INSTRUCTIE LEESDOSSIER HAVO 2014

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "INSTRUCTIE LEESDOSSIER HAVO 2014"

Transcriptie

1 INSTRUCTIE LEESDOSSIER HAVO 2014 Naam: Klas: Boeken die je voor je lijst hebt gelezen: Auteurs vòòr 1880 Titel Aantal punten Jaar v. uitgave Gelezen in H4/ Auteurs na 1880 Titel Aantal punten Jaar van uitgave Gelezen in H4/5 1

2 RICHTLIJNEN LEESDOSSIER HAVO 4 / 5 Om het literatuurexamen goed voor te kunnen bereiden werken we met een leesdossier. Dit is een door jou samen te stellen bundeling van materiaal dat betrekking heeft op jouw literatuurlijst. Dit leesdossier vormt de basis van je literatuurtentamen. Het leesdossier moet aan duidelijke voorwaarden voldoen. Inhoud Het leesdossier omvat het volgende: 1) Een map of ringband waarin je al het materiaal verzamelt; zie ook activiteitenlijst. 2) Het balansverslag. Het balansverslag schrijf je aan het einde van de reeks literatuurlessen voor je schoolexamen. Wanneer je je Leesdossier definitief gaat inrichten voor je examen, is dat een goed moment om de balans opnieuw op te maken. Je visie op literatuur is door al je ervaringen in de laatste jaren vast verruimd. Dit verslag is vaak een belangrijk uitgangspunt bij het literatuureindexamen. 3) Bij elk boek van je lijst zoek je twee recensies, bijv. uit dag- en opinieweekbladen, bespreekbundels, op internet (literomknipselkranten.nl), etc. Lees voor het maken van je leerverslag eerst de recensies! Onderstreep daarbij op twee plaatsen een of meer belangrijke zinnen. 4) Van elk van de boeken maak je een duidelijk leesverslag: een samenvatting, een analyse met de A- en B-vragen en een eindwaardering a.h.v. zoveel mogelijk van de zes beoordelingsargumenten. Je leert van dit werk pas als je het verslag zelf maakt. Vereist is dat je de vaste opzet van ons verslagmodel volgt! 5) Materiaal dat je in de klas uitgereikt krijgt en dat met literatuur te maken heeft; aantekeningen op het gebied van literatuurgeschiedenis; de uitwerking van literatuuropdrachten; eigen creatief werk. 2

3 Structurering en voortgang Om de voortgang van je leesdossier in de gaten te houden, zul je af en toe gevraagd worden het dossier aan je docent ter inzage te geven. Om nu deze controle zo vlot mogelijk te laten verlopen, maak je gebruik van de inhoudsopgave. Die stop je voorin je map en daarop geef je, door middel van het invullen van de vragen aan, hoever je gevorderd bent. Ook de rest van deze instructiepapieren stop je voorin je leesdossier. Aan het einde van leerjaar HAVO 4 moet je het volgende hebben afgerond: minimaal vier moderne boeken gelezen met beschikking over bijbehorende recensies en volledige leesverslagen (samenvatting / A/B-vragen / eindwaardering); twee nummers vòòr 1900 Aan het einde van leerjaar HAVO 5 moet je het volgende hebben afgerond: minimaal acht boeken (inclusief die van H4) gelezen met beschikking over bijbehorende recensies en volledige leesverslagen (samenvatting / A/B-vragen / eindwaardering); balansverslag; Daarbij moet je leeslijst voldoen aan de volgende eisen: * minimaal 8 titels * minimaal 20 Havo-punten * minimaal 2 titels voor 1900 * 1 titel per schrijver * 1 gedichtenbundel of goed gekeurde bundeling van minimaal 10 gedichten met volledige verslagen (=1p) Je ontvangt daarvoor een poëzieverslagmodel. * geen vertalingen * uit de groep van thrillers, zg. literaire crimi s en populaire romans: maximaal één nummer op je lijst! Overleg hierover met je docent wanneer je twijfelt! Je docent moet van je Leesdossier tijdig inzage krijgen om het als handelingsdeel te kunnen aftekenen. N.B. Besef dat je leesdossier een zelfstandige aanpak vereist. Anders dan bij huiswerk veronderstellen we dat je in de loop van het jaar vooral zelf je activiteiten en de voortgang daarvan bewaakt! 3

4 VRAGEN VOOR JE LEESVERSLAG / NEDERLANDSE LITERATUUR Dit blad bevat vragen die je bij het opstellen van een leesverslag voor Nederlands zoveel mogelijk moet proberen te verwerken. Het is in principe bruikbaar bij elk boek. De A-kant bevat vragen over de basiskenmerken van je boek: hoe zit het boek in elkaar. Bij de B-kant wordt gevraagd hoe jij de basiskenmerken van je boek zelf waardeert. In afdeling C wordt gevraagd ook andere aspecten te beoordelen. Wanneer termen je onduidelijk zijn, kun je je het beste verdiepen in Laagland, met name in pijler 2 van het informatieboek. Ook in de stencils voor het leesdossier vind je toelichting. Kant A en B zijn verdeeld in acht afdelingen. Het beste verwerk je de vragen per afdeling in een tekstblokje van doorlopende zinnen. 1 SAMENVATTING Vat je roman/verhaal zo samen dat iemand die het boek niet heeft gelezen de grote lijn ervan uit jouw samenvatting goed kan begrijpen. Voor jezelf is dit functioneel om later (bijv. voor je examen) je kennis van het boek weer op te frissen. * Geef uitleg bij de titel (en evt. ondertitel): Waarom koos de auteur die titel, denk je? * Wanneer er een motto/motto s aan het verhaal is/zijn meegegeven (zie begin boek), noteer die dan ga na welke aanwijzingen ze voor jouw boeken geven. 4

5 2 THEMA A 1 Wat is het thema van het verhaal? Formuleer het thema altijd in een (vol)zin, waarbij je helder weergeeft wat de centrale probleemstelling in het boek is; meestal betreft dat wat de hoofdfiguur vooral bezighoudt. A 2 Herken je opvallende motieven in het verhaal? Welke? 3 TIJD A 1 Hoe is het tijdsverloop in het verhaal? (Chronologisch / continu / flashbacks of - forwards / tijdversnelling en -vertraging) 2 Wanneer speelt het verhaal zich af? (Heden / nabij of ver verleden?) Welk effect heeft dit op het verhaal? 4 PERSPECTIEF A 1 Bij wie/welke verhaalfiguur ligt het perspectief? 2 Hoe noem je dat soort perspectief? B 1 Heeft het thema voor jezelf betekenis? 2 Is je visie op het thema door het lezen van het boek veranderd? Licht toe. B 1 Maakt het tijdsverloop het verhaal spannend of juist saai, verwarrend of duidelijk? 2 Om welke redenen geeft het verhaal volgens jou een (on)betrouwbare indruk van deze periode? Geef voorbeelden. B 1 Hoe is de verteller bij de handeling betrokken? 2 Hoe heeft het perspectief invloed op jouw manier van kijken naar de handeling? 3 Hoe werkt het perspectief uit op jouw betrokkenheid bij het verhaal? 5 PERSONAGES A 1 Wie zijn de belangrijkste figuren? Beschrijf ze kort - innerlijk en uiterlijk. 2. Maken de personages een persoonlijke ontwikkeling door? Zo ja, beschrijf die kort. 6 RUIMTE A 1 Lijkt de auteur bewust te kiezen voor een bepaalde ruimte in het verhaal? Welke elementen gebruikt hij voor de beschrijving en met welk effect? 7 SPANNING A 1 Waaraan ontleent het verhaal zijn spanning? Geef voorbeelden. 8 STIJL A 1 Citeer een passage die je wat betreft de schrijfstijl typerend vindt voor het boek. 2 Wat typeert deze stijl? (Let op: zinslengte, gebruik bijvoeglijke B 1 Neemt de hoofdfiguur belangrijke beslissingen? Zo ja, welke? 2 Voel je je verwant met één of meer verhaalfiguren? Met wie en waarom? B 1 Vind je de ruimte (omgeving/sfeer) bepalend in het verhaal? Verklaar je antwoord. 2 Spreekt de sfeer die door de omgeving staat je aan? Waardoor (niet)? B 1 In hoeverre vind jij de schrijver erin geslaagd om het boek spannend te maken? B 1 Heb je van de stijl kunnen genieten? Waardoor (niet)? 5

6 10 JE EINDWAARDERING Omschrijf je waardering voor het boek duidelijk en zoveel mogelijk van de volgende argumenten: 1- Structurele argumenten: wat je doorslaggevend vindt uit het bovenstaande blok (de vragen 2 t/m 9); 2- Emotionele argumenten: om redenen dat het boek je gevoelsmatig raakte; licht toe: hoe? 3- Intentionele argumenten: Wat / welke ideeën heeft de auteur zichtbaar willen maken? Is hij/zij daarin geslaagd? Waarom vind je dat? 4- Morele argumenten: Hoe oordeel je over de in het verhaal tevoorschijn gebrachte normen en waarden en de visie die de auteur daarop lijkt te hebben? 5- Realistische argumenten: Heeft het verhaal een duidelijke eigen realiteit? Hoe verhoudt volgens jou die verhaalrealiteit tot jouw alledaagse realiteit? 6- Vernieuwingsargumenten: Heeft de strekking en de wijze van vertellen volgens jou voldoende originaliteit? Geef voorbeelden / argumenten voor je visie. 6