RFR 2021/98 RFR 2021/98

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "RFR 2021/98 RFR 2021/98"

Transcriptie

1 2.2 In zijn akte heeft [ap pel lant] aangevoerd dat hij als gevolg van een vergissing van de gerechtsdeurwaarder van zijn advocaat is opgenomen als procespartij in de dagvaarding in hoger beroep in plaats van de be wind voer der. Zijn advocaat heeft dit niet opgemerkt. Dit kan volgens [ap pel lant], niet leiden tot niet-ont vanke lijk heid. Hij heeft zelf geen invloed gehad op deze vergissing. Daarbij gaat het om het behoud van zijn woning en het zou disproportioneel zijn als [ap pel lant] het slachtoffer wordt van deze vergissing. Daarnaast is bij Rochdale genoegzaam bekend dat [ap pel lant] on der bewind staat. Het hoger beroep is in overleg met de be wind voerder ingesteld en deze heeft, blijkens een van 29 juli 2020 daartoe toestemming verleend. Rochdale is dan ook niet benadeeld door een verkeerde tenaamstelling in de dagvaarding in hoger beroep en er kan geen verwarring zijn geweest. Het belang van Rochdale is door deze enkele vergissing niet geschaad. Rochdale heeft zich tegen deze stellingen verweerd. 2.3 Het hof is van oordeel dat [ap pel lant] niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. Vast staat dat de be wind voer der zich in de appeldagvaarding niet namens [ap pel lant] als formele procespartij heeft ge pre sen teerd. De door [ap pel lant] geschetste gang van zaken als gevolg van een vergissing van de gerechtsdeurwaarder komt voor ri si co van [ap pel lant]. Bovendien kan in de overgelegde van de bewind voer der van 29 juli 2020 aan de advocaat van [ap pel lant] niet worden gelezen dat de bewind voer der de procedure thans als formele procespartij wenst over te nemen. De overige door [ap pel lant] aangevoerde stellingen kunnen niet tot een ander oordeel leiden. 2.4 De conclusie luidt dat [ap pel lant] niet ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep. Als de in het ongelijk gestelde partij moet [ap pel lant] de kosten van het hoger beroep dragen. 4 Beslissing Het hof: verklaart [ap pel lant] niet ontvankelijk in het hoger beroep; veroordeelt [ap pel lant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Rochdale begroot op 760,- aan verschotten en 2.785,- aan sa la ris en 157,- voor nasa la ris, te vermeerderen met 82,- voor nasala ris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, A.M.L. Broekhuijsen-Mo lenaar en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 april HOF AMSTERDAM 23 maart 2021, nr /01 (Mrs. M.F.G.H. Beckers, A.R. Sturhoofd, P.A.M. Jongens-Lokin) Art. 816 lid 3 jo. 120, 121 Rv ECLI:NL:GHAMS:2021:862 Familieprocesrecht. Betekening echtscheidingsverzoek. Ten onrechte geen herstelmogelijkheid geboden voor termijnoverschrijding? De vrouw heeft op 24 december 2019 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend en de advocaat van de man heeft op dezelfde dag een exem plaar per ontvangen. De deurwaarder heeft het echtscheidingsverzoek op 15 ja nu a ri 2020 aan de man betekend. Op grond van art. 816 lid 1 Rv moet het verzoekschrift binnen een termijn van veertien dagen worden betekend. Er is in dit geval sprake ge weest van een termijnoverschrijding, waardoor de rechtbank in eerste aanleg de vrouw niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vrouw stelt nu in appel dat haar ten onrechte geen herstelmogelijkheid voor het gebrek is geboden. Bo vendien is de man in de procedure verschenen en heeft hij verweer gevoerd, waardoor hij niet onredelijk in zijn belangen zou zijn geschaad door de termijnoverschrijding. Hof: Blijkens de parlementaire geschiedenis bestaat het betekenisvoorschrift, omdat de inschakeling van een deurwaarder waarborgen biedt dat het echtscheidingsverzoek de andere echtgenoot tijdig bereikt. Hoewel art. 816 lid 3 jo. 120 en 121 Rv bepaalt dat gebreken aan een exploot nietigheid met zich meebrengt en dit kan worden hersteld met een her stel ex ploot, overweegt het hof dat een termijnoverschrijding geen gebrek in het exploot is en er dan ook niets aan het exploot valt te herstellen. De rechtbank heeft de vrouw terecht geen herstelmogelijkheid geboden. Het stond de vrouw vrij om opnieuw een verzoek in te dienen en te zorgen voor tijdige betekening aan de man. Het feit dat de man is verschenen in de procedure mag niet leiden tot het terzijde schuiven van de betekeningstermijn. Ook in het geval een verweerder niet in de procedure verschijnt kan immers uit het betekeningsexploot worden afgeleid dat dit de verweerder heeft bereikt. Dat de man zekerheidshalve is verschenen om de rechtbank te wijzen op de termijnoverschrijding, mag dan ook niet in zijn nadeel werken. Het hof komt tot de slotsom dat de rechtbank het verzoek van de vrouw terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. 862 Afl RFR

2 Zie ook: Hof Arnhem-Leeuwarden 22 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10767, EB 2021/28; Rb. Haar lem 26 oktober 2004, ECLI:NL:RBHAA:2004:AR7011; Rb. Mid den- Neder land 7 augustus 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:3912, RFR 2014/13; Kamerstukken II 1990/91, , nr. 3, p. 4. Zie anders: HR 10 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8115, NJ 2003/646; T.J. Backx, 'Niet tijdige betekening echtscheidingsverzoek', EB 2014/23, p Wenk: Art. 816 lid 1 Rv geeft de echtgenoot die een eenzijdig verzoekschrift tot echtscheiding indient bij de rechtbank, de ver plich ting om binnen veertien dagen na indiening ter griffie een afschrift daarvan te laten betekenen aan de andere echtgenoot. Dit is een belangrijke afwijking van de gebruikelijke gang van zaken in verzoekschriftprocedures. In alle andere verzoekschriftprocedures is betekening geen vereiste. In dat geval wordt het verzoekschrift door de advocaten aan de wederpartij toegestuurd. De rechtbank stuurt het verzoek daarnaast even eens per post naar de wederpartij on der vermelding van een verweertermijn voor de verwerende partij. Volgens de wetgever is het betekeningsvoorschrift in art. 816 lid 1 Rv opgenomen, omdat inschakeling van een deurwaarder, zeker in het geval de echtgenoten nog samenwonen, meer waarborg zou bieden dat het stuk de andere echtgenoot tijdig bereikt (Kamerstukken II, vergaderjaar , , nr. 3, p. 4). Door de inschakeling van de deurwaarder wordt dus met meer zekerheid gewaarborgd dat de andere echtgenoot kennisneemt van het verzoek. Hierdoor wordt het belang van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor meer gewaarborgd. Men kan zich afvragen of betekening daad wer ke lijk die extra waarborg biedt, aangezien het vaak voorkomt dat echtgenoten al niet meer samenwonen ten tijde van het indienen van het verzoekschrift en/of de niet-verzoekende echtgenoot niet thuis is, waardoor de deurwaarder het verzoek in de brievenbus achterlaat (zie T.J. Backx on der Zie anders ). Toch wordt in de jurisprudentie strak de hand gehouden aan het betekeningsvoorschrift bij een eenzijdig verzoek tot echtscheiding in het kader van de rechts zekerheid. Aan de betekening worden diverse eisen gesteld. Bij de be oor de ling van de geldigheid van het betekende verzoekschrift, moet worden on derzocht of aan alle vereisten voor een geldige betekening is voldaan. Wan neer de betekening lijdt aan een gebrek, zoals een verkeerde woonplaatskeuze (zie HR 10 oktober 2003, zie on der Zie anders ), zijn op grond van art. 816 lid 3 de artikelen 120 en 121 Rv van over een komstige toepassing. Deze voor de dagvaardingsprocedure geschreven artikelen maken het mogelijk een her stel ex ploot uit te brengen. In deze zaak ging het echter om het niet tijdig doen betekenen van een exploot. Dit is geen gebrek dat hersteld kan worden. Ook het feit dat de andere echtgenoot op de hoogte was van het echtscheidingsverzoek, bij voor beeld via zoals hier het geval was, betekent niet dat hij door de te late betekening niet in zijn procesbelang is geschaad. Termijnoverschrijding is geen gebrek in het exploot. Hierdoor valt er dan dus ook niets aan het exploot te herstellen. Het is daarom van groot belang om secuur om te gaan met de termijn van veertien dagen om niet-ontvankelijkheid te voorkomen. Gelet op deze ratio mag het volgens het hof daarom niet uitmaken of de verweerder al dan niet verschijnt in de procedure om een beroep te doen op de termijnoverschrijding. De vraag is of deze conclusie terecht is. De termijn van art. 816 lid 1 Rv is weliswaar geschonden, maar het belang van deze termijn, namelijk de kennisname door de verweerder van het verzoekschrift, is overduidelijk niet geschaad, nu de verweerder in de procedure is verschenen. Hierdoor heeft er in feite geen belangschending plaatsgevonden. De verweerder wordt ook niet beperkt in zijn verweertermijn, omdat deze termijn pas gaat lopen vanaf het moment van betekening. Op basis van art. 4.2 van het Procesreglement Scheiding moet het betekeningsexploot binnen vier weken na de datum, waarop het verzoekschrift werd ingeschreven, worden overgelegd ter griffie. Indien hieraan niet wordt voldaan, wordt verzoeker nietontvankelijk verklaard, tenzij er sprake is van klemmende redenen die vóór afloop van de termijn schriftelijk zijn meegedeeld. Indien wel aan deze termijn uit het procesreglement is voldaan, maar niet aan de eerste termijn op basis van art. 816 Rv (zoals ook in de on derhavige zaak het geval was) en er dus is betekend tussen de tweede en vierde week na indiening van het verzoekschrift, is het maar zeer de vraag of de sanctie van nietigheid niet te ver gaat. RFR Afl

3 Beschikking van de meervoudige kamer inzake [De vrouw], verzoekster in hoger beroep, advocaat: mr. M.C. Rosier te Am ster dam, en [De man], verweerder in hoger beroep, advocaat: mr. H.C. van Vu ren te Rot ter dam. Hof: 1 Het verloop van het geding in eerste aanleg Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Am ster dam (hierna: de rechtbank) van 13 mei 2020 uitgesproken on der voormeld zaaknummer. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 De vrouw is op 5 juni 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 mei De man heeft op 27 juli 2020 een verweerschrift ingediend. 2.3 Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen: - een journaalbericht van de zijde van de man met bijlage, ingekomen op 28 juli Par tij en hebben bij berichten van 26 oktober 2020 (voor de man) en 27 oktober 2020 (voor de vrouw) bij het hof gemeld dat zij de voorkeur aan schriftelijke afdoening van de zaak geven. 2.5 De vrouw heeft bij journaalbericht van 30 no vem ber 2020 met bijlage, bij het hof ingekomen op 1 december 2020, gereageerd op het verweerschrift van de man. Daarbij is één productie gevoegd. 2.6 Bij journaalbericht van 10 december 2020 heeft mr. M.C. Rosier zich gesteld als advocaat van de vrouw. Bij journaalbericht van dezelfde datum heeft mr. J. Mulder zich onttrokken als advocaat van de vrouw. 2.7 Bij journaalbericht van 31 december 2020, bij het hof ingekomen op dezelfde dag, heeft de man gereageerd op de reactie van de vrouw op het verweerschrift van de man. Daarbij is één productie gevoegd. 2.8 Bij brief van 4 ja nu a ri 2021 heeft het hof de reactie van de vrouw van 30 no vem ber 2020 teruggezonden naar de vrouw, omdat deze is ingekomen na de behandeling van de zaak in raadkamer op 12 no vem ber Vervolgens zijn bij het hof ingekomen: - een journaalbericht met bijlage van de zijde van de man van 6 ja nu a ri 2021, ingekomen op dezelfde datum; - een bericht van de voormalig advocaat van de vrouw mr. J. Mulder van 7 ja nu a ri 2021 waarin zij stelt dat de griffie van het hof par tij en had meegedeeld dat uiterlijk tot 21 ja nu a ri 2021 (de aanvankelijk bepaalde datum voor de mondelinge behandeling) schriftelijke reacties ingediend mochten worden; - een bericht van de advocaat van de man van 7 ja nu a ri 2021 waarin zij voormelde afspraak bevestigt Gelet op de laatstgenoemde berichten van 7 ja nu a ri 2021 heeft het hof de behandeling van de zaak heropend en de aanvullende reacties van par tij en, zoals genoemd in 2.5, 2.7 en 2.9 bij de stukken in het dossier gevoegd en betrokken bij de besluitvorming. 3 De feiten 3.1 Par tij en zijn [in] 2008 met elkaar gehuwd. Zij hebben twee kinderen: [kind 1], geboren [in] 2011 en [kind 2], geboren [in] De vrouw heeft op 24 december 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend ter griffie van de rechtbank Am ster dam. Bij het echtscheidingsverzoek heeft zij verzocht te bepalen dat de man met een bedrag van 5.000,-, dan wel met een bedrag dat de rechtbank juist acht, zal bij dra gen in de kosten van le vens onder houd van de vrouw. 3.3 Op 14 ja nu a ri 2020 is het echtscheidingsverzoek betekend aan het kantooradres van de advocaat van de man. Op 15 ja nu a ri 2020 is het echtscheidingsverzoek betekend aan het huisadres van de man. 4 De omvang van het geschil 4.1 Bij de bestreden beschikking is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar inleidend verzoekschrift. 4.2 De vrouw verzoekt, met ver nie ti ging van de bestreden beschikking, te bepalen dat zij ontvankelijk verklaard wordt in haar verzoek tot echtscheiding. Voorts verzoekt zij de zaak terug te wijzen naar de rechtbank voor verdere behandeling van het echtscheidingsverzoek met nevenvoorzieningen. 4.3 De man verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure. 5 De motivering van de beslissing 5.1 Aan de orde is in de eerste plaats de vraag of de vrouw in haar verzoek tot echtscheiding ontvankelijk is. 5.2 De vrouw voert aan dat haar verzoek tot echtscheiding ten onrechte door de rechtbank niet-ontvankelijk is verklaard. Met het oog op de Wet Herziening Partneralimentatie had de vrouw belang erbij om vóór 1 ja nu a ri 2020 een verzoek tot echtscheiding in te dienen. Dat zij dit verzoek na de termijn van veertien dagen van artikel 816 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan de man heeft betekend, mag niet leiden tot niet-ont van ke lijkheid van het verzoek. De rechtbank heeft haar ten onrechte geen herstelmogelijkheid voor het 864 Afl RFR

4 gebrek geboden. Bo vendien zijn beide betekeningsexploten ruim binnen de daarvoor in het Procesreglement gestelde termijn van vier weken na betekening bij de rechtbank ingediend. Uit (de toelichting op) artikel 4.2 van het Procesreglement Scheiding 2020 volgt dat overschrijding van de termijn van artikel 816 lid 1 Rv niet apart gesanc tioneerd hoeft te worden. Zelfs al wordt de vier weken termijn van artikel 4.2 van het Procesreglement Scheiding overschreden, dan wordt dit niet met niet-ont van ke lijk heid bestraft als een verweerschrift is ingekomen voor dat de beschikking tot niet-ontvankelijkverklaring is uitgesproken. Eind 2017 is scheiding al ter sprake gekomen en in oktober/no vem ber 2019 waren par tij en nog steeds in gesprek over de gevolgen van hun scheiding. Voor de vrouw was met name het ontbreken van inzage in de financiën van de man een obstakel om tot afspraken te komen. Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 19 december 2019 zijn voorlopige afspraken tussen par tij en vastgelegd. Met het oog op het veiligstellen van de tot 1 ja nu a ri 2020 geldende alimentatietermijn van twaalf jaar heeft de advocaat van de vrouw de advocaat van de man bericht dat vóór 1 ja nu a ri 2020 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend zou worden. Het verzoekschrift is op 24 december 2019 bij de rechtbank ingediend en de advocaat van de man heeft op dezelfde dag daarvan een exemplaar per ontvangen. De man kan daardoor niet zijn overvallen, gelet op de voorgeschiedenis. Op 15 ja nu a ri 2020 is het verzoekschrift aan de man betekend en op 16 ja nu a ri 2020 is het betekeningsexploot bij de griffie van de rechtbank ingediend. De advocaat van de man heeft zich op 21 februari 2020 gesteld en verzocht om uitstel verweer. De man heeft op 24 maart 2020 een verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, ingediend en dat is ruim voor de niet-ont van ke lijkheids-beslissing van 13 mei De betekening van het echtscheidingsverzoek strekt slechts ertoe dat de niet-verzoekende echtgenoot tijdig van het scheidingsverzoek op de hoogte is. De man was tijdig van het verzoek op de hoogte. Ook analoge toepassing van artikel 122 Rv leidt volgens de vrouw tot haar ont van ke lijk heid, omdat de man in de procedure bij de rechtbank is verschenen en de man door de overschrijding van de termijn van veertien dagen niet onredelijk in zijn belangen is geschaad. Hij was immers op de hoogte van het verzoek en zijn verweertermijn is niet bekort. Het belang van de man bij een kortere alimentatieduur dient bij de be antwoording van de ontvankelijkheidsvraag niet meegewogen te worden. Ook vindt de vrouw steun voor haar standpunt in de jurisprudentie van de Ho ge Raad, in de literatuur, on der ander over artikel 826 Rv, en in het Wetsvoorstel vereenvoudiging en digitalisering procesrecht. Tot slot betoogt de vrouw dat geen plaats is voor niet-ontvankelijkheid vanwege het ontbreken van een ouderschapsplan, omdat de man verweer heeft gevoerd. In een dergelijk geval moet volgens de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht (LOVF) een mondelinge behandeling bepaald worden, aldus de vrouw. 5.3 De man meent dat het inleidend verzoek van de vrouw terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Naast het feit dat zij de termijn voor betekening als bedoeld in artikel 816 lid 1 Rv heeft overschreden, is geen ouderschapsplan bij het echtscheidingsverzoek gevoegd en is niet toegelicht waarom het ouderschapsplan ontbreekt. Het had op de weg van de vrouw gelegen om secuur om te gaan met de betekeningsvoorschriften, vanwege de wetswij zi gingen per 1 januari 2020 betreffende de partneralimentatieduur. De man is door de betekening van het inleidend verzoekschrift overvallen en meende dat par tij en in goed overleg waren om overeenstemming te bereiken over de gevolgen van hun scheiding. De man betwist dan ook de gang van zaken in de maanden december 2019 en ja nu a ri 2020 zoals de vrouw deze heeft geschetst. De vrouw wenste helemaal geen procedure te voeren en heeft het echtscheidings-verzoek pas betekend toen zij in de lopende on der han de lingen haar zin niet kreeg. Ook thans ligt nog een principeakkoord op tafel, waarmee de echtscheiding snel kan worden afgewikkeld. Het niet voldoen aan de wettelijke termijn van artikel 816 lid 1 Rv is volgens de man een gebrek dat niet kan worden hersteld, zodat artikel 120 en 121 Rv toepassing missen. Het doet daarbij niet ter zake of de betekening kort of lang na de termijnoverschrijding heeft plaatsgevonden. De man doet geen beroep op gebreken in de betekening, want er heeft in het geheel geen (tijdige) betekening plaatsgevonden. Evenmin kan de vrouw zich beroepen op analoge toepassing van artikel 122 Rv, nu de man enkel in de procedure is verschenen met als doel het voeren van het preliminaire niet-ontvankelijkheidsverweer. Het Procesreglement Scheiding kan niet leiden tot afwijking van een wettelijk voorgeschreven termijn. De literatuur en het wetsvoorstel waarop de vrouw zich beroept, zijn niet meer actueel. Daarin is bovendien geen rekening gehouden met het grote belang dat de man heeft bij strikte naleving van de termijn van artikel 816 lid 1 Rv nu de alimentatieduur per 1 ja nu a ri 2020 zo ingrijpend is ge wij zigd. Over het ouderschapsplan heeft de man tot slot aangevoerd dat de vrouw nagelaten heeft dit over te leggen, dat de rechtbank daarom bij herhaling heeft verzocht en dat de vrouw te laat heeft verklaard waarom zij het ouderschapsplan niet heeft overgelegd. De verwijzing van de vrouw naar de aanbevelingen van het LOVF gaat niet op, omdat de man slechts een preliminair verweer heeft gevoerd. RFR Afl

5 5.4 Op grond van de stukken in het dossier staat voor het hof het volgende vast. Par tij en waren in ieder geval vanaf oktober 2019 in onder han de ling over een mogelijke afwikkeling van hun scheiding. Dat heeft tot voorlopige afspraken geleid, die zijn neergelegd in de beschikking voorlopige voorzieningen van 19 december De vrouw heeft op 24 december 2019 een verzoek tot echtscheiding (met als nevenverzoek te bepalen dat de man haar een onder houds bij dra ge van 5.000,- per maand zal betalen) ingediend ter griffie van de rechtbank Am ster dam. In dit verzoek schrijft de vrouw: [ ] 6. De vrouw zal zich ervoor inspannen om met de man in on derling overleg afspraken te maken over de gevolgen van de echtscheiding, teneinde een convenant en een ouderschapsplan voor [kind 1] en [kind 2] op te stellen. [ ] 8. Gelet op de naderende inwerkingtreding van de Wet Herziening Part ner ali menta tie heeft de vrouw er belang bij om vóór 1 ja nu a ri 2020 een verzoek tot echtscheiding in te dienen. [ ] 11. Gelet op het vorenstaande heeft de vrouw er recht op en belang bij om het verzoek tot echtscheiding nog in 2019 in te dienen bij uw rechtbank. De vrouw is en blijft bereid om met de man in overleg te treden en in on derling overleg afspraken te maken over de gevolgen van de echtscheiding. [ ] 14. De vrouw kiest ervoor om in dit stadium nog geen aanvullende nevenverzoeken te formuleren. De vrouw spreekt daarmee het vertrouwen uit in het on der lin ge overleg. [ ] De deurwaarder heeft het echtscheidingsverzoek op 14 ja nu a ri 2020 betekend aan het kantooradres van de advocaat van de man en op 15 ja nu a ri 2020 aan het huisadres van de man. Bij F-9 formulier van 17 ja nu a ri 2020 heeft de vrouw de originele betekeningsexploten ingediend ter griffie van de rechtbank. De man heeft op 24 maart 2020 een verweerschrift bij de rechtbank ingediend. In zijn verweerschrift concludeert hij vóór alle weren tot niet-ont van kelijk heid van het echtscheidingsverzoek en wel in de eerste plaats vanwege de te late betekening van dit verzoek. De rechtbank heeft deze conclusie in de bestreden beschikking gevolgd. 5.5 Op grond van artikel 816 lid 1 Rv dient de verzoeker een afschrift van een verzoek tot echtscheiding binnen veertien dagen na de indiening van het verzoekschrift (bij de rechtbank) te doen betekenen aan de andere echtgenoot. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat dit betekeningsvoorschrift is gegeven omdat de inschakeling van een deurwaarder, zeker wan neer de echtgenoten nog samenwonen, meer waarborgen biedt dat het stuk de andere echtgenoot tijdig bereikt (Kamerstukken II 1990/91, , nr. 3, blz. 4). Een en ander betekent dat het inleidend verzoekschrift in dit geval uiterlijk op 7 ja nu a ri 2020 aan de man betekend had dienen te worden. De betekening is pas op 14 respectievelijk 15 ja nu a ri 2020 geschied, en dus niet binnen de in artikel 816 lid 1 Rv voorgeschreven termijn. Indien het bepaalde in artikel 816 lid 1 Rv niet in acht is genomen, of indien het exploot anderszins lijdt aan een gebrek, zijn op grond van artikel 816 lid 3 Rv de artikelen 120 en 121 Rv van over een komstige toepassing. Laatstgenoemde artikelen geven een nadere regeling voor de gevolgen van gebreken in een exploot van dagvaarding. Ingevolge artikel 120 lid 1 Rv leiden der ge lij ke gebreken tot nietigheid van het exploot. In het kader van een verzoekschriftprocedure als de on derhavige, leidt dit tot niet-ontvan ke lijk heid van het verzoek. Artikel 120 lid 2 Rv biedt de mogelijkheid om een gebrek in een exploot van dagvaarding dat nietigheid met zich brengt te herstellen door het uitbrengen van een her stel ex ploot. In het geval van overschrijding van de in art. 816 lid 1 Rv genoemde termijn van veertien dagen is evenwel geen sprake van een gebrek in het exploot en valt er ook niets aan het exploot te herstellen. Uiteraard stond het de vrouw vrij opnieuw een verzoekschrift ter griffie van de rechtbank in te dienen en te zorgen voor betekening van dat nieuwe verzoekschrift binnen de in artikel 816 lid 1 Rv genoemde termijn. Als datum van indiening geldt alsdan de datum van het nieuwe verzoekschrift. Het beroep dat de vrouw doet op (de toelichting op) artikel 4.2 van het Procesreglement Scheiding slaagt niet. Nog daargelaten dat een Procesreglement de wet niet terzijde kan schuiven, ziet artikel 4.2 van het Procesreglement Scheiding op de tijdige indiening van het originele betekeningsexploot ter griffie. Aan de eisen van die bepaling is weliswaar voldaan, maar deze bepaling noch de daarop gegeven toelichting zien op een geval als het on derhavige waarin de termijn voor betekening van het echtscheidingsverzoekschrift niet in acht is genomen. 5.6 Vervolgens dient het hof te beoordelen welke betekenis toekomt aan het feit dat de man in eerste aanleg in de procedure is verschenen en een preliminair verweer heeft gevoerd, inhoudende dat niet tijdig is betekend. Met andere woorden, stond in dit geval op overschrijding van de termijn van veertien dagen van artikel 816 lid 1 Rv de sanctie van nietontvankelijkheid van verzoekster, ondanks het feit dat verweerder in de procedure is verschenen om (in eerste instantie) een beroep te doen op de te late betekening? Het hof is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Artikel 122 Rv ziet evenals de artikelen 120 en 121 Rv op een si tu a tie waarin sprake is van een gebrek in een exploot van betekening dat nietigheid met zich brengt (waarbij de rech- 866 Afl RFR

6 RFR 2021/99 ter zo daartoe gronden zijn, het herstel van het gebrek kan be ve len). Zoals gezegd, is in het onderhavige geval naar het oordeel van het hof geen sprake van een gebrek; het betekeningsexploot is op zichzelf niet gebrekkig, het is bui ten de daarvoor geldende termijn betekend. Het hof ziet niet in waarom voorbij gegaan zou moeten en kunnen worden aan (een beroep op) genoemde termijnoverschrijding, ook niet vanuit een oogpunt van digitalisering, deformalisering of vereenvoudiging van het procesrecht. Het niet in acht nemen van de termijn van artikel 816 lid 1 Rv levert strijd met de rechts ze ker heid op. In dat kader mag het niet ertoe doen of iemand al dan niet verschijnt in de procedure om een beroep te doen op meergenoemde termijnoverschrijding. Ook in het geval dat een verweerder niet in de procedure verschijnt, kan immers uit het aan de rechtbank gestuurde betekeningsexploot worden afgeleid dat dit de verweerder heeft bereikt en dat dat exploot op zichzelf bezien niet aan nietigheid lijdt. Wanneer een verweerder toch zekerheidshalve is verschenen om de rechtbank erop te wijzen dat niet binnen de daarvoor geldende termijn is betekend, mag dit vervolgens niet tot zijn nadeel strekken. In de door de vrouw aangehaalde toelichting op artikel 826 Rv en het wetsvoorstel vereenvoudiging digitalisering procesrecht ziet het hof evenmin grond om af te wijken van het thans nog steeds geldende artikel 816 lid 1 Rv. Slotsom 5.7 Het hof komt hiermee tot de slotsom dat de rechtbank het verzoek tot echtscheiding van de vrouw terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hetgeen voor het overige in dit hoger beroep is aangevoerd, behoeft daarmee geen verdere bespreking. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. 5.8 Gelet op de aard en inhoud van deze procedure ziet het hof geen aanleiding om de vrouw in de proceskosten van de man te veroordelen. Het hof zal dit verzoek van de man afwijzen en bepalen dat ieder van par tij en de eigen kosten draagt. 5.9 Dit leidt tot de volgende beslissing. 6 De beslissing Het hof: bekrachtigt de beschikking waarvan beroep; wijst af het verzoek van de man om de vrouw in de proceskosten van deze procedure te veroordelen en bepaalt dat par tij en ieder de eigen proceskosten dragen. Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A.R. Sturhoofd en mr. P.A.M. Jongens-Lokin, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Tol als griffier en is op 23 maart 2021 uitgesproken in het openbaar. RFR 2021/99 HOF ARNHEM-LEEUWARDEN 12 ja nu a ri 2021, nr (Mrs. J.B. de Groot, J.H. Lieber, M.H.F. van Vugt) Art. 1:157 BW EB 2021/24 ECLI:NL:GHARL:2021:267 Partneralimentatie. Toepassing hofnorm met correcties. Verdiencapaciteit. Kunnen er cor rec ties worden gemaakt op de hofnorm bij de vast stel ling van de behoefte aan partneralimentatie? De rechtbank heeft bij beschikking van 22 no vember 2019 de echtscheiding uitgesproken en een door de man aan de vrouw te betalen part ner alimen ta tie vastgesteld van per maand met ingang van de datum van echtscheiding (23 maart 2020). Voor de vast stel ling van de behoefte heeft de rechtbank gebruik gemaakt van de hofnorm. De man was tijdens (een groot deel van) het huwelijk werkzaam in Qatar en par tij en woonden daar met de kinderen. Hij had een inkomen van netto per maand. De man stelde beroep in en grieft on der meer tegen de door de rechtbank vastgestelde behoefte van de vrouw. Hof: Het hof hanteert (net als de rechtbank) de hofnorm, maar past daarop een aantal cor rec ties toe. Het hof overweegt daartoe het volgende: De hoogte van de behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante om stan dig he den. Dit betekent dat het hof in aan mer king zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn ge weest en daarnaast een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde perio de. Daarnaast zijn de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van le vens on der houd van belang. De man heeft een aantal om stan dig he den aangevoerd waarom de hofnorm niet als maatstaf voor de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw kan gelden. Het hof is van oordeel dat de hofnorm met de hierna te bespreken cor rec ties ook in dit geval leidt tot een reële schatting van de nahuwelijkse behoefte van de vrouw. De vrouw heeft aan de hand van een behoeftelijst voldoende laten zien welke uitgavenposten bij de huwelijkse welstand horen. Daarbij kan van de vrouw niet worden gevergd dat zij concreet on derbouwt hoe zij elke euro verwacht te besteden. Het hof neemt in aan mer king dat andere bestedingskeuzes op basis van persoonlijke voorkeuren of si tu a ties mogelijk of noodzakelijk zijn en dat het niet aan RFR Afl