakt) binnen zeer korte tijd weer ongedaan moeten worden gemaakt Situatie met terugwinnen van zoet water (bijlagen 15, 16 en 17) Zoals eerder gesteld zijn er voorshands twee oorzaken aan te wijzen waardoor men op een zeker moment bij de schutsluizen zoet water zal willen terugwinnen. In perioden van schaarste aan (zoet) water kan het vanuit een afweging van landelijke behoeften noodzakelijk blijken om de watertoevoer naar het Zoommeer te beperken. Dit kan voor het beheer van het Zoommeer resulteren in een staken van de door-. spoeling en in een verder stadium in het toelaten van peildalingen en/of het terugwinnen van zoet water bij de sluizen. Door het terugwfnnen zal de chloridebelasting via de sluizen toenemen.

30 Het verhogend effect hiervan op het chloridegehalte in het Zoommeer kan in droge perioden in verband met het reeds genoemde watertekort, niet worden bestreden met doorspoelen. In perioden met veel waterbezwaar kan het zijn dat de chloridegehalten in de Oosterschelde te sterk dalen onder invloed van neerslagoverschotten, polderlozingen en de zoetwaterbelasting van de schutsluizen. Om deze laatste zoetwaterbelasting te verminderen zou men in zo'n geval kunnen overgaan tot het terugwinnen van zoet water bij de sluizen. Het verschil met een droge periode ligt daarin dat in dit geval voor het Zoommeer mogelijk wel een doorspoeldebiet ter beschikking zal zijn voor bestrijding van de verhoogde chloridebelasting. Een tweede verschil is dat het in dit geval niet zinvol is om ook bij de Kreekraksluizen water te gaan terugwinnen, tenzij blijkt dat ook in de Westerschelde een bepaald gewenst chloridegehalte wordt onderschreden (in dit laatste geval ontstaat ex tevens een conflict tussen de eventuele wensen het Zoommeer zo zoet mogelijk en de Westerschelde zo zout mogelijk te houden). Perioden met groot waterbezwaar zullen voornamelijk in het winterhalfjaar optreden. Uit de bijlagen 11 tot en met 1 blijkt dat het gemiddelde chloridegehalte op vak I1 in najaar en winter (bij terugwinnen van zoet water) slechts met doorspoeldebieten van 100 m /s of meer op 00 à 400 mg/l kan worden gehouden. Op vak I11 is de situatie nog ongunstiger, ondanks het feit dat in bijlagen 11 tot en met 1 rekening is gehouden met terugwinnen van zoet water bij de Kreekraksluizen (en daarmee met een hoge chloridebelasting) terwijl dit in de praktijk waarschijnlijk niet zal voorkomen. Uit de bijlagen blijkt tevens dat een verhoging van het doorspoeldebiet van 75 tot 100 m /s in deze omstandigheden nog een verlaging van het gemiddeld chloridegehalte op vak 11 geeft van circa 50 mg/l en op vak I11 van circa 100 mg/l. Betwijfeld moet worden of een doorspoeldebiet van meer dan 100 m / s en de daarmee te bereiken verdere verlaging van het chloridegehalte nog wel reëel is, gelet op de nog betrekkelijk hoge waarden van het chloridegehalte op vak 111.

31 5. GEBRUIK VAN HET LOZINGSMIDDEL IN NATTE PERIODEN De doorspoelberekeningen, welke ten grondslag liggen aan de bijlagen 7, 9 en 11 tot en met 1 zijn gebaseerd op een continu extra doorspoeldebiet. Die extra doorspoeling is gesuperponeerd op de initiële doorspoeling die ontstaat door de inlaat van water voor de compensatie van zoetwaterverliezen (bij de schutsluizen). Die compensatie dient om het peil op het Zoommeer te handhaven. Onder normale omstandigheden is het waterbezwaar op het Zoommeer (Q,) kleiner dan de hoeveelheid zoet water welke via de schutsluizen verloren gaat. In die gevallen is de volledige capaciteit van het lozingsmiddel beschikbaar voor een eventuele doorspoeling. In natte perioden is het mogelijk dat het waterbezwaar QA zo groot is, dat een deel ervan via het lozingsmiddel moet worden afgevoerd. Het is dan niet meer mogelijk de volledige capaciteit van het lozingsmiddel te gebruiken voor doorspoeling. De vraag is nu of voor het bepalen van de benodigde lozingscapaciteit voor het Zoommeer gerekend moet worden met de som van de benodigde capaciteit voor peilbeheer en voor doorspoelen. De volgende overwegingen kunnen aangevoerd worden : - 1. Uit de simulatieberekeningen over de periode 19 tot en met 1974 blijkt dat het gebruik van het lozingsmiddel voor overtollig water weinig frequent zou zijn voorgekomen; bovendien waren deze natte perioden beperkt van duur (enkele decaden) Het grootste deel van het waterbezwaar op het Zoommeer in natte perioden wordt veroorzaakt door de afvoer van de relatief zoete West-Brabantse rivieren. Het is hierdoor mogelijk dat de doorspoelbehoefte van het meer laag is tijdens de perioden dat de mogelijkheden voor maximaal doorspoelen beperkt zijn. -. Het is mogelijk dat in natte perioden moet worden overgegaan tot terugwinnen van zoet water bij de Philipsdamsluizen, teneinde de chloridegehalten op de Oosterschelde niet te zeer te doen dalen.

32 Hierdoor stijgt de chloridebelasting op het Zoommeer, en dit kan aanleiding zijn voor instellen van een groot doorspoeldebiet Tijdens natte perioden zullen de polders ook veel water uitslaan, hetgeen een hoge chloridebelasting op het Zoommeer veroorzaakt. Om nu een indruk te verkrijgen van het verloop van het chloridegehalte in het meer in een dergelijke periode wordt gebruikgemaakt van de uitkomsten van vroegere chloridegehalteberekeningen (iit. 2). Op bijlage 15 is weergegeven het verloop van het chloridegehalte in een natte periode op vak Iï voor een situatie met terugwinnen bij Philipssluizen en Kreekraksluizen, voor een maximum prognose van het zoutbezwaar via de sluizen (bijlage 1) en doorspoeldebieten O, 25, 50 en 100 m / s. Deze doorspoeldebieten zijn continu en gesuperponeerd op de hoeveelheden ingelaten of geloosd water die voor het handhaven van een vast peil benodigd zouden zijn. Bedacht moet worden dat in werkelijkheid in een natte periode waarschijnlijk geen zoet water zal worden teruggewonnen bij de Kreekraksluizen, doch dit heeft geen invloed op conclusies uit de hieraanvolgende beschouwing. Het waterbezwaar Q, op het meer voor de twee natte perioden gedurende dit tijdvak zijn vermeld in de tabel op bijlage 14. Tevens is aangegeven hoeveel water (Qs) voor peilbeheer via het spuimiddel geloosd moet worden, onder aanname dat zowel bij de drie Philips- als bij de twee Kreekraksluizen 50% zoet water wordt teruggewonnen (dit wil zeggen totaal zoetwater- verlies via de sluizen = 20 m / s). Verder is voor elke decade aangegeven hoe groot het maximum doorspoeldebiet QD kan zijn, uitgaande van een lozingscapaciteit van 100 m / s (dit wil zeggen Q, = Qs). De laatste twee kolommen geven het gemiddelde chloridegehalte op vak I1 gedurende deze natte perioden voor het geval van continue doorspoeling 100 m / s en voor het geval van een beperkte doorspoeling Q, m /s. De resultaten van de berekening zijn nogmaals weergegeven op bijlage 15. n

33 Uit deze bijlage blijkt dat in perioden met veel waterbezwaar op het Zoommeer het chloridegehalte op het Zoommeer daalt, dit wil zeggen dat de verzoetende invloed van de a voer van de Brabantse rivieren overheerst over de toegenomen chloridebelasting op het meer tengevolge van de hoge polderlozingen. De bovengenoemde dalende tendens in de chloridegehalten heeft tot gevolg dat de stijging van de chloridegehalten door de beperkte doorspoeling grotendeels wordt gecompenseerd. Verder blijkt bij doorrekenen van de periode dat de beperking van de beschikbare capaciteit voor extra doorspoeling slechts incidenteel voorkomt. De conclusie is dat bij een lozingscapaciteit van 100 m / s geen rekening gehouden hoeft te worden met een sommatie van lozingsbehoefte voor peilbeheersing en doorspoeling.

34 CONCLUSIES - 1. Uitgaande van een streefpeil op het Zoommeer van NAP en een maximum peil van NAP + 0,5 m, met overschrijdingsfrequentie 1 x per 1000 jaar, is een lozingsmiddel benodigd van circa 90 m / s (decadegemiddelde). Hierbij is rekening gehouden met 16 m / s zoetwaterverlies via de 2 Philipsdamsluizen, 1 jachtensluis, 2 Kreekraksluizen en een Oesterdamsluis in een situatie waarin circa 50% zoet water wordt teruggewonnen. Bij een streefpeil in de winter van NAP - 0,25 m en eenzelfde maximum peil bedraagt de benodigde lozingscapaciteit voor de- zelfde situatie circa 70 m /s (decadegemiddelde) In beide gevallen is het mogelijk om in de zomer op het Zoommeer een streeepeil te handhaven dat 25 cm hoger ligt dan het streefpeil in de winter, zonder dat dit invloed heeft op de te installeren lozingscapaciteit bij het yehanteerde maximum peil. I. Mocht de totale lozingscapaciteit van het Zoommeer (inclusief zoetwaterverlies via de schutsluizen) lager worden dan 97 m / s dan dient alsnog nagegaan te worden hoe groot de maatgevende peilstijgingen worden in perioden langer dan 10 dagen Op het oostelijk deel van het Volkerak (vak I) is een doorspoeldebiet ter verlaging van de chloridegehalten niet zinvol In geval bij de schutsluizen van het Zoommeer geen zoet water wordt teruggewonnen zullen de gemiddelde chloridegehalten in de Krammer en het westelijk deel van het Volkerak (vak 111 met een doorspoeldebiet van 25 m / s in voorjaar en zomer en 50 m / s in winter en najaar op een niveau van 200 à 00 mg/l gehouden kunnen worden (dit afhankelijk van het in werkelijkheid optredend chloridebezwaar via de schutsluizen).

35 - 0 - Ten aanzien van de te verwachten situatie op het zuidelijk deel (vak 111) is het beeld onduidelijker, doch voor zowel vak ïï als vak 111 kan worden gesteld dat het verhogen van het doorspoeldebiet tot meer dan 75 m/s leidt tot slechts een geringe verdere verlaging van de te bereiken chloridegehalten, in het geval bij de schutcluizen geen zoet water wordt teruggewonnen Wanneer bij de sluizen zoet water wordt teruggewonnen zullen de chloridegehalten op het Zoommeer sterk oplopen. Indien de mogelijkheid tot doorspoelen aanwezig is (natte perioden) zal het gemiddeld chloridegehalte op vak Iï slechts met doorspoeldebieten van 100 m / s en meer op 00 a 400 mgcl-/l kunnen worden gehouden. Voor vak 111 is de situatie nog ongunstiger. Voor beide vakken geldt dat een verhoging van het doorspoeldebiet van 75 m / s tot 100 m /s nog een verdere verlaging van de chloridegehalten op die vakken bewerkstelligt. Te betwijfelen valt of een verdere verhoging van het extra doorspoeldebiet tot meer dan 100 m / s, gelet op de nog betrekkelijk hoge waarden van de te bereiken chloridegehalten,, wel reëel is Bij een capaciteit van 100 m / s van het lozingsmiddel voor het Zoommeer behoeft geen rekening te worden gehouden met een sommatie van lozingsbehoefte voor peilbeheersing en voor doorspoeling afzonderlijk.

36 LITERATUUR 1. Werkgroep Waterhuishouding van de CCO, "Interim-nota; het peil, de chloridegehalten en de lozingscapaciteit van het Zoommeer", maart Rijkswaterstaat, directie Waterhuishouding en Waterbeweging, district Zuidwest, "De chloridebelasting en het zoetwaterverlies via de schutsl.uizen van het toekomstig Zoommeer", nota , januari Rijkswaterstaat, directie Waterhuishouding en Waterbeweging, district Zuidwest, "Voorstudie water- en zoutbalans Oostmeer", nota , juli Rijkswaterstaat, directie Waterhuishouding en Waterbeweging, district Zuidwest, "De invloed van de tracé-keuze van de Oesterdam en een omkading van het Markiezaat van Bergen op Zoom op de water- en chloridebalans van het Zoommeer", nota , november 1976.

37 rijkswaterstaat directie waterhuishouding en waterbeweging district zuidwest nr. nota nr bijlage nr. 1'

38 OVERSCHRIJDINGSLIJN VOOR WATERBEZWAAR PER DECADE OP HET ZOOMMEEfi ( MAX. WATERBEZWAAR QA PER JAAR ) 1 got. 1 din a I nota nr

39 /- / / - MAX. PEILSTIJGING Ix PER 1000 JAAR IN crn VIAX. PEILSTIJGINGEN OP HET ZOOMMEER MET OVERSCHRIJDINGS - :REQUENTIE CA. IxPER 1000 JAAR GEDURENDE PERIODEN GIODAGEN rijkswaterstaat I din a 4 I nota nr directie waterhuishouding en waterbeweging district zuidwest nr. I bijlage nr.

40 din I_- -r 95 *Ie BETROUWBAARHEIOS - INTERVAL / / / / -7- / / / / / / / I // / /,* / / / / / z w a 2..Y> y> 42 i/. I G - J 68 TOPPEN al0 mis IN 42 JAAR DWZ 68 Ooo TOPPEN IN 1000 JAAR DUS DE FREQUENTIE VAN DE HOOGSTE TOP IN 1000 JAAR IS ; 68 x X 100 */O L 0.06 % W O Ti,,, I I I 8,, I 8, I I 1 1W O OVERSCHRIJDINGSFREQUENTIE I PER TOP IN Ir -C IVO 6 i 0:1 OVERSCHRIJDINGSFREQUENTIE PER JAAR IN I. 4, rijkswaterstaat dlreclio waiorhu1shwd~n!& cn wsleibeweging districl zutilrcsl ~.??!:. ~ a nota. nr. nr. bijlage nr. 4

41 0 r.- : : O 6 : 8 g 8 8 S I ; I R 9 O )--- MAX. PEILSTEIGING Ix PER 1000 JAAR IN cm rijkswaterstaat din. a 4 nr. directie waterhuishouding en waterbeweging district zuidwest nota nr bijlage nr. 5

42 9 * 002l Y? - in o N N li. 4 -#a-. - oor' rl N N,q rtl-40 l-4 rllirl a m m o a m a m o o o m N N N O 0 0 o O 0 0!o inoh N w m '2 in I.... I.n I 1 rijkswaterstaat directie watcrhuiciiaudtng cn waterbaweging district zuidwest nr. nota np _I_ bijlage nr. 6

43 CHLORIDEGEHALTEN IN rngll - a CHLORIDEGEHALTEN IN mg I1 - s X s i* H s x CHLORIDEGEHALTEN c< IN mgii - I LEGENDA : MAXIMUM RANDVOORWAARDEN : TABEL 10 ZONDER TERUGWINNEN U E M ~ CHLORIDEBEZWAAR ~ ~ ~ ~ ~ SCHUTSLUI2EN:VOLGENS MAX. PROGNOSE MINIMUM MAXIMIJM.GEMIDDELD EN MINIMUM CHLORIDEGEHALT,EN 1N HET ZOOMMEER PER VAK EN PER SEIZOEN ALS FUNCTIE VAN HET CONTINU EXTRA DOORSPOELDEBIET rijkswaterstaat get. din a I nota nr dislricl zuidwest. nr. i bijiage nr. 7 directie ralerhurlhnuding en vaterbeweging -~

44 net? ZOOMMEER VAK Jï rijkswaterstaat ciin a ~ nr. directie ur1erhu;shoïding en waterbeweging disliict zuidwest nr bizienr. 8

45 CHLORIDEGEHALTEN IN mgll - 5 X CHLORIDEGEHALTEN IN mgll _L S CHLORIDEGEHAL- S x TEN IN mgll _c X LEGENDA: MAXIMUM GEMIDDELD MINIMUM RANDVOORWAARDEN :' ZONDER TERUGWINNEN CHLORIDEBEZWAAR GEMIDDELDE P.ROGNOSE MAXIMUM, GEMIDDELDE EN MINIMUM CHLORIDEGEHALTEN (DECADEGEMIDDELDEN PER VAK 1 OVER DE PERIODE ALS FUNCTIE VAN HET CONT!NU EXTRA DOORSPOELDE:ET rijkswaterstaat _L. direcue rralerhuishouding en wattrbereg>w g:t- din a i nota nr district zu~dvesl nr. I bijlage nr. 9

46 I -. FREQUENTIE FREQUENTIE FREQUENTIE FRECUENTIE O % B s O u o s O g AANTALJAREN AANTAL JAREN AANTAL JAREN AANTAL JAREN N w II i N x I: R o... L.,..,~~ %.". I,.~.,,<^_ :. -., ~ '..: -., 4..~ ~,.,. A A W W. CnOWN " OOOLn AANTAL JAREN WAARIN HET CHLORIDEGEHALTE Y IS OVERSCHREaEN. ALS FUNCTIE VAN HET DOORSPOELDE61ET- REKENPERIOGE 42 JAAR = 100 % c.-<

47 CHLORIDEGEHALTEN IN mgll _c 5 CHLORIDEGEHALTEN IN' mgli - n < CHLORIDEGEHAL- 5 TEN IN mgil 21 _c i-i I i I o LEGENDA _ MAXIMUM GEMIDMID - MINIMUM RANDVOORWAARDEN : TERUGWINNEN 50% CHLORIDEBEZWAAR GEMIDDELDE PROGNOSE MAXIMUM. GEMIDDELDE EN MINIMUM CHLORIDEGEHALTEN (DECADEGEMIDDELDEN PER VAK 1 OVER DE PEXIODE 19-?974 ALS FUNCTIE VAN HET CONTINU EXTRA DOORSPOELDEBIET rijkswaterstaat direclr (ralerh~~~ho~ding en waterbereging d$sl-~ci zuidu.et ~-?e*. din a i nota nr ~ ~- ~~ nr. j bijlage nr. 11