NIFP verspreid Wetenschappelijke publicaties vanuit het NIFP

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "NIFP verspreid Wetenschappelijke publicaties vanuit het NIFP"

Transcriptie

1 Dienst Justitiële Inrichtingen Ministerie van Veiligheid en Justitie NIFP verspreid Wetenschappelijke publicaties vanuit het NIFP Uitgave van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie

2

3 Inhoud Voorwoord 2 1. Boeken 3 2. Diagnostiek en rapportage pro Justitia 9 3. Behandeling en zorg Juridische kwesties Delicten: verdachten en hun pathologie Forensische psychiatrie en jeugd Neurolaw Geschiedenis Overig 30 Samenstelling Tale Evenhuis & Frans Koenraadt 1

4 Voorwoord Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie is een kennis- en een uitvoeringsorganisatie, belast met het onderzoek van personen die worden verdacht van of veroordeeld voor een delict en met de behandeling van personen in detentie. Het Bureau Wetenschap & Opleiding voorziet in de daartoe benodigde kennis en draagt bij aan de ontwikkeling van kennis zoals: a) validering of ontwikkeling van instrumenten ten behoeve van gestandaardiseerde diagnostiek en risico-assessment en de monitoring van de toepassing daarvan in de uitvoeringspraktijk. Het gaat daarbij om onderzoek dat geïnitieerd wordt door actuele ontwikkelingen, zoals het ontwerp en de toetsing van de wegingslijst ten behoeve van het adolescentenstrafrecht of het onderzoek naar potentieel gevaarlijke eenlingen in samenwerking met nationale en internationale partners, en b) fundamenteel wetenschappelijk onderzoek naar (onder meer neurobiologische en neuropsychologische) kenmerken van daders of achterliggende mechanismen van gewelddadig gedrag. Die wetenschappelijke kennis en methodologische ontwikkeling van onderzoek levert de afgelopen jaren steeds meer een verdieping en verrijking van het vakgebied van de forensische psychiatrie en psychologie. Neem bijvoorbeeld de expertise die op dit moment wordt ontwikkeld over de relatie tussen stoornis en risico en de functionele diagnostiek. De neerslag van deze kennisontwikkeling vindt plaats in de vorm publicaties van boeken of bijdragen aan boeken, in nationale en internationale wetenschappelijke tijdschriften en als bijdragen van NIFP medewerkers aan (inter)nationale congressen, studiedagen en andersoortige professionele expertmeetings. Sinds 2008 brengt het NIFP met een interval van drie jaar een overzicht uit van de wetenschappelijke uitingen waar medewerkers van het NIFP bij betrokken waren. Met gepaste trots stellen wij u op de hoogte van de oogst van Het delen van kennis en informatie blijft een continu proces; daarom willen we u wijzen op onze website NIFPnet voor actuele informatie. Als u wilt beschikken over één van de publicaties uit deze uitgave dan kunt u die aanvragen via T.H.Evenhuis@lumc.nl. Wij wensen u veel plezier en wellicht inspiratie met dit overzicht. Utrecht, augustus 2017 dr. Thomas Rinne en dr. Maaike Kempes resp. hoofd en waarnemend hoofd Wetenschap en Opleidingen 2

5 1. Boeken Boone, M., M. Althoff & F. Koenraadt Het leefklimaat in justitiële inrichtingen Den Haag: Boom Juridische Uitg., 2016, 206 pag. Om de vraag te kunnen beantwoorden hoe de overheid het leefklimaat in justitiële inrichtingen op zodanige wijze kan vormgeven dat detentieschade zoveel mogelijk wordt voorkomen en een verantwoorde terugkeer naar de samenleving wordt gestimuleerd, is inzicht in de wetenschappelijke kennis over dat leefklimaat nodig. In deze studie wordt een overzicht gegeven van wat uit de literatuur bekend is over het leefklimaat in justitiële inrichtingen en wat het effect is van het leefklimaat op de beleving van detentie en op het gedrag van ingeslotenen tijdens en na afloop van verblijf. Het onderzoek heeft betrekking op het reguliere gevangeniswezen, de forensische (geestelijke gezondheids-)zorg, de vreemdelingenbewaring en de justitiële jeugdinrichtingen. Zes factoren en drie determinanten zijn uitputtend onderzocht. De leefklimaatfactoren zijn: contacten tussen personeel en ingeslotenen, autonomie, contact met de buitenwereld/ familiaire relaties, veiligheid, zinvolle dagbesteding en fysiek welbevinden. De determinanten omvatten: gebouwelijke omgeving, professionaliteit van het personeel en samenstelling van de detentie populatie. Ook wordt een overzicht gegeven van de beschikbare instrumenten om het leefklimaat te meten. De studie is verrijkt met casus beschrijvingen van inrichtingen die bekend staan om hun positieve leefklimaat. Onder andere werd een bezoek gebracht aan de zelfredzame afdeling van de PI Heerhugowaard, de afdeling voor langdurige en intensieve forensische zorg De Voorde en het beroemde Noorse gevangeniseiland Bastoy. Dalhuisen, L.; K. 't Lam, F. Koenraadt & L. Hagenauw De behandeling van onderscheiden typen brandstichters Oisterwijk: Wolf Legal Publishers, 2016, 156 pag. Onderzoek in verschillende Nederlandse forensisch psychiatrische centra laat zien dat drie groepen brandstichters bestaan, te weten zij die emoties afreageren, daders die tot brandstichting overgaan uit persoonlijke woede en doelbewuste brandstichters gericht op het nemen van wraak of het verkrijgen van hulp of aandacht. De overeenkomsten en verschillen tussen deze drie groepen dienen als aanknopingspunt voor een gedifferentieerd behandelprogramma. Die behandeling dient zich vooral te richten op (vuurgerelateerde) zaken zoals ongezonde interesse in vuur, gebrek aan sociale vaardigheden, emotieregulatie en coping en het zelfbeeld en zelfvertrouwen. Rekening houdend met de specifieke kenmerken van de drie subgroepen is een behandelprogramma beschreven voor brandstichters. In dit boek zijn werkwijzen beschreven die bruikbaar zijn in de spreekkamer van de therapeut en in de afdeling van de kliniek waar deze forensisch psychiatrische patiënten in behandeling zijn. Onderzoek en klinische praktijk hebben immers geleerd dat ook de behandeling van brandstichters maatwerk vraagt en dat een gedifferentieerde populatie brandstichters een gedifferentieerd aanbod aan behandeling vereist. 3

6 Koenraadt, F., K. 't Lam, L. Eurelings-Bontekoe & M. Lancel (red.) Hechting of hechtenis: problematische hechting en het verband met delinquent gedrag Oisterwijk: Wolf Legal Publishers, 2015, 202 pag. Gehechtheid is een centraal mechanisme in de ontwikkeling van de persoonlijkheid en het zelfgevoel en het vermogen relaties met anderen aan te gaan. Verstoringen in dit belangrijke proces hebben hun invloed op de ontwikkeling van psychopathologie en dat kan over generaties heen gaan. Hechting en gehechtheid in relatie tot hechtenis staan dan ook centraal in deze bundel. Een groot deel van de patiënten, zeker die in de forensische ggz, is in de vroege jeugd tekortgekomen aan veiligheid en responsiviteit en is dan ook onveilig gehecht met alle gevolgen van dien voor de opbouw van het zelfgevoel, het vermogen wederkerige en diepergaande relaties met anderen aan te gaan en de affectregulatie. Lancel, M., F. Koenraadt & K. 't Lam (red.) Gestoorde slaap: een onschuldig probleem? Oisterwijk: Wolf Legal Publishers, 2016, 201 pag. Mensen brengen ongeveer eenderde van hun leven slapend door. In onderzoek wordt veel aandacht besteed aan de activiteiten die wij in wakkere conditie ontplooien. In hoeverre is slaap een thema dat serieus onze aandacht verdient en krijgt in het werken met (forensisch) psychiatrische patiënten? Gestoorde slilap Een onschuldig pmblf"l'm? 1. ' Een groot deel van de patiënten in de (forensische) geestelijke gezondheidszorg kampt met slaapproblemen. Deze slaapproblemen beïnvloeden de ernst van de psychiatrische symptomatologie, de behandelrespons, de kwaliteit van leven, en de kans op suïcide. Slaapklachten kunnen daarnaast invloed hebben op impuls- en agressiecontrole en daardoor mogelijk leiden tot agressief gedrag en zelfs tot het plegen van delicten. Desondanks bestaat er nog weinig aandacht voor slaapproblemen in de (forensisch) psychiatrische behandeling. Dreigt slaapproblematiek het kind van de rekening te worden in een tijd waarin veel nadruk ligt op efficiëntie en een bij voorkeur kortdurend, liefst protocollair behandelaanbod? De jachtigheid van het dagelijks bestaan gaat immers ook ten koste van de zo noodzakelijke nachtrust. In dit boek geven toonaangevende nationale en internationale auteurs op het brede terrein van slaap antwoord op de vele uiteenlopende vragen omtrent slaap en de problemen die zich daarbij kunnen voordoen. Zij putten daarvoor uit research en klinische praktijk. Een aanrader voor iedereen werkzaam in de (forensische) geestelijke gezondheidszorg. w Spaans, M. Personality pathology in a forensic setting: prevalence, assessment, and prognostic value for treatment Leiden: Leiden University, 2016, 134 pag. (Dissertation Leiden, Social and Behavioural Sciences) Personality Pathology in a Forensic Setting Het boek geeft een nadere invulling en aanscherping van klinisch relevante instrumenten en begrippen in de forensische geestelijke gezondheidszorg. De auteur heeft 4

7 mede op basis van psychologisch testmateriaal, ontleend aan strafzaken uit het Utrechtse Pieter Baan Centrum bewerkelijke en arbeidsintensieve methoden van onderzoek succesvol toegepast en heeft de resultaten ervan tot een handzaam en toegankelijk pakket teruggebracht. Volgens de auteur moeten conclusies van forensische gedragskundige beoordelingen voortaan worden gebaseerd op een combinatie van evaluatiemethoden: (semi-)gestructureerde klinische interviews, uitgebreide collaterale informatie, cognitieve taken en hetero-anamnestische gegevens. Zelfrapportage kan van waarde zijn voor individueel gebruik of voor de opsporing van mogelijke persoonlijkheidspathologie maar dient altijd in combinatie met de op bovengenoemde andere manieren verzamelde informatie te worden gewogen. Het gebruik van de DAPP-SF en de MMPI-2 voor specifieke diagnostische doeleinden bij forensisch psychiatrische populaties moet worden vermeden. De DAPP-SF is beperkt bruikbaar als screener voor persoonlijkheidsstoornissen en persoonlijkheidsprofielen worden onvoldoende onderscheiden door de MMPI-2, aldus de auteur. Hoofdstuk 7 weerspiegelt een voorzichtige bespreking van het materiaal en de bevindingen, inzake bruikbaarheid en biases van zelfrapportage instrumenten en een pleidooi voor multimethodische assessment en multimethodische behandeling. Hoewel persoonlijkheidspathologie veelvuldig voorkomt in het veld van de forensische geestelijke gezondheidszorg volgens diverse studies, laat de auteur zien dat forensische populaties moeilijk te beoordelen zijn door middel van zelfrapportage-vragenlijsten vanwege de mogelijkheid van misleidende en manipulatieve antwoordtendensen alsook onbewust zelfbedrog. Zelfrapportage kan van zekere waarde zijn voor individueel gebruik en de opsporing van mogelijke persoonlijkheidspathologie, maar voorzichtigheid is geboden bij de interpretatie van de resultaten. Een grondige en nauwkeurige diagnose van persoonlijkheidspathologie is van groot belang in het forensische ggz veld. De gevolgen van een psychiatrische of psychologische beoordeling kunnen immers een grotere invloed hebben op het leven van de onderzochte dan in de reguliere gezondheidszorg. De auteur heeft aangetoond dat binnen de context van de Nederlandse forensische geestelijke gezondheidszorg de persoonlijkheidsstoornis verminderde toerekeningsvatbaarheid en behandeling binnen een juridisch kader rechtvaardigen. Tevens laat zij zien dat voor een kleine subgroep van forensisch psychiatrische patiënten met alleen een persoonlijkheidsstoornis een kortere behandelduur volstaat dan voor patiënten met een persoonlijkheidsstoornis en een comorbide As I-stoornis. Deze studie heeft een drietal factoren geïsoleerd die de behandelduur kunnen verkorten (een indexdelict van (poging tot) geweld en (poging tot) moord/doodslag) of verlengen (een indexdelict van (poging tot) een zedendelict) en daarmee een focus kunnen zijn voor beleidsmakers en forensisch gedragskundigen in het behandelproces. Stevens, M., C. Roeters & M. Beukers Gedragskundig advies in strafzaken: het juridisch perspectief Den Haag: Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, NIFP, 2015, 201 pag. Het juridisch perspectief In de strafzaak krijgt de rechter te maken met beslissingen die vragen om een antwoord in het recht, waarbij tegelijkertijd kennis en informatie vanuit het domein van de psychiater of de psycholoog onontbeerlijk is. Is sprake van een psychische stoornis in de zin van de wet? Kan het ten laste gelegde aan de verdachte worden toegerekend? Hoe gevaarlijk is de verdachte en welke interventies zijn geïndiceerd dan wel gelegitimeerd om dat gevaar te bezweren? Om te komen tot een antwoord op die vragen zal de rechter in laatste instantie een normatieve afweging moeten maken. Maar bij die 5

8 afweging zal hij rekening moeten houden met de gedragskundige aspecten. Om vast te kunnen stellen of sprake is van een stoornis in de zin van de wet zal helder moeten zijn of bij betrokkene sprake is van psychische problematiek en zo ja hoe die problematiek, binnen het gedragsdeskundig domein, te omschrijven is. Om te kunnen beslissen over de toerekening zal de rechter inzicht moeten hebben in de mogelijke doorwerking van pathologie in het ten laste gelegde gedrag. Om te kunnen beoordelen welk gevaar al dan niet aanvaardbaar is, zal de rechter moeten kunnen beschikken over een geobjectiveerde prognose over het toekomstig gedrag van betrokkene. En om, tenslotte, een beslissing te kunnen nemen over de toe te passen sanctie zal de rechter dat wat strafrechtelijk/ maatschappelijk aangewezen is moeten plaatsen in het licht van de gedragskundige bevindingen over de effectiviteit van gedragsinterventies. Wolf, M. van der, F. Koenraadt & C. Kelk (red.) Van aandoening tot delict, van delict tot sanctie: ontwikkelingen op het grensvlak van psychiatrie en strafrecht: Deventer: Wolters Kluwer, 2015, 413 pag. aandoening tot delict, van delict tot sanctie Deze verzameling voordrachten, van het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap, bevat actuele onderwerpen op het grensvlak van psychiatrie, psychologie en (straf)recht. Het Gezelschap draagt bij aan de discussie over de verhouding tussen deze vakgebieden. U krijgt een overzicht van de ontwikkelingen in gedragskunde en strafrecht en de raakvlakken van beide, en inzicht in actuele vraagstukken. Sinds de oprichting in 1907 heeft het Psychiatrisch Juridisch Gezelschap in multidisciplinaire discussies bijgedragen aan een betekenisvolle verhouding tussen (straf)recht en psychiatrie en psychologie in de ambiance van de Nederlandse strafrechtspleging. De voordrachtenreeks vormt een rijk archief voor iedereen die geïnteresseerd is in de ontwikkelingen op dit grensvlak. De voordrachten die in dit boek zijn verzameld, zijn gehouden in de jaren Zo geeft dit boek een overzicht van de ontwikkelingen in gedragskunde en strafrecht en de raakvlakken daartussen aan het begin van de nieuwe eeuw. In een beschouwende inleiding betoogt de redactie dat dit overzicht tot relevante inzichten leidt ten aanzien van actuele vraagstukken en zelfs zijn schaduw vooruit werpt ten aanzien van toekomstige vraagstukken. Dalhuisen, L & F. Koenraadt Brandstichters onder vuur: een empirisch onderzoek naar zaken van brandstichting en hun daders Apeldoorn: Programma Politie en Wetenschap, 2014, 237 pag. Brund:.ucb1m onder n1ur Brandstichting berokkent meestal veel schade en heeft negatieve en destructieve gevolgen. De opsporing van daders van brandstichting is dan ook noodzakelijk, maar blijkt in de praktijk lastig. Dit komt niet alleen door kenmerken die eigen zijn aan het delict (bewijsmateriaal gaat immers ook in vlammen op), maar ook door een gebrek aan informatie over zulke daders. Inzicht in verschillende typen daders en in de aard van de door hen gepleegde delicten kan daarom positief bijdragen aan de opsporing. Dit boek doet verslag van een onderzoek waarbij getracht is de daad van brandstichting en de verschillende typen brandstichters in Nederland in kaart te brengen. Op basis van literatuuronderzoek zijn de actuele kennis over daad- en daderkenmerken en de 6

9 verschillende subgroepen waarin brandstichters in de vakliteratuur worden onderscheiden, geïnventariseerd. Deze informatie vormde de achtergrond voor een eigen indeling, die is getoetst aan de praktijk door interviews met deskundigen. Vervolgens zijn 100 strafdossiers van veroordeelde brandstichters geanalyseerd en ingedeeld in vijf subgroepen: vandalistische brandstichting, gestoorde brandstichting, brandstichting als relatiedelict, opportunistische brandstichting en brandstichting vanuit verlangen of zuchtigheid. Het gaat hierbij steeds om zowel seriële als niet-seriële brandstichting. Deze vijf categorieën zijn nader geanalyseerd en onderling vergeleken. Daders en hun daden verschillen op veel, voor de opsporing relevante, kenmerken. Hiermee wordt een eerste aanzet gegeven voor het koppelen van kenmerken van de brandstichting en een plaats delict aan een mogelijk type dader. Zo kan dit boek richting geven aan het opsporingsonderzoek. De auteurs doen op basis van de bevindingen aanbevelingen, waarin het belang van brandonderzoek extra naar voren komt. Zanten, J.K. van, F. Koenraadt & Y. Schoenmakers De buurman als vijand: patronen in ernstige conflicten met buren en de omgang daarmee Apeldoorn: Politie & Wetenschap Verkenningen, 2014, 175 pag. buurman als vijand De auteurs benaderen het probleem met verschillende kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden; literatuurstudie, observatie, interviews en dossier onderzoek. Daders van burendelicten blijken vaak van het mannelijk geslacht, werkloos, alleenstaand en laag opgeleid te zijn. Daarnaast is in veel gevallen sprake van een verleden met veel politiële en justitiële contacten. Vooral het ontbreken van een zinvolle dagbesteding is volgens de onderzoekers de bron van veel burendelicten. Ten slotte zijn er aanwijzingen dat ook psychische problematiek een rol speelt als veroorzaker van delicten op dit gebied. Vooral de aanwezigheid van langlopende burenconflicten vaak met een op het oog triviale aanleiding zoals irritatie over vermeend fout parkeren-- kan uitmonden in delicten waarbij niet zelden (extreem) geweld wordt gebruikt. Daarnaast komen bedreiging en vernieling veelvuldig voor. Daders worden ingedeeld in vijf prototypen; territoriaal, zonderling, huisvriend, seksueel gemotiveerd en een restcategorie gevaarlijke buren. Overigens valt meer dan de helft van de daders onder het prototype territorium. Praktische toepassing van deze studie ligt dan ook vooral op het gebied van interventie. De wijkagent heeft een belangrijke, bemiddelende en verwijzende rol bij het proces wat een burenconflict doorloopt. Ook buurtbemiddeling kan een grote bijdrage leveren aan de oplossing van een burenconflict. Er lijkt echter (nog) meer prioriteit te moeten komen liggen bij het fenomeen van burenconflicten: mensen dienen preventief geïnformeerd te worden over mogelijke oplossingen van hun conflict. Vroegtijdige tussenkomst van derden blijkt een zeer belangrijke beschermende factor bij burenconflicten en kan escalatie tot geweld voorkomen. 7

10 Vogelvang, L. & M. Kempes (Jong)Volwassen? Gebruik indicatiecriteria adolescentenstrafrecht Utrecht: NIFP, 2014, 54 pag. Adolescenten blijken verantwoordelijk voor een onevenredig groot aandeel van de criminaliteit in Nederland. Bovendien verschillen de risicofactoren op crimineel gedrag in deze levensfase van risicofactoren in andere levensfasen. Ook buiten de criminologie staat de transitie naar volwassenheid volop in de belangstelling. Waar eerder mensen met hun achttiende verjaardag volwassen werden beschouwd, wordt nu gesproken over een emerging adulthood of jongvolwassene fase. Neurobiologisch onderzoek laat zien dat de rijping van de hersenen in veel gevallen nog doorloopt tot na het achttiende jaar. Het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht kunnen in strafzaken advies inwinnen over het functioneren en de ontwikkelingsleeftijd van de verdachte bij de reclassering en/of bij het NIFP. Het NIFP wordt gevraagd te rapporteren bij verdachten van wie het delict ernstig is en bij wie (een vermoeden van) psychopathologie en/of een ontwikkelingsachterstand bestaat. Er is een literatuurstudie uitgevoerd naar mogelijke criteria om een onderscheid te maken tussen jongvolwassenen die onder het volwassenenstrafrecht berecht kunnen worden en jongvolwassenen die thuishoren in het jeugdstrafrecht. Daarnaast is onderzoek gedaan door middel van de concept mapping methode. Uit de literatuurstudie blijkt dat er veel is geschreven over wat adolescenten als groep doet afwijken van volwassenen. Echter er zijn op individueel niveau nauwelijks criteria te vinden waarom sommige jongeren onder het volwassenen strafrecht zouden moeten worden veroordeeld en andere onder het jeugdstrafrecht. De belangrijkste bevindingen uit de interviews in de concept-mapping is dat professionals geneigd zijn om in abstracte concepten te spreken en concrete uitspraken die hieraan aan ten grondslag liggen ongenoemd laten. Tevens bleken de professionals deze abstracte concepten vanuit het perspectief van de eigen discipline te definiëren. Deze definities komen niet met elkaar overeen. Uiteindelijk bleef een lijst over van 25 concrete uitspraken voor het toepassen van het jeugdstrafrecht en 27 contraindicaties. Deze uitspraken werden geprioriteerd. 8

11 2. Diagnostiek en rapportage pro Justitia Boer, T. den, & J. van Mulbregt, Two Faces of Accountability: A Forensic Mental Health Perspective. In: F. de Jong (red.) Overarching views of delinquency and deviancy: rethinking the legacy of the Utrecht School Den Haag: Eleven International Publ., 2015, p The authors argue that the fundamental notion of responsibility or accountability - as a key concept in the communication between the court and the behavioural expert about a suspect, the crime and the psychiatric or psychological condition - is currently being thoroughly questioned, both by behavioural experts and by neuroscientists, the latter on the basis of a materialistic worldview, the first also on the basis of caution: 'Don't say anything about a matter that doesn't belong to your scientific discipline.' In this article the authors discuss the concept of accountability as strongly needed to demarcate the limits of the behavioural sciences, despite the popular view that this concept is situated outside these limits. To fuel this discussion, they present two cases to show the place and function of the concept of accountability in this matter. The authors show that abandoning this concept can (and already does) lead to widening the possibilities for the court to demand forced treatment - a dramatic intervention in the basic rights of citizens - on grounds that exceed the place and purpose of criminal law. The chapter concludes with suggesting that the concept of accountability is a concept in motion, a concept between two worlds or professions, a concept that finds its value and significance in the interaction between these professions. Harmsel, J.F. Ter, Molendijk, T., El, C.G. van, M charek, A., Kempes, M., Rinne, T. & Pieters, T. Rapportages pro Justitia van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie in retrospectief: toepassingen van genetische en neurowetenschappelijke inzichten, in 2000 en 2009 Tijdschrift voor Psychiatrie, 58 (2016) 1, p Achtergrond: Ontwikkelingen in de neurowetenschappen en genetica zijn relevant voor de forensische psychiatrie. Doel: Een indicatie geven of en hoe toepassingen van genetische en neurowetenschappelijke inzichten reeds ingang hebben gevonden in de forensische rapportage pro Justitia en verkennen in hoeverre nieuwe toepassingen daarbij kunnen aansluiten. Methode: Analyse van 60 rapportages pro Justitia uit het Pieter Baan Centrum en 30 ambulante rapportages uit 2000 en Resultaten: Toepassingen vanuit de (gedrags)genetica, neurologie en neuropsychologie werden binnen de forensische rapportagepraktijk nog relatief beperkt gebruikt en bevonden zich in verschillende stadia. Neuropsychologisch onderzoek had al een positie gekregen, maar kon nog beter geïntegreerd worden. De toepassingen vanuit de neurologie waren nog in ontwikkeling. Klinisch genetisch onderzoek werd incidenteel ingezet om een syndroom met gevolgen voor het gedrag te diagnosticeren. 9

12 Conclusie: Wanneer in de toekomst gevalideerde kennis zal toenemen, is verdere integratie van nieuwe onderzoeksmethoden in de bestaande praktijk mogelijk. Vinkers, D. J., Matroos, G. E. & Heijtel, F. Validatie van testen voor intelligentie en beperkingen in het functioneren bij Papiamentstalige verdachten Tijdschrift voor Psychiatrie, 58 (2016) 11, p Achtergrond: Hoewel bij Papiamentstalige verdachten in Nederland de diagnose zwakbegaafdheid vaak wordt gesteld, is er geen gevalideerd Papiamentstalig onderzoeksinstrument voor het meten van de intelligentie of van beperkingen in het functioneren beschikbaar. Doel: Het valideren van een Papiamentstalige Groninger Intelligentie Test 2 (GIT 2) en Barkley Functioning Impairment Scale (BFIS) bij Antilliaanse verdachten in de Justitiële Instelling Caribisch Nederland (JCIN) Bonaire. Methode: Met toestemming van de uitgevers werden de GIT 2 en de BFIS vertaald naar het Papiaments door twee onafhankelijke deskundigen. Deze versies werden vervolgens door twee andere deskundigen weer terugvertaald naar het Nederlands. Beide testen werden afgenomen bij verdachten met Bonairiaanse ouders die minimaal 18 dagen in de jicn Bonaire verbleven in de periode van 1 januari 2013 tot 1 juli Resultaten: Bij 23 Bonairiaanse verdachten die verbleven in de jicn Bonaire werden de Papiamentstalige GIT 2 en BFIS afgenomen. Er was voldoende interne consistentie en interitemcorrelatie van de testen. Bij 95% van de deelnemers was de IQ-score omgerekend tussen 79,2 en 96,8. Bij de bfis was vooral de vraag naar zelfzorg een sensitieve vraag. Het gebruik van middelen werd geassocieerd met meer beperkingen in het functioneren. Conclusie: Dit onderzoek lijkt een goede eerste stap op weg naar een gevalideerde GIT 2 en BIFS. Het geschreven Papiaments is voor testdiagnostiek bruikbaar. Dalhuisen, L. & Koenraadt, F. The observation of mental disorder and dangerousness in arsonists: a contemporary appraisal of changes in Dutch forensic mental health cases Psychology Crime & Law, 21 (2015) 8, p In the Netherlands pre-trial forensic mental health assessments are conducted to examine whether a mental disorder was present at the time of the offence that affected the free will of a person, in which case criminal accountability is considered diminished or absent. This study aims to investigate societal changes over time in forensic mental health recommendations in arson cases. Seventy-two reports of male arsonists assessed in were included in this study, 36 arsonists were assessed in the first time period ( ) and 36 in the second period ( ). Results show an association between DSM classification and the conclusion on criminal accountability only in the first period and an association between recidivism risk and the forensic mental health recommendation only in the later period. It is concluded that mental disorder was of greater influence on the conclusion on accountability in the first time period, whilst dangerousness played a more important role on the forensic mental health recommendation in the later time period. 10

13 Our findings reflect a shift from paternalistic principles to principles of risk control and show that societal changes influence the field of forensic mental health. Groeneweg, M. Over een verdrinkend kalf en groener gras: een beschouwing van de Nederlandse en Belgische gedragskundige rapportage in strafzaken Proces: Tijdschrift voor Strafrechtspleging, 94 (2015) 1, p Dit artikel belicht het gedragskundig onderzoek in strafzaken voorafgaand aan de oplegging van de maatregelen tbs in Nederland en internering in België. De waarde van een gedegen gedragskundig onderzoek als basis voor een rechterlijke beslissing is niet te onderschatten; de belangen in een strafzaak zijn per definitie groot. Zo kan de duur van een beveiligingsmaatregel in zowel Nederland als België ongemaximeerd zijn en is de invloed op het leven van betrokkenen aanzienlijk. Tevens kan de gedragskundige rapportage bijdragen aan de legitimering van rechterlijke beslissingen en daarmee aan het maatschappelijk draagvlak. In De Volkskrant werd in 2013 door Belgische gerechtspsychiaters de wens uitgesproken uit te kijken naar hervorming van het Belgische systeem naar Nederlands model, kennelijk vanuit de onderliggende opinie dat de gedragskundige rapportage in Nederland aanzienlijk beter is vormgegeven. Is het gras werkelijk groener in Nederland? Dit artikel tracht de lezer te bewegen om zich hierover een gefundeerd oordeel te vormen aan de hand van de volgende onderzoeksvragen: Hoe is de gedragskundige rapportage in strafzaken in Nederland en België vormgegeven? Hoe verhouden beide systemen zich ten opzichte van elkaar? Biedt de aanstaande verandering in het wettelijk kader handreikingen voor de bestaande kritiekpunten in België? Allereerst wordt een korte inleiding op het Belgische strafrechtssysteem en de beveiligingsmaatregel internering gegeven. Daarna wordt dieper ingegaan op de forensisch gedragskundige rapportage in Nederland en België, waarbij zal worden stilgestaan bij de deskundigen, het onderzoekskader en het begrip toerekeningsvatbaarheid. De verhouding tussen beide landen wordt inzichtelijk gemaakt aan de hand van de genoemde kritiekpunten; tevens wordt gekeken in hoeverre de nieuwe Belgische wet op deze punten in wijzigingen voorziet. Afgesloten wordt met een beantwoording van de vraagstelling en een vooruitblik. Koenraadt, F. Psychische stoornis als gevangenis: over de forensisch gedragskundige betekenis van compulsieve en impulsieve aandoeningen In: Omzwervingen tussen psychiatrie en recht: liber amicorum prof. dr. H.J.C. van Marle P. A. M. Mevis, J. H. M. Tulen, B.C.M. Raes, E.A. Mulder, M.J.F.van der Wolf & S.R. Bakker (red.) Deventer, Kluwer, 2015, p In deze bijdrage staat de forensisch psychiatrische patiënt centraal. Aan de hand van enige Nederlandse en buitenlandse casuïstiek afkomstig uit de geschiedenis van de forensische psychiatrie, de kunstgeschiedenis, de bellettrie en de hedendaagse Nederlandse forensische ggz zal de rol van de psychische stoornis als ziekte worden besproken. Hiermee wordt aangesloten bij van Marle s primaire professionele positie als dokter. Fenomenologie en classificatie van de psychische stoornis (als aantasting van de vrije wil) komen daarbij aan de orde. De casuïstiek (inclusief jurisprudentie) betreft zaken van onder meer bibliomanie, 11

14 kleptomanie, pyromanie (als aandoening), en van diefstal en brandstichting (als delict) en zal zich toespitsen op een analyse van het impulsieve en het compulsieve in menselijk afwijkend gedrag en op de forensisch gedragskundige relevantie daarvan voor de gedragskundige rapportage pro Justitia, voor de indicatiestelling en voor de behandeling. De bijdrage wordt afgesloten met aandacht voor de patiënt in de forensische ggz als leidend en lijdend personage daarin. Kordelaar, W. Van & Panhuis, P. van De richtlijn voorbij: van het advies over het toerekenen tot forensische gedragsanalyse In: Omzwervingen tussen psychiatrie en recht: liber amicorum prof. dr. H.J.C. van Marle P. A. M. Mevis, J. H. M. Tulen, B.C.M. Raes, E.A. Mulder, M.J.F.van der Wolf & S.R. Bakker (red.) Deventer, Kluwer, 2015, p Deze bijdrage vindt zijn oorsprong in een notitie die begin 2014 werd geschreven om een brug te slaan tussen de Richtlijn forensisch psychiatrisch onderzoek van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) uit 2013 aan de ene kant en de forensische praktijk van psychiaters en psychologen en die van de rechtspleging anderzijds. De oorspronkelijke notitie werd onder invloed van gegroeide inzichten bewerkt en aangevuld. De bijdrage bestaat uit vier paragrafen. 1. Een beschrijving van de aanleiding van het in de richtlijn aanbevolen loslaten van het gebruik van de zogenoemde vijfpuntsschaal in het advies over de toerekeningsvatbaarheid; 2. De veranderingen van de afgelopen tien jaar in de context van de strafrechtspleging richting veiligheid en preventie; 3. De state of the art met betrekking tot de onder meer in de richtlijn van het NVvP gepropageerde functionele diagnostiek ; 4. De gevolgen voor de praktijk van het forensisch psychiatrisch/psychologisch onderzoek. Mulbregt, J. van Het collegiaal overleg bij de gedragskundige rapportage pro Justitia Expertise en Recht, 9 (2015) 6, p Een waarheidsgetrouwe, wetenschappelijk onderbouwde en voor de rechter inzichtelijke verantwoording van zijn werkwijze en bevindingen vormt voor de deskundige binnen het strafproces een essentieel onderdeel van zijn werkzaamheden. Dit gegeven is niet nieuw, maar is met de invoering van de Wet deskundige in strafzaken in 2009 juridisch nader genormeerd en vormt ook bij de toetsing van registratieaanvragen voor het Nederlands Deskundigenregister een belangrijk aandachtspunt. Over de wijze waarop de deskundige concreet invulling dient te geven aan deze opdracht, blijkt in praktijk discussie mogelijk. Meer informatie leidt niet vanzelfsprekend tot meer transparantie, waarbij ook in de rechtszaal procesdeelnemers soms zichtbaar worstelen om juridisch grip te krijgen op het deskundigenrapport. In een eerder dit jaar in Expertise en Recht gepubliceerd arrest plaatst het Gerechtshof in Leeuwarden een aantal kritische kanttekeningen met betrekking tot het collegiaal overleg bij het pro Justitia-onderzoek in het Pieter Baan Centrum en de verslaglegging daarvan in de uiteindelijke rapportage. Op verzoek van de redactie wordt in 12

15 onderstaande bijdrage vanuit de Utrechtse observatiekliniek een toelichting gegeven op de werkwijze bij het multidisciplinair gedragskundig onderzoek. Spaans, M., Rinne, T., Beurs, E. de, & Spinhoven, P. The DAPP-SF as a Screener for Personality Disorder in a Forensic Setting Journal of Personality Assessment, 97 (2015) 2, p Studies on the Dimensional Assessment of Personality Pathology-Short Form (DAPP-SF) have shown its ability to identify treatment-seeking patients with personality disorders. This study focuses on its screening potential for personality disorder in 89 criminal suspects (77 men, 12 women; M age = 37.0years) undergoing residential pretrial psychological assessments in a high-security setting. It was expected that Structured Interview for DSM-IV Personality (SIDP-IV) criteria met for personality disorder(s) would be associated with higher DAPP-SF scores. A floor effect was found in DAPP-SF scores: The forensic population reported less personality pathology than the general population. Only moderate associations between DAPP-SF and SIDP-IV outcome were found. Receiver operating characteristic analysis showed that some DAPP-SF subscales did not exceed chance level in their ability to screen for personality disorders. It is concluded that the DAPP-SF has limited usefulness as a screener for personality disorders in a forensic pretrial setting. Alternative forensic screening instruments are presented. Koenraadt, F. C. van Esch, Gedragsdeskundigen in strafzaken (diss. Universiteit Leiden), Assen: Van Gorcum 2012; en M. van der Wolf, TBS veroordeeld tot vooroordeel. (diss. Erasmus Universiteit), Oisterwijk: Wolf Legal Publishers 2012 Delikt & Delinkwent 44 (2014) 9, p Bespreking van twee proefschriften: 1) Gedragsdeskundigen in strafzaken / C. M. van Esch. Assen: Koninklijke Van Gorcum, [2012]. Proefschrift Universiteit Leiden. - 2) Bespreking van het proefschrift: TBS: veroordeeld tot vooroordeel: een visie na analyse van historische fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven / M. J. F. van der Wolf. - Oisterwijk: Wolf Legal Publishers, Ook verschenen als online resource. Proefschrift Erasmus Universiteit Rotterdam. Mol, Erik De praktijk van het forensisch gedragskundig onderzoek In: Forensische psychiatrie : fundamenten en praktijk Marle, H.J.C. van (red.) Assen: Koninklijke Van Gorcum, 2015, p In de afgelopen decennia is de praktijk van de pro Justitia-rapportage aan grote veranderingen onderhevig geweest. Waar dit aanvankelijk - buiten de praktijk van het Pieter Baan Centrum sterk solistisch werk van zenuwartsen en later psychiaters betrof, deed in 1988 de psycholoog (en in mindere mate de orthopedagoog) zijn intrede in het vak van de gedragskundige strafrechtelijke rapportage. Naast een voorzichtige samenwerking tussen beide disciplines werd 13

16 eind vorige eeuw vanuit (de voorloper van) het NIFP een praktijk opgezet waarin rapporterende psychiaters en psychologen van feedback werden voorzien door vakgenoten en in toenemende mate ook door juristen. Gestimuleerd door ontwikkelingen in de internationale literatuur werden werkenderwijs richtlijnen en formats voor rapportages ontwikkeld. Voor psychiaters en psychologen die als getuige-deskundigen willen optreden, kwam een gedegen opleiding beschikbaar. De komst van het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen (NRGD) is in de laatste jaren een belangrijke stimulans geweest voor verdere kwaliteitsverbetering; het heeft een grote bijdrage geleverd aan de positionering van de deskundige in het strafrecht. In de afgelopen jaren is door het NIFP de professionalisering van de feedback aan rapporteurs voortvarend ter hand genomen en is intervisie voor pro Justitia-rapporteurs standaardpraktijk geworden. Deze ontwikkelingen hebben gemaakt dat de kwaliteit van de pro Justitia-rapportages belangrijk verbeterd is ten opzichte van de situatie van vóór de eeuwwisseling. In dit hoofdstuk komen de volgende aspecten aan de orde: geschiedenis, ethiek in de forensische psychiatrie, attitude van de psychiater of de psycholoog, collaterale informatie, uitvoering van het onderzoek, Persoonlijkheidsdiagnostiek en gebruik van meetinstrumenten en semigestructureerde interviews. Mulder, H.J. Forensische indicatiestelling: naar een professioneel consistente praktijk Sancties, 41 (2014) 5, p Het professionele besluitvormingsproces met betrekking tot indicatiestelling moet consistent zijn. Dat wil zeggen, dat dezelfde casus beoordeeld door verschillende indicatiestellers een vergelijkbare uitkomst geeft. Om die consistentie te bereiken zijn heldere richtlijnen en een brede en gedeelde kennis van effectieve interventies (wat werkt?) noodzakelijk. Voor de forensische praktijk is van belang dat naast de behandeling van de stoornis ook de relatie tussen stoornis en delictgedrag, gericht op recidivevermindering, een belangrijke invalshoek behoort te zijn. Deze eis bepaalt mede de aard van de in te zetten interventies in het behandelplan. Forensische behandeling beoogt daarbij allereerst vermindering van de kans op recidive. Dientengevolge dienen behandeldoelen aldus gebaseerd te zijn op wetenschappelijke kennis over (met name dynamische) risicofactoren. Kennis van algemene voorspellers van terugval moet leidend zijn bij het indiceren van meer of minder intensieve behandeling zowel klinisch als ambulant en bij het bepalen van behandeldoelen van een individu. De auteurs gaan in op de vraag in hoeverre de huidige praktijk van forensische indicatiestelling voldoet aan deze uitgangspunten Spaans, M., Barendregt, M., Muller, E., Meer, M. van der, & Rinne, T. Gestandaardiseerde psychodiagnostiek in het Pieter Baan Centrum: een gereviseerd en transparant onderzoeksprotocol De Psycholoog, 49 (2014) 7-8, p Het Pieter Baan Centrum brengt jaarlijks zo n 220 gedragskundige adviezen uit aan de rechter over verdachten van ernstige misdrijven. Om evidence based assessment te bevorderen zijn in 2007 het testpsychologisch onderzoeksprotocol en de gebruikte meetinstrumenten kritisch tegen het licht gehouden en herzien. Dit artikel gaat in op de afwegingen die gemaakt zijn om 14

17 tot standaardisatie te komen van de onderzoeksprocedure en testafname middels het PBConderzoeksprotocol en de nieuwe Dienst Ondersteuning Psychodiagnostiek. 15

18 3. Behandeling en zorg Nagtegaal, M., Horst, R. van der, Buisman, J. & Spaans, M. De Externe Monitor TBS en de behandelduur van tbs-gestelden: waardevolle kennis vanuit het TBS-traject Tijdschrift voor Criminologie 58 (2016) 3, p De Externe Monitor Terbeschikkinggestelden (EMT) heeft als doel het inzicht te vergroten in tbs-gestelden en in de effectiviteit van de tbs-maatregel. In de EMT zijn voor het eerst geanonimiseerde digitale gegevens over tbs-gestelden van vijf justitiële organisaties bij elkaar gebracht voor onderzoeksdoeleinden. Deze organisaties zijn het NIFP, de DJI, het AVT, de 3RO en het WODC. Door het samenvoegen van de informatie die bij deze organisaties beschikbaar is, kan een groot deel van het traject dat een tbs-gestelde aflegt in kaart worden gebracht. Uit de resultaten blijkt dat het mogelijk is om deze gegevens op betrouwbare wijze voor onderzoeksdoeleinden aan elkaar te koppelen. Ter illustratie van de onderzoeksmogelijkheden bij het gebruik van gekoppelde data is tevens een actuele inhoudelijke onderzoeksvraag toegevoegd. In dit exploratieve onderzoek (n=218 tbsgestelden) is bekeken of tbs-gestelden die in relatief korte tijd hun behandeling afronden, verschillen van tbs-gestelden die langer over hun tbs-behandeling doen. De resultaten worden besproken en er worden suggesties gedaan voor toekomstig onderzoek. Kraats, G. van der & Goethals, K. Vroege interventies voorkómen psychiatrische stoornissen en criminaliteit op volwassen leeftijd Tijdschrift voor Psychiatrie 57 (2015) 4, p Samenvatting en bespreking van het artikel: Impact of early intervention on psychopathology, crime, and well-being at age 25 / K.A. Dodge, K.L. Bierman, J.D. Coie, M.T. Greenberg, J.E. Lochman, R.J. McMahon, S. Fraser and E.E. Pinderhughes. - In: American Journal of Psychiatry 172 (2015) 1, p

19 4. Juridische kwesties Brants, C., Jackson, A. & Koenraadt, F. Slaapstoornissen in strafzaken In: Gestoorde slaap: een onschuldig probleem? M. Lancel, F. Koenraadt & K. 't Lam (red.) Oisterwijk: Wolf Legal Publishers, 2016, p Slaapstoornissen vormen een vreemde eend in de bijt van de forensische psychopathologie. Toch duiken ze allengs vaker op in de strafrechtspleging en in forensisch gedragskundige rapportages. Na een korte rechtsvergelijking tussen de strafrechtpleging van Engeland en Wales met die van Nederland, i.c. tussen common law en civil law jurisdicties volgt aan de hand van slaapstoornissen in strafzaken een bespreking van de Nederlandse jurispudentie en die van Engeland en Wales. Het hoofdstuk sluit af met een korte beschouwing. Brants, C., Jackson, A. & Koenraadt, F. Culpability compared: Mental capacity, criminal offences and the role of the expert in common law and civil law jurisdictions Journal of International and Comparative Law 3 (2016) 2, p This article compares the situation in which an individual with diminished mental capacity is prosecuted for a criminal offence in England and Wales and in the Netherlands, with a particular focus on the role of the expert medical witness. It is not unreasonable to assume that, whatever the jurisdiction, the existence of a condition affecting the mental capacity of the defendant may affect how the culpability of the accused is assessed by the courts and translated into a verdict. By comparing culpability in the context of the role of experts, consideration will be given to how substantive and procedural law hang together in the different jurisdictions. A comparison between England and Wales (as an example of a common law jurisdiction) and the Netherlands (as an example of a civil law jurisdiction) may reveal very different outcomes with regard to the verdict and the way it is reached that have far-reaching consequences for the person involved. This article will examine why such differences may occur, in particular whether they are the result of the common law s reliance on just two possible reasons for the absence of culpability in such cases (insanity or automatism, or, conceivably, diminished responsibility if murder is the charge), while the civil law is based on a theoretically underpinned doctrine that allows for a greater range of defences with regard to culpability (and its relative absence) in general. The topic not only has possible practical implications, but could also contribute to the growing body of comparative scholarship: comparisons of substantive criminal law, unlike its many procedural aspects, are few and far between. One of the reasons is that substantive law is shot through with moral considerations that are very difficult to ascertain and muddy the comparative waters considerably. In this case, however, the issue is not the offence itself, but whether and how a mental condition may affect culpability. While it could be said that the 17

20 recognition of such conditions is also contingent on their social and moral connotations, the effect of this is likely to be much less than in a comparison of (perpetrators) of sexual offences per se. Hummelen, K. & Esch, C. van Onderzoek naar kenmerken van procedurele gerechtigheid bij rapportage pro Justitia In: Omzwervingen tussen psychiatrie en recht: liber amicorum prof. dr. H.J.C. van Marle P. A. M. Mevis, J. H. M. Tulen, B.C.M. Raes, E.A. Mulder, M.J.F.van der Wolf & S.R. Bakker (eds.) Deventer, Kluwer, 2015, p De informatieve kenmerken van procedurele gerechtigheid komt bij rapportages pro Justitia tot uiting in de mate waarin de onderzochte wordt geïnformeerd over zijn rechten. Een onderdeel hiervan is dat de onderzochte wordt geïnformeerd over het doel en uitvoering van het onderzoek en de rechten die hij daarbij heeft. Deze voorlichting betreft meerdere complexe onderwerpen. Het enkel mondeling voorlichten door de gedragsdeskundige maakt het voor de onderzochte moeilijk deze informatie tot zich te nemen. Voor dit onderzoek zijn vijftig psychologische en vijftig psychiatrische rapportages pro Justitia onderzocht, die zijn uitgebracht in de periode april In deze periode is eerst geselecteerd op monodisciplinaire rapportages. Wanneer dit bij een discipline niet leidde tot een vijftigtal rapportages werden ook multidisciplinaire rapportages geselecteerd. De volgende vragen zijn beoordeeld aan de hand van de tekst in het rapport bij de paragraaf Onderzoeksopzet. 1. Blijkt uit het verslag dat onderzochte is geïnformeerd over het inzagerecht? 2. Blijkt uit het verslag dat onderzochte is geïnformeerd over het correctierecht? 3. Blijkt uit het verslag dat onderzochte is geïnformeerd over de mogelijkheid om een klacht in te dienen over de rapporteur? 4. Blijkt uit het verslag dat bij het informeren van betrokkene gebruik is gemaakt van een vorm van schriftelijke informatie? Kordelaar, W.F. van Stoornis en strafuitsluiting Sancties: tijdschrift over straffen en maatregelen, 27 (2015), 5, p Bespreking van het proefschrift: Stoornis en strafuitsluiting: op zoek naar een toetsingskader voor ontoerekenbaarheid / Johannes Bijlsma. - Oisterwijk : Wolf Legal Publishers (WLP), 2016, - Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam. Visscher, A. J. E., Kraats, G. B. van der, Goot, B. van der & Braam, A. W. Bad or mad?: invloed van psychiatrische problematiek bij verdachten op strafrechtvervolging Tijdschrift voor Psychiatrie, 57 (2015) 7, p Achtergrond: Psychiaters werkzaam op de crisisdienst van de ggz wordt met enige regelmaat verzocht een verdachte met psychiatrische problematiek te beoordelen op het politiebureau. In 18

21 die verzoeken wordt vaak de term detentie(on)geschiktheid gebruikt. Vaak ontstaat er discussie tussen de (hulp)officier van justitie en de psychiater of de verdachte beter af is in de ggz of in het forensisch circuit. Opname in de ggz met een inbewaringstelling (ibs) betekent in de praktijk vaak ontslag van strafrechtelijke vervolging. Doel: Onderzoeken welke werkwijze voor verdachten met psychiatrische problematiek leidt naar passende zorg (ggz of detentie), nagaan hoe voorkomen kan worden dat overtredingen of misdrijven gepleegd door psychiatrische patiënten ten onrechte worden gepsychiatriseerd met ontslag van rechtsvervolging als uitkomst en beschrijven of de term detentieongeschiktheid op deze populatie toepasbaar is. Methode: Semigestructureerde interviews met professionals binnen de ggz, het om en de forensische psychiatrie. De gespreksonderwerpen werden gebaseerd op vooraf verricht literatuuronderzoek en bestudering van casuïstiek. Resultaten: Het stellen van een opname-indicatie door de crisisdienst beïnvloedde het oordeel van de (hulp-)officier van justitie over de strafrechtvervolging. Bad or mad -denken binnen justitie leidde tot het psychiatriseren van overtredingen of misdrijven gepleegd door psychiatrische patiënten. De interpretatie van goed hulpverlenerschap en het gebrek aan kennis over de zorgmogelijkheden in detentie droegen ertoe bij dat ggz-psychiaters eerder dan hun forensische collega s geneigd waren arrestanten in de ggz op te nemen. Conclusie: De taak van de crisisdienst op het politiebureau is niet zich uitspreken over detentie(on)geschiktheid, maar bepalen welke zorg op dat moment noodzakelijk is. Zorg binnen het justitiële kader is daarin een belangrijke optie, die te realiseren is door de (forensische) ketenpartners op structurele wijze te betrekken bij de besluitvorming. Bewustwording van het belang van een tweesporenbeleid, te weten straf én zorg, zal ook voor de minder ernstige delicten psychiatrisering voorkomen. Daniëls, D. Dwang in detentie, voortschrijdend inzicht Sancties, 25 (2014) 6, p Redactioneel commentaar over dwang en met name het gebruik van separatie of isolatie in detentie. Gaarthuis, R.S.T. & Koenraadt, F. Vraag en aanbod binnen het Arubaanse forensisch-psychiatrische veld Caribisch Juristenblad 4 (2014) 1, p De Staten van Aruba hebben op 18 april 2012 een nieuw Wetboek van Strafrecht aangenomen. De verwachting is dat dit wetboek in de loop van 2014 in werking zal treden3 De nieuwe regeling, die qua opzet en systematiek vergelijkbaar is met de wetboeken die onlangs ook op Curaçao en Sint Maarten zijn afgekondigd, voorziet in een volledig gemoderniseerd sanctiestelsel dat de rechter meer mogelijkheden moet bieden om maatwerk te kunnen leveren in het individuele geval. Met het optrekken van slechts juridische kaders kan uiteraard niet worden volstaan. Minstens zo belangrijk is de beschikbaarheid van voldoende voorzieningen en een adequate therapeutische logistiek. Met de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel zal immers behoefte ontstaan aan behandelplaatsen, gedragskundige kennis en effectieve nazorg. In dat verband dringt zich een aantal prangende vragen op. Hoe is 19