[Uitzending 240: Johannes 6:1 t/m 21]

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "[Uitzending 240: Johannes 6:1 t/m 21]"

Transcriptie

1 [Uitzending 240: Johannes 6:1 t/m 21] In Joh.6 begint Johannes met een verslag van werkzaamheden van de Here Jezus in en nabij Galilea. De overgang van Joh.5:47 naar Joh.6:1 lijkt nogal abrupt. Na de toespraak van de Here Jezus in Jeruzalem is de Heiland opeens weer terug in Galilea. Johannes 6 vers 1: Daarna ging Jezus naar de andere kant van het meer van Galilea. Daarna is een algemene overgang, waarmee Johannes duidelijk maakt dat hij weer een andere geschiedenis gaat vertellen. Over de reis zelf (terug naar Galilea) vertelt Johannes niets. We moeten ons voorstellen dat de Here van Jeruzalem weer is teruggegaan naar Zijn woonplaats Kafarnaüm. Daar heeft Hij intussen alweer vele wonderen gedaan. In Joh.6:2 lezen we: Een menigte mensen volgde Hem, omdat zij zagen dat Hij de zieken genas. Vanuit de omgeving van Kafarnaüm gaat Jezus nu naar de andere kant van het meer. Joh.6 sluit aan bij Joh.5. In beide hoofdstukken vinden we het groeiende ongeloof van de Joodse leiders en daarmee het steeds groter wordende conflict tussen hen en de Here Jezus. Joh.5 begon met een wonder waarop een uitvoerige toespraak van Jezus volgde. Ook in Joh.6 vinden we dit patroon terug: eerst het verslag van een wonder met daarna een toespraak van de Here Jezus. Jezus ging naar de andere kant van het meer van Galilea. De plaats waar Hij naar toe gaat, wordt in Luc.9:10 preciezer aangeduid als de stad Bethsaïda, ten noordoosten van het meer van Galilea. Later werd het meer van Galilea door de Romeinen aangeduid met het meer van Tiberias (Joh.21:1). Tiberias was een stad aan de westzijde van het meer, genoemd naar keizer Tiberias. De Joden noemden het meestal de zee of het meer van Galilea Johannes heeft maar een paar wonderen opgeschreven en hij noemt ze ook vaak tekenen want tekenen hebben een bedoeling. In Joh.20 vers 30 en 31 zegt Johannes: Veel van de wonderen die Jezus voor de ogen van Zijn leerlingen heeft gedaan, staan niet in dit Boek vermeld. 1

2 Ik heb hier enkele opgeschreven opdat u zult geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God. Als u in Hem gelooft, leeft u in Zijn naam. Dit zijn belangrijke verzen, omdat zij de sleutel vormen tot het hele Evangelie naar Johannes. In Joh.5 heeft de Here Jezus (in Jeruzalem) een man genezen, die al 38 jaar ziek was. Daarna volgde een gesprek met en een toespraak tot de Joodse leiders. In Joh.6 (daarna) zijn we al weer verder in de tijd, waarschijnlijk ruim een half jaar verder. We vinden de Here Jezus ten noordoosten van het meer van Galilea. Het zou nog een jaar duren voordat Here zou worden gekruisigd. Johannes geeft in zijn verslag van het leven van de Here Jezus vaak plaats en tijd aan. Daarmee laat hij uitkomen dat de Here Jezus die ENE was, Die uit de hemelse heerlijkheid op aarde kwam. Hij Die Zijn tent opsloeg bij de mensen en Die langs de oever van het meer liep. Hij Die naar de steden en plaatsten van Israël ging. Naar: Kana, Nazareth, Kafarnaüm, Bethsaïda, Jeruzalem, Dekapolis, en vele andere steden en plaatsen. In Joh.6 is Hij aan de andere kant van het meer van Galilea. Johannes 6 vers 2: Een menigte mensen volgde Hem, omdat zij zagen dat Hij de zieken genas. Uit vers 2 blijkt dat Jezus al een tijdlang bezig is in Galilea met het genezen van zieken. We kunnen dit vers het beste vertalen met (een menigte mensen) was bezig te volgen, zij zagen steeds en Jezus was bezig met het doen van genezingen. Welke wonderen van genezing Jezus heeft gedaan vertelt Johannes niet. We vinden ze wel in de beschrijvingen van Jezus optreden in Galilea in het evangelie naar Mattheüs en Marcus. Dat de menigte mensen Jezus niet zozeer uit geloof volgt, maar omdat zij zagen dat Hij de zieken genas, is geen positieve waardering. Johannes heeft dit al eerder opgemerkt (in Joh.2 en Joh.4). In Joh.6 blijkt later, dat de mensen die Jezus volgen om de wonderen afhaken. Een wondergeloof is onvoldoende om Jezus Christus blijvend en echt te volgen. Vanaf dat moment gingen veel van Zijn leerlingen niet meer met Jezus mee. Zij wilden niets meer met Hem te maken hebben (Joh.6:66). 2

3 De mensen geloofden niet in Hem als de Christus. Zij zagen de wonderen die Hij verrichtte. Ze wilden graag bij Hem zijn omdat Hij goede dingen voor hen deed. Maar, de tekenen en wonderen bevestigden alleen wie Hij was. De Here Jezus kwam niet op aarde om ons mensen van onze ziekten te genezen. Hij kwam om voor onze zonden te sterven en maakte zo de weg tot God weer vrij. Hij heeft ons laten zien wie God is. De menigte mensen volgde Jezus niet per schip maar langs de oever van het meer (Marc.6:33). Johannes 6 vers 3 t/m 5: Jezus liep de heuvel op en ging daar met Zijn leerlingen zitten. Het was vlak voor Pesach, het Joodse Paasfeest. Toen Jezus al die mensen zag aankomen, vroeg Hij aan Filippus: Waar kunnen wij brood vandaan halen om die mensen te eten te geven. Het gebeurde vaker dat Jezus het gebergte introk. Dat deed Hij om twee redenen: 1- om Zich terug te trekken (zoals Hij doet in vs.15) en 2 - om onderwijs te geven (bv. in Matth.5 en 15 en nu in Joh.6). Samen met Zijn leerlingen gaat de Heiland op de helling van een berg zitten. Niet om uit te rusten maar om onderwijs te geven. Het was de gewoonte dat een rabbi, een leraar, zittend onderwijs gaf. Na de drukke tijd (we lazen dat in vers 2) wil de Here Jezus Zich nu terugtrekken met Zijn leerlingen, om hen te onderwijzen. Als de Here de mensen ziet aankomen stelt Hij een vraag aan Filippus. Filippus is een rustige man. Hij zei nooit veel. Uit vers 8 blijkt dat hij samen met Andreas ergens mee bezig is als de Here hem de vraag stelt. Beide waren niet erg spraakzaam, waarschijnlijk waren het meer doeners. Toch was het Andreas die Simon Petrus bij de Here Jezus bracht, en de Grieken komen naar Filippus en Andreas toe als zij de Here Jezus willen ontmoeten. Waarom stelt de Here Filippus deze vraag? Wilde Jezus eten laten kopen? Nee, want we lezen in Johannes 6 vers 6: Niet dat Jezus eten wilde kopen. Hij was iets anders van plan, maar was alleen benieuwd wat Filippus zou antwoorden. 3

4 Het is niet de bedoeling van de Here Jezus om Zijn leerlingen brood te laten kopen. Johannes vertelt dat de vraag een test is voor Filippus. Zou hij de uitdaging begrijpen, die er in deze situatie ligt? Heeft hij geloof in de Here Jezus dat de Here ook in deze nood kan voorzien. Vandaar dat Jezus hem, en de andere leerlingen opdraagt om de mensen te eten te geven. We lezen dat ook in de drie andere evangeliën. Filippus en de andere leerlingen zijn al eerder getuige geweest van een wonder waar wijn tekort was, namelijk, tijdens de bruiloft te Kana. Daar loste Jezus het tekort aan wijn op door water in wijn te veranderen (Joh.2). Is hun geloof nu zo dat zij het (ook in deze situatie) van Jezus verwachten? Johannes voegt nog iets toe wat Filippus en de andere leerlingen niet weten: Hij was iets anders van plan, maar was alleen benieuwd wat Filippus zou antwoorden. De Here Jezus zag al die mensen maar Filippus ook. Er waren alleen al 5000 mannen. Als deze mannen hun vrouw en kind mee hadden genomen dan moeten er al mensen zijn geweest. Toen Filippus dat zag, dacht hij helemaal niet aan een wonder. Johannes 6 vers 7: Filippus zei: Al kopen wij voor 200 zilverstukken brood, dan hebben wij nog niet genoeg om iedereen te eten te geven. Filippus reageert op de omstandigheden en wat hij ziet. Waarom noemt hij zo n hoog bedrag? 200 zilverstukken of 200 denariën was een behoorlijk bedrag: één denarie (schelling of zilverstuk) was het loon voor één dag werken. De leerlingen hadden de beschikking over een bepaalde hoeveelheid geld. Judas Iskariot was de penningmeester, hij beheerde de kas. Vanuit de kas werden onkosten bestreden voor dingen die gekocht moesten worden (Joh.12 en 13). Maar of er werkelijk 200 zilverstukken in kas waren, wordt niet meegedeeld. Filippus ziet de mensen en heeft snel uitgerekend dat 200 zilverstukken niet genoeg is om al deze mensen te eten te geven. Lucas vertelt in zijn evangelie dat de leerlingen Jezus adviseerde: U moet de mensen nu toch laten gaan! 4

5 Dan kunnen zij nog eten kopen en onderdak vinden in de dorpen en boerderijen in de omtrek. Want in deze verlaten streek is niets te krijgen. Geven jullie hun te eten, antwoordde Jezus (Luk.9). Johannes 6 vers 8 en 9: Andreas, de broer van Simon Petrus, mengde zich in het gesprek. Hier is een jongen die vijf gerstebroden en twee gedroogde vissen heeft. Maar wat hebben wij daaraan voor zoveel mensen? Filippus is niet de enige die de proef die de Here Jezus hier afneemt niet doorstaat. Hij krijgt steun van Andreas, ook één van de twaalf leerlingen. Andreas mengt zich in het gesprek. Ook in Joh.12 worden Filippus en Andreas samen genoemd. Beiden zijn ook de enige leerlingen van wie we alleen de Griekse namen kennen, het wijst erop dat zij Grieks georiënteerde Joden waren (denk ook aan de vraag van de Grieken in Joh.12). Daarbij komt nog dat Filippus en Andreas uit dezelfde stad kwamen, Betsaïda in Galilea. Kortom, ze kende elkaar goed. Andreas heeft rondgekeken en geïnventariseerd wat er aan voedsel is. Johannes vertelt dan drie details van deze geschiedenis, die we bij de andere evangelisten niet vinden. Er is sprake van een jongen die wat eten bij zich heeft, en wel vijf gerstebroden (broden van gerstemeel gebakken, die in de regel alleen door armere mensen werden gegeten), daarnaast ook twee gedroogde vissen maar die worden ook genoemd in de andere evangeliën. Andreas stelt bij deze kleine hoeveelheid de vraag: Maar wat hebben wij daaraan voor zoveel mensen? Door deze opvallende details wil Johannes mogelijk een vergelijking trekken met 2 Kon.4, waar een soortgelijke wonderbare spijziging plaatsvond in de tijd van Elisa. Ook daar is sprake van gerstebroden, van een jongeman en van een vertwijfelde vraag: Wat, moet ik 100 man te eten geven van dit kleine beetje voedsel? Ook daar hield men, na gegeten te hebben, over (2 Kon.4:43). De jongen stelt zijn eigen lunchpakket ter beschikking, maar Andreas roept vragend uit dat vijf broden en twee visjes toch nooit genoeg zijn voor zoveel mensen. 5

6 Johannes 6 vers 10: Jezus zei tegen Zijn leerlingen: Laat alle mensen in het gras gaan zitten. Toen bleek dat er alleen al zo n mannen waren. Jezus gaat niet in op de berekening van Filippus, en ook niet op de vraag van Andreas. Dat wat de jongen bij zich had ( 5 broden en 2 vissen), is precies wat de Here Jezus nodig heeft om uit te voeren wat Hij Zich heeft voorgenomen. Vers 6: Hij was iets anders van plan. De leerlingen krijgen van Jezus de opdracht om de mensen te zeggen dat ze moeten gaan zitten. En ondanks het feit dat de leerlingen nog niet kunnen begrijpen wat de Here Jezus wil gaan doen, of waar het eten vandaan moet komen, doen ze gehoorzaam wat Hij zegt. Dat het een aangename plaats was voor de mensen om te gaan zitten, komt door het overvloedige gras dat er in deze tijd van het jaar was. De aanduiding in vs. 4: Het was vlak voor Pesach, het Joodse Paasfeest zet ons op dat spoor. Pesach wordt gevierd in het vroege voorjaar en dan is het gras nog heerlijk groen. Hoeveel mensen waren er? Er waren alleen al 5000 mannen (vrouwen en kinderen niet meegerekend). Johannes 6 vers 11 t/m 13: Toen iedereen zat, nam Jezus de broden, dankte God ervoor en begon het brood uit te delen. Met de vissen deed Hij net zo. En iedereen kon naar behoefte eten. Toen de mensen verzadigd waren, zei Jezus tegen Zijn leerlingen: Er is nog heel wat over. Haal het op, want er mag niets blijven liggen. De leerlingen hadden 12 manden nodig om het overschot op te halen. De Here Jezus neemt de vijf broden die Andreas gebracht heeft, en spreekt een dankzegging uit. Dat was naar Joods gebruik. De huisvader of gastheer aan tafel opende met een gebed de maaltijd. Daarin loofde Hij de HERE God, dankte Hem voor het eten en sprak de zegen uit over de maaltijd. Maar voor Jezus betekent dit dankgebed méér. 6

7 Hij weet dat Hij, juist door het uitdelen van het brood en de vis, getuigt van Zijn opdracht van de Vader, om de mensen overvloed te geven. Bij de Pesach maaltijd is het de gewoonte dat de vader het brood verdeelt en uitreikt. Dat doet Jezus nu ook. Hij verdeelt de broden en de vissen onder Zijn leerlingen. Op hun beurt geven zij deze brokstukken aan de aanwezige mensen. Zo schakelt de Here Jezus Zijn leerlingen in bij het uitdelen van deze overvloedige maaltijd. Het blijkt dat iedereen net zoveel kan eten als ze maar willen. Dat staat in groot contrast met de berekening van Filippus en de vertwijfelde vraag van Andreas. In deze wonderbare spijziging kunnen we een begin zien van de vervulling van de profetie dat de Messias in Zijn Koninkrijk een overvloedig feestmaal zal aanrichten voor alle volken (Jes.25:6). Als iedereen verzadigd is blijkt dat er niet alleen voldoende eten is, maar zelfs teveel. Daarom geeft Jezus Zijn leerlingen weer een opdracht. Ze moeten alle brokstukken die overgebleven zijn, verzamelen. Ook hiermee sluit Jezus Zich aan bij het Joodse tafelgebruik, om na de maaltijd de restanten van het eten te verzamelen. Dit deed men vanuit de gedachte dat er van de gave waarvoor God eerst gedankt is, niets verloren mag gaan. Ook van dit wonder mag niets verloren gaan. Er mag niets verloren gaan van de overvloed die de Here Jezus heeft gegeven. De zegen zou ondergewaardeerd worden als dat zou gebeuren. De uitdrukking Er is nog heel wat over duidt niet alleen op de brokken die over zijn, maar veel meer op de brokken die overvloedig zijn. Het meer-dan-nodig betekent niet een teveel aan zegen, maar juist extra-veel zegen, die de Here Jezus geeft. De leerlingen gaan tussen de mensen door en halen op wat niet is gegeten. Uit vers 67vv. kunnen we opmaken dat het (in deze geschiedenis) steeds om de twaalf leerlingen gaat, die Jezus steeds inschakelt bij Zijn werk. Samen verzamelen ze 12 korven vol. Er wordt niet bij vermeld hoe groot die korven waren en waar ze vandaan kwamen. Voor de duidelijkheid wordt er bij vermeld dat het brokstukken betreft van diezelfde vijf gerstebroden waarvan in vs.9 sprake was. 7

8 Aan het slot van vers 13 zegt Johannes dat het gaat om de stukken brood die, overgeschoten zijn. Daarmee benadrukt hij niet zozeer het wonder van de vermenigvuldiging zelf als wel de overvloed ervan. De leerlingen zijn getuigen van deze overvloed. Een overvloed die de Here God door Zijn Zoon heeft gegeven. Juist dáárvoor is de Here Jezus gekomen (Joh.10:10)! Johannes 6 vers 14 en 15: Het drong tot de mensen door dat Hij iets geweldigs had gedaan. Ja, zeiden zij, Hij moet de Profeet zijn die in de wereld zou komen! Omdat Jezus merkte dat de mensen Hem wilden dwingen hun koning te worden, ging Hij alleen de bergen in. In vers 2 hebben we gelezen dat de mensen Jezus volgden om Zijn wonderen en tekenen. In vers 14 komen zij tot de conclusie dat Jezus méér is dan een gewone leraar, ja zelfs dat Hij méér is dan zomaar een profeet. Het kan niet anders, Hij moet wel dé profeet zijn die het volk al lange tijd verwachtte. Hij was door Mozes aangekondigd (Deut.18). De Here Jezus is die profeet. Hij is het die in de wereld zou komen. Nu beginnen de mensen te begrijpen wie Jezus is. Hoe zal hun reactie zijn op deze ontdekking? De mensen hebben ontdekt dat Jezus de Messias is. Johannes vermeldt vaker dat de mensen in Jezus (vanwege al de wondertekenen die Hij deed) de Messias (de Christus) herkenden (Joh.4, 7 en 20). De mensen wilden Hem dwingen hun koning te worden. Maar dat wil de Here Jezus niet. Hij weet dat Zijn Koninkrijk niet van deze wereld is (Joh.18:36). Hij is wel Degene voor wie de menigte Hem houdt, maar Hij wil en zal dat niet zijn op de manier waarop zij dat wensen. Hij ontloopt hun bedoelingen, door Zich opnieuw terug te trekken, het gebergte in. Johannes 6 vers 16 t/m 21: Bij het vallen van de avond daalden Zijn leerlingen de berg af en kwamen bij het meer. Toen het al donker was en Jezus nog steeds wegbleef, gingen zij in een boot en staken over naar Kafarnaüm. Plotseling begon het vreselijk te waaien en kwamen er hoge golven op het meer. Nadat zij ongeveer 5 kilometer geroeid hadden, zagen zij Jezus over het water lopen. 8

9 Hij kwam naar hun boot toe. Zij werden bang, maar Hij zei: Ik ben het! Jullie hoeven niet bang te zijn. Kom aan boord, zeiden ze. Even later legden zij in Kafarnaüm aan. Jezus kwam, door de storm, naar hen toe. Luisteraar, zo komt Hij ook vandaag naar ons toe. Hij maakt Zichzelf bekend in een tijd van onrust en ellende. Ik weet niet waarom Hij wacht totdat het donker van de nacht er is, of totdat de golven huizen hoog over ons heen rollen. Mogelijk omdat we dan meer of beter naar Hem uitzien? Wanneer de stormen van het leven tegen onze boot aanslaan, zijn onze harten ontvankelijker voor Zijn aanwezigheid. Bent u bang in de storm? Dat is geen wonder en ook geen schande, luister naar wat de Here zegt (dwars door de storm): Ik ben het! Jullie hoeven niet bang te zijn. De houding van de leerlingen slaat onmiddellijk om. Waren ze eerst bang voor de verschijning van Jezus, maar nu willen ze Hem juist graag bij hen in het schip hebben: Kom aan boord, zeiden ze. Ze geloven dat als de Here Jezus bij hen is, er voor hen geen gevaar meer is te duchten. Tenslotte vertelt Johannes het resultaat van het komen van Jezus naar Zijn leerlingen: Even later legden zij in Kafarnaüm aan. De overtocht is verder zonder problemen verlopen. De Heiland maakte voor Zijn leerlingen Psalm 107 letterlijk tot werkelijkheid: Er bleef van al hun fiere stoerheid niets meer over. Toen riepen zij in hun ellende tot de HERE en Hij redde hen uit al hun angst. Hij zwakte de storm af tot een zacht ruisende wind en de golven kalmeerden. Zij waren blij omdat alles weer tot rust kwam. God Zelf bracht hen veilig naar de haven van bestemming. In de volgende uitzending lezen we verder in Joh.6. 9