BOEKBESPREKINGEN. F. J. C. ]. N uyens: G em eenschapsleer v oor het bedrijfsleven,,2e druk, Amsterdam, N oord-h oll. Uitg. mij., 1952.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "BOEKBESPREKINGEN. F. J. C. ]. N uyens: G em eenschapsleer v oor het bedrijfsleven,,2e druk, Amsterdam, N oord-h oll. Uitg. mij., 1952."

Transcriptie

1 BOEKBESPREKINGEN F. J. C. ]. N uyens: G em eenschapsleer v oor het bedrijfsleven,,2e druk, Amsterdam, N oord-h oll. Uitg. mij., Deze Gemeenschapsleer voor het bedrijfsleven vangt aan met een indeling der menselijke gemeenschappen in natuurnoodzakelijke en vrije gemeenschappen, waarbij de bedrijfsgemeenschap een tussenpositie inneemt. Tegelijkertijd wordt een indeling gegeven in volmaakte en onvolmaakte" gemeenschappen, waarbij de bedrijfsgemeenschap wordt ingedeeld in laatstgenoemde categorie, met de volgende motivering: haar doelstelling is niet de ontplooiing en vervolmaking van de mens als zodanig, maar zij beperkt zich tot een bepaald onderdeel: het economische. Het geheel, waaraan de bedrijfsgemeenschap ondergeschikt moet zijn, is de staat, de hogere en volmaakte gemeenschap waarvan zij een onderdeel vormt, (p ). De sociologie als wetenschap van de menselijke gemeenschap wordt onderscheiden in een wijsgerige of normatieve, en een positieve sociologie, waarvan de eerste het menselijke gemeenschapsleven in zijn wezen en laatste oorzaken onderzoekt en uit de absolute bestemming van de gemeenschap de wetten afleidt, die het gemeenschapsleven moeten beheersen. De positieve sociologie daarentegen heeft tot taak van de onoverzienbare massa der sociale verschijnselen een ordenende beschrijving te geven (pag. 31). De auteur staat op het standpunt dat wijsgerige sociologie en positieve sociologie elkaar steeds moeten aanvullen, zij zullen wil er van vruchtbaar inzicht sprake zijn steeds in combinatie moeten optreden, (p. 33). De auteur houdt zich consequent aan dit uitgangspunt, zodat alle volgende hoofdstukken gekenmerkt worden door een innige dooreenmenging van feitelijkheden en van voorschriften, van, Sein und Sollen. De definitie b.v. die de auteur geeft van de onderneming, is vervat in normatieve en teleologische termen: Een onderneming is een menselijke groepering, waarin de beide grondvormen der menselijke samenleving gemeenschap en maatschappelijke organisatie elkaar zoveel mogelijk in evenwicht m oeten houden en die haar doel beter zal bereiken naarmate zij haar tweevoudige, op deze grondvormen berustende sociale en economische taak meer als een éénheid weet te beleven (p. 22, cursivering D. H.). Terwijl slechts weinig wordt gezegd over het gedrag van leidinggevende personen in de werkelijkheid van het bedrijfsleven, wordt wel opgesteld een lijst van eigenschappen die de goede gezagsdrager" dient te bezitten: onbaatzuchtigheid, deemoed, sterkte en intelligentie (p. 117). In een viertal paragrafen worden deze eigenschappen nader omschreven. Het wordt echter niet duidelijk in welke onderlinge verhouding deze eigenschappen aanwezig moeten zijn en op welke wijze ze in het gedrag van een bepaalde persoon te herkennen zijn. Nog afgezien van de vraag of en hoe ze kunnen worden aangekweekt, en op welke wijze ze in verband staan met het productieve doel van het bedrijf. De verdere hoofdstukken handelen over: de formele en informele organisatie, medezeggingschap, personeelsbeleid, kadervorming, oordeel en vóóroordeel en tot slot: bedrijfsgemeenschap en individu. In deze hoofdstukken vinden wij veel belangrijke feitelijkheden (vooral ontleend aan Mayo, Roethlisberger, IJdo, W orthy en andere bekende auteurs) verweven met

2 BOEKBESPREKINGEN 179 normatieve uitspraken, welke voornamelijk steunen op Aristoteles, Thomas Aquinas en Arigelinus. Ten aanzien van de informele organisatie biijkt de auteur de zienswijze der Hawthorne-onderzoekers aan te hangen, n.1. dat de informele organisatie niet op verstandelijk inzicht, maar op gevoelens en vooroordelen berust (p. 133). In haar algemeenheid is deze bewering bepaald onjuist. De zienswijze der Hawthorne-onderzoekers is reeds herhaaldelijk weerlegd. Nog niet lang geleden toonde Roy op overtuigende wijze aan hoezeer rationele, economische motieven ten grondslag liggen aan sommige vormen van informele organisatie.1) Een algemeen oordeel te geven over dit werk is moeilijk. Niet voor iedereen zal de begrippenwereld en de normstelling van de auteur acceptabel zijn. Ook ligt er m.i. nog een lange en al te weinig aangeduide weg tussen de gestelde idealen en de bonte werkelijkheid zoals de praktijkman die in de bedrijven ontmoet. Ondanks deze bezwaren kan men, gezien de voor ons liggende herdruk, met dankbaarheid vaststellen, dat de auteur een bepaald publiek inderdaad heeft bereikt met zijn oproep tot een diepere, zedelijk gefundeerde overdenking der problemen van het moderne bedrijfsleven. Dit mag men het werk van Nuyens als een grote maatschappelijke verdienste aanrekenen. D. H. Franz H. M üller: S oziale T h eorie d es B etriebes. D uncker und H um blot, Berlin 1952, 224 blz. Het bovenstaande werk was - oorspronkelijk gedacht als de eerste band van een publicatie in drie delen over Die soziale Problematik des Betriebes. De auteur was tot 1935 verbonden aan het Forschungsinstitut für Sozialwissenschaften aan de Universiteit Keulen en heeft daarna gedoceerd aan Katholieke universiteiten in de Verenigde Staten, waar hij nu als Chairman of the Department of Economics of the College of St. Thomas, in St. Paul, Minnesota, werkzaam is. Zoals in de voorrede aangeduid wordt, is de studie hoofdzakelijk het resultaat van zijn vroeger werk in Duitsland, ofschoon er een voordracht in het Engels The social question of the shop aan toegevoegd is. Over het algemeen echter komt de Amerikaanse industrial sociology slechts weinig bij de analyse te pas, en dit is te betreuren, vooral van Europese kant, omdat in de Amerikaanse onderzoekingen op dit gebied veel waardevols te vinden is, dat bovendien niet in de vorm van zware, Duitstheoretische abstracties gegoten is, waarvan de bespreker op de duur het algemeen nut wel enigszins is gaan betwijfelen. Dr. Müller s studie bestaat uit drie delen, waarvan het eerste zich bezighoudt met de Sozialökonomische Struktur des Betriebes, terwijl het tweede een onderzoeking bevat van de Sozialrechtliche Struktur. Het derde deel Die soziologische Eigengestalt des Betriebes" is het belangrijkste voor de lezers van dit tijdschrift, en de bespreking zal hierop hoofdzakelijk geconcentreerd worden. D e auteur stelt zich op de basis van een tegenstelling tussen Betrieb en Unternehmung : Dem Betrieb geht es primär um den Gebrauchswert, die nützliche Leistung, die Knappheitsüberwindung, den objektiven Bedarf: für ihn steht der Kostenvergleich im Vordergründe: der Unternehmung geht es vor allem um den Tauschwert, die Preisbildung, die Marktchance; für sie handelt es sich vorweg um den Gewinn als Fazit der Kapitalrechnung." M.a.w. het bedrijf valt onder de categorie van Zweckrationelles Handeln op economisch gebied, en staat tot op zekere hoogte los van een!) Am. J.S. 57 : 5 Maart 1952.

3 180 BOEKBESPREKINGEN bepaalde vorm van economische structuur. Als zodanig is het bedrijf een sociale groep, ofschoon met een economische basis, die een eigen structuur bezit, los van economische wetmatigheid in de engere zin van het woord. Betrieb ist immer und eigentlich Kontinuierliche Leistungserstellung auf der Basis dauerhafter Ordnung". (Def. van M ax W eber, W irtschaftsgeschichte, blz. 150, 159, 240). Diese Ordnung bezieht sich regelmäszig auf drei Faktoren: 1. Auf die dinglichen Arbeitsmittel, 2. auf die mitwirkenden Menschen und 3. auf das Verhältnis zwischen Arbeitsmitteln und menschlicher Arbeitskraft (blz. 117). De twee laatste factoren, en vooral de tweede, vallen in het gebied van de sociologie. Als zodanig wordt het materiaalobject van dë bedrijfssociologie: 1. das unmittelbar auf den Betriebszweck ausgerichtete zwischen-menschliche Geschehen; der technisch-kooperative Vollzug, und zwar a) in Richtung der Nebenordnung, des Hand-in-Hand-Arbeitens, b) in Richtung der Ueber- und Unterordnung, der Kompetenzabstufung. 2. das den Betriebszweck nicht unmittelbar betreffende, spezifisch menschlichsoziale Geschehen im Betrieb der soziale Umraum des Betriebes... (blz. 118, 119). Men herkent, dat het postulaat van een Science of human relations of nog sterker van een Science of M an ook in deze, modern gerichte bedrijfssociologie tot uiting komt, maar in de uitvoering komt de auteur toch niet boven de gebruikelijke approach uit. Het bedrijf wordt gezien als een door haar doel gebonden groep, die echter toch de structuur vertoont, die aan alle sociale groepen eigen is. De moeilijkheid is de kwestie van het theoretische primaat: is het doel in dit geval een economische prestatie de groepvormende kracht of is het de structuur, die de groep bijeenhoudt, terwijl de economische factor secundair is? In dit opzicht slaagt Dr. Müller er niet in boven een zeker dualisme uit te komen, ofschoon dit dualisme natuurlijk zeer goed zijn uiteindelijke theoretische basis zou kunnen zijn, waarop hij een strikt logische studie opbouwt. De scherpe begripsstelling van zijn werk verdient bewondering en het valt misschien niet binnen het kader van deze studie op de uiteindelijke sociologische problemen in te gaan. Het is te hopen, dat Dr. Müller de verdere delen van dit belangrijke werk tot voltooiing zal kunnen brengen. B. LA N D H EER. Binnen- en Buitenlandse M igratie van Friesland in U tjefte {an it sosiael- en ekonom ysk w urkforban fan de F ry ske A kadem y. Leeuw arden blz. De migratie is een van de belangwekkende maatschappelijke verschijnselen in Friesland en het Sosiael- en Ekonomysk W urkforban fan de Fryske Akademy heeft zich tot taak gesteld het inzicht in deze nog weinig onderzochte materie te verdiepen. Deze eerste kleine publicatie heeft tot doel, de voorlopige resultaten over een beperkt gedeelte in breder kring bekendheid te geven. Nadat men de migratie historisch heeft bekeken, wordt speciaal het jaar 1948 nagegaan en het is merkwaardig, dat uit Friesland relatief zo velen naar het buitenland gaan, vooral als landverhuizers. Overigens vertonen de delen van Friesland grote verschillen. Om de oorzaken en de gevolgen van dit alles na te gaan, merkt men op, dat het noodzakelijk is, het onderzoek over een groter aantal jaren uit te strekken en het niet alleen quantitatief op te zetten. Dit voorlopige resultaat zegt nog weinig, doch de verschillende suggesties doen verwachten, dat een belangwekkende studie tegemoet kan worden gezien, als men de qualitatieve zijde van het vraagstuk en dus ook de mogelijke selectie in het onderzoek betrekt. B. O O ST E N.

4 BOEKBESPREKINGEN 181 R onald M. Berndt and C atherine H. Berndt, Sexual B ehavior in W estern Arnhem Land. V iking Fund Publications in A n thropology no. 16. N ew Y ork pp. $ 4.. De Australische inboorlingen zijn in de laatste tijd weer in belangrijke mate het object van ethnografisch onderzoek. W. Lloyd W arner, Phyllis Kaberry, Donald F. Thomson leverden uitstekend werk en het echtpaar Berndt doet niet voor hen onder. Onder supervisie van A. P. Elkin verrichtten zij reeds eerder fieldwork in verschillende streken van Australië. Toen zij zich naar W estelijk Arnhemsland begaven voor de studie, waarvan de resultaten in het bovengenoemde werk zijn neergelegd, hadden zij dus reeds ondervinding opgedaan in de omgang met de objecten van onderzoek. W at, voor het toch altijd enigszins delicate onderwerp, dat zij voor hun studie hadden gekozen, ook wel nodig was. Het delicate geldt weliswaar meer voor ons Westerlingen, die het geslachtsleven onder een sluier van preutsheid menen te moeten bedekken, dan voor natuurvolken, maar ook bij dezen liggen de sexuele gewoonten toch meer verborgen dan andere levensverschijnselen. V oor de studie ervan moet het gezamenlijk optreden van man en vrouw als onderzoekers wel een zeer gelukkige combinatie zijn. Mogelijke bevangenheid tegenover de onderzoeker van het andere geslacht kan maken, dat voor deze veel verborgen blijft, waarover met iemand van gelijke sexe vrijelijk wordt gesproken. Men krijgt de indruk, dat er voor het echtpaar Berndt zeer weinig van het sexuele leven der betrokkenen verborgen gebleven, is. De gewoonten in het echtelijk zowel als in het buiten-echtelijk verkeer worden uitvoerig beschreven. De auteurs hebben zich wel zeer verdiept in alles, wat met het geslachtsleven in verband staat, zodat velerlei zijden ervan belicht worden. Behalve de lichamelijke omgang wordt ook de geestelijke in het onderzoek betrokken. Ondanks de naar onze begrippen wel zeer liberale opvattingen der onderzochte Australiërs, blijken ze niet geheel vrij te zijn van jaloersheid. Nuttig voor het begrip van de sexuele zeden zijn ook de verhalen, die de auteurs uit de mond van verschillende informanten optekenden, omdat daarin de algemene opvattingen omtrent wat oirbaar en niet oirbaar wordt geacht, dikwijls duidelijk uitkomen. Ook de bekende strijdvraag, of de Australiërs (benevens enkele andere natuurvolken) al of niet bekend zijn met het verband tussen coitus en conceptie, wordt aangeroerd. De bewoners van West-Arnhemland blijken op dit punt tamelijk aufgeklärt te zijn en uit de bijzonderheden van hun opvattingen krijgt men de indruk, dat ze hun inzichten niet enkel aan de omgang met Europeanen, Maleiers en Japanners te danken hebben, hoewel beïnvloeding van buitenaf, ook op sexueel gebied, zeker gewerkt heeft. Alle door de schrijvers behandelde verschijnselen te noemen is in een korte recensie niet mogelijk. Ik eindig met als mijn oordeel uit te spreken, dat Mr. en Mrs. Berndt de ethnografische literatuur met een uitnemend werk verrijkt hebben. J. J. F. ]. K ok, G repen uit het verleden van d e landbouw in d e Groninger V eenkoloniën, A gronom isch-historische Bijdragen, deel I, H. Veenm an en Z onen, W ageningen, N. G. A ddens, D e vraagpunten" der Groninger M aatschappij van Landbouw, , A gronom isch-historische Bijdragen, deel III, H. Veenm an en Zonen, W a geningen, De agrarische geschiedenis is in ons land lang het stiefkind der historiografie geweest en de kennis van de ontwikkeling van landbouw en boerenstand staat in ons

5 182 BOEKBESPREKINGEN land dan ook zeker niet op het peil, dat deze in verschillende van de ons omringende landen heeft bereikt. Gelukkig hebben de laatste jaren nieuwe perspectieven geopend. In Groningen werd een Agronomisch Historisch Instituut gesticht, dat zij het op bescheiden schaal met een systematische bestudering van de agrarische geschiedenis is begonnen, terwijl aan de Landbouwhogeschool enige jaren geleden een leerstoel voor de agrarisch-sociale en -economische geschiedenis in het leven werd geroepen. Een stimulerende invloed van belangrijke betekenis is bij deze nieuwe ontwikkeling uitgegaan van de in 1939 als afdeling van het Nederlands Genootschap voor Landbouwwetenschap gestichte Studiekring voor de Geschiedenis van de Landbouw, die voór het eerst de verspreide, van verschillende richtingen komende belangstellenden in de agrarische geschiedenis heeft weten te bundelen en tot gezamenlijke activiteit wist te brengen. Belangrijke verdiensten heeft deze studiekring zich o.a. verworven door haar publicistische arbeid. Zij begon haar werk in deze richting met de uitgave van verschillende Agronomisch-historische Jaarboeken, waarin verspreide bijdragen werden afgedrukt. In 1948 opende de Studiekring daarnaast een serie monografieën, onder de titel Agronomisch-historische Bijdragen. Als eerste verscheen in deze serie de hierboven genoemde publicatie van de Heer Kok, oud-directeur van de Rijks-Landbouwwinterschool te Veendam en oud-rijkslandbouwconsulent voor Zuidelijk Groningen (de Veenkoloniën). Het geschrift van de Heer Kók beweegt zich in hoofdzaak op landbouw-technisch gebied; in de verschillende hoofdstukken behandelt hij achtereenvolgens: hoogveen; dalgrond; veenkoloniale grond; afwatering; bemesting; gewassencultuur; organisatie; coöperatie; landbouwonderwijs en voorlichting. Al heeft de schrijver de geschiedenis van de Veenkoloniale landbouw dus zeker niet in de eerste plaats vanuit een economische en sociologische gezichtshoek bekeken, dit betekent niet, dat de sociograaf dit boek ongelezen naast zich neer kan leggen, als vallende buiten zijn belangstellingssfeer. W ant hoe pretentieloos en nuchter dit boek ook mag zijn, in feite is het een epos, het epos van de ontwikkeling van de moderne landbouw, een ontwikkeling, die boer en platteland in Nederland zo geheel van gezicht deed veranderen en die Nederland met Denemarken een. zo bijzondere economische functie verschafte in de West-Europese volkerengemeenschap. W ie zich van de betekenis van deze groei niet bewust is, kan zich geen juist begrip vormen van het tegenwoordige Nederlandse platteland; als men het boek van de Heer Kok met de juiste instelling leest, kan dit er sterk toe bijdragen om dit bewustzijn te wekken. De ontwikkeling van de moderne landbouw in Nederland is voor een belangrijk gedeelte het werk van de stille, buiten het plattelandsmilieu nauwelijks opgemerkte en thans misschien geleidelijk uitstervende figuur van de landbouwonderwijzer, de dorpsonderwijzer met landbouwacte, die de boerenzoons de beginselen van de moderne landbouwwetenschap bijbracht. De Heer Kok is zijn loopbaan als landbouwonderwijzer begonnen en heeft daarna geleidelijk aan zijn vleugels verder uitgeslagen, totdat hij de leidende figuur in het landbouwvoorlichtingsleven in de Groninger Veenkoloniën werd, maar, voorzover ik hem uit zijn werk en een enkele persoonlijke aanraking ken, is hij steeds de typische, goede onderwijzersfiguur gebleven. Zijn boek, ook al is het als zodanig niet bedoeld, is voor een belangrijk gedeelte een geschiedenis van zijn eigen werk in de Veenkoloniën en daarmee ook een stuk geschiedenis van het werk van de landbouwonderwijzer, dat werkelijk zijn plaats in de Nederlandse landbouwgeschiedschrijving wel VÊrdient. De Heer Addens, één der drijvende krachten van de Studiekring voor de Ge

6 BOEKBESPREKINGEN 183 schiedenis van de Landbouw, is een telg uit een bekend Groninger boerengeslacht en was tot voor enige jaren zelf boer. De goede algemene ontwikkeling, die de Groninger boeren van de klei voor hun kinderen traditioneel zo zeer op prijs stellen, gaf hem de mogelijkheid zich in de loop der jaren in toenemende mate te gaan begeven op het terrein, dat zijn grote persoonlijke belangstelling had, de geschiedenis. Zijn eerste omvangrijke werk was het indrukwekkende gedenkboek van de Groninger M aatschappij van Landbouw van De hier besproken publicatie vormt in zekere zin een vervolg op dit geschrift. Het merkwaardig instituut van de vraagpunten vormde vanaf 1852 (en niet vanaf 1854, zoals Addens thans vast stelt) een belangrijk onderdeel van de activiteit van de Groninger Maatschappij en het ligt dus voor de hand,.dat er in het gedenkboek aandacht aan werd besteed. W ie echter met deze vraagpunten heeft kennis gemaakt, kan zich volkomen begrijpen, dat de Heer Addens het bij een beknopte beschrijving in het kader van het gedenkboek niet wilde laten en er een afzonderlijke studie aan heeft gewijd. In de vraagpunten, of beter, in de antwoorden hierop, ligt een belangrijk deel van de geschiedenis van de landbouw van de Groninger klei over de periode van bijna een eeuw opgesloten. Bijna zonder onderbreking heeft de organisatie, die thans de naam draagt van Groninger Maatschappij van Landbouw de naam heeft in de loop der jaren verschillende malen verandering ondergaan aan haar afdelingen vragen voorgelegd, die op belangrijke problemen, de landbouw betreffende, betrekking hadden. Deze vragen werden in het algemeen door de afdelingen, die daarvoor meestal weer commissies instelden, zeer serieus en uitvoerig behandeld. Hoewel niet steeds alle afdelingen alle vragen beantwoordden, kreeg men, doordat de afdelingen over de gehele provincie, of althans over het noordelijke kleigedeelte, waren verspreid, een veelal belangrijke regionale differentiatie in de antwoorden. Vanaf 1854 zijn de antwoorden van de afdelingen, later veelal met resumé's en eventueel conclusies, volledig in de Handelingen van de Maatschappij afgedrukt, zodat hier een schat van gegevens is vastgelegd, die een duidelijk beeld geven van de gedachten van de boeren zelf over hun bedrijf en hun leven. Het behoeft niet te verwonderen, dat een zeer groot gedeelte van de vraagpunten betrekking heeft op technische aangelegenheden, doch daarnaast heeft men zich ook bezig gehouden met sociale en economische problemen en de Handelingen zijn daardoor tot één der belangrijkste bronnen voor de sociale geschiedenis van het Groninger platteland geworden. De studie van de Heer Addens is een uitvoerige inleiding tot het gebruik van vraagpunten voor de geschiedschrijving van de landbouw. Op de hem eigen, systematische wijze geeft hij antwoord op vrijwel alle vragen, die de gebruiker van de antwoorden op de vraagpunten kan stellen en hij heeft hiermee een zeer verdienstelijk werk verricht voor de voor ons steeds noodzakelijker wordende geschiedschrijving van de 19e eeuw. E. W. H O F S T E E. P. Sim eon O.F.M. C ap., S ociologie, een inleiding in het m aatschappelijk vraagstuk, D ekker en Van de Vegt, U trecht-n ijm egen, 164 blz., Een bespreking van dit boekje kan zich hoofdzakelijk beperken tot het aangevert van het doel, met het oog waarop het is geschreven. Het is bedoeld als leerboek voor cursussen van de R.K. Middenstand en Katholieke Arbeidersbeweging. Het is niet zozeer een studie, die problemen belicht, alswel een voor een bepaald publiek geschreven handleiding. Met sociologie wordt bedoeld de leer over het maatschappelijk vraagstuk, die een positief antwoord geeft op de vraag, hoe de maatschappij behoort te zijn. Voor de schrijver vloeit dit behoren nagenoeg rechtlijnig voort uit de

7 184 BOEKBESPREKINGEN pauselijke encyclieken Rerum Novarum en Quadragesimo Anno. W elisw aar duidt hij aan, dat deze encyclieken voor de Katholiek nog variaties bieden van bindende gelding, doch in feite krijgt de lezer de indruk, dat de volstrekte gelding overheerst. Accepteert men het uitgangspunt van de schrijver, dan kan men hier op heldere wijze het Katholieke standpunt omtrent de na te streven inrichting van de maatschappij uiteengezet vinden en daarmede zijn opvattingen fundament geven. De niet-katholieke lezer verkrijgt bij lezing een duidelijk inzicht in een denkwijze, die van de zijne verschilt. Hij zal het boek apodictisch vinden hier en daar. Vreemd is hem b.v. de uitspraak, dat waar er een zekere rangorde is in de liefde, bij gelijke nood bloedverwanten, medeburgers en geloofsgenoten voorgaan (blz. 61). Ook zal menigeen moeite hebben om de uitspraak te onderschrijven, dat de menselijke ziel van nature christelijk is (blz. 158), W ie ernstig tracht te leven uit de beginselen van het Christendom en zich in alle ootmoed aarzelend een Christen zou durven noemen, - brengt daarmede nog niet de moed op tot het poneren van een dergelijke stelling. Toetst men het boekje wetenschappelijk, dan kan men veel waardering hebben voor tal van goed geformuleerde uiteenzettingen. W el stelt de schrijver al te zeer vast, dat alle sociale hervormingen het gevolg zijn in het bijzonder van Rerum Novarum (blz. 86, 126). Men kan hier vragen, of deze encycliek niet veeleer voortreffelijk tot uitdrukking bracht, wat door anderen al eerder was gezegd, en wat in de maatschappij al bezig was tot ontwikkeling te komen. De encycliek stimuleerde een ontwikkeling, die al gaande was, en was dan zelf behalve oorzaak ook gevolg. Voor het doel, waarvoor het boek geschreven en het gaat hier dan ook al om de vierde druk lijkt het stellig zeer geschikt. SJ. G RO EN M AN. H enry L. M ason, T he P urge o f D utch Quislings, E m ergency Justice in the N etherlands, N ijhoff, T h e H ague 1952, 199 p. Is het op zich reeds iets bijzonders, dat een Amerikaan zo n uitgesproken Nederlands onderwerp tot voorwerp van studie kiest, nog sympathieker is, dat dit boek, waarop de auteur in Augustus 1951 aan de Columbia universiteit tot Dr in de Politieke Wetenschappen promoveerde, is opgedragen aan the men and women of the resistance in the beautiful region of the Netherlands known as the Gelderse Achterhoek, voor wier heroïsche verzetshouding de auteur een grote bewondering koestert. Zijn studie is het resultaat van een onderzoek, dat hij in 1948 en 1949 in ons land instelde en waarbij hij tevens kon gebruik maken van de ervaringen en indrukken, die hij reeds daarvóór, in de jaren in de Lage Landen over deze materie had opgedaan als U.S. Military Intelligence Officer. Zijn arbeid in deze functie, die hem in staat stelde hier en daar ook achter de coulissen te kijken, zal zeker een vruchtbare voorbereiding voor deze studie betekend hebben. In ieder geval bood hem dit langduriger verblijf hier te lande de gelegenheid om zich beter dan de gemiddelde vreemdeling-onderzoeker op de hoogte te stellen van onze gewoonten en de hier bestaande verhoudingen en ook van onze taal. Dat hij deze laatste vlot leest, spreekt en verstaat, zal echter ten dele ook wel te danken zijn aan het feit, dat een Nederlandse Zijn vrouw werd. Ook wanneer men de gunstige positie, waarin de auteur tengevolge van deze en andere factoren verkeerde, in aanmerking neemt, staat men er nog over verbaasd, hoe hij zich in zulk een betrekkelijk korte tijd zo'n uitgebreide en gedetailleerde kennis over een dergelijk moeilijk en ook voor ons Nederlanders nog zo weinig overzichtelijk terrein

8 BOEKBESPREKINGEN 185 eigen heeft kunnen maken. Het moet wel een soort monniken-geduld geweest zijn, dat hem in staat stelde de schat van gegevens te verzamelen, die de inhoud van dit boek zo rijk doet zijn, dat het werkelijk onbegonnen werk is om daarvan een beknopt overzicht te geven. De titel moet niet in te enge betekenis opgevat worden. W ant behalve de zuivering en de berechting en de verschillende stadia van ontwikkeling daarvan, worden nog allerlei andere onderwerpen behandeld, die daarmee in een nauw en wijder verband staan. Feitelijk heeft ons gehele optreden tegenover de collaborateurs die hij indeelt in politieke, militaire, economische en ambtelijke collaborateurs. zijn aandacht. Ook de achtergronden, waartegen dat optreden moet gezien worden, worden niet onaangeroerd gelaten. Z o is er in dit boek bijv. over de wordingsgeschiedenis en de verdere ontwikkeling van de N.'S.B. vóór en gedurende de oorlog heel wat lezenswaardigs te vinden. Zowel de gunstige als minder gunstige zijden van onze zuiverings- en berechtingsactiviteiten worden belicht en in verband gebracht met de historische omstandigheden, die dat begrijpelijk maken, o.a. ook met de maatschappelijke ontwrichting, waartoe de oorlog en de N.S.B.ers zelf hadden bijgedragen. Bij het trekken van conclusies legt de auteur een consciëntieuze voorzichtigheid en een bijna scrupuleuze reserve aan de dag, die een Intelligence-Officer sieren. Hier en daar slaat deze grote verantwoordelijkheidszin zelfs over in een scepticisme, dat er zich toe bepaalt de verschillende meningen en mogelijkheden eenvoudig naast elkaar te plaatsen en ze te laten, wat ze zijn. Voelt men zich dan enerzijds geneigd te betreuren, dat de auteur er niet dieper op in gaat, anderzijds ziet men wel in, dat hij daarvoor een excuus heeft, omdat zijn belangstellingsspheer zich toch al zo ver uitstrekt. Zijn algemene indruk is, dat er bij het optreden tegenover de collaborateurs ook in Nederland vele fouten gemaakt zijn, die aanleiding kunnen zijn om te concluderen zowel dat men te slap als te streng is opgetreden. Overigens is hij echter van mening, dat het verloop van de zuivering en berechting in Nederland als geheel toch niet onbevredigend mag genoemd worden en dat deze problemen hier opgelost zijn overeenkomstig de meer bezadigde aard van ons volkskarakter. In dit laatste verband wijst hij o.a. op het relatief geringe aantal doodstraffen en de vele gratieverleningen. Een bepaald goedei noot voor ons volk.acht hij het vooral, dat wij er hier, in tegenstelling met Frankrijk, Italië, de Balkan en andere landen, goeddeels in geslaagd zijn om partijbelangen en invloeden van politieke, sociale en religieuze aard buiten deze berechting van collaborateurs te houden. In dit opzicht staat Nederland, dat in deze vergeleken wordt met Noorwegen en Denemarken, volgens hem voorop en het is ook om deze reden, dat hij de kwestie van de politieke delinquenten hier in de meest zuivere vorm meende te vinden en te kunnen bestuderen. In het algemeen mag Nederland niet ontevreden zijn over de wijze, waarop een buitenlander de situatie hier te lande op het onderhavige terrein heeft geschetst. Slechts zelden bemerkt men, dat een vreemdeling aan het woord is, die bepaalde verhoudingen niet of verkeerd aanvoelt. In dit opzicht steekt dit werk gunstig af bij heel wat andere literatuur, die Amerikanen over Europa en Europeanen over Amerika doen verschijnen. D at men een dergelijke verdienste ook in de States weet te appreciëren, moge afgeleid worden uit het feit, dat Dr Mason kort na zijn promotie werd benoemd tot hoogleraar aan het Department of Government" voor de Lousiane State University" te Baton Rouge en dat in 1952 reeds zijn aanstelling volgde als professor in de politieke wetenschappen aan de befaamde Tulane University te New Orleans. D r H. V A N R O O Y O.F.M.

9 186 BOEKBESPREKINGEN Prof. Dr P. }. Bouman en W. H. Bouman. De groei van de grote werkstad. Een studie over de bevolking van Rotterdam, 133 blz. Van Gorcum & Comp. N.V., G. A. H ak en Dr H. ]. Prakke. Assen De belangstelling is zich in de afgelopen jaren in het bijzonder gaan richten op de mens in zijn relatie tot de maatschappelijke groepsvormen. Ook het boek van de beide Boumans over de Rotterdamse stedelijke samenleving is een voorbeeld van deze nieuwe, polair georiënteerde beschouwingswijze. De schrijvers beogen niet zozeer een geschiedenis van de stad Rotterdam te geven als wel de veelal verwaarloosde geschiedenis van de Rotterdamse bevolking. Het tijdvak, dat zij in hun beschouwingen betrekken, loopt van omstreeks 1850 tot heden, zij het ook, dat op de decennia tussen 1890 en 1920 de tijd van de stormachtige expansie de meeste nadruk valt. Een centrale plaats in de beschrijvingen kreeg een aantal persoonlijke getuigenissen van oude Rotterdammers ingeleid en gecommentarieerd door beknopte historische en sociologische beschouwingen. Z o ziet de lezer achtereenvolgens verschijnselen als de trek naar de stad, de aanpassingsmoeilijkheden van de geïmmigreerde gezinnen, armoede, verwaarlozing, ontkerkelijking en de groei van de arbeidersbeweging door de ogen van gewone, anonyme mensen: kinderen van havenarbeiders, fabrieksarbeiders, werksters enz. Men vindt in deze getuigenissen ten voeten uit het leed geschilderd, vooral van de migranten uit het eerste tijdperk, waarin van sociale wetgeving nog nauwelijks sprake was. Vele brieven spreken van de diepste armoede, beestachtig lange werktijden, oververmoeidheid en drankmisbruik, honger en afschuwelijke woningtoestanden. M aar zelfs temidden van al deze ellende ontbreekt toch niet het positieve element, dat bestemd zou zijn in later tijden onder gunstiger omstandigheden tot ontplooiing te komen en aan de Rotterdamse bevolking een eigen karakter te verlenen: een onmiskenbare volharding en werkelijksheidszin: een vaag besef, dat het loskomen uit de oude familiebanden, het noodgedwongen opgeven van een stuk oude Gemeinschaft hoe pijnlijk ook toch eveneens waardevolle zijden heeft; een bereidheid tot onderlinge hulpverlening, nog afkomstig uit de landelijke sfeer en nimmer geheel verloren gegaan; een zekere onafhankelijkheidszin, die er bij sommigen zelfs in bittere armoede tegen verzette ondersteuning van de diaconie te aanvaarden. Het boekje wordt besloten met een summiere beschouwing over de volgroeide stad, een aantal brieffragmenten en een literatuurlijst. Het geheel is een vrucht van teamwork : het materiaal werd in hoofdzaak verzameld door de heer W. H. Bouman, in vormgeving en stijl herkent met de vaardige pen van Prof. Dr P. J. Bouman. Bijzondere wetenschappelijke pretenties heeft het werkje niet. De beschrijvingen zijn wetenschappelijk verantwoord, maar openen historisch geen nieuwe perspectieven. Ook sociologisch beschouwd levert het onderzoek in hoofdzaak een bevestiging op van wat ons uit de vakliteratuur over de expansie van de grote stad in het algemeen en over de arbeid en het gezinsleven van de stedelijke bevolking in de 19e en de 20e eeuw reeds bekend is. Dat een dergelijke bevestiging werd verkregen, is echter niet van belang ontbloot. De schrijvers hebben er goed aan gedaan de aandacht te vestigen op een aantal vraagstukken, die juist heden van een bijzondere actualiteit zijn, b.v. het tweede en derde generatieprobleem, in verband met verschijnselen als massa-jeugd, ontkerkelijking en politieke emancipatie van de arbeidersbevolking en daarnaast het tekort aan sociaal-culturele aanpassing, van brede groepen van de bevolking, dat het aanzijn geeft aan het euvel der onmaatschappelijkheid. Een verschijnsel, dat thans weer alle aandacht vraagt. Hoewel het dus geen nieuwe vondsten bevat, geeft het werkje veel wetenswaardigs

10 BOEKBESPREKINGEN 187 in een beknopt bestek? het is populair geschreven, in de goede zin des woord modern, voorts onbevooroordeeld en evenwichtig gecomponeerd. Voor Rotterdammers uiteraard extra belangwekkend. A. LUH RS. M ej. M t B. L. F. Clem ens Schcönec: G ezinsvoogdij en leven sloop; O ndeczoek naar d e resultaten van gezinsvoogdij-gev allen in d e grote stad en o p het platteland. Leiden, Instituut voor P raeven tieve G eneeskunde, 1952, 542 pag. W el mogen wij het Ned. Verbond der Verenigingen van Pro Juventute" dank weten voor de stoot die het gaf tot het aanvatten van dit onderzoek, dat door schr. werd verricht in het kader van het Instituut voor Praeventieve Geneeskunde, onder supervisie van Prof. Dr. J. Koekebakker. Haar werk is zonder twijfel het belangrijkste dat sinds vele jaren op het gebied der kinderbescherming ten onzent het licht heeft gezien. Aan een materiaal van 242 gezinsvoogdijpupillen, die in de jaren 1930 t/m 1936 civiel- of strafrechtelijk onder toezicht stonden, ten dele in het Arrondissement Amsterdam (stad), ten dele in het Arrondissement Groningen (platteland, zonder de stad) is organisatie, werkwijze en resultaat der gezinsvoogdij in die jaren met grote nauwgezetheid nagegaan. Tevens werd onderzocht wat er van deze pupillen was terechtgekomen en hoe zij in 1947/1950, toen zij te dien einde bezocht werden, zelf oordeelden over het toezicht, waaraan zij destijds waren onderworpen. Nog niet tevreden hiermee gaf schr. aan haar onderzoek een hoogst belangrijke uitbreiding: zij betrok er tevens in de personen, die opgetreden waren als toezichthoud(st)er en hun mening over het werk in het algemeen en hun, contact met de in het onderzoek beschreven pupillen in het bijzonder. Na een uitvoerige inleiding, handelend over de opzet en uitvoering, wordt de verantwoording gegeven gedeeltelijk in de vorm van zeer deskundig uitgewerkte statistische vergelijkingen (Hst. V III) voor een groot deel echter ook in beschouwingen, verlucht met tal van voortreffelijk tussen de hoofdtekst doorgeweven biografische gegevens, terwijl uiteraard het (overigens weinig bevredigende) dossiermateraal werd geraadpleegd. Het resultaat is geworden een lijvig boek van volkomen verantwoord wetenschappelijk portuur, waaraan men bovendien de (hoogste?) lof kan toezwaaien: dat men, er eenmaal aan begonnen zijnde, het nauwelijks meer uit de hand kan leggen alvorens het ten einde gelezen te hebben! W aar helaas binnen dit beperkte ruimtebestek gedetailleerd ingaan op de rijke inhoud niet mogelijk is lijkt het aangewezen om aan de hand van de samenvatting der resultaten (Hst. IX, pag ) althans het belangrijkste hiervan te noemen. In beide gebieden (die overigens tal van pregnante verschillen vertoonden, vooral m.b.t. de toepassing en de populariteit" van de ondertoezichtstelling) bleken de ouders van de betrokken kinderen de maatregel veelal te hebben opgevat als een persoonlijke krenking, hetgeen een ernstige rem vormde voor de pogingen om het betrokken gezin te beïnvloeden. Van duidelijke verschillen tussen straf- en civielrechtelijk onder toezicht gestelden bleek opvallend weinig. W el kon nog al eens worden vastgesteld dat laatstgenoemde kinderen het toezicht eveneens opvatten als een straf. Kinderen boven 12 jaar konden soms de civielrechtelijke ondertoezichtstelling moeilijk verwerken i.v.m. het hierin gelegen verwijt aan de ouders. Voor deze oudere kinderen werkte echter de strafrechtelijke ondertoezichtstelling ook vaak als een uitdaging tot opstandigheid.

11 188 BOEKBESPREKINGEN Bij de beoordeling van de rijping der onder toezicht gestelde kinderen tot volwassenheid bleek het belang van vakopleiding voor de daartoe begaafden, terwijl tevens de vrijetijdsbesteding problemen schiep, die volstrekt niet steeds konden worden opgelost) door de pupil aan allerlei vormen van clubleven te doen deelnemen (of hem of haar te dwingen hieraan deel te nemen!). Sexuele voorlichting bleek in een aantal gevallen op betreurenswaardige wijze te zijn verzuimd. Het aantal door de pupillen gesloten gunstige huwelijken bleek verrassend groot te zijn (vooral in aanmerking nemend hoeveel deining er in den beginne vaak over geweest w as!). De verhouding der pupillen t.o.v. hun ouders bleek vrijwel nooit wezenlijk te zijn verbeterd, ook al waren in de loop der jaren heel wat strijdbijlen begraven. De psychische status van vele oud-pupillen bleek, in tegenstelling tot de (zeker niet steeds deskundige) gegevens uit de tijd van hun ondertoezichtstelling, verontrustend vaak te wensen over te laten. Alles bij elkaar kon schr. slechts 27.5 % van haar gevallen geslaagd noemen, 36.5 % matig, geslaagd en 36 % mislukt. * De voorlichting van de Kinderrechters was zeer matig, terwijl de samenwerking van autoriteiten en instanties evenmin tot enthousiasme kon stemmen. Bij de selectie der gezinsvoogden werd meer gelet op het kunnen beschikken over vrije tijd, op enthousiasme voor het werk (vooral wat Amsterdam betreft) en op vooronderstelde deskundigheid (onderwijzers!) dan op de zo nodige, persoonlijke evenwichtigheid en werkelijke volwassenheid. D e supervisie op de gezinsvoogden was vrijwel afwezig, ook al ving vooral in Amsterdam de Kinderrechter zelf nog heel wat op. Naast veel goede wil bij de gezinsvoogden en soms goed resultaat toont het onderzoek van M ej. Clemens Schröner zulke opvallende deficienties aan dat men zich niet zonder zorg afvraagt hoe de toestand ten dezen op het ogenblik is. In sommige opzichten is ze zeker verbeterd: met name de voorlichting des Rechters is uitgebreider en door het veel meer bij het onderzoek betrekken van Observatiehuizen, M.O.B. s en psychiaters ook veelzijdiger geworden. Schr. wijst op de 64 % goed of matig geslaagden en noemt deze uitkomst nog vrij aardig. Al lezende krijgt men echter herhaaldelijk de indruk dat dit verloop in sommige gevallen meer ondanks dan mede door de gezinsvoogdij is verkregen» De selectie van de in aanmerking komende gevallen deugde in 1930/1936 kennelijk nauwelijks. Is zij thans beter? Vooralsnog moeten wij het met de vurige hoop stellen. Schr. heeft vertrouwen in de toekomstige Jeugdraden en het rapport van de Commissie-Lamers geeft hier ook wel reden tot enige hoop, doch men spiegele zich aan het drama van de Reclasseringsraden, waar men in 1947 een in lange jaren niet weerkerende kans om te geraken tot een werkelijk verantwoorde reorganisatie van de reclassering van volwassenen door de vingers heeft laten glijden met alle gevolgen van dien... Het spreekt vanzelf dat schr. de inschakeling van goede caseworkers, als assistenten van de Kinderrechters te belasten met superviserend werk over de gezinsvoogden, noodzakelijk acht. Ook hiervan echter is zelfs een eerste begin nog nauwelijks te onderkennen. Gelukkig toont schr. een open oog voor het feit dat men van een leek-gezinsvoogd nimmer een caseworker kan maken, en dat er al veel bereikt is wanneer deskundige supervisie hem leert wat hij niet moet doen! Tenslotte zij mij vergund één punt van critiek naar voren te brengen, ook al ben ik mij bewust dat het hier gecritiseerde niet te elimineren was: is de bestudering van het verdere leven van pupillen, die t.t.v. het toezicht nog midden in hun ontwikkeling stonden, eigenlijk wel dienstbaar te maken aan het oplossen van de vraag, welke de uitwerking van dit toezicht is geweest? Zoveel factoren hebben hier meegespeeld dat

12 I BOEKBESPREKINGEN 189 het afzonderen van dit bepaalde aspect, hoe uiterst voorzichtig het ook door schr. is beproefd, eigenlijk nauwelijks mogelijk was. M aar zelfs al zou dit zo zijn, dan nog biedt de rijkdom van zorgvuldig weergegeven casuïstiek een schat van inzicht, zoals die tot dusver in onze literatuur over kinderbescherming nergens was te vinden. G. T H. K EM PE. C. A. M ennicke: S ociale P sychologie. D e algem ene grondslagen en d e toepassing daarvan o p d e m aatschappelijke en politieke verschijnselen, vooral van d e tegenw oordige tijd. 201 blz. U trecht, Bijleveld, D erde herziene druk. Als iemand zich de moeite zou getroosten deze derde uitgave van dit boek met de twee voorafgaande edities (1936 en 1940) te vergelijken, zou hij daaruit een stuk tijds- geschiedenis kunnen opmaken. W as de eerste uitgave sterk gekleurd door de strijd van de schrijver tegen het nazisme, in de tweede, die tijdens de bezetting verscheen, moest uiteraard de al te grote agressiviteit enigszins worden getemperd. Nu de derde druk verschijnt, lijken op het eerste gezicht het nationaal-socialisme en het fascisme verdwenen te zijn, maar men moet het met de schrijver eens zijn als hij er de nadruk op legt, dat dit toch meer schijnt dan werkelijkheid is. Vanuit dit oogpunt bezien, is dus inderdaad dit boek nog actueel en moet men het ook waarderen. Toch zal deze waardering een critische houding niet mogen uitsluiten. In het eerste gedeelte geeft Prof. Mennicke dat wat hij ziet als de algemene grondslagen der sociale psychologie. Hij gaat uit van de opvatting, dat het menselijk driftenstelsel van nature noodzakelijk door een vast en betrouwbaar waardebesef gedisciplineerd en gesublimeerd moet worden. De driftbevrediging is bij de mens losgemaakt van het instinct en geschiedt door middel van de intelligentie. Daarom is de wijze en de mate van de driftbevrediging afhankelijk van een waardebepaling, welke weer moet voortkomen uit een vaststaand waardebesef. In de door de traditie gebonden maatschappij was een betrouwbaar waardebesef aanwezig. Met de ontbinding echter van dit waardebesef krijgen de driften een betekenis, die tot sterke spanningen en tegenstrijdigheden in het persoonlijk en maatschappelijk leven moet leiden, omdat de waardebepalingen nu willekeurig en toevallig worden. Nu ontstaat de abstracte massa, waaruit zich dan de z.g. concrete massa s vormen. Daarbij komt dan nog het steeds toenemende gevoel van bestaansonzekerheid bij de moderne mens. Één van de oplossingen van deze spanningen is het massapsychologisch gebeuren. De machtsdrift van de leider of van een groep van leiders brengt een soort van nieuw waardenbesef tot stand, welk waardenbesef wel leidt tot een zekere disciplinering van de driftbevredigingen, maar in laatste instantie toch georiënteerd is aan de driften als zodanig. De maatschappelijke organisatie, die hieruit voortkomt, kan alleen maar een dwangorganisatie zijn. In het tweede gedeelte past de schrijver deze theoretische inzichten dan toe op een aantal gebieden en verschijnselen van het maatschappelijk leven. Achtereenvolgens behandelt hij de sociale psychologie van de bevolking der grote steden, van de plattelandsbevolking, van de middenstandsgroepen, van het proletariaat, van het nationaal bewustzijn, van de jeugdbeweging etc. Dit is onmiskenbaar een boek met een rijke inhoud; een boek echter, dat men toch leest met gemengde gevoelens. Enerzijds moet men bewondering hebben voor de knappe constructie van het geheel, anderzijds critiek op de wankele peilers, waarop dit geheel rust. De schrijver gaat uit van een systeem van driften, die hij scherp wil onderscheiden van de instincten. Daarmee probeert hij te ontkomen aan de fouten van de Amerikaanse school, die bij tijd en wijle met eindeloze lijsten van instincten te voorschijn komt., Als

13 190 BOEKBESPREKINGEN driften ziet hij dan alleen de essentiële krachten, die het bestaan waarborgen. Het aanwijzen van bepaalde driften als oorzaken van menselijk handelen lijkt ons echter minstens even speculatief als het zien van bepaalde instincten als verklaringsbronnen. W ie immers bepaalt, welke de onmisbare levensfactoren zijn, wie bepaalt welke de oerdriften" zijn? W ij stoten hier op de impasse, waarin heel de sociale psychologie door haar sterke gebondenheid aan de driftpsychologie op het ogenblik verkeert. Ons inziens zijn er slechts twee mogelijkheden om uit deze impasse te geraken: óf een experimentele sociale psychologie opbouwen, zoals men in Amerika probeert (men denke bijv. aan de boeken van Murphy, Murphy en Newcomb), dus systematische observatie en inductie: óf de gezichtspunten uitwerken, die de phaenomenologische en existentiële psychologie bieden, d.w.z. de driften niet substantiëren, ze niet zien als inhouden in de mens of in het bewustzijn, maar als bepaalde structuren, bepaalde vormen van bewustzijn; niet meer speculeren welke driften er in de mens zijn of welke de oerdriften en welke afgeleide driften zijn, maar komen tot een phaenomenologische analyse van het driftmatige in de mens, of juister gezegd: tot een phaenomenologie van de mens als lid van een groep, van de mens als bewoner van de grote stad, etc. W erkt men in deze richting, dan zal men dus de sociale psychologie moeten losmaken van de tot nu toe bijna onverbrekelijk aan haar verbonden driftpsychologie. De tweede pijler, waarop de constructie van Prof. Mennicke rust, is het waardebesef, dat de bevrediging der' menselijke driften reguleert. Men weet in de psychologie nog heel weinig van de waarden en dit weerspiegelt zich uiteraard ook in de paragraaf, die de schrijvei* aan het waardebesef wijdt. D e gehele theorie: in de mens zijn driften, die gereguleerd en gesublimeerd worden door iets hogers, blijft hierdoor een wankel en vaag geheel. W il men deze constructie echter aanvaarden en heden ten dage moet men dit eigenlijk nog wel, omdat andere zienswijzen nog vrijwel uitgewerkt moeten worden dan kan men er veel mee bereiken. Dit toont het boek van Prof. Mennicke duidelijk aan. Daarnaast blijft de vraag bestaan, of een louter psychologische verklaring der sociale verschijnselen, zoals de schrijver dit probeert te doen, bevredigend is. Onzes inziens zeker niet en men zou bijna zeggen, dat hij: dit zelf wel gevoeld heeft. Het tweede deel van zijn boek lijkt ons n.1. minstens evenzeer sociologisch als sociaalpsychologisch. Samenvattend zouden we dus willen zeggen, dat men weliswaar bezwaren kan hebben tegen de psychologische theorie, die aan het boek ten grondslag ligt en tegen de poging, om de sociale verschijnselen louter psychologisch te verklaren, maar daarbij niet uit het oog mag verliezen, welk een overvloed van interessante beschouwingen Prof. Mennicke desondanks te bieden heeft. J. V A N RA TIN G EN. Prof. Dr. H. N. Ter Veen: Van Aardrijkskunde tot Sociale W etenschap. Keur uit de verspreide geschriften. Amsterdam, H. J. Paris, 1950; 329 pag., ƒ 12,50. Bij zijn aftreden in 1948 ontving Prof. T er Veen van zijn leerlingen en oud-leerlingen de toezegging, dat spoedig een bundel zou verschijnen, samengesteld uit verschillende artikelen van zijn hand. Dr. W. H. Vermooten en D. S. Gorter, die de samenstelling op zich namen, delen in hun woord ten geleide mee, dat de verschijning van deze bundel door allerlei omstandigheden zo zeer werd vertraagd, dat zij eerst plaats kon vinden na het overlijden van Prof. T er Veen. Dit boek is dus een posthume hulde aan de gewaardeerde leermeester. Tevens hopen de samenstellers^ dat deze bundel

14 BOEKBESPREKINGEN 191 er toe moge bijdragen, dat er meer begrip en waardering ontstaat voor doel en streven van de sociografische wetenschap in het algemeen en van de Amsterdamse sociografische school in het bijzonder, waarvan T er Veen zulk een eminent vertegenwoordiger is geweest. Voor het samenstellen van deze bundel is niet geput uit de vroeger al in boekvorm verschenen geschriften van T e r Veen en uit zijn artikelen, die alle vermeld worden in de ingelaste lijst van publicaties, moest volstaan worden met een keuze. Ondanks deze onvolledigheid geeft deze bundel toch een goed beeld van T er Veen s arbeid als sociograaf, zoals Vermooten deze in het toegevoegde levensbericht schetst. T er Veen beschouwde de sociografie als een sociale wetenschap, die hij geheel wilde scheiden van de cultuurgeografie. Deze opvatting werd door hem al verdedigd in zijn openbare les Van Anthropogeografie tot Sociografie bij de aanvaarding van zijn lectoraat in De bundel opent met deze publicatie en de titel hiervan is, zij het ook in gewijzigde vorm, gebruikt voor dit verzamelwerk. Ongetwijfeld heeft T er Veen zich vooral verdienstelijk gemaakt, doordat hij het concrete sociale onderzoek, het fieldwork, sterk heeft bevorderd en met succes getracht heeft de sociografen in te schakelen bij de verschillende onderzoekingen op maatschappelijk terrein. Dit streven komt in deze bundel tot zijn recht door het opnemen van artikelen als: Overheid en Sociografie en De waarde der sociografie voor gemeenten. Herhaaldelijk drong T er Veen aan op sociale ordening en planmatigheid. Een zestal artikelen van deze strekking zijn opgenomen in hoofdstuk V : De maatschappelijke achtergrond van sociale zorg en sociale planmatigheid. Het is begrijpelijk, dat T er Veen, die in 1925 promoveerde op De Haarlemmermeer als kolonisatiegebied, bijzondere belangstelling toonde in de bevolkingsproblemen van de Zuiderzeepolders. Een drietal van zijn artikelen over dit onderwerp zijn in deze bundel opgenomen. Van de andere opgenomen artikelen is dat over Koloniale vraagstukken in Italiaans-Noord-Afrika nog van actuele betekenis, terwijl De Geopolitiek als sociale wetenschap nog waarde heeft als waarschuwing tegen het misbruik van de wetenschap voor politieke doeleinden. De samenstellers hebben getracht de sterk uiteenlopende artikelen te rubriceren naar hun inhoud. Bevredigend acht ik deze indeling niet. Het artikel over Steinmetz betekenis voor de aardrijkskunde in Nederland staat er wat vreemd tussen. Dat over Brielle, in 1926 verschenen in M. en M is nog wel steeds interessant als bescheiden voorloper (28 bldz.) van de lange reeks van sociografieën van Nederlandse gemeenten, maar past niet in het eerste hoofdstuk, waarvan de titel Het V ak trouwens even goed voor andere opgenomen artikelen kan gelden. In het hoofdstuk: De Zuiderzee, hoort strikt genomen The lake of Harlem as a settlement" niet thuis, en het enige motief om Koloniale vraagstukken in Noord-Afrika als een afzonderlijk hoofdstuk Noord-Afrika in te lassen, bestaat in de lengte van dit artikel (78 blz.). Ik geef gaarne toe, dat het uiteenlopend karakter van de artikelen een bevredigende logische indeling naar de inhoud vrijwel onmogelijk maakt, maar daarom zou ik aan een chronologische volgorde zonder nadere indeling de voorkeur hebben gegeven. Voor de leerlingen van Prof. T er Veen heeft dit boek bijzondere waarde als herinnering aan hun leermeester. Voor alle andere belangstellenden in de sociografie is het van waarde, doordat het in zijn verscheidenheid van onderwerpen een indruk geeft van de ontwikkeling van de sociografie in Nederland in de laatste decennia. W. E. N O O RD M A N.

15 192 BOEKBESPREKINGEN Constantia Brunner, D er E ntlarvte M ensch, uitgegeven en ingeleid d oor Lothar B ickel, M artinus N ijholf, D en H aag blz., ƒ 9. ing., ƒ 12. gebonden. W anneer een boek belangrijk is, indien het met diepe ernst en overgave, tevens met felle hartstocht is geschreven, voortdurend prikkelt tot tegenspraak door een niets ontziende eerlijkheid dan hebben wij hier stellig een belangrijk boek voor ons, dat zich nochtans moeilijk laat bespreken. De schrijver w^s een Duitse Jood, gevlucht naar Den Haag, waar hij in 1937 overleed. Hij schreef dit boek omstreeks 1930, liet het manuscript liggen, dat nu dooil de goede zorgen van een vriend ietwat verkort is uitgegeven het is dus meer dan 20 jaar oud. De goede vriend meent in de inleiding, dat Duitsland met dit boek ein Lehrbuch der Demokratie bekommt. Ik betwijfel dat in hoge mate. W ant wat is de strekking van dit boek? Het is op zichzelf al een waagstuk, dat de schrijver zich plaatst in de rij der ontmaskeraars van onze cultuurwereld: het zijn immers geen geringen, die deze functie óók hebben vervuld: Kierkegaard, Nietzsche, Marx, Freud. Ik geef een enkel typerend citaat: wir betrachten sein W esen (n.1. van de mens) und seine Betrachtung seines W esens, und müssen gewahren: das einzige Tier, welches sich selbst betrachten kann, ist auch das einzige Tier, welches sich selbst betrügt (75). W anneer de sehr, de mens het masker afneemt, blijft er over, als oermachtige drijfkracht het egoïsme, der Trieb der Selbsterhaltung des Lebens waaruit zich ontwikkelt wat men zou kunnen noemen een egoïsme van de tweede orde, het sociale egoïsme als de bron van recht en staat: Recht und Staat kommen... aus der Position unsres tatsächlichen besonderen Menschendaseins in der Natur, gleichbedeutend mit dem Bewusstsein der den' ersten mit samt dem zweiten, den sozialen Egoismus umfassenden Lebensfürsorge" (37). Natuurlijk: het zijn mensen, die het recht en de staat scheppen, maar: op grond van hun sociaal egoïsme. In deze zelfde lijn liggen Brunner s verklaringen van idealisme en religie, die hier niet verder weergegeven behoeven te worden. W a t van deze theorie te zeggen? Kenners van de sociale wijsbegeerte zijn haar wel eerder tegengekomen, zij het minder fel geladen, niet zó duidelijk uit een gewonde ziel gevoed: in haar vroegere vormen heeft zij niet bevredigd, zij zal het in deze moderne vorm ook niet doen. E r zit ook te veel hoogmoed in overcompensatie van ondergane vernedering? Op de vraag: wat zegt de filosofie? formuleert de sehr, als haar Grundsatz: Kein W o rt glauben dem Tiere (de mens) das anders sein möchte als er ist, dass vor seinen Egoismus als höchsten Schmuck den Schleier der Lüge nimmt und so lang gelogen hat, bis er nun selber an sein Gelüge glaubt! (81). Natuurlijk nemen wij zo n uitspraak niet letterlijk waarom zouden wij dan dit boek lezen? De innerlijke verscheurdheid van de schrijver ligt trouwens open en bloot: er spreekt een onmiskenbare liefde èn voor het andere Duitsland èn voor de Joden uit, die aan een idealisme ontspringen. Ik geloof niet wat Lothar Bickel zegt, dat dit boek actueel zal zijn, wanneer men zoekt naar de menselijke constanten onder wisselende maatschappelijke verhoudingen, maar het is wel een belangrijk document humain uit een barbaarse tijd in Europa. W. B. In het Maart-nummer van dit tijdschrift is achter het artikel van Dr. Verkade op blz. 84 per abuis een literatuurlijst geplaatst, die niet bij deze bijdrage behoorde. De tekst van blz. 84 vervalt hiermede.