hielden zich niet aan Christus

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "hielden zich niet aan Christus"

Transcriptie

1 [Uitzending 755: Kolossenzen 1:15 t/m 18] Bij de introductie op de brief aan de Kolossenzen hebben we gezien dat de aanleiding tot het schrijven van de brief de komst van Epafras bij Paulus in Rome was (Kol.4:12). Epafras vertelde Paulus over de activiteiten van dwaalleraars in Kolosse en omgeving (Kol.4:16; Laodicea). Deze dwaalleraars noemde zich christen, maar hielden zich niet aan Christus (Kol.2:19). In het bijzonder waren het christenen met een Joodse achtergrond. Dat blijkt uit de wijze waarop zij aan de geldigheid van de wet (Kol.2:14), van de sabbat (Kol.2:16), de overlevering (Kol.2:8) en de besnijdenis (Kol.2:11) vasthielden. We moeten hen echter niet gelijkstellen met Judaïsten - voorstanders van een Joodswettisch christendom - die we in de brief van Paulus aan de Galaten tegenkwamen. Uit niets blijkt, dat zij de besnijdenis voor de Kolossenzen verplicht stelden. En verder is ook heel de bestrijding van de dwaalleer in Kolossenzen anders dan in Romeinen en Galaten. Wat Paulus zegt in Kol.2:8 over hun ideeën en verleidelijk gepraat herinnert meer aan heidense invloeden, die zich lieten gelden. In dezelfde richting wijst hun beroep op visioenen, zelfvernedering en engelenverering (Kol.2:16-23). De dwaalleer in Kolosse droeg een samengesteld karakter, ze was een mengsel van Joodse en heidense bestanddelen. Het stond in verband met de aard van de bevolking en het geestelijk milieu in Frygië en was in overeenstemming met de geestesgesteldheid van de eerste eeuwen van onze jaartelling. De dwaalleer pretendeerde in de kerk van Christus een bepaalde volmaaktheid (Kol.1:28; 2:10) en wijsheid (Kol.2:23) te brengen, die buiten het geloof in Christus omging en heel wat eigen inspanning vergde. Paulus schrijft in Kol.2 vers 23: Die regels lijken wel heel mooi en wijs, maar het is een zelfgemaakte godsdienst. Zij vragen heel wat vroomheid, vernedering en zelfkastijding. Zij zijn waardeloos en bevredigen alleen het gevoel van eigenwaarde. Deze dwaalleer draagt de wijsheid voor als een filosofie of wijsbegeerte (Kol.2:8), die sterk stond door de verborgen kennis, die zij bracht. Dit laatste is af te leiden uit de grote nadruk, die Paulus op de echte kennis van Christus legt. 1

2 In de geest van de Joodse en heidense vroomheid van die tijd leidden de dwaalleraars die kennis af uit overlevering (Kol.2:8, 20, 22). Daarnaast ook uit visioenen, die zij ontvingen (Kol.2:18). Een grote plaats in hun denken namen de ideeen in over de plaats en de taak van de engelen. Ook dat was in overeenstemming met de geest van die tijd. In die tijd kenden mensen aan engelen een beheersende invloed toe op de stoffelijke wereld en vervulden geesten bij hen de rol van middelaars tussen godheid en mensen. Uit Kol.2:18 is af te leiden, dat engelen ook werden vereerd. Van beslissend belang voor hun ideeën was hun moraal. Zij eisten het onderhouden van Joodse feesten en gedenkdagen (Kol.2:16). Zij vonden onthouding van bepaald eten en drinken noodzakelijk. Paulus typeert hun ethisch ideaal in Kol.2:21 als: Blijf af, eet dat niet en raak dat niet aan. De apostel zegt er achteraan: Zulke regels zijn door mensen bedacht. In de loop der tijd veranderen die steeds weer. Die regels lijken wel heel mooi en wijs, maar het is een zelfgemaakte godsdienst. De dwaalleraren zagen in deze onthouding het echte bewijs van christelijke nederigheid en ootmoed (Kol.2:18, 23). Maar feitelijk betekende deze leer binnen het christendom, een invoeren van Griekse en Oosterse wijsheid met haar verachting van de materie als een aan God tegengestelde en vijandige macht. In schijn wel geestelijk, mooi en wijs, maar in werkelijkheid viel zij terug tot het peil van natuurlijke, aardse vroomheid van het heidendom. Paulus vraagt in Kolossenzen 2 vers 20: Als u nu met Christus gestorven bent en dus dood bent voor de wereldmachten, waarom laat u zich dan toch, alsof u nog steeds in de wereld leeft, weer regels opleggen zoals: blijf af, eet dat niet en raak dat niet aan? Maar dat niet alleen, zij miskennen bovenal de hoge en onmisbare betekenis van Christus - de Zoon van God - voor heel de schepping en voor de vernieuwing van alle dingen. Paulus heeft deze gevaren gezien en vooral de genoemde dwaalleer bestreden. Hoewel Kolossenzen sterke verwantschap vertoont met Efeziërs, zijn er toch belangrijke verschilpunten. Met Efeziërs heeft Kolossenzen de prediking van Christus als het hoofd van Zijn gemeente gemeenschappelijk (Kol.1:18, 24; 2:19). 2

3 In Christus als Hoofd van de christelijke gemeente, vindt de gemeente haar eenheid (Kol.1:20;2:11,19;3:11). Net als Efeziërs kent Kolossenzen de rijkdom van de verkondiging, als openbaring van het geheimenis van Christus (Kol.1:25-27;2:2) voor Joden en niet-joden (Kol.3:11). Met Efeziërs stelt Kolossenzen ook de unieke betekenis van de persoon van Christus op de voorgrond. In Hem woont het hele wezen van God in een lichamelijke gestalte (Kol.1:19; 2:9). Want Gods geheim, dat Hij nu tenslotte heeft bekendgemaakt, is Christus Zelf. Al de schatten van wijsheid en kennis zijn in Hem verborgen (Kol.2:2b,3). Als verschil tussen de beide brieven is op te merken dat Efeziërs meer positief van opzet is. In Kolossenzen neemt, in verband met de opgetreden dwaalleer, het bestrijdend element een grotere plaats in (kol.2:4-3:4). In Efeziërs staat de betekenis van Christus voor de kerk of de gemeente in het middelpunt, in Kolossenzen, in verband met het karakter van de dwaalleer, de kosmische betekenis van de persoon van Christus. In Christus is alles in de hemelen en op aarde geschapen, al het zichtbare en onzichtbare. Hij was er al voordat er iets bestond en alles wat bestaat, is er dankzij Hem (Kol.1:16, 17). Hij is de Middelaar van de herschepping en het Hoofd van de gemeente (Kol.1:18), Zijn verzoeningswerk heeft op heel de schepping of kosmos betrekking, alles wat in de hemelen en op aarde is (Kol.1:20). In dat verband wordt er in Kolossenzen herhaaldelijk over engelen gesproken (Kol.1:16,20;2:10,15,18). Dat is geen filosofische uiteenzetting, maar een uitvloeisel van de prediking van Jezus Christus. In de persoon van Christus is de onzichtbare God zichtbaar geworden, Hij is als eerstgeborene verheven boven de hele schepping. Hij is het beeld van God, Schepper, Verzoener en Erfgenaam van alle dingen, in Hem woont de ganse volheid van God (Kol.1:15,19; 2:9). De engelen zijn niet meer dan schepselen (Kol.1:16), Christus is de hoogste heerser en autoriteit over elke andere macht (Kol.2:10), ook over goede en gevallen engelen. De gevallen of boze engelen heeft Hij door het kruis aan de kaak gesteld (Kol.2:15). Daarom is het dwaas hen te vereren. 3

4 Het is opvallend, dat de Kolossenzenbrief een sterke nadruk legt op kennis en wijsheid (Kol.1:9,10,21,28;2:2,3;3:10,16). Het staat in verband met de bestrijding van de dwaalleer, het betekent niet dat er nu een filosofisch element in de evangelieverkondiging is binnengeslopen. Met nadruk verkondigt Paulus in Kol.2:3 dat al de schatten van wijsheid en kennis in Christus zijn verborgen. Met andere woorden: de echte kennis en wijsheid is in Hem verborgen en alleen bij Christus te vinden. Paulus moedigt de gelovigen aan in Kol.4 vers 5: Gedraag u wijs tegenover de ongelovigen en gebruik elke gelegenheid om hun het goede nieuws door te geven, daarmee richt Paulus zich ook op de praktijk van het dagelijks leven. Op deze praktijk richt de apostel zich in het tweede deel van de brief aan de Kolossenzen. Niet onthouding, maar levensheiliging is het doel van het christelijk handelen. Zij ontleent haar grondslag en kracht aan het gestorven en opgewekt zijn met Christus (Kol.2:12,20;3:1,5). Daardoor is de oude mens gestorven en de nieuwe mens opgestaan, die nog steeds groeit en God beter leert kennen (Kol.3:9,10). De uitwerking daarvan is in het leven van elke dag, in gezin en maatschappij, te bemerken (Kol.3:18-4:1). Dit in Christus gefundeerde geloofsstandpunt maakt een gelovige vrij van een wettische geloofsinstelling, van een beklemmende moraal van blijf af, eet dat niet en raak niet aan en doet een gelovige ook innerlijk vrij staan tegenover mens en wereld. Zo n geloof baant de weg tot dankbaarheid waarop in de brief aan de Kolossenzen steeds wordt gewezen (Kol.1:12;2:7;3:15-17;4:2). In het nadruk leggen op de universele betekenis van Christus vóór de schepping en herschepping, alsook op de draagwijdte van Zijn verzoening, met daarbij de nadruk op de noodzakelijkheid van een geheiligd leven en een geheiligde levenswandel, ligt de blijvende waarde van de brief aan de Kolossenzen voor de kerk vandaag. Daaruit mag een christen - in dankbaarheid aan de HERE - ook vandaag leven. In Kol.1 wordt de Godheid van Jezus Christus benadrukt, een onderwerp dat in de kerkgeschiedenis altijd voor discussie en strijd heeft gezorgd. 4

5 Paulus geeft in de Kolossenzenbrief antwoord op één van de oudste ketterijen die de kerk of de gemeente van Christus heeft bedreigd: Het gnosticisme. De term gnosticisme - soms ook wel gnostiek genoemd - is afkomstig van het Griekse woord voor kennis (gnosis; Lucas 11:52). De bedoelde kennis duidt op mystieke, geheime of verborgen kennis. Gnosticisme is een verzamelnaam voor een brede waaier aan mystiek-religieuze stromingen die stammen van voor het begin van de huidige jaartelling en een bloei kenden in de 2e en 3e eeuw na Christus. Vanwege het geheime of occulte karakter is het moeilijk een duidelijk beeld te krijgen van het gnosticisme. De hedendaagse kennis over de leerstellingen van het gnosticisme bestaat overwegend uit gevonden teksten van stromingen, die ontstonden uit de confrontatie met het christendom en daarom tot de gnostiek worden gerekend. Daarnaast bestaat het meeste materiaal uit geschriften van uiteenlopende christelijke auteurs, die de opvattingen uit het gnosticisme hebben bestreden. De christelijke kerk heeft in verschillende belijdenisgeschriften stelling genomen tegen de leerstellingen van het gnosticisme. Kolossenzen 1 vers 15 t/m 20 maakt de verhouding van Christus duidelijk ten opzichte van respectievelijk: God de Vader, de schepping en de christelijke gemeente. Jezus Christus, de Zoon van God, God Zelf, is het beeld van de Vader, Hij is de openbaring van het wezen en het karakter van God (Kol.1:15; Hebr.1:3), in Hem maakt God Zich aan mensen bekend (Joh.1:18;14:7-11;2Kor.4:4,6). Kolossenzen 1 vers 15: In de persoon van Christus is de onzichtbare God zichtbaar geworden, Hij is als eerstgeborene verheven boven de hele schepping. De verzen 15 t/m 20 worden vaak gezien als een al bestaand lied, dat Paulus heeft gebruikt voor zijn brief, maar hij kan het ook zelf hebben gedicht (1Kor.13; Fil.2:5-11). Met eerstgeborene wil Paulus niet zeggen, dat Christus een schepsel van de onzichtbare God is, maar maakt hij duidelijk dat Christus boven de hele schepping is verheven. 5

6 Dezelfde gedachte vinden we in Ps.89:28, waar de eerstgeborene of oudste zoon vervolgens de hoogste van de koningen op aarde wordt genoemd. Ook in Kol.1:18 en Openb.1:5 treffen we in de Griekse tekst dezelfde woorden aan. In Openbaring 1 vers 5 lezen we: Hij is de heerser over alle koningen van de wereld. In de Griekse tekst wordt eerstgeborene gebruikt zonder dat er van een geboorte sprake is. Vooraf wordt gezegd: Hij is de eerste die uit de dood terugkwam en leeft. Het gaat in Openb.1:5 om de eerste overwinning, de heerschappij over de dood. In de brief aan de Kolossenzen worden negen kenmerken van Christus gegeven die Hem anders en verheven doet zijn boven ieder ander mens die ooit heeft geleefd. Als eerste punt is uit Kol.1:15 te noemen: In de persoon van Christus is de onzichtbare God zichtbaar geworden. Hoe moeten we ons dat voorstellen? God is toch onzichtbaar, van hem kunnen wij toch geen afbeelding maken? De Bijbel verbiedt het zelfs om een afbeelding van de HERE te maken. Hoe kon Christus dat dan wel? In Johannes 1 vers 1 wordt het door evangelist Johannes uitgelegd: In het begin was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God. Het eerste vers bestaat uit drie korte, ritmische zinnen. De eerste zin begint met de bekende woorden in het begin. Daarmee zinspeelt Johannes op het scheppingsverhaal uit Gen.1, dat met dezelfde woorden begint. Hij heeft het in Joh.1 over het Woord, waardoor al het geschapene is ontstaan (Joh.1:3). Dat Woord was er al voordat God hemel en aarde schiep (Joh.8:58; 17:5). Met andere woorden: met die drie woordjes in het begin gaat Johannes terug tot de situatie van ver voor Gen.1:1 (1Joh.1:1; 1Joh.2:13). Dat blijkt ook uit wat erop volgt in Joh.1 vers 14: Het Woord werd een mens en leefde een tijdlang onder ons. Luisteraar u kunt de geschiedenis van Jezus Christus onder andere in het Johannes evangelie nalezen en ontdekken dat Hij als mens geboren is, maar daarvoor er al lang was. 6

7 In Johannes 17 vers 5 bidt Jezus: Vader, laat Mij nu bij u terugkomen om de eer en de heerlijkheid te ontvangen die Ik voor het ontstaan van de wereld al had. Zo is de onzichtbare God zichtbaar geworden in Jezus Christus. In Kol.1:15 vinden we ook het tweede kenmerk van het unieke van Jezus Christus. Hij is de eerstgeborene. Het geeft de positie van Christus aan tot Zijn Vader en Zijn plaats in de Drie-eenheid. God is de eeuwige Vader, Christus is de eeuwige Zoon. Het geeft ook aan dat Christus er al was voordat alles werd geschapen. Nergens geeft de Bijbel aan dat het bestaan van Jezus Christus pas begon in Bethlehem (Micha 5: 2; Jes.9: 5). Vanuit de Gnostiek werd gepleit voor verschillende middelaars tussen God en de lagere sferen, Paulus gaat daar tegenin door te zeggen dat Jezus de Eerstgeborene is en dat Hij er al was voor het ontstaan van de wereld. In Kolossenzen 1 vers 18 lezen we: Hij is het begin van alles en ging ons als eerste voor in de opstanding uit de dood. In alles is Hij de eerste. In Psalm 2 vers 7 wordt de Here Jezus de Uitverkorene van de HERE genoemd en Hij zegt: Ik zal de eeuwige bedoeling van de HERE bekendmaken, want Hij heeft tegen Mij gezegd: Jij bent Mijn Zoon, Ik heb Je vandaag het leven gegeven. Paulus legt deze woorden uit in Handelingen 13 vers 32 en 33 als hij in Antiochië in Pisidië de mensen in de synagoge verkondigt: Wij brengen u het goede nieuws dat de belofte die God lang geleden aan onze voorouders heeft gedaan, in onze tijd werkelijkheid is geworden. God heeft die belofte vervuld door Jezus weer levend te maken. Dat komt overeen met wat in de tweede Psalm staat: Jij bent Mijn Zoon, Ik heb Je vandaag het leven gegeven. Ook ander plaatsen in de Bijbel laten zien dat Christus als de eeuwige Zoon de hoogste positie bekleedt (o.a. Ps.89:28). Met andere woorden, Hij is de Schepper, alles is in Christus gemaakt tot Zijn eer. Hij was er al voordat er iets bestond en alles wat bestaat, is er dankzij Hem (Kol.1;16b,17). In Hebreeën 1 vers 3 lezen we: Gods Zoon straalt van Gods heerlijkheid en uit alles wat Hij is en doet, blijkt dat Hij in wezen God is. Hij beheerst alles met Zijn machtig woord. Door voor ons te sterven, heeft Hij ons gereinigd en al onze zonden uitgewist. 7

8 Daarna is Hij gaan zitten aan de rechterhand van de Almachtige God in de hemel. Jezus Christus is God en de tweede persoon van de Goddelijke Drieeenheid. De volgende verzen bevestigen dat, Hebreeën 1 vers 5: Want God heeft nooit tegen één van de engelen gezegd: Jij bent Mijn Zoon, Ik heb Je vandaag het leven gegeven. Een andere keer zei Hij: Ik zal Zijn Vader zijn en Hij Mijn Zoon. En ook in Hebreeën 1 vers 7 t/m 10: God zegt van Zijn engelen: De windrichtingen zijn Zijn engelen en het vlammende vuur dient Hem. Maar van Zijn Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, staat tot in eeuwigheid vast, Uw bewind is een rechtvaardig bewind. U houdt van rechtvaardigheid en haat wetteloosheid. Daarom heeft uw God, o God, U met meer blijdschap overgoten dan iemand anders. Hij wordt ook HERE genoemd, als er staat: HERE, in het begin hebt U de aarde gemaakt en ook de hemel was Uw werk. Van deze Jezus zegt Simon Petrus in Matth.16 vers 16: U bent de Christus, de Zoon van de levende God. Luisteraar, wat is uw belijdenis aangaande de Here Jezus Christus? Kolossenzen 1 vers 16: In Christus is alles in de hemelen en op de aarde geschapen, al het zichtbare en onzichtbare. Koningen en wereldheersers, regeringen en andere autoriteiten, alles is in Christus gemaakt tot Zijn eer. Een derde kenmerk van het unieke van Christus is dat alles in Hem of door Hem is gemaakt. Ook deze woorden laten zien dat Christus geen schepsel is maar Schepper. Alle dingen werden in Hem, door Hem en tot Hem geschapen. Daarmee wordt aangegeven, dat Christus de bestaansreden van de schepping is en dat de schepping door middel van Christus tot stand is gekomen. (Joh.1:3; 1Kor.8:6; Hebr.1:2). Christus is ook de bestaansgrond voor alle aardse en bovenaardse levende wezens. Met koningen, wereldheersers, regeringen en andere autoriteiten bedoelt Paulus verschillende soorten bovenaardse engelenmachten (Ef.1:21; 6:12). 8

9 Paulus noemt ze, omdat de dwaalleraren te Kolosse engelen vereerden naast of in plaats van Christus (Kol.2:18-19). Niet deze engelen beheersen de wereld, maar Christus (Kol.2:8,10). Een vierde kenmerk is dat alles in of door Christus is gemaakt tot Zijn eer. Als u s avonds naar de sterren kijkt moet u zichzelf de vraag eens stellen: Waarom staat iedere ster op zijn bepaalde plaats? Het antwoord is: omdat Jezus hem daar wilde hebben. Hij schiep niet alleen alles, maar alles werd ook voor Hem geschapen. Kolossenzen 1 vers 17: Hij was er al voordat er iets bestond en alles wat bestaat, is er dankzij Hem. Christus was al bij God vóór er iets werd geschapen. Het is het vijfde kenmerk van het unieke van Jezus Christus. Deze woorden getuigen van het bestaan van Christus bij God vóór de schepping van het heelal (Fil.2:5-8). Alles wat bestaat, is er dankzij Hem is het zesde kenmerk en wil zeggen, dat Christus de oorzaak en de reden is van het voortbestaan en de orde van het heelal (Hebr.1:3). Hij houdt alles bij elkaar, Hij onderhoudt en bestuurt alles. Kolossenzen 1 vers 18: Hij is het hoofd van de gemeente, Zijn lichaam. Hij is het begin van alles en ging ons als eerste voor in de opstanding uit de dood. In alles is Hij de eerste. Het begrip hoofd wordt mede gebruikt in de betekenis van Here. Maar Paulus gebruikt het in de eerste plaats in een beeldspraak, waarbij Christus het hoofd is en de gemeente het lichaam (Rom.12:4-5; 1Kor.12:12-27;Ef.1:22-23; 5:23). Het is het zevende kenmerk van het unieke van Christus, Hij is het hoofd, de eerste en de belangrijkste. Het geestelijk leven van Zijn gemeente is geheel afhankelijk van de relatie met Hem als hoofd (Kol.2:19; Ef.4:15-16). Christus was de eerste die opstond uit de doden, als gevolg daarvan zullen ook alle gelovigen opstaan uit de dood (Rom.8:29; 1Kor.15:20-23). Zo neemt Christus de eerste plaats in als oorsprong van de oude schepping (het heelal) en als bewerker van de nieuwe schepping (de gemeente). Hij is gesteld boven alles en iedereen. Deze waarheid werd door de dwaalleraren in Kolosse niet erkend (Kol.2). 9

10 Maar, de HERE gaat recht op Zijn doel af. Dat doel is de Here Jezus op de troon van deze wereld. Dat doel zal de HERE zeker bereiken, ook al weten wij niet wanneer dat zal gebeuren. In de volgende uitzending lezen we Kol.1:18 t/m