Datum februari De toetsing geëvalueerd Evaluatie van de tweede toetsronde van de primaire waterkeringen ( )

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Datum februari De toetsing geëvalueerd Evaluatie van de tweede toetsronde van de primaire waterkeringen ( )"

Transcriptie

1 februari 2007 De toetsing geëvalueerd Evaluatie van de tweede toetsronde van de primaire waterkeringen ( )

2

3 Inhoudsopgave Samenvatting 1 1 Aanleiding, doelstelling en werkwijze Aanleiding voor de evaluatie Werkwijze en onderzoeksverantwoording 3 2 Bevindingen Inleiding Proces van toetsing Het toetsinstrumentarium Rapportage Het hoge percentage geen oordeel Beheerdersoordeel Inbedding in de organisatie en expertise 20 3 Aanbevelingen voor verbetering Inleiding Uitwerking verbetervoorstellen 25 Bijlage 1 31 Geraadpleegde documenten 31 Bijlage 2 33 Lijst van betrokken personen en instanties, overzicht gevoerde gesprekken 33 Bijlage 3 35 Processtapschema 35 Bijlage 4 39 Vragenlijst 39 Bijlage 5 41 Bevindingen uit de evaluatie van de eerste toetsronde 41 Bijlage 6 43 Lijst aandachtspunten toetsinstrumentarium 43

4

5 1 Samenvatting Kernboodschap Voor de derde toetsing van de primaire waterkeringen is een versterkte regie vanuit het rijk absoluut noodzakelijk. Communicatie moet een expliciet onderdeel van het toetsproces zijn. Ook moet de toepasbaarheid van het toetsinstrumentarium gegarandeerd zijn. Inleiding De (Inspectie V&W) heeft in november en december 2006 een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar het verloop van de tweede toetsing van de primaire waterkeringen. De doelstelling van de evaluatie is het leveren van bouwstenen voor heldere en werkbare afspraken tussen rijk, provincies en beheerders zodat het proces van de derde toetsing efficiënter en effectiever verloopt dan de voorgaande toetsingen. Daartoe is in de evaluatie onderzocht hoe het proces van de tweede toetsing is verlopen en welke verbeterpunten aan te merken zijn. Hierbij hebben in totaal 60 personen van waterschappen, provincies en rijkspartijen hun inbreng geleverd, voornamelijk in de vorm van groepsinterviews. Belangrijkste bevindingen De grote opkomst bij de gehouden groepsinterviews en de positieve betrokkenheid bij deze evaluatie tonen dat het toetsproces bij alle betrokken partijen leeft en dat allen het nut van verbetering inzien. De toetsing en het verschijnen van de Landelijke Rapportage Toetsing (LRT) houden primaire waterkeringen op de ambtelijke en politieke agenda. De belangrijkste bevindingen ten aanzien van het toetsproces waarbij verbetering gewenst is zijn de volgende. a. De opzet en de organisatie van het toetsproces zijn niet expliciet geformuleerd. De afspraken over en tijdens het toetsproces zijn onduidelijk. Over de start van het proces is niet gecommuniceerd, tijdens het proces is de communicatie beperkt geweest. b. Over de beoogde rolinvulling van de betrokken partijen is onduidelijkheid, met name over die van de provincies en de rijkspartijen en de rollen van deze partijen ten opzichte van elkaar. c. Het toetsinstrumentarium is gedurende de tweede toetsronde niet consistent geweest. Tevens werkt het toetsinstrumentarium niet altijd vlekkeloos, er is sprake van moeilijk praktisch toepasbare toetsonderdelen (zoals c-keringen, bekledingen en historische kunstwerken). d. Beheerders hebben niet in alle gevallen de benodigde gegevens kunnen verzamelen. Dit onder andere door tijdgebrek en de moeilijke praktische toepasbaarheid van het toetsinstrumentarium. Dit heeft geresulteerd in

6 2 geen oordeel -scores. Ook het niet meenemen van de beheerdersoordelen heeft bijgedragen aan de geen oordeel -scores. e. Het opstellen van de LRT is inefficiënt doorlopen, mede door tijdgebrek en door de diversiteit van de beheerders- en provincieages. Verbetervoorstellen Bij het formuleren van de verbetervoorstellen is gebruik gemaakt van de suggesties van zowel de deelnemers aan de groepsinterviews als van de leden van de klankbordgroep. De volgorde van de verbetervoorstellen is ingeschat op basis van het te bereiken effect op de efficiëntie en effectiviteit van de derde en volgende toetsronden. (1) Benoem de regisseur van het toetsproces en werk de rol- en taakverdelingen van de betrokken actoren uit. Daarbij is invulling gewenst van een scheidsrechterfunctie ten aanzien van de interpretatie en de toepassing van het toetsinstrumentarium. (2) Maak een draaiboek voor het toetsproces. Stem hierbij de stappen in de toetscyclus op elkaar af en organiseer interactiemomenten. (3) Maak communicatie een expliciet onderdeel van het toetsproces. (4) Formuleer de doelstelling voor de focus van de derde toetsing. (5) Maak het toetsinstrumentarium beter toepasbaar: stem het af op de praktijk en los de vanuit de eerste en tweede toetsing naar voren gekomen problemen op. (6) Stel een gedragen toetsmethode met bijbehorend instrumentarium vast voor de c-keringen, die inzicht geeft in de veiligheidssituatie van dit type keringen. (7) Geef duidelijkheid omtrent de status en de invulling van het beheerdersoordeel. (8) Uniformeer het format voor aanlevering van gegevens en en en onderzoek de mogelijkheden voor het nuanceren van oordelen. (9) Borg expertise en capaciteit voor de uitvoering van de toetsing. Voor het succesvol implementeren van de verbetervoorstellen is het van belang dat het Directoraat Generaal Water (DGWater) als beleidsverantwoordelijke partij van het ministerie V&W de voorstellen 1 t/m 7 initieert. Voorstel 8 komt voor rekening van de Inspectie V&W (als opsteller van de LRT). Voorstel 9 adresseert alle partijen die bij de toetsing betrokken zijn. Het is van belang dat de actiehouders nauw samenwerken met alle bij de toetsing betrokken partijen. Het verdient aanbeveling om bewust enkele maanden tijd in te ruimen om de verbeteracties die op korte termijn gerealiseerd kunnen worden uit te voeren en te implementeren voordat gestart wordt met de derde ronde. Communiceer over de resultaten van deze verbeteracties en geef vervolgens ruchtbaarheid aan de start van de derde ronde, bijvoorbeeld bij het uitbrengen van het nieuwe toetsinstrumentarium en de nieuwe procesafspraken.

7 3 1 Aanleiding, doelstelling en werkwijze 1.1 Aanleiding voor de evaluatie De 5-jaarlijkse toetsing van de primaire waterkeringen in het kader van de Wet op de waterkering (Wwk) is in de periode voor de tweede keer uitgevoerd. De bijbehorende Landelijk Rapportage Toetsing (LRT) is in 2006 opgesteld. De betrokken partijen (beheerders, provincies, diverse rijkspartijen) hebben tijdens het opstellen van de LRT aangegeven dat nog veel aspecten in aanmerking komen voor verbetering. De te verbeteren aspecten hebben zowel betrekking op het toetsproces als op de manier van toetsen zelf. In de hoor- en wederhoorgesprekken van de LRT hebben beheerders en provincies de behoefte aan een evaluatie geuit en in de LRT is door de Inspectie V&W een evaluatie aangekondigd. Ook in het Landelijk Bestuurlijk Overleg Hoogwaterveiligheid (LBOH) is verzocht om een evaluatie. Als beleidsverantwoordelijke partij van het ministerie van V&W heeft het Directoraat Generaal Water (DG Water) aan de Inspectie V&W gevraagd de evaluatie van de tweede toetsing van de primaire waterkeringen uit te voeren. De evaluatie is aansluitend aan het verschijnen van de LRT uitgevoerd, zodat de resultaten van de evaluatie meegenomen kunnen worden in de derde toetsing. Doelstelling De doelstelling van de evaluatie is het leveren van bouwstenen voor heldere en werkbare afspraken tussen rijk, provincies en beheerders zodat het proces van de derde toetsing efficiënter en effectiever verloopt dan de voorgaande toetsingen. 1.2 Werkwijze en onderzoeksverantwoording De evaluatie is opgezet vanuit een van de doelstelling afgeleide hoofdvraag: Hoe is het proces van de tweede toetsronde van de primaire waterkeringen verlopen en wat zijn hierbij mogelijke verbeterpunten? Voor de uitvoering van deze evaluatie is het proces van de tweede toetsronde geschematiseerd 1. De verdere invulling van de evaluatie komt voort uit deze schematisering van de procescyclus (figuur 1). De scope van dit onderzoek beperkt zich tot twee hoofdprocesstappen uit deze cyclus, namelijk Inrichten en Uitvoeren. De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd. De evaluatie richt zich voornamelijk op het proces van de toetsing en in mindere mate op de inhoud ervan. De feitelijke uitvoering van de toetsing 1 Deze schematisering is gebaseerd op een algemene beleids- en/of managementcyclus.

8 4 door de beheerders is geen direct onderwerp van de evaluatie geweest, maar heeft wel indirect een plek gekregen. De voor de toetsing geformuleerde beleidsuitgangspunten en het onderliggende beleid (zoals de Wwk) zijn als basis genomen, deze zijn geen direct onderwerp van de evaluatie geweest. Dit betekent dat is uitgegaan van toetsing volgens de veiligheidsnormering die is vastgelegd in de Wwk. De werkbaarheid van het toetsinstrumentarium is daarentegen wel expliciet meegenomen. Formuleren uitgangspunten (Beleid) Evalueren Periodieke Toetsing Primaire Waterkeringen Uitvoeren Inrichten Vormgeven toetsing Proces Toetscriteria Instellen (HR + VTV) Communicatie start Planning Voortgangsbewaking. Beschikbaarheid Bruikbaarheid. Beheerders toetsen en eren aan provincie Provincie houdt toezicht en eert aan Rijk Rijk bewaakt voortgang en eert op landelijk niveau Rolopvatting Planning Samenwerking. Figuur 1: schematisering van de procescyclus van de toetsing van de primaire waterkeringen. Aangegeven zijn de aandachtsgebieden van de uitgevoerde evaluatie. Op hoofdlijnen is het onderzoek in drie fasen uitgevoerd. 1. Voorbereidingsfase In de voorbereidingsfase is een klankbordgroep gevormd, waarin alle bij de toetsing betrokken partijen vertegenwoordigd zijn (zie voor samenstelling bijlage

9 5 2). Tijdens het hele traject van de evaluatie is deze groep betrokken geweest en heeft een adviserende rol vervuld. Vanuit de schematisering van de procescyclus (figuur 1) is een processtapschema opgesteld dat als hulpmiddel dient voor structurering van het onderzoek (zie bijlage 3). Dit processtapschema en de voorgenomen werkwijze voor de evaluatie zijn ter toetsing doorgesproken met een aantal experts en met de klankbordgroep. Hiermee is de aanpak van de evaluatie afgestemd op de praktijk. De vanuit het processtapschema volgende aandachtsgebieden hebben geleid tot een lijst met interviewvragen (zie bijlage 4). Er zijn aankondigingsbrieven van de evaluatie verstuurd aan de besturen van de waterschappen, de Hoofd Ingenieur Directeuren van de Rijkswaterstaat diensten en aan de Gedeputeerde Staten van de provincies. 2. Uitvoeringsfase De benodigde informatie voor de evaluatie is uit drie bronnen betrokken: dossieronderzoek, groepsinterviews en de evaluatie van de eerste toetsing. Dossieronderzoek Om inzicht te krijgen in de punten waar de betrokken partijen in de tweede toetsronde tegenaan zijn gelopen, zijn onder meer de volgende documenten bestudeerd: bespreekverslagen van de hoor- en wederhoorgesprekken van de LRT; achtergronden van de LRT (Inspectie V&W, 2006 b en c); verslagen van de evaluatieworkshops (Arcadis, 2005 a en b) met betrekking tot het toetsinstrumentarium. Interviews In de maanden november en december 2006 zijn tien groepsinterviews met in totaal tweeënveertig personen gehouden. De betrokkenen zijn voor de interviews per rol gegroepeerd. Zo zijn interviews gehouden op ambtelijk niveau met groepen beheerders, groepen provincies en een groep met rijkspartijen (zie bijlage 2). Betrokken ingenieursbureaus zijn niet direct benaderd, ervan uitgaand dat de bevindingen van deze bureaus ook via hun opdrachtgevers naar voren komen. Genodigden die niet bij de interviews aanwezig konden zijn, zijn alsnog in de gelegenheid gesteld om hun ervaringen en opinies voor de evaluatie schriftelijk in te brengen. Van de interviews zijn verslagen gemaakt, die ter controle op een correcte weergave van het gesprek voorgelegd zijn aan de geïnterviewden en vervolgens definitief teruggekoppeld zijn. Spiegeling met evaluatie van de eerste toetsronde De bevindingen uit de evaluatie van de tweede toetsronde zijn vergeleken met de resultaten van de evaluatie van eerste toetsronde (Capgemini, 2004). Zo is een beeld verkregen van de aandachtspunten die de afgelopen twee toetsronden gespeeld hebben, en de aandachtspunten die nieuw of reeds opgepakt zijn. Een

10 6 samenvatting van de conclusies en aanbevelingen van de evaluatie van de eerste toetsronde is opgenomen in bijlage Rapportagefase In de agefase zijn de bevindingen uit de uitvoeringsfase geanalyseerd en zijn conclusies getrokken. Een belangrijk onderdeel van de agefase was om vanuit de bevindingen concrete verbetervoorstellen te formuleren. Het concept is besproken in de klankbordgroep waarbij met de focus op de verbetervoorstellen.

11 7 2 Bevindingen 2.1 Inleiding Dit hoofdstuk bevat de bevindingen die volgen uit de interviews en het dossieronderzoek 2. In de volgende paragrafen zijn de bevindingen toegelicht. De volgorde van de bevindingen volgt grotendeels de stappen Inrichten en Uitvoeren van de schematisering van de procescyclus uit figuur 1, waarbij de volgende opbouw is gevolgd: de vraag die tijdens de interviews gesteld is wordt vermeld met een korte toelichting; de situatie zoals die tijdens de tweede toetsronde optrad; deelconclusie(s). Naast de bevindingen waar verbetervoorstellen uit volgen, zijn de volgende positieve punten te noemen. De grote opkomst bij de gesprekken en de positieve betrokkenheid bij deze evaluatie tonen dat alle betrokken partijen het toetsen van de waterkeringen belangrijk vinden. Het is een proces dat bij allen leeft en waarbij alle partijen het nut van verbetering inzien. De toetsing en het verschijnen van de LRT houdt het inzicht in de gesteldheid van de primaire waterkeringen actueel en houdt het onderwerp op de ambtelijke en politieke agenda. Tijdens de tweede toetsperiode is aanzienlijk meer informatie en kennis over de primaire waterkeringen verzameld dan in de eerste toetsronde en dit is gestructureerd vastgelegd. De verwachting is dat volgende toetsronden soepeler zullen lopen, doordat er kennis aanwezig is op het gebied van toetsen, het proces bekend raakt en een deel van de kinderziekten opgelost zijn. 2.2 Proces van toetsing De Wwk schrijft voor dat eens per vijf jaar de veiligheid van de Nederlandse waterkeringen moet worden beoordeeld. De Wwk benoemt de verantwoordelijke partijen in het toetsproces: beheerders, provincies en rijk (kader 1). Daarnaast dient het proces van toetsing verder te zijn ingericht door de bij de toetsing betrokken partijen. Het voortouw hiervoor ligt bij de beleidsverantwoordelijke partij van het ministerie van V&W, DG Water. 2 Het dossieronderzoek bestond hoofdzakelijk uit het doornemen van het achtergrond LRT en de verslagen van de wederhoorgesprekken. Het gros van de opmerkingen van beheerders en provincies hierin had betrekking op het toetsinstrumentarium, deze punten zijn opgenomen in bijlage 6.

12 Wet op Waterkering HR 1996 Groene versie LTV 6 LTV 1 Inleverdatum GS 2 LRT 6 Evaluatie 1e Toetsronde Start 1 HR 2001 uitgebracht &aangeboden 1 VTV IVW neemt LRTtaak over van DGW 6 Herziening Wwk Inleverdatum GS LRT 2 Evaluatie 2e Toetsronde Figuur 2: karakteristieke momenten uit de eerste en tweede toetsronde

13 9 Ter illustratie is in figuur 2 te zien hoe het tijdsverloop van de eerste en de tweede toetsing is geweest met de bijbehorende karakteristieke momenten. In de interviews is gevraagd naar de inrichting en het verloop van het toetsproces. Daarbij zijn door de geïnterviewden aandachtspunten genoemd die zijn uitgewerkt onder de noemers: communicatie, rolinvulling, vormgeving van het proces en de vijfjaarlijkse cyclus. Inrichten: De Wwk stelt over de Hydraulische Randvoorwaarden (HR): uit te brengen bij ministeriële regeling, vast te stellen voor een termijn van vijf jaren, voor de eerste maal binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding van de wet. Over het Voorschrift Toetsen op Veiligheid (VTV) stelt de Wet: bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de door de beheerder te verrichten beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen. Er wordt daarbij niet gerept van een oplevermoment. Rapporteren: Iedere vijf jaren brengt de beheerder,.., verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de primaire waterkering. Gedeputeerde staten brengen over dezelfde periode verslag uit aan Onze Minister over elk van de dijkringgebieden in hun gebied,. Onze Minister zendt de verslagen van gedeputeerde staten met zijn bevindingen daaromtrent aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Ten aanzien van oplevermomenten is het volgende gesteld: Gedeputeerde staten zenden hun verslag de eerste maal toe vóór het daartoe door Onze Minister voor de desbetreffende dijkringgebied of dijkringgebieden vastgestelde tijdstip, dat niet eerder wordt gesteld dan twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet. Kader 1: Actiehouders en oplevermomenten, zoals vermeld in de Wwk Communicatie In de afgelopen toetsronde is de communicatie niet volledig geweest. De vormgeving van het proces en de beoogde rolinvulling van de diverse partijen zijn niet (vanaf het begin) gecommuniceerd. In veel gevallen is overigens wel periodiek overleg geweest tussen provincies en beheerders (met name de waterschappen) gedurende het toetsproces. Rolinvulling De rolinvulling in de praktijk van met name provincie en de rijkspartijen blijkt onduidelijk. Heldere afspraken tussen betrokken partijen met betrekking tot beoogde rolinvulling, taken en verantwoordelijkheden ontbreken 3. De verschillende rollen van de rijkspartijen DG Water, Inspectie V&W, RWS- DWW, RWS-RIZA en RWS-RIKZ waren niet altijd duidelijk voor de provincies en de beheerders. o Met name de rol die de Inspectie V&W heeft gespeeld, is soms als verwarrend ervaren. De Inspectie is sinds 2005 bij de toetsing betrokken. De rol van de Inspectie V&W is naar mening van beheerders en provincies onvoldoende gecommuniceerd en wordt door een aantal 3 Vanuit de evaluatie van de eerste toetsronde is het van tevoren aangeven van rollen, verantwoordelijkheden, het tijdpad en heldere afspraken hierover als aanbeveling meegegeven.

14 10 respondenten als niet objectief gezien, mede omdat de Inspectie ook de evaluatie uitvoert. o Ook de multirol van RWS-DWW is genoemd als aandachtspunt. RWS-DWW vervult onder andere de rol van expertisecentrum, adviseur voor de toetsing en het hoogwaterbeschermingsprogramma, opsteller van het toetsinstrumentarium en uitvoerder van toetsingen. Vanuit verschillende hoeken is een beroep gedaan op RWS-DWW. Deze vragen komen bij een beperkt aantal specialisten terecht, die op deze manier verschillende rollen in het proces invullen. De provincies hebben hun rol per provincie verschillend ingevuld en de rolinvulling is bij de beheerders soms onduidelijk (procesmatig, inhoudelijk of beide?). De beheerders ervaren de rol van de provincies voornamelijk als procesmatig. De provincies zelf zien hun rol vooral procesmatig en in mindere mate inhoudelijk. Ze beoordelen of het noodzakelijk is om (delen van) de toetsing over te doen. Ze willen wel conclusies kunnen checken. Duidelijkheid over de beoogde invulling van de provincierol is gewenst. De helpdesk waterkeren wordt door beheerders en provincies bij vragen tijdens het toetsproces benaderd. De helpdesk wordt in sommige gevallen gezien als bevestigend voor de richting van de toetsing. Als zij een antwoord geven, wordt dat gezien als de weg die ingeslagen mag worden. In dat licht ervaren de gebruikers van de helpdesk dat deze een soort mandaat heeft. Dit is echter nergens vastgelegd, er is behoefte aan duidelijkheid hierover. Vormgeving proces en oplevermomenten Er is onduidelijkheid over belangrijke momenten / tijdstippen in het toetsproces. Over de start van de tweede toetsronde is niet gecommuniceerd. De beheerders en provincies zien dit als een omissie. Met name bij beheerders bestaat de opvatting dat een nieuwe toetsronde start exact 5 jaren (of een veelvoud daarvan) na de datum van in werking treden van de Wwk (15 januari 1996). Op dat tijdstip willen de beheerders al daadwerkelijk met de toetsing aan de slag, terwijl het toetsinstrumentarium dan nog niet is vastgesteld. Wettelijk gezien dienen pas 1 jaar na de startdatum nieuwe Hydraulische Randvoorwaarden (HR) te zijn vastgesteld. De beheerders ervaren de tussenliggende periode als een jaar waarin het toetsproces min of meer stilligt. In de praktijk gaat de beheerder in dat jaar echter door met het verzamelen en op orde brengen van de gegevens van zijn waterkeringen. De HR (V&W, 2002) zijn vastgesteld binnen de gestelde termijn (zie ook figuur 2), te weten vijf jaren na uitbrengen van de HR1996. De beschikbaarstelling aan beheerders en provincies was enkele maanden na de vaststelling. Het Voorschrift Toetsen op Veiligheid (VTV) (V&W, 2004) is in de tweede toetsronde pas laat in het proces beschikbaar gekomen (januari 2004). Veel beheerders geven aan dat ze toen al getoetst hadden, gebruikmakend van de Leidraad Toetsen op Veiligheid (LTV) (TAW, 1999) van de eerste toetsronde.

15 11 Het oplevermoment van de age door Gedeputeerde Staten (GS) (1 februari 2006) is in januari 2004 door de staatssecretaris gecommuniceerd, toen de toetsing al in volle gang was. Hierna restte de beheerders en provincie 2 jaar voor het opleveren van de age. De datum van 1 februari 2006 is niet vanaf het begin gecommuniceerd, maar was voor de betrokkenen geen verassing, de datum ligt immers 5 jaar na de opleverdatum van de eerste toetsronde. De evaluatie van de eerste toetsronde is halverwege de tweede toetsronde uitgevoerd (Capgemini, 2004). Hierdoor was het praktisch onmogelijk een aantal voorgestelde verbeteringen nog door te voeren. De vijfjaarlijkse cyclus Het merendeel van de betrokkenen geeft aan dat 5 jaar een wenselijke én onder voorwaarden ook een uitvoerbare periode is. o Wenselijk vanuit het oogpunt van kennisborging en continuïteit (aandacht bij hoogwaterveiligheid en de waterkeringen houden). Bij een ruimere toetsperiode bestaat het risico dat expertise verdwijnt (bij zowel overheidspartijen als ingenieursbureaus). o Uitvoerbaar onder de voorwaarde dat het toetsinstrumentarium (VTV en HR) bij de start van de cyclus gereed is. Enkelen vinden een periode van 6 jaar een logische. Deze termijn sluit aan bij de periodiciteit van de Europese hoogwaterrichtlijn en andere EUregelgeving. Een aantal geïnterviewden is van mening dat als de toestand van de waterkering goed in beeld is gebracht, de gegevens aanwezig zijn en het toetsinstrumentarium niet fors wijzigt, de toetsperiode mogelijk opgerekt kan worden naar 10 jaar. Een tegenargument hierbij is dat als de gegevens beschikbaar zijn, met één druk op de knop een actuele veiligheidstoetsing van de waterkeringen verkregen kan worden en dit dus ook om de 5 jaar kan. In de praktijk worden knelpunten ervaren bij de start en bij het eind van de toetsing. Doordat de agedatum van GS steeds exact 5 jaar (of veelvoud daarvan) na inwerking treden van de Wwk ligt, duurt de cyclus van toetsing langer dan 5 jaar. Immers het opstellen van de LRT en het uitvoeren van de evaluatie komt na de age van GS. Het doorlopen van de toetsingscyclus heeft de eerste ronde 8,5 jaar geduurd, de tweede ronde heeft 6 jaar in beslag genomen (zie ook figuur 2). Strikt genomen zijn deze termijnen nog langer, omdat het tot stand komen van het toetsinstrumentarium een inspanning vergt die in de tijd gezien vóór het feitelijke startmoment van de toetsronde ligt. Timing is genoemd als een aandachtspunt. De opstellers van de LRT zijn van mening dat januari als peildatum en datum voor het indienen van en ertoe heeft geleid dat in relatief korte tijd veel werk moest gebeuren om het klaar te hebben voor de begrotingscyclus in september (Prinsjesdag 2006). Over het algemeen wordt opgemerkt dat de erende partijen

16 12 voldoende tijd moeten hebben in het proces om tot een afgewogen age te komen. Deelconclusie Ten aanzien van het proces van toetsing bestaat onduidelijkheid over: belangrijke tijdstippen en oplevermomenten in het proces; de beoogde rolinvulling van de diverse spelers in het proces. Een belangrijke oorzaak hiervoor is het ontbreken van afspraken vooraf en het ontbreken van een goede communicatie hierover aan het begin en monitoring hiervan tijdens het proces. 2.3 Het toetsinstrumentarium De minister heeft de wettelijke plicht om tijdig de instrumenten ter beschikking van de beheerder te stellen voor het uitvoeren van de toetsing. Deze instrumenten dienen in de praktijk bruikbaar te zijn bij het uitvoeren van de toetsing. Het toetsinstrumentarium bestaat uit de HR en het VTV. Tijdens de interviews is gevraagd naar de beschikbaarheid en de bruikbaarheid van het toetsinstrumentarium. De tijdige beschikbaarheid is in de vorige paragraaf behandeld. Ten aanzien van de bruikbaarheid van het VTV en de HR zijn de onderstaande reacties genoteerd. Hierbij zijn ook de bevindingen uit het dossieronderzoek meegenomen. Een overzicht van de aandachtspunten en problematische toetssporen uit het instrumentarium is opgenomen in bijlage 6. Het toetsinstrumentarium

17 13 Voorschrift Toetsen op Veiligheid Consistentie en beschikbaarheid Het VTV is 2 jaar voor het formele inlevermoment van de GS-age uitgebracht. Dit is met name door de beheerders maar ook door de provincies als zeer vervelend ervaren omdat daardoor in de tweede toetsronde met twee toetsinstrumenten is gewerkt. Dit zijn de in 1999 verschenen LTV en het in 2004 verschenen VTV. Veel beheerders die reeds volgens de LTV hadden getoetst heeft dit extra werk gekost. Bruikbaarheid Een aantal toetssporen uit het VTV wordt door het merendeel van de beheerders gezien als niet of moeilijk toepasbaar. Dit heeft ertoe geleid dat in de toetsing een eigen interpretatie aan de toetsmethode of de score geen oordeel is gegeven. De beheerders missen hierbij veelal de praktische toepasbaarheid. Het VTV bevat al langdurig witte vlekken die naar verwachting van de geïnterviewden niet allemaal op korte termijn opgelost worden 4. Ook is sprake van een discrepantie in diepgang per katern. Voor het ene katern is geen handreiking of handvat, terwijl het andere katern tot in detail is uitgewerkt. RWS-DWW (opsteller VTV) geeft aan dat theoretisch gezien de beheerder met het merendeel van de aangedragen problemen toch tot een resultaat (anders dan geen oordeel ) kan komen. De toetsmethode die in het VTV voorgeschreven staat voor c-keringen, wordt door beheerders, provincies en Inspectie V&W als niet toereikend gezien. Deze toetsmethode zegt niets over de veiligheidssituatie van de keringen. Interactie tussen gebruikers en opstellers Als uitvoerders van de toetsing vragen hebben over werking en/of interpretatie van het VTV dan kunnen deze gesteld worden bij de helpdesk waterkeren. Deze wordt door RWS-DWW operationeel gehouden. De ervaringen van de geïnterviewden met de helpdesk zijn vermeld in kader 2. Met betrekking tot het VTV is geen sprake van een continue interactie tussen gebruikers en opstellers (zoals bijvoorbeeld in de watersysteemgroepen bij de HR). Beheerders en provincies geven aan hier wel behoefte aan te hebben. Weliswaar zijn eind 2005 workshops gehouden voor het VTV (Arcadis, 2005 a en b), maar deze workshops zijn niet gehouden onder een brede afvaardiging van gebruikers en hebben slechts beperkt geleid tot het adresseren van praktische problemen. 4 Dit aandachtspunt is tevens uit de evaluatie van de eerste toetsronde naar voren gekomen.

18 14 Gebruikers geven aan dat de helpdesk in de meeste gevallen bruikbare antwoorden geeft op vragen. Verbeteringen zijn nodig op het gebied van de telefonische bereikbaarheid, het terugkoppelen van ontvangst van de vragen, het terugkoppelen van de benodigde tijd voor het beantwoorden en verkorting van de tijd tussen vraag en antwoord 5. Kader 2: ervaringen met de helpdesk waterkeren Hydraulische Randvoorwaarden Consistentie Gedurende de toetsperiode zijn naar aanleiding van nieuwe inzichten voor de kust de hydraulische randvoorwaarden aangepast en zijn de beheerders uitgenodigd met die aangepaste randvoorwaarden een beheerdersoordeel te geven. Bruikbaarheid en werking Een van de geplaatste kanttekeningen is dat de HR voor de Waddenzee niet realistisch zijn 6. Interactie tussen gebruikers en opstellers Vanwege opgetreden problemen bij het uitbrengen van de HR voor de tweede toetsing hebben de opstellers (RWS-DWW en DG Water) gekozen om bij het opstellen van de HR voor de derde toetsing de beheerders en provincies te betrekken. Hiertoe zijn in 2002 de zogenoemde watersysteemgroepen gestart. In deze groepen wordt periodiek informatie uitgewisseld over de ontwikkelingen en uitgevoerde onderzoeken ten behoeve van HR. Het merendeel van de geïnterviewde beheerders geeft aan in een watersysteemgroep deel te nemen. Ook geeft men aan dat dit een prima wijze van informatie-uitwisseling is en in een behoefte voorziet, alhoewel de onderwerpen soms zeer technisch inhoudelijk van aard zijn. De programmasturing vindt plaats via de Technische Commissie Randvoorwaarden (TC-rand). In deze commissie zitten: DG Water, RWS- RIZA, RWS-RIKZ, RWS-DWW en de Unie van waterschappen. Deelconclusies Tijdens de tweede toetsronde zijn er wijzigingen opgetreden in het toetsinstrumentarium. Soms veelomvattend (toetsvoorschriften), soms specifiek (randvoorwaarden). Het toetsinstrumentarium is met andere woorden niet consistent gedurende de toetsperiode. De gebruikers hebben dit feit als hinderlijk ervaren. Een ongewijzigd instrumentarium gedurende de toetsperiode verdient de voorkeur. Belangrijke voortschrijdende inzichten kunnen tijdens de toetsing toch meegenomen worden, zolang dit landelijk is besloten en uniform en eenduidig richting alle partijen is gecommuniceerd. 5 De administratieve afhandeling door de Helpdesk is tevens als aandachtspunt uit de evaluatie van de eerste toetsronde naar voren gekomen. 6 Het ontbreken van (juiste) randvoorwaarden voor bepaalde onderdelen is ook in de evaluatie van de eerste toetsronde als aandachtspunt genoemd.

19 15 De bruikbaarheid en werking van het toetsinstrumentarium kunnen verbeterd worden. Met name het VTV wordt door de beheerder op sommige toetssporen niet praktisch toepasbaar gevonden. Ook zijn er nog witte vlekken in het VTV. Over het al dan niet toepasbaar zijn van het VTV verschillen de opstellers en de gebruikers van mening. Het is belangrijk dat er een voor de gebruikers praktisch toepasbaar toetsinstrumentarium komt. Bij de interactie tussen gebruikers en opstellers valt op dat dit bij de HR op een structurele wijze gebeurt, die door de gebruikers gewaardeerd wordt. Bij het VTV daarentegen ontbreekt een structureel contact. Wel is er een helpdeskfunctie, waarvan het functioneren verbeterd kan worden. 2.4 Rapportage Het VTV schrijft voor dat beheerders en provincies op uniforme wijze eren, dit ten behoeve van een uniform en betrouwbaar landelijk beeld van de veiligheidstoestand van de waterkeringen. Van belang hierbij is dat de uitgevoerde toetsing transparant en reproduceerbaar is, en inzicht geeft in de toepassing van het toetsinstrumentarium en de gehanteerde uitgangspunten. Tijdens de interviews is aandacht besteed aan de inhoud en kwaliteit van de toetsages van de drie betrokken partijen. Bij de hele toetskolom bestaat behoefte aan uniformiteit met betrekking tot de verwerking van gegevens en de age van de resultaten. Rapportage van beheerders en provincies Volgens provincies, Inspectie V&W en RWS-DWW vertonen de en van de beheerders een grote diversiteit, zowel in de onderbouwing als in de presentatie van de toetsresultaten. De ages van de provincies zijn op uiteenlopende wijze tot stand gekomen. Op een enkele uitzondering na hebben de provincies wel een vergelijkbare opbouw van de ages gebruikt. Hierbij is lering getrokken uit de eerste toetsing 7. Onderstaand volgen de belangrijkste bevindingen voor diversiteit in de ages. Het standaard ageformat is pas halverwege de tweede toetsronde verplicht gesteld (katern 3 in het VTV 8, zowel voor beheerders als provincies). 7 Uit de evaluatie van de eerste toetsronde is naar voren gekomen dat de wijze waarop naar boven geeerd moest worden, onvoldoende eenduidig was. De aanbeveling was dat strakkere richtlijnen voor het opleveren van ages vastgelegd dienden te worden. 8 Katern 3 bevat een standaard inhoudsopgave voor ages door beheerders, de minimale punten voor ages van GS, een voorbeeld van een resultaatstabel en een format voor de digitale aanlevering van gegevens.

20 16 Hierdoor zijn eerder uitgevoerde toetsingen op verschillende wijze geeerd. DG Water heeft onvoldoende actief de introductie van het verplichte format gecommuniceerd naar betrokkenen zodat gebruikers laat of zelfs helemaal niet bekend zijn geraakt met het bestaan ervan. Het format bevat volgens de beheerders en provincies interpretatieruimte. Rapportage door de Inspectie V&W Het opstellen van de LRT is bemoeilijkt en vertraagd door de diversiteit in aangeleverde ages. Ook de doorvertaling van het regionale beeld naar een landelijk beeld is hierdoor bemoeilijkt. Zo is bijvoorbeeld een grote inspanning nodig geweest door de opstellers van de LRT om uit de aangeleverde GIS-bestanden een koppeling met de bijbehorende toetsgegevens te leggen. Ook is het door de opstellers als een gemis ervaren dat veelal de uitgangspunten en aannamen bij de berekeningen ontbraken, zodat de kwaliteit van de berekeningen moeilijk te beoordelen was. Met betrekking tot de doorvertaling van het regionale beeld naar het landelijke beeld zijn de volgende aandachtspunten genoemd. Diverse keren is aangegeven dat de resultaten van de LRT niet altijd overeenkomen met de resultaten van de beheerders- en provinciale ages. Voor een groot deel heeft dit betrekking op de c-keringen (zie ook paragraaf 2.5: geen oordeel en 2.6: beheerdersoordeel ). Echter voor een klein deel betreft dit ook niet correct overgenomen resultaten. Aangegeven is dat het wenselijk is dat bij de scores ruimte komt voor nuancering en toelichting, bijvoorbeeld de mate van (niet) voldoen of de redenen voor geen oordeel. Zo kan ook in de LRT nuance in de oordelen aangebracht worden 9. Beheerders en provincies vinden het onbevredigend dat in hun ages een eindoordeel per dijkringgebied gegeven moet worden terwijl in de LRT hoofd alleen in kilometers, aantallen en percentages wordt geeerd. Ook in dit opzicht is nuancering gewenst. Over de schaal van de kaarten is opgemerkt dat nauwelijks onderscheid zichtbaar is tussen de waterkeringen aan beide zijden van de rivieren. Ook is het onderscheid tussen de diverse kunstwerken niet te maken. Over het kleurgebruik van de kaarten is opgemerkt dat het als onlogisch ervaren is dat de waterkeringen die niet voldoen aan de norm, met blauw worden weergegeven. Rood wordt hiervoor als signalerende kleur bij uitstek gezien. 9 Uit de evaluatie van de eerste toetsronde is reeds naar voren gekomen dat de oordelen in de LRT volgens de betrokkenen te ongenuanceerd waren om uitspraken te kunnen doen over de veiligheid van de waterkeringen of om eventuele verbetermaatregelen te prioriteren.

21 17 Deelconclusie De diversiteit in ages van de beheerders maakt dat de provincies op inefficiënte wijze hun overkoepelende age moeten opstellen. Hierdoor is ook voor het opstellen van het landelijke veiligheidsbeeld door de Inspectie V&W inefficiënt verlopen. Daarnaast is het door de diversiteit niet in alle gevallen mogelijk direct inzicht te krijgen of de toetsvoorschriften gevolgd zijn en wat de gehanteerde uitgangspunten zijn geweest. 2.5 Het hoge percentage geen oordeel Met betrekking tot de a- en b-keringen vermeldt de LRT dat 32 procent van de dijken en duinen geen oordeel heeft gescoord. Van de waterkerende kunstwerken in deze categorieën krijgt 49% geen oordeel. Over de c-keringen vermeldt de LRT dat 55 procent van de dijken geen oordeel heeft gescoord. Van de kunstwerken in deze categorie krijgt 72% geen oordeel. Tijdens de interviews is de vraag gesteld wat de oorzaak is van deze hoge percentages en hoe dit percentage bij de volgende toetsronde gereduceerd kan worden. De volgende oorzaken zijn voor de score geen oordeel van a- en b-keringen genoemd. Het ontbreken van gegevens over de waterkering gekoppeld aan de mindere praktische toepasbaarheid van het toetsinstrumentarium. Een voorbeeld hiervan zijn (historische) kunstwerken. Om de kwaliteit van de fundering te kúnnen bepalen is veelal destructief onderzoek nodig. Afbreken is dan de enige optie. In een enkel geval staan de kosten voor het verzamelen van gegevens niet meer in verhouding tot de kosten van eventuele verbetermaatregelen. Ook vraagt het toetsinstrumentarium soms om gegevens die niet bepaald kunnen worden. Dit hangt samen met de gesignaleerde witte vlekken in het VTV. Toetsingen zijn niet tijdig gereed om in de LRT mee te nemen. Het niet overnemen van de beheerdersoordelen in de LRT: een deel van de beheerdersoordelen is overgenomen, een ander deel is in het landelijk beeld opgenomen als geen oordeel. Dit is verder uitgewerkt in de volgende paragraaf. Het hoge percentage geen oordeel bij de c-keringen hangt voor een groot deel samen met de volgende aspecten. Het niet werkbaar achten van de voorgeschreven methode van toetsen voor de c-keringen waardoor in veel gevallen door de beheerder eigen berekeningsmethoden zijn toegepast die verwoord zijn in een beheerdersoordeel.

22 18 Het niet meenemen van de beheerdersoordelen in de LRT. Dit is verder uitgewerkt in de volgende paragraaf. De geïnterviewden geven aan dat dit type kering getoetst kan worden, gebruikmakend van het huidige VTV en (nog te bepalen) HR voor c-keringen. Het is niet gezegd dat het verschijnen van HR voor c-keringen ook het percentage geen oordeel zal terugdringen. Immers, als c-keringen getoetst worden volgens dezelfde methode als a- en b-keringen zullen ook gegevens verzameld moeten worden. Als dit niet in één toetsronde lukt, is het mogelijk dat het percentage geen oordeel voor de c-keringen juist stijgt. Regelmatig is genoemd dat in het geval de score geen oordeel is, veelal voor de betreffende waterkering wel een forse inspanning door de beheerder is gepleegd. Dit hangt samen met het one out all out principe. De waterkering dient volgens het VTV op meerdere faalmechanismen beoordeeld te worden. De beheerder is bijvoorbeeld voor 9 van de 10 faalmechanismen tot een oordeel gekomen met de bijbehorende gegevens en berekeningen. Echter er ontbreekt voor één faalmechanisme van de toetsing de benodigde gegevens. Hierdoor komt het totale oordeel over de waterkering uit op geen oordeel. De score geen oordeel doet naar mening van de beheerders in dit geval geen recht aan de inspanning die is gepleegd. Deelconclusies Door met name het ontbreken van gegevens (diverse oorzaken) en het niet tijdig gereed hebben van de toetsing is het hoge percentage van de geen oordeel -scores ontstaan. Daarnaast speelt het niet accepteren en overnemen van het beheerdersoordeel een grote rol in het percentage geen oordeel, met name bij de c-keringen. 2.6 Beheerdersoordeel Het beheerdersoordeel wordt genoemd in het VTV en is geïntroduceerd in de voorganger hiervan, de LTV. Volgens het VTV maakt de eigen inschatting van de beheerder deel uit van de toetsing op veiligheid, mede omdat: de norm waaraan getoetst moet worden vaak ver af ligt van de bekende gebruikstoestand van de primaire waterkering en dus van de opgedane en verwerkte ervaringen, dat de kans bestaat dat de gegeven spelregels niet alle van belang zijnde zaken dekken. Verder zegt het VTV het volgende hoe om te gaan met het beheerdersoordeel: Het beheerdersoordeel kan afwijken van het resultaat van de toetsingsregel. Wanneer uit het beoordelingsschema blijkt dat de conclusies inderdaad verschillend zijn, is dit een reden voor nader onderzoek door de beheerder. Zolang niet aangetoond is dat de toetsingsregel tekortschiet, blijft het resultaat van de toetsingsregel gelden. Indien het resultaat van de toetsingsregel geen oordeel is, wordt normaal gesproken het beheerdersoordeel de eindscore (VTV 2004). Kader 3: toelichting op het begrip beheerdersoordeel

23 19 Tijdens de interviews is gevraagd naar de omgang met het beheerdersoordeel, waarbij de volgende meningen naar voren zijn gekomen. De beheerders hebben aangegeven dat zij volgens het VTV gebruik gemaakt hebben van de mogelijkheid om een beheerdersoordeel te geven. Met name voor de c-keringen hebben veel beheerders een beheerdersoordeel gegeven, omdat de toetsingsmethodiek naar hun interpretatie ontoereikend was. De beheerders hebben aangegeven onaangenaam verrast te zijn met het niet overnemen van deze beheerdersoordelen in de LRT. Hier heeft volgens de beheerders geen communicatie over plaatsgevonden tijdens het toetsproces (wel in de hoor- en wederhoorgesprekken, maar dat is een later stadium). Volgens de Inspectie V&W is sprake geweest van communicatie over de criteria waaraan het beheerdersoordeel moet voldoen. Het belang van beheerdersoordelen wordt door de Inspectie V&W onderkend, ook vanuit de koppeling die aanwezig is tussen de LRT en het hoogwaterbeschermingsprogramma. Bij het opstellen van de LRT is door de Inspectie V&W als volgt gehandeld: o Voor a- en b-keringen: indien het beheerdersoordeel afweek van het resultaat van de toetsregel is dat in de landelijke wederhoorgesprekken besproken met de provincie en indien aanwezig, ook met de beheerder. Soms is ook met de beheerder afzonderlijk contact gezocht. Hierbij is zoveel mogelijk gehandeld in lijn met het VTV. o Voor c-keringen: de Inspectie V&W benoemt in de LRT dat de toetsmethode zoals deze beschreven staat in het VTV voor c-keringen niets zegt over de huidige veiligheidssituatie. Desondanks zijn de beheerdersoordelen bij de c-keringen niet overgenomen in het landelijke beeld. De reden hiervoor is dat met de beheerdersoordelen iedere beheerder op zijn eigen wijze te werk is gegaan. De beheerdersoordelen zijn daardoor niet onderling vergelijkbaar en ook niet vergelijkbaar met de voorgeschreven methode. Vandaar dat de beheerdersoordelen de score geen oordeel hebben gekregen in de LRT. Enkele beheerders hebben een kanttekening geplaatst bij de zinsnede die over het beheerdersoordeel opgenomen is in de LRT. Hierin wordt het volgende gesteld: Elke beheerder krijgt de gelegenheid om naast het oordeel volgens het Voorschrift Toetsen op Veiligheid ook een eigen beheerdersoordeel te geven. Hiervan is aangegeven dat dit niet juist is, het geven van een beheerdersoordeel maakt deel uit van de toetsing volgens het VTV en staat hier niet naast. Deelconclusie Vooral tijdens de laatste fase van het toetsproces, het opstellen van de LRT, is naar voren gekomen dat er veel onduidelijkheid bestaat over de invulling en de status van het beheerdersoordeel. Uit de reacties over het beheerdersoordeel kan geconcludeerd worden dat vooral behoefte is aan duidelijke spelregels en aan communicatie vooraf over hoe omgegaan zal worden met het beheerdersoordeel.

24 Inbedding in de organisatie en expertise De vijfjaarlijkse toetsing vraagt om inhoudelijke expertise en deskundigheid en inbedding en draagvlak binnen de eigen organisatie van alle betrokken partijen. Deze inbedding en het met expertise uitvoeren van de toetsing zijn belangrijke randvoorwaarden voor een kwalitatief goede toetsing. Tijdens de interviews is gevraagd naar de inbedding in de eigen organisaties. Hieruit is het in tabel 1 geschetste algemene beeld ontstaan. Organisatie Waterschappen Rijkswaterstaat (als beheerder) Provincies Rijkspartijen Inbedding Toetsen maakt onderdeel uit van de kernwerkzaamheden van de waterschappen. Hier is draagvlak voor en dit is ook ingebed in de organisatie. In de praktijk geldt dat de meeste beheerders de capaciteit als zorgpunt zien, maar wel de toetsing uit zullen voeren, desnoods door het inhuren van expertise. Volgens zowel enkele provincies als diverse RWS-medewerkers is in de afgelopen toetsronde in lang niet alle gevallen de toetsing door RWSdiensten voortvarend en/of naar tevredenheid uitgevoerd. Dit is een aandachtspunt voor het management van de RWS-diensten. Het belang van de toetsing wordt zowel ambtelijk als bestuurlijk onderkend, maar de capaciteit is niet in alle gevallen toereikend om de toetsing succesvol uit te voeren. Toetsen is voor de provincies een vast onderdeel van de werkzaamheden en is ingebed in de organisatie. De rol is per provincie verschillend ingevuld. De provincies zien hun rol vooral procesmatig en in mindere mate inhoudelijk. Ze beoordelen of het noodzakelijk is om (delen van) de toetsing over te doen. De behoefte aan capaciteit verschilt door de invulling per provincie en wordt door enkele provincies als gering omschreven. De organisatorische inbedding van de toetsing bij DG Water zit in het Programma water en veiligheid. De capaciteit voor toetsen op veiligheid is gering. RWS-DWW wordt daarbij als specialistische dienst ingezet. De Inspectie V&W is sinds 2005 betrokken bij de toetsing. De Inspectie V&W heeft de afgelopen periode gezocht naar de passende rolinvulling en inbedding binnen de organisatie. RWS-DWW is door de Inspectie V&W ingezet voor het opstellen van de LRT. RWS-DWW heeft meerdere rollen die door een beperkt aantal specialisten worden ingevuld. Tabel 1: inbedding van het toetsproces binnen de betrokken organisaties

25 21 Bestuurlijke vaststelling van toetsingsen Op een enkel waterschap na, worden bij alle waterschappen de en bestuurlijk vastgesteld (Dagelijks Bestuur) voordat deze naar de provincies gaan. Rijkswaterstaat dient de age in bij de provincie via een directeur of een districtshoofd. De provincies laten de ages door of in mandaat namens GS vaststellen voordat deze naar het rijk verzonden worden. Door het bestuurlijk vaststellen wordt het onderwerp hoogwaterveiligheid ook onder de aandacht van het bestuur gebracht. Kader 4: vaststelling van de toetsen door beheerders en provincies Tijdens de interviews is expliciet stilgestaan bij de vraag hoe de betrokken partijen bij de toetsing hun expertise en deskundigheid vormgeven en of de integriteit van de toetsresultaten geborgd is. In de tweede toetsronde is door met name de beheerders werk uitbesteed. Het is niet expliciet gebleken dat hierdoor de kwaliteit tussen de uitgevoerde toetsingen sterk varieert 10. Wel wordt het wenselijk geacht dat beheerders de inhoudelijke kennis beheersen om de werkzaamheden van de bureaus te kunnen begeleiden en beoordelen. Op de vraag naar expertise en integriteit zijn de volgende reacties gekomen. Alle partijen (rijk, provincies, beheerders en ingenieursbureaus) hechten belang aan de waarborging van objectiviteit bij de toetsing. Het is van belang dubbele rollen in het proces te voorkomen. Beheerders en rijkspartijen geven aan over het algemeen zelf de benodigde expertise in huis te hebben, maar hebben een beperkte capaciteit voor de toetsing en schakelen daarom vaak ingenieursbureaus in om te helpen bij het uitvoeren van de toetsing. Door de provincies wordt zelden expertise ingehuurd. Zij zien zichzelf meer als procestoetser dan als inhoudelijk toetser en geven aan voor de procestoets voldoende expertise in huis te hebben. De beheerders betwijfelen of de juiste mate van expertise voor het uitvoeren van een controle van de resultaten bij de provincies aanwezig is. De beheerders ervaren bij sommige onderdelen van de toetsing dat hen de specifieke expertise ontbreekt. Voor deze onderdelen worden gespecialiseerde bureaus ingehuurd, voornamelijk voor geotechnisch onderzoek en het toetsen van bekledingen. Ten aanzien van de expertise en de objectiviteit bij het opstellen van de LRT door de Inspectie V&W geldt het volgende. De Inspectie V&W heeft RWS-DWW gecontracteerd voor de inhoudelijke beoordeling van de toetsen en het samenvoegen van de resultaten tot 10 Uit de evaluatie van de eerste toetsronde is naar voren gekomen dat veel beheerders werk hadden uitbesteed en dat hierdoor de kwaliteit tussen de uitgevoerde toetsingen sterk wisselde.

26 22 een landelijk beeld. RWS-DWW heeft hierbij Arcadis ingehuurd ter ondersteuning. Arcadis is tevens ingehuurd door enkele beheerders voor het uitvoeren van de toetsing. De verwerking door Arcadis van deze ages is door RWS- DWW kritisch beoordeeld. DHV heeft een second opinion uitgevoerd van het totale project en heeft daarbij een kwaliteitscontrole uitgevoerd op enkele en, waaronder ook en opgesteld en verwerkt door Arcadis. Om de betrokken ingenieursbureaus nader te specificeren, is per beheerder gevraagd welke bureaus zij ingeschakeld hebben (tabel 2). Hieruit blijkt dat de markt redelijk verdeeld is over de waterbouwkundige ingenieursbureaus. Verder geven de geïnterviewden aan dat de markt voor met name specialistische adviezen zoals asfalt- en grasbekledingen smal is (soms beperkt tot één bureau). Adviesbureau Aantal keer betrokken door beheerders Betrokken door rijk DHV 10 X Grontmij 9 GeoDelft 7 Arcadis 6 X Royal Haskoning 6 Witteveen en Bos 6 Alkyon 4 Fugro 4 Koac-NPC 4 Oranjewoud 4 Alterra 2 Infram 2 WLDelft 2 EurEco 1 Koster Engineering 1 Tebodin 1 Van der Kraan 1 Tabel 2: betrokken bureaus op basis van gegevens van de respondenten Naast de genoemde bureaus geldt dat drie RWS-diensten gebruik gemaakt hebben van de expertise van de RWS-Bouwdienst en/of RWS-DWW. Deelconclusies Binnen de eigen organisatie van de betrokken partijen is sprake van aandacht voor de waterkeringen en is er draagvlak voor het uitvoeren van de vijfjaarlijkse toetsing.

27 23 De toetsing is bij de meeste betrokken partijen redelijk tot goed ingebed in de organisaties. Bij de regionale diensten van Rijkswaterstaat is de inbedding een aandachtspunt. De capaciteit die voor het uitvoeren van de toetsing gereserveerd is, wordt met name bij de beheerders als zorgpunt gezien. Er wordt relatief veel gebruik gemaakt van de capaciteit en expertise van dezelfde ingenieursbureaus.

28 24

29 25 3 Aanbevelingen voor verbetering 3.1 Inleiding Naar aanleiding van de bevindingen worden in dit hoofdstuk concrete verbeteringen voorgesteld. Bij het formuleren van de verbetervoorstellen is gebruik gemaakt van de suggesties van zowel de deelnemers aan de groepsinterviews als van de leden van de klankbordgroep. Voor het succesvol implementeren van de voorgestelde verbeteringen is het van belang dat DG Water het voortouw neemt. Het verdient aanbeveling om bewust enkele maanden tijd in te ruimen om de verbeteracties die op korte termijn gerealiseerd kunnen worden uit te voeren en te implementeren voordat gestart wordt met de derde ronde. Communiceer over de resultaten van deze verbeteracties en geef vervolgens ruchtbaarheid aan de start van de derde ronde, bijvoorbeeld bij het uitbrengen van het nieuwe toetsinstrumentarium en de nieuwe procesafspraken. 3.2 Uitwerking verbetervoorstellen De volgorde van de hier genoemde verbetervoorstellen is ingeschat op basis van het te bereiken effect op de efficiëntie en effectiviteit van de derde en volgende toetsronden. (1) Benoem de regisseur en werk de rol- en taakverdelingen uit a. Regisseur van het toetsproces Als algemene verbetermaatregel is het noodzakelijk dat één partij de regie op zich neemt over het gehele proces van toetsing. Deze regisseur regelt dat er vinger aan de pols gehouden wordt tijdens de toetsing en dat waar nodig bijgestuurd wordt en partijen aangesproken worden op hun verantwoordelijkheden. Het ligt voor de hand dat DG Water de rol van regisseur op zich neemt, als proceseigenaar van de toetsing van de primaire waterkeringen. b. Rolinvulling Stel een duidelijke beschrijving van de rollen op en communiceer dit eenduidig naar de betrokken partijen met respect voor de bestaande rolverdeling van de betrokken partijen. Een (historische) toelichting op de rollen kan verhelderend werken. Geef hierbij aandacht aan de volgende aandachtspunten.