Lijst met afkortingen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Lijst met afkortingen"

Transcriptie

1 Abstract De energierelaties tussen Noorwegen en de Europese Unie zijn zeer nauw. Noorwegen maakt deel uit van de interne energiemarkt via het EER-verdrag en dient zich te houden aan het merendeel van de Europese regelgeving ter zake. Tegelijk is Noorwegen ook in staat om het Europese beleid te beïnvloeden en mee vorm te geven. In dit onderzoek gaan we hier verder op in en bestuderen we de energierelaties tussen Noorwegen en de Europese Unie tegen de context van de decarbonisatie. Specifiek trachten we te achterhalen welke rol CCS in de energierelaties tussen Noorwegen en de EU inneemt tegen de achtergrond van de opgedreven klimaatinspanningen. Daarbij voeren we een uitgebreide literatuurstudie en een framing-analyse uit. 1

2 Dankwoord Een masterproef vertrekt vanuit een gezonde interesse en nieuwsgierigheid. Onderweg heb je nood aan een goede dosis geluk en dan nog een portie doorzettingsvermogen om het af te maken. Dat je daarbij ook een portie snelheid kan gebruiken, was ik blijkbaar uit het oog verloren. Zonder steun kom je er niet. Mijn dank gaat uit naar mijn stagebegeleiding op de Permanente Vertegenwoordiging. Niet alleen kreeg ik de kans om me verder te verdiepen in het energiedomein, daarnaast werden me ook de ruimte en contacten geboden om het nodige opzoekingswerk te doen. De grootste dank gaat uit naar mijn ouders en zus. Net als bij mijn eerdere opleiding en masterproef blijkt hun steun onontbeerlijk om het werk tot een goed einde te brengen. Vanaf de eerste vage ideeën tot het uiteindelijke slot stonden zij voor me klaar, ook tijdens de moeilijke momenten. Mijn collega s op de Delegatie in Ghana en mijn vrienden hier in Kotobabi wil ik tot slot bedanken voor het begrip en de steun tijdens de laatste loodjes onder de warme Ghanese zon. Dank! 2

3 Lijst met afkortingen CEF CCS CCU EER EU EU ETS IPCC PCI UNFCCC Connecting Europe Facility Carbon Capture and Storage Carbon Capture and Usage Europese Economische Ruimte Europese Unie European Union Emission Trading System Intergovernmental Panel on Climate Change Projects of Common Interest United Nations Framework Convention on Climate Change 3

4 Inhoudstafel Abstract... 1 Dankwoord... 2 Lijst met afkortingen... 3 Inhoudstafel Inleiding Situering Norway House wijst de weg De Noorse prioriteiten Richting van het onderzoek Carbon Capture and Storage (CCS) Technologie Valkuilen Literatuuroverzicht Europeanisering en rolconcepten: een dwingend kader of tweerichtingsverkeer? Energy security en gasrelaties De Energie-Unie en decarbonisatie Besluit Onderzoeksvraag, methode, bronnen Onderzoeksvraag Methode en bronnenmateriaal Achtergrond: Samenwerking tussen Noorwegen en de EU Het EER-verdrag als basis voor economische integratie Politieke samenwerking Uitgelicht: De Noordse Raad Participatie in Agentschappen en programma s: spanningen op de lijn Participatie en communicatieplatformen Onderzoek: CCS-ontwikkeling in Noorwegen en de Europese Unie Noorwegen loopt voorop Overheid en industrie: hand in hand De rol van Noorse (semi-)staatsbedrijven Belangen Gefaald beleid in de EU Beleidskader Ondersteuning

5 2.3 Internationale steun als gamechanger Houding van de Europese instellingen en de lidstaten Houding van de Europese lidstaten Houding van de Europese Commissie Houding van het Europees Parlement: Geen harmonie tussen de fracties of comités Onderzoek: Beïnvloeding van beleid. CCS als glijmiddel voor Noors gas CCS framing door Noorwegen, regeringsvertegenwoordigers en de ambtenarij Framing-Diagnose Framing-Prognose Kritische evaluatie Framing door de industrie Framing-Diagnose Framing-Prognose Kritische evaluatie Framing door milieugroeperingen Framing-Diagnose Framing-Prognose Kritische evaluatie Botsende en vergelijkbare frames: schematisch overzicht Conclusie Bibliografie Bijlagen Vragen interview Norway House Typologie van Hofmann, Jevnaker en Thaler EU-Norway Energy Conferences

6 1. Inleiding 1.1 Situering Noorwegen en de Europese Unie hebben een speciale verhouding. Enerzijds staan de Noren op hun onafhankelijkheid en soevereiniteit, anderzijds werken ze zeer nauw samen met de EU en zijn ze erg beducht om hun toegang tot de eenheidsmarkt te verliezen. Hiervoor zijn ze bereid om de Europese regelgeving in diverse domeinen over te nemen, zoals bepaald in het EER-verdrag, het verdrag met betrekking tot de Europese Economische Ruimte. Sinds dit akkoord in werking trad in 1994 werd de samenwerking tussen de deelnemende landen verregaand opgedreven. Tot vandaag is dit de voornaamste overeenkomst tussen Noorwegen en de EU (Gänzle & Henökl, 2018, pp ). Met deze kennis in het achterhoofd concentreren we ons in deze paper op de energierelaties tussen Noorwegen en de Europese Unie. Op energievlak werken Noorwegen de Europese Unie verregaand samen: Noorwegen maakt deel uit van de interne energiemarkt en participeert in het EU-emissiehandelssysteem (European External Action Service, 2016). De impact van het EER-verdrag op Noorwegen is dan ook in het energiedomein erg groot. In theorie heeft Noorwegen de mogelijkheid om een veto te stellen tegen EU-regelgeving die in de EER moet worden toegepast, maar in de praktijk is het zeer moeilijk voor Noorwegen om een dergelijk veto effectief te gebruiken (Gänzle & Henökl, 2018, pp ; Vermeulen, 2016, pp. 1-2, 7-8). Toch heeft Noorwegen doorheen de jaren een grote flexibiliteit getoond en tracht het op zijn eigen manier te wegen in het Europees beleid. Specifiek in het energiedomein staat energy security daarbij hoog op de agenda. Energy security kan men definiëren als de situatie waarbij staten niet geconfronteerd worden met energietekorten en hun energienoden kunnen lenigen zonder excessieve kosten te moeten maken of de omgeving te sterk te belasten. Er zijn dus drie dimensies die hierbij van belang zijn: energiezekerheid, betaalbaarheid en duurzaamheid. Vaak wordt energy security echter teruggebracht tot security of supply, zo ook in de Europese Unie. (Proedrou, 2018, p. 109). Nochtans maken duurzaamheid en een vooruitstrevende klimaatbeleid wel degelijk deel uit van de energieagenda van de Europese Commissie. De Energie Unie, het kader voor het Europese energiebeleid, gelanceerd in 2015, omvat vijf pijlers: een volledig geïntegreerde interne energiemarkt, energie-efficiëntie, het koolstofvrij maken van de economie, onderzoek/ontwikkeling/competitiviteit versterken en energiezekerheid (Raad van de Europese Unie, 2018). Er blijken echter genoeg mogelijkheden te liggen voor actoren om de eigen prioriteiten te trachten in te passen binnen dit kader. Er zijn zelfs opties om het Europese beleid mee vorm te geven. Ook Noorwegen tracht dit te doen. Het promoten van het eigen gasbeleid gaat zo ten koste van aandacht voor onder meer duurzaamheid en de klimaatagenda. De schizofrene houding van Noorwegen en ten opzichte van zijn groene imago en de olie- en gasexport werd onlangs bevestigd in een rechtszaak vorig jaar. Milieubewegingen waren naar de rechter getrokken om Noorwegen te verhinderen nieuwe exploratievergunningen voor de Barents Zee te verlenen. Zij waren van mening dat de Noorse overheid daarmee de engagementen van het Parijsakkoord schaadde. De rechter oordeelde echter dat enkel olie en gas die emissies op het Noorse grondgebied zelf veroorzaken binnen de klimaatverplichtingen van de Noorse regering vallen en dus niet de olie- en gasexport. Dit duidt op het spanningsveld dat er bestaat tussen het intern groene Noorwegen dat tegelijk een fossiele brandstoffeninfuus is voor de rest van de wereld (Senet, 2018). 6

7 1.2 Norway House wijst de weg De Noorse prioriteiten Enkele gesprekken met de energieadviseurs van de Noorse Missie bij de Europese Unie waren richtinggevend voor dit onderzoek. Een eerste gesprek met Lisa Maria Løvold raadgever voor energie en Marius Fuglerud adviseur voor energie vond plaats op 22 november 2018, te Norway House. Dit is het diplomatieke centrum van de Noorse vertegenwoordiging in Brussel, als het ware de Noorse spin in het Brusselse web. Niet alleen de Noorse ambassade te België huist hier, maar ook de Noorse Missie bij de EU en tal van Noorse energiebedrijven 1. Tijdens het gesprek zetten de adviseurs de krachtlijnen van het Noorse energiebeleid ten aanzien van de Europese Unie uiteen. 2 Algemeen bekijkt Noorwegen de energiesamenwerking vanuit een commercieel oogpunt. Dat blijft de eerste focus boven de andere belangen. Noorwegen presenteert zich daarbij als een stabiele, betrouwbare partner op de lange termijn. In ruil hoopt Noorwegen dat de EU vasthoudt aan een marktgerichte aanpak en overregulering vermijdt, zowel in de elektriciteitssector als in de olie- en gassector. Wanneer het over die lange termijn gaat, dan kijkt Noorwegen ook reikhalzend uit naar duidelijke signalen van de richting die de EU wenst uit te gaan. Als tweede grootste exporteur van olie- en gas naar de EU heeft Noorwegen hierbij de bril op van energieleverancier, in tegenstelling tot de EU waar het consumentperspectief het uitgangspunt is. Noorwegen dient nauw over zijn belangen te waken en de Europese langetermijnstrategie om de broeikasgasemissies terug te dringen is daarbij een hoofdbezorgdheid. Daarbij halen de adviseurs een aantal essentiële elementen aan voor Noorwegen met het oog op 2050 De energiemix moet ook in 2050 divers zijn Gas is een essentieel onderdeel van de energiemix, met CCS als een faciliterende technologie De ontwikkeling van kostenefficiënte CCS-technologieën verdient meer aandacht en meer internationale samenwerking Meer grensoverschrijdende handel in elektriciteit kan de ontwikkeling van hernieuwbare energie in Noorwegen en de EU verder ondersteunen Een technologie-neutrale aanpak Bestaande energie-infrastructuur moet zoveel mogelijk verder benut worden Een goed functionerend EU ETS is de voornaamste drijfveer voor de reductie van broeikasgasemissies Frappant is de aandacht die wordt besteed aan Carbon Capture and Storage (CCS). Voor Noorwegen is het van essentieel belang dat deze technologie erkend en ondersteund wordt in de Europese Unie. De tijd daarvoor dringt, gezien enkele grote projecten op stapel staan die wachten op een investeringsbeslissing. Noorwegen wijst er ook op dat de toepassingen verder gaan dan de olie- en gassector. Ook in afvalverwerking of zeer energie-intensieve industrieën kan CCS toepassingen vinden. De aandacht voor CCS staat in sterk contrast met de zijdelingse verwijzing naar meer elektriciteitshandel en de ontwikkeling van hernieuwbare energie. Beide zaken zijn wel degelijk Noorse prioriteiten, maar hebben ook een voorwaardelijke element. Het Noorse perspectief staat hierbij 1 In Norway House huizen vertegenwoordiger van Hydro, Statkraft, Statnett, Orkla en Agder Energi. Ook Energy Norway, de belangenorganisatie voor bedrijven in de hernieuwbare energiesector in Noorwegen, en de Storting, het Noorse Parlement, hebben een vertegenwoordiging op deze locatie. 2 De structuur van het gesprek met de energie-adviseurs is opgenomen in bijlage: Vragen interview Norway House. 7

8 centraal. Beide adviseurs staan dan ook afwijzend ten opzichte van het concept Noorwegen als Groene Batterij voor de EU. Dit model maakt sinds 2011 opgang in Europese kringen in mindere mate in Noorse kringen maar is voor de Noorse regering geen wenselijke beleidsdoelstelling. Wel houdt men in Noorwegen de opties open om als partner op te treden in de verdere ontwikkeling van hernieuwbare energie. Daarbij verwijst met specifiek naar het intermitterend karakter van bepaalde hernieuwbare energiebronnen en verdere ontwikkeling in zowel Noorwegen als de EU. Noorwegen kan een soort balancing power zijn in dit opzicht. Maar het verhaal van extra capaciteit via pumped storage hydropower om zo als een soort Groene batterij te functioneren is in de ogen van Noorse beleidsmakers een doodlopende straat en geenszins prioriteit. De Noorse vertegenwoordiging hecht veel belang aan goede relaties met de EU en steekt veel energie in communicatie en samenwerkingsplatformen. De EU-Noorse energiedialoog en de EU-Norway Energy Conference zijn de meest zichtbare energiesamenwerkingsplatformen. De keuze van de panelonderwerpen is daarbij ook tekenend voor inzicht in de Noorse prioriteiten voor het Europees energiebeleid Richting van het onderzoek Uit het gesprek leiden we af dat Noorwegen het Europese energiebeleid nauw opvolgt. Daarbij heeft het eigen beleidsprioriteiten die niet steeds gelijklopen met de Europese energiestrategie. Noorwegen heeft als energieleverancier dan ook andere belangen te verdedigen dan Europese lidstaten. Het decarbonisatie-streven van de Unie is een dossier dat de Noorse regering nauw opvolgt, gezien het rechtstreeks raakt aan de olie- en gasexport naar de EU. Ook CCS blijkt een belangrijk aandachtspunt in de Noorse communicatie naar de EU en Europese stakeholders in de energiesector. We richten ons in deze paper dan ook op de energierelaties tussen Noorwegen en de Europese Unie in de context van de decarbonisatie, waarbij we speciale aandacht besteden aan CCS. Concreet luidt onze onderzoeksvraag Welke rol speelt CCS in de energierelaties tussen Noorwegen en de Europese Unie in de context van het decarbonisatie-streven van de Unie? Hierna lichten we kort toe wat CCS inhoudt en waar de valkuilen liggen. Nadien gaan we dieper in op de totstandkoming van onze onderzoeksvraag aan de hand van een uitgebreid literatuuronderzoek. 1.3 Carbon Capture and Storage (CCS) Technologie Carbon Capture and Storage is een technologie gericht op het voorkomen van het vrijkomen van CO 2 in de atmosfeer. Door het broeikasgas in vloeibare vorm ondergronds op te slaan tracht men te vermijden dat de vrijgekomen CO 2 als broeikasgas bijdraagt tot verdere klimaatopwarming. De techniek omvat drie stadie: Afvang, transport en opslag. In een eerste fase dient de koolstofdioxide afgesplitst en opgevangen te worden. Hiervoor kan men beroep doen op chemische processen. Deze processen op zich vergen ook relatief veel energie, hetgeen mede de kosten opdrijft. Vervolgens wordt in een tweede fase de afgevangen CO 2 in vloeibare staat getransporteerd via een pijpleidingennetwerk of via tankers. De derde fase is de eigenlijke opslag. Om te vermijden dat de CO 2 opnieuw vrijgegeven wordt, gaat men deze injecteren in de ondergrond op een diepte van 1 km of meer. Een zekere mate van poreusheid van de uitgekozen geologische lagen zorgt ervoor dat de geïnjecteerde CO 2 binnen de 8

9 ondergrond kan uitspreiden. Bovenop deze laag komt een vaster gesteente om de stof op zijn plaats te houden Valkuilen CCS heeft vandaag nog niet de maturiteit om het op grote schaal uit te rollen. Er is ook nog geen volwaardig grootschalig CCS-project in de EER. Een aantal factoren hinderen de ontwikkeling. De kostprijs is een eerste element. De kostencurve staat nog zeer hoog en dat maakt de hele operatie hoogdrempelig. Naast het feit dat de technologie nog niet tot volle ontwikkeling is gekomen, speelt ook de CO 2-prijs mee. De EU en Noorwegen hebben via het ETS-systeem een bepaalde kostprijs opgelegd per ton uitgestoten CO 2. In het huidige systeem ligt deze prijs echter te laag, waardoor het opvangen, transporteren en opslagen van CO 2 niet rendabel is. Bedrijven en overheden krijgen zo weinig incentives om in de technologie te investeren (Teffer, 2018). Een tweede factor, gelieerd aan het gebrek aan maturiteit van de technologie is de efficiëntie. CCS technologieën dienen minstens 90% van de CO 2 op te kunnen vangen om netto-nul emissies te bereiken met bijkomende maatregelen. Het is echter zeer duur om zo n hoge opvanggraad te bereiken. Bovendien is men er bij bepaalde industriële processen nog niet eens in geslaagd om in de buurt van deze hoge opvanggraad te komen. Negatieve emissies bereiken zou in principe enkel mogelijk zijn in combinatie met bio-energie (Elkerbout & Bryhn, 2019, pp. 2-3). Een derde cruciaal element is het al dan niet permanente karakter van de opslag. Indien het risico bestaat dat de CO 2 in een latere fase alsnog in de atmosfeer terechtkomt, is de hele opgave een maat voor niets. Dit brengt belangrijke aansprakelijkheidsvragen met zich mee waar overheden en de betrokken bedrijven een akkoord dienen te vinden (Teffer, 2018; Gassnova, 2013). 9

10 1.4 Literatuuroverzicht Noorwegen en het extern Europese energiebeleid: botsende paradigma s of een flexibele actor? Europeanisering en rolconcepten: een dwingend kader of tweerichtingsverkeer? Het energierelaties tussen Noorwegen en de Europese Unie spelen zich af binnen de bredere context van het fenomeen Europeanisering. Met dit concept wordt gedoeld op de processen waardoor de politieke, sociale en economische dynamieken van de Unie geleidelijk deel worden van het binnenlandse discours, de identiteit, de politieke structuren en het beleid (Godzimirski & Austvik, 2019, p.6; Ladrech, 2002, p. 3). Ook Noorwegen is in het energiedomein zo sterk verbonden met de EU via het EER-verdrag dat hier sprake is van een zekere Europeanisering. Dit is echter een genuanceerd verhaal: Noorwegen blijft een zelfstandige actor met eigen beleidsdoelstellingen, maar tegelijk ook rekening te houden met het Europese kader. Deze evenwichtsoefening wordt niet door alle onderzoekers op dezelfde manier geëvalueerd. In het wetenschappelijk onderzoek wordt de focus vaker gelegd op de invloed van de grotere actor, de EU, op derde landen. Zo onderzochten Goldthau en Sitter (2019, pp ) de diverse manieren waarop de EU leiderschap kan uitoefenen in het internationale energiebeleid. Ze onderscheiden daarbij diverse rolconcepten: normative power Europe, regulatory power Europe, market power Europe en economic power Europe. Normatieve macht betreft een beïnvloeding in lijn met het liberale marktmodel. Een commerciële inslag ligt aan de basis van een visie waarbij energie als internationaal handelsgoed gezien wordt waarbij dezelfde bindende spelregels gelden voor alle spelers. Gezien de grootte van de Europese economie laat dit de EU wel toe om als normgever op het wereldtoneel te fungeren. Wanneer de Europese regelgeving gebruikt wordt om de markten zodanig te beïnvloeden dat het de Europese economie ten goede komt, is er sprake van regulatorische macht. De economische macht van de EU laat toe om te eisen derde landen de binnenlandse regels moeten volgen in ruil voor markttoegang. Inzake Noorwegen en de EU kan dit van belang zijn gezien de EU vanuit een consumentenperspectief redeneert en Noorwegen vanuit een producentperspectief (Goldthau & Sitter, 2019, pp ). Goldthau en Sitter kaderen het extern energiebeleid van de EU binnen de botsing tussen paradigma s van liberale actoren, zoals de EU, en meer realistisch ingestelde actoren, zoals Rusland. In A Liberal Actor in a Realist World werken de onderzoekers dit verder uit. Zij komen tot de conclusie dat de EU als tegengewicht voor de meer realistische en mercantilistische aanpak van energiedossiers dient in te zetten op twee zaken. Extern dient men meer regulatie aan externe spelers op te leggen, en anderzijds moet men intern de vrije markt optimaal laten spelen, o.a. door een sterk competitiebeleid te handhaven (Goldthau & Sitter, 2015, pp ). In hun volgende werk, dat ze twee jaar later schrijven samen met Andersen, Energy Union. Europe s New Liberal Mercantilism?, gaan ze dieper in op enkele mercantilistische elementen die het liberale Europese energiebeleid zijn binnen geslopen (Andersen, Goldthau & Sitter, 2017, p ). Ze stellen de EU voor als een liberaal-mercantilistische Market power. Het beleid is liberaal in de zin dat de middelen gelinkt zijn aan de uitbreiding van de interne markt en vrijemarktprincipes naar derde landen. Het bevat tegelijk mercantilistische elementen gezien de regulatorische instrumenten en economisch beleid gebruikt worden om bredere economische of buitenlandse beleidsdoelstellingen na te streven (Goldthau & Sitter, 2019, p. 35. De EU als economische macht, waarbij de EU haar economische macht en omvang rechtstreeks gebruikt als middel om buitenlandse beleidsdoelstellingen te bereiken, is een vorm van hard power die in de relaties tussen Noorwegen en de EU vermeden wordt tot nog toe (Goldthau & Sitter, 2019, p. 39). 10

11 Goldthau & Sitter gaan ook kort in op de positie die Noorwegen inneemt binnen dit kader. Noorwegen wordt daarbij voorgesteld als een heraut van een liberaal energiebeleid binnen de EU. Deze positie komt voort uit een eerder pragmatisch liberalisme. Ze stellen dat voor de kleine Noorse staat een liberaal energiemodel best een te verteren model is. Dit biedt namelijk stabiliteit in de markt. Voor een politisering van energie is Noorwegen dan weer beducht, stellen ze, omwille van de kleine omvang van de staat. In een mercantilistisch systeem heeft het dan ook weinig te winnen. Vandaar dat Noorwegen zich in de Unie profileert als één van de grootste verdedigers van een liberaal energiebeleid. Zo kan de staat zich verzekeren van toegang tot de Europese afzetmarkt, via het EER-verdrag. Politisering zou daarentegen een gevaarlijke situatie voor het land kunnen opleveren (Andersen, Goldthau & Sitter, 2017, p ; Goldthau & Sitter, 2017, p. 197). Austvik toont dan weer aan dat Noorwegen als kleine staat wel degelijk meespeelt binnen de EUenergiemarkt en zich niet louter inschrijft in het liberaal energiemodel als veiligheidsgarantie. Hij is hierbij genuanceerd. Enerzijds spreekt ook hij over de EU als rule maker en Noorwegen als rule taker. Anderzijds onderzoekt hij op welke manier het land zich de afgelopen twee decennia zo maneuvreerde binnen het dwingende karkas van het Europese energiebeleid dat het toch de eigen nationale beleidsdoelstellingen kon halen. Hij identificeert hiervoor twee cruciale elementen: het flexibele karakter van de Noorse regering en de rol van de grote bedrijven, waar de Noorse staat vaak een grote aandeelhouder van is (Austvik, 2017, p. 18). Gawlikowska-Fyk, Nowak en Puka (2015, p. 18) volgen deze lijn en spreken van flexible adjustment om de manier te beschrijven waarop Noorwegen nationale en staatsbelangen vervult binnen het kader van de Europese regelgeving. Dit flexibel aanpassingsvermogen heeft echter ook limieten. In zijn studie geeft Jevnaker (2014, p. 68) aan dat Noorwegen gezien de aard van het EER-verdrag sterk beperkt wordt om aan cherry-picking te doen inzake de Europese klimaat- en energiewetgeving. De kosten om wetgeving onder EER te weigeren en het veto in te roepen zijn dermate hoog dat Noorwegen hierin geremd wordt. Hofmann, Jevnaker en Thaler wijzen op het tweerichtingsverkeer. Volgens hen is de Europeanisering van de energierelaties niet louter éénrichtingsverkeer. Ze gaan nog verder door te stellen dat onder de juiste omstandigheden een derde land erin kan slagen zijn energievoorkeuren te uploaden naar het Europees energiebeleid (Hofmann, Jevnaker & Thaler, 2019, p. 153). De typologie 3 die deze auteurs opstellen hebben we opgenomen in bijlage. Zij categoriseren derde landen als challengers, oursiders, shapers of followers. De invloed van een derde land op het Europese beleid hangt volgens hen af van twee elementen: de toegang tot de Europese besluitvorming en actoren in het veld en de structurele machtsbronnen die de niet-lidstaat ter zijn beschikking heeft Energy security en gasrelaties De energierelaties tussen Noorwegen en de Europese Unie werden tot voor kort voornamelijk bekeken vanuit het energy security-oogpunt. Het ging dan om studies naar de energieverhoudingen tussen Rusland en de Europese Unie, waarbij de Noorse casus slechts zijdelings aan bod kwam. De focus lag voornamelijk over de verslechterde energierelaties tussen de EU en Rusland, die sinds de jaren 2000, en zeker sinds het gasconflict met Oekraïne, zijn opgelopen. Onder meer Belyi (2015 en Gozimirski (2016) hielden zich hiermee bezig. De Noorse studente Tone Lise Johnsen trachtte deze lacune te vullen met haar masterproef over de opportuniteiten die de verzuurde relaties tussen Rusland en de EU bieden voor Noorwegen. Haar opzet was om na te gaan welke opportuniteiten er waren voor Noors gas om de rol van de Russische gasleveringen (gedeeltelijk) te substitueren. Ook zij bekeek dit vanuit het perspectief van energy 3 De typologie werd opgenomen in bijlage: Typologie van Hofmann, Jevnaker en Thaler. 11

12 security. Voor haar onderzoek richtte ze zich op drie deelaspecten. Eerst bekeek ze of het in het belang is van zowel de EU als Noorwegen om het aantal gasleveringen op te drijven. Vervolgens onderzocht ze of er ook aan de praktische voorwaarden (voldoende productiecapaciteit en aanwezigheid van aardgasreserves) voldaan was om Noorwegen in staat te stellen een grotere rol te spelen in de gasvoorziening van de EU. Ze concludeerde dat de Noorse gasproductie op middellange termijn eerder zou stabiliseren, dan sterk te blijven stijgen. Daardoor is het uitgesloten dat Noorwegen een zeer grote rol zou kunnen spelen bij het minder afhankelijk maken van de EU van Russisch gas. Er is namelijk niet genoeg extra capaciteit om het Russische gas te vervangen. Tegelijk wees ze op het gebrek aan duidelijkheid vanwege de Europese beleidsmakers. Vanuit de EU klinkt niet duidelijk genoeg een vraag naar extra gasleveringen vanuit Noorwegen (Johnsen, 2015, pp. 3, 59-61). Het is ook precies dit aspect waar ook Noreng op wijst, zij het dan vanuit een ander opzet. Oeystein Noreng onderzocht in zijn artikel, Norway: A Reliable Long-Term Natural Gas Supplier for Europe, de voorwaarden waaronder Noorwegen op lange termijn als betrouwbare gasleverancier voor de EU zou kunnen functioneren. Zijn artikel leest als een pleidooi voor meer aandacht voor de mogelijkheden die Noors gas biedt. Hij identificeerde ook de hindernissen die tot nu toe een dergelijke transformatie hebben voorkomen. Zowel interne Noorse factoren, als EU-beleidskeuzes liggen volgens hem aan de basis van de kwestie. De voornaamste reden situeert hij echter aan de EU-zijde. Gezien gashandel bij uitstek een wederkerige relatie inhoudt waarbij de koper security of supply nastreeft en verkoper op zoek is naar security of demand wijst hij de Europese Commissie als de schuldige aan. De Commissie zou namelijk niet genoeg incentives geven om het volledige potentieel van Noors gas te doen ontluiken. Eén van de foute signalen die hij onderscheidt, is net het voornemen om op lange termijn komaf te maken met fossiele brandstoffen (Noreng, 2017, pp ). Johnsen en Noreng volgen dezelfde lijn m.b.t. de stelling dat Noors gas de Russische gasleveringen zouden kunnen vervangen. Beiden achten dit onmogelijk. Noreng wijst daarbij nog op een extra element, namelijk dat er geopolitieke risico s aan verbonden zijn voor Noorwegen indien de staat effectief openlijk zou nastreven de Russische gasleveringen te vervangen (Noreng, 2017, p. 268). De onduidelijkheid van de EU wordt ook door beiden aangehaald. Noreng geeft als optie aan dat de Europese Commissie Noors gas zou moeten behandelen als het gas van een lidstaat, gezien de nauwe banden tussen de EU en Noorwegen via het EER-verdrag. Dit zou als direct gevolg hebben dat de afhankelijkheidsproblematiek van slechts enkele leveranciers al meteen zou wegvallen (Noreng, 2017, pp ). Bij beide onderzoekers ontbreekt totaal het duurzaamheidsaspect. De klimaatagenda van de EU wordt louter als bedreiging voor de Noorse gasleveringen beschouwd. Het potentieel voor samenwerking in deze wordt niet onderzocht. De reden waarom een verregaand klimaatbeleid met een uitzicht op een koolstofvrije economie een bedreiging vormt voor Noorwegen, wordt door Espen Moe verklaard. Noorwegen wordt volgens hem gekenmerkt door wat hij omschrijft als een petro-industrieel complex. De Noorse staat is zo afhankelijk van de fossiele brandstoffenexport dat er weinig ruimte is voor structurele verandering. De bron van het economisch succes is zo tegelijk een remmende factor voor structurele verandering of verdere innovatie in de hernieuwbare energiesector. Een van de manieren waarop dit gebeurt is doordat de olie- en gasindustrie hoge lonen kan uitbetalen, zodat de rest van de economische sectoren meegetrokken worden in een opwaartse spiraal die op zijn beurt de competitiviteit van die sectoren aantast en zo de innovatie schaadt. Ook andere onderzoekers wijzen hierop (Noreng, 2017, p. 275). Zo is het land volgens Moe in een situatie terechtgekomen waarbij in Noorwegen zelf weinig interesse is voor een eigen energietransitie. Tegelijkertijd is men wel sterk bezig met de energietransitie van de 12

13 partnerlanden, en niet in het minst de Europese Unie, gezien het vitale belang van de energie-export voor de Noorse staat. (Moe, 2015, p. 187). Overland spreekt in deze verband zelfs van een dubbele resource curse: de overdadige aanwezigheid van hydropower en de olie- en gasvoorraden werken de ontwikkeling van hernieuwbare energie tegen (Overland, 2019) De Energie-Unie en decarbonisatie Specifiek voor de Energie Unie kunnen we verwijzen naar een artikel van Szulecki, Fischer, Gullberg en Sartor, namelijk Shaping the Energy Union : between national positions and governance innovation in EU energy and climate policy. Hierin stellen zij dat de Energie Unie te vergelijken valt met een lege doos. Iedere actor stopt in die doos wat hij zelf wilt. Via een casestudie van vier landen, waaronder Noorwegen, geven ze aan wat elk van die landen heeft als belangen m.b.t. de energiesector en wat ze dus in die doos zouden willen steken. Voor de Noorse casus wijzen ze op de bezorgdheid van de Noorse overheid m.b.t. de onduidelijke rol die voor Noors gas voorzien is in het Europees energiesysteem. De onderzoekers wijzen er nog op dat de Energie Unie diverse richtingen kan uitgaan en dat het nog af te wachten valt hoe de verhouding tussen de lidstaten en de supranationale instellingen van de Unie zich zal settelen. De governance-aanpak van de Commissie, waarbij veel aandacht is voor de nationale beleidsplannen van de lidstaten, wordt daarbij ook een positief geëvalueerd (Szulecki, Fischer, Gullberg, & Sartor, 2016, pp. 548, 559, 564). De onduidelijke houding van de EU in het energie- en klimaatbeleid wordt ook aangekaart door Dupont en Oberthür in hun onderzoek naar climate policy integration in het energiebeleid van de Unie. Specifiek wijzen zij op het gevaar van de gas lock-in, waar het dus wegens de aanwezigheid van de pijpleidingeninfrastructuur voor overheden een goedkope gemakkelijkheidsoplossing zou zijn om te blijven kiezen voor gas i.p.v. over te schakelen op meer duurzame hernieuwbare energiebronnen (Dupont & Oberthür, 2012, pp ). De mogelijke botsing van nationale belangen wordt dan weer aangehaald door Godzimirski en Nowak. Zij vermelden ook specifiek de EU-doelstelling om te evolueren naar een koolstofarme economie (Godzimirski & Nowak, 2017, pp ). Jevnaker, Lunde en Skjærseth (2015, p. 223) richten hun blik op 2050 en stellen dat Noorwegen beslist acties zal ondernemen om zijn onafhankelijke energiepolitiek veilig te stellen. Zelfs bij een zeer verregaande en succesvolle decarbonisatie-strategie van de EU. Zelf gaan ze er niet vanuit dat de Europese Unie volledige decarbonisatie zal bereiken. De internationale context en de wil van de andere grote wereldspelers zal hierbij beslissend zijn. Desalniettemin heeft de gekozen route een grote impact op het Noorse beleid en de strategie. In het meest extreme scenario komt Noorwegen onvermijdelijk bij CCS uit volgens deze onderzoekers. Maar ook vandaag al zet de Noorse regering zwaar in op het promoten van CCS. In deze paper diepen we dit dieper uit. Daarbij plaatsen we het tegen de achtergrond van de decarbonisatie Besluit Het voorgaande literatuuronderzoek levert drie elementen aan om het onderzoek te schragen en de onderzoeksvraag verder te scherp te stellen. Een eerste element dat naar we bloot hebben gelegd is het debat in de academische wereld over het concept Europeanisering en de mate waarin derde landen zoals Noorwegen bewegingsruimte hebben om hun eigen nationale beleid te voeren of de Europese regelgeving te beïnvloeden. Daarbij hanteren diverse auteurs een heel andere nuance op dit continuüm gaande van rule takers over creative of flexible adjustment tot heuse norm shapers. De discussie situeert zich met name op de mate waarin 13

14 sprake is van tweerichtingsverkeer. De meeste auteurs erkennen dat de relatie twee zijden heeft, maar de focus neigt soms naar éénzijdige beïnvloeding. De lacune in de wetenschappelijke literatuur over met name de invloed van de strijd tegen de klimaatopwarming en de decarbonisatie-strategieën op de relaties tussen Noorwegen en de EU vormen een tweede element. CCS kan in deze context geduid worden gezien het als low carbon strategie, met potentieel negatieve emissies in combinatie met bio-energie, verbonden is met de steeds nijpender wordende strijd tegen de klimaatverwarming. Het duurzaamheidsaspect werd tot nu toe grotendeels onderbelicht in de energierelaties. Pas recent werd er meer aandacht aan besteed. Van de drie componenten in energiebeleid (duurzaamheid, competitiviteit en energyzekerheid) domineerde voornamelijk het laatste aspect de debatten de laatste jaren. Vooral sinds de gascrisissen in Oekraïne staat met name het concept energy security hoog op de politieke en academische agenda. Een derde en laatste element halen we uit de actualiteit waar we vast kunnen stellen dat op het Europese toneel CCS sinds 2017/2018 geleidelijk een nieuwe adem lijkt te vinden. Zo werd het ook recent mee opgenomen als één van de zeven bouwstenen in de nieuwe langetermijnstrategie van de Europese Commissie ter reductie van de broeikasgasemissies, A Clean Planet for All. Dit duidt op de actuele relevantie van het onderwerp, maar ook dat er evoluties in het veld zijn waar momenteel weinig onderzoek naar gevoerd wordt. 14

15 1.5 Onderzoeksvraag, methode, bronnen Onderzoeksvraag Welke rol speelt CCS in de energierelaties tussen Noorwegen en de Europese Unie in de context van het decarbonisatie-streven van de Unie? De centrale vraagstelling omvat twee componenten: het relationele aspect en het inhoudelijke aspect. Enerzijds focussen we op de veranderingen in de ontwikkeling van CCS in Noorwegen en de Europese Unie en de wederzijdse beïnvloeding. Daarbij bouwen we verder op het onderzoek van Hofmann, Jevnaker en Thaler (2019, p. 153). Zij geven aan dat Europeanisering van het energiebeleid een tweerichtingstraat is, ook bij derde landen. Noorwegen heeft als niet-lidstaat een sterke energiesamenwerking en relatie met de Europese Unie uitgebouwd. Het EER-verdrag fungeerde daarbij als basis voor deze nauwe samenwerking. Echter volgens Hofmann, Jevnaker en Thaler kan Noorwegen ook zelf mee vormgeven aan het Europese energiebeleid, in plaats van louter de regelgeving te moeten ondergaan. Zij categoriseren Noorwegen als een rule shaper. Mede dankzij de structurele machtsbronnen en toegang tot de Europese relevante actoren in het Europese energiedomein waarover Noorwegen beschikt, kan het mee vormgeven aan het energiebeleid en de implementatie daarvan. In ons eigen onderzoek volgen we deze premisse, en gaan we dieper in op een specifieke casus, namelijk CCS. Via een studie van de ontwikkeling van CCS bekijken we hoe Noorwegen de eigen nationale beleidsvoorkeuren op de Europese agenda tracht te plaatsen. We trachten daarbij ook de faciliterende en remmende factoren te identificeren in deze specifieke casus. Anderzijds is er ook het inhoudelijke aspect, namelijk de boodschap die Noorwegen tracht over te brengen en de motivatie die daarachter schuilt. Hierbij is het van belang om ook oog te hebben voor de veelheid aan actoren die meespelen in de uiteindelijke beleidsvorming. Specifiek lichten we hier de Noorse regering, de industrie en grote bedrijven en milieugroeperingen uit. Uit voorgaand onderzoek bleek dat de lobbyactiviteiten van Noorwegen zich grotendeels concentreren in Oslo, eerder dan in Brussel (Gullberg, 2015, p. 1531). Vandaar dat onze focus voornamelijk op de Noorse beleidsmakers en vertegenwoordiging in Brussel ligt. Dit kan gezien worden als een soort synthese van het Noorse standpunt. Wanneer het lobbywerk toch in Brussel gebeurt, dan is dat volgens Gullberg (2015, p. 1532) eerder in de vroegste fasen van de besluitvorming. Uit het onderzoek van Godzimirski naar de diverse kanalen voor beleidsbeïnvloeding voor derde landen, weten we dat in het energiebeleid communicatie een essentieel instrument is (Godzimirski, 2019, p. 121). Vandaar dat we ook sterk de focus leggen op de communicatieve instrumenten van de Noorse vertegenwoordigers in Brussel, met name strategiedocumenten, visiepapers, bijdragen op Europese beleidsvoorstellen, speeches van energieministers, etc. Het is via die communicatieve instrumenten dat Noorwegen in eerste instantie de eigen beleidsvoorkeuren op de Europese agenda tracht te plaatsen. Daarbij leggen we de nadruk op ex-ante beïnvloeding, namelijk de beïnvloeding in de vroege fasen van de beleidsvorming. Hofman, Jevnaker en Halter (2019, pp ) typeren Noorwegen echter als een reactive shaper, waarbij vooral tijdens de implementatiefase de nodige creativiteit aan de dag wordt gelegd om de eigen nationale beleidsdoelstellingen veilig te stellen. In ons onderzoek kijken we dus meer naar ex-ante, dan naar ex-post acties. 15

16 De keuze voor CCS vloeit voort uit gesprekken met de energieadviseurs te Norway House en het bovenstaande literatuuronderzoek Methode en bronnenmateriaal Voor deze eerste component van de vraag baseren we ons op baseren we ons voornamelijk een uitgebreide literatuurstudie, aangevuld met een bronnenonderzoek en analyse van diverse beleidsdocumenten, strategische papers en evaluatieverslagen. Het betreft grotendeels documenten van de Europese Commissie, de Noorse regering, De Noorse vertegenwoordiging in Brussel en informatie over lopende projecten van bedrijven. De tweede component, de inhoudelijke boodschap en de motivatie van de Noorse regering, halen we uit een analyse van voornamelijk documenten van de Noorse vertegenwoordiging te Brussel. 4 Daarnaast zijn er ook semi-gestructureerde gesprekken gevoerd met de Noorse energieadviseurs werkzaam te Norway House. Verder was er contact met vertegenwoordigers van de industrie (Statoil), en werd ook verdere achtergrondinformatie gehaald uit lezingen en debatten met Noorse beleidsmakers en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. De vierde EU-Norway Energy Conference was hierbij zeker een belangrijke bron van informatie. Op al deze documenten passen we een framinganalyse toe. Bij de framing-analyse leggen we de focus zoals eerder vermeld en gemotiveerd op bronnen van de Noorse vertegenwoordigers. Daarnaast hebben we ook aandacht voor de grote (staats)bedrijven en energie-intensieve industrie enerzijds en de milieubewegingen anderzijds. Een framing-analyse maakt duidelijk dat het niet louter om agendasetting gaat. Het betreft meer dan louter trachten te sturen waar het beleid zich op moet richten. Ook de inhoud van de boodschap en de manier waarop Noorwegen CCS in de markt zet is van belang. Uit onze eerste gesprekken met de energieadviseurs konden we duidelijk afleiden dat CCS op een bepaalde manier geframed wordt. Men onderneemt dus op zijn minst pogingen om mee vorm te geven hoe de Europese instellingen en belangrijke stakeholders in de energiesector over CCS moeten reflecteren (Scheufele & Tewksbury, 2007, p. 11). De identificatie van de diagnose (het probleem), de prognose (de oplossing), en een kritische bespreking daarvan geven ons ook de nodige informatie om de diverse frames van de regering, industrie en milieugroeperingen beknopt en schematisch te vergelijken, met aandacht voor de diverse dimensies van de frames: de normatieve dimensie (Waarom bestaat het probleem?), de constitutieve dimensie (Wat is het probleem? Waarom is interventie nodig?), de cognitieve dimensie (Wat heeft geleid tot het probleem?), en de beleidsdimensie (Welke actie moet ondernomen worden?). Hiervoor nemen we de methode van Stephenson in Talking space: The European Commission s changing frames in defining Galileo (2012, p. 86) als voorbeeld. Het bronnenmateriaal voor de framing-analyse: Speeches van het Noorse Ministerie van Olie en Energie, het Ministerie van Klimaat en Milieu en het Ministerie van Buitenlandse Zaken tijdens de EU-Norway Conference. Gesprek met energie-adviseurs te Norway House Bijkomende documentatie van Norway House EU-strategie van de Noorse regering: Norway in Europe. The Norwegian Government s strategy for cooperation with the EU Gesprekken met en documentatie van vertegenwoordigers van de industrie (Equinor) 4 Zie eerder vermelde opmerking over de visie op het Noorse standpunt als een aggregatie en synthese van diverse Noorse actoren. 16

17 Nieuwsberichten en literatuuronderzoek voor milieubewegingen 1.6 Achtergrond: Samenwerking tussen Noorwegen en de EU Alvorens het eigenlijke onderzoek aan te vatten gaan we dieper in op de samenwerking tussen Noorwegen en de EU, en de participatie en communicatieplatformen. Dit laatste element dient een dieper inzicht te verschaffen in de momenten waarop de communicatieactiviteiten en beïnvloeding van Noorwegen tot zijn recht komen. Niet minder dan viermaal heeft Noorwegen een toetredingsverzoek bij de Europese Unie ingediend. Tweemaal werd de toetreding door de bevolking verworpen in een referendum (Gänzle & Henökl, 2018, pp ). Het gebrek aan EU-lidmaatschap verhindert echter niet dat Noorwegen en de Europese lidstaten doorheen de jaren sterk verbonden zijn geraakt via een netwerk van uiteenlopende overeenkomsten Het EER-verdrag als basis voor economische integratie Het voornaamste verdrag tussen Noorwegen en de Europese Unie is het EER-verdrag. Sinds 1994 maakt Noorwegen deel uit van de Europese Economische Ruimte, een samenwerkingsverband tussen de 28 lidstaten van de Europese Unie, aangevuld met Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. Het verdrag werd ondertekend in 1992 en trad twee jaar later in werking. De overeenkomst geeft Noorwegen, IJsland en Liechtenstein toegang tot de interne markt, op voorwaarde dat ze zich aan de vier vrijheden houden: vrijheid van goederen, personen, diensten en kapitaal. Daarnaast omvat de overeenkomst ook samenwerking in de flankerende en horizontale beleidsdomeinen, zijnde onderzoek en ontwikkeling, onderwijs, sociaal beleid, milieubeleid, consumentenbescherming, toerisme en cultuur (Gänzle & Henökl, 2018, pp ). Het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het visserijbeleid vallen net zoals het handelsbeleid buiten het verdrag (Noorse Missie bij de EU, 2018). De visserijpolitiek heeft een speciale positie en wordt voornamelijk geregeld via bilaterale akkoorden. Het belang van de visserij voor Noorwegen kan niet onderschat worden. Enigszins controversieel zijn de EEA Grants en de Norway Grants. De EER-leden IJsland, Liechtenstein en Noorwegen bieden steun aan vijftien EU lidstaten in Centraal en Zuid-Europa via deze fondsen die telkens over een vijfjaarlijkse periode lopen. Daarnaast staat Noorwegen alleen ook in voor de Norway Grants waarmee de dertien lidstaten die de EU na 2003 vervoegden uit kunnen putten. Deze Grants dienen de economische en sociale ongelijkheden weg te werken en de bilaterale relaties te versterken. (EEA Grants Norway Grants, 2019). Volgens schattingen draagt Noorwegen ongeveer 50% bij van wat het zou bijdragen als volwaardig EUlid (Gänzle & Henökl, 2018, p. 81) Politieke samenwerking Noorwegen is lid van de Schengenzone, hetgeen inhoudt dat er geen grenscontroles plaatsvinden tussen de partnerlanden. In 1996 werd een eerste samenwerkingsovereenkomst gesloten, die in 1999 werd hernieuwd na de integratie van Schengen in de EU. Voor Noorwegen trad deze overeenkomst in werking in 2001 (Noorse Missie bij de EU, 2018). Ook voor andere delen van het Justitie en Binnenlandse zaken beleid is er nauwe samenwerking. De meest voorname samenwerking situeert zich in de Dublinverordening (voor asiel en migratie), EUROPOL (voor politionele samenwerking), EUROJUST (voor grensoverschrijdende misdaad) en het 17

18 Europees Aanhoudingsbevel. Verder zijn Noorwegen en de EU ook partners in diverse dossiers die raken aan het buitenlands en veiligheidsbeleid Uitgelicht: De Noordse Raad Specifiek voor de energiesamenwerking speelt de Nordic Council de Noordse Raad een stimulerende rol. Dit is een samenwerkingsforum tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen, Zweden, Åland en de Færøer Eilanden. Het energiedomein neemt al van bij het begin van de Noordse Raad in 1972 een prominente plaats op de agenda van de uitvoerende organen in. De leden delen een ambitieuze duurzaamheidsagenda en zijn koplopers inzake groene energie (Noordse Raad, 2019) Participatie in Agentschappen en programma s: spanningen op de lijn Via de EER overeenkomst en de diverse bilaterale overeenkomsten met de EU is Noorwegen ook een voorname participant in diverse van de EU-programma s en verzelfstandigde Agentschappen. Noorwegen neemt deel aan 12 EU programma s en is actief in 31 EU Agentschappen (Noorse Missie bij de EU, 2019). Noorwegen participeert echter niet in ACER, het Europees Agentschap voor de samenwerking tussen de nationale energieregulatoren. Via de adoptie van het Derde Energiepakket zouden de uitgebreide bevoegdheden van ACER echter wel een inpakt op Noorwegen kunnen hebben. Daardoor zal Noorwegen als waarnemer kunnen zetelen. De beoogde uitbreiding van het ACER takenpakket veroorzaakte een politieke storm in In het Winterpakket van de Europese Commissie van 2016 worden de bevoegdheden en de rol van ACER namelijk uitgebreid. Zo zal ACER meer bevoegdheden krijgen inzake grensoverschrijdende zaken, het monitoren van de nationale energiemarkten, overzicht op de groothandelsmarkt en een sterkere rol inzake de ontwikkeling van netwerkcodes (Ringkjøb, 2018). Even stond op de helling op Noorwegen zich wel zou aansluiten bij de adoptie van het Derde Energiepakket. De reden voor het verzet in Noorwegen die worden genoemd zijn de Noorse soevereiniteit en de vrees voor extra kosten en nieuwe elektriciteitsverbindingen (Jevnaker, 2018). Uiteindelijk heeft de Storting, het Noorse Parlement, zich neergelegd bij het volledige Derde Energiepakket. Noorwegen sloot zo aan bij de aloude traditie om nooit zijn veto te gebruiken in het EEA-verdrag. Een gelijkaardig debat woedde in IJsland. In tegenstelling tot in Noorwegen is de adoptie van het Derde Energiepakket, dat dateert van 2009, in IJsland intussen nog steeds niet goedgekeurd. Er is nog te veel verzet in de Alping, het IJslandse parlement. De overname van het Derde Energiepakket in de EER-overeenkomst wordt daardoor voorlopig geblokkeerd (Europese Commissie, 2019; Iceland Review, z.d.) Participatie en communicatieplatformen De formele participatie in het beleidsvormend werk van het Europees energie- en klimaatbeleid is beperkt. Als niet-lidstaat heeft Noorwegen namelijk niet het recht om deel te nemen aan de onderhandelingen en het beleidswerk binnen het Europees Parlement, de Raad of de Europese Raad. Wel heeft Noorwegen onder het EER-verdrag het recht om betrokken te zijn bij de beleidsvoorbereidende fase onder de Europese Commissie. Zo kan het vertegenwoordigers naar de expert- en werkgroepen zenden (Jevnaker, 2014, p. 18). Tevens trachten de twee voltijdse energieadviseurs op de Noorse Missie bij de EU het contact met de energieattachés die zetelen in de energiewerkgroep van de Raad goed te onderhouden. Zo vinden er, naast de bilaterale contacten, jaarlijks workshops of uitstappen plaats. De Noorse missie verzorgt ook alle communicatieactiviteiten en initiatieven van de Noorse regering naar de EU en Europese energiestakeholders toe (Godzimirski, 2019, pp ). Niet alleen de Noorse regering tracht te wegen op het Europese beleid. Ook en vooral Noorse bedrijven en andere belangengroepen pogen het Europees energiebeleid te beïnvloeden. Onderzoek van onder 18

19 meer Gullberg heeft uitgewezen dat ze daarvoor voornamelijk bij de eigen regering aankloppen. Indien ze toch in Brussel actief zijn, dan trachten ze het lobbywerk in de vroegste fasen van de besluitvorming aan te vatten. Dit vanwege de formele betrokkenheid van Noorse vertegenwoordigers in de voorbereidende fasen van de beleidsvorming. Ook zoeken ze actief naar coalities en allianties. Daarbij worden bevriende Europese associatieverenigingen als geprefereerde partner beschouwd. Volgens Gullberg (2015, p ) zijn deze lobbystrategieën echter onvoldoende en weegt Noorwegen te weinig, in die mate dat er zelfs sprake is van een democratisch deficit. Of dit democratisch deficit een constante is en waar dit al dan niet van toepassing is, zijn interessante vragen die buiten het bestek van dit onderzoek vallen. Toch tracht Noorwegen via andere kanalen zoveel mogelijk te wegen op het Europees beleid. Het onderhoud goede contacten met diverse lidstaten ook en ook op Europees niveau tracht het tijdens diverse samenwerkingsmomenten aan agendasetting en framing te doen. Hieronder halen we de meest zichtbare en impactrijke platformen aan Structureel energieoverleg: Energy Dialogue Gestructureerde vormen van overleg vinden onder meer plaats in de Energiedialoog. Dit overlegmoment werd opgestart in 2002 om de energiesamenwerking tussen Noorwegen en de EU te bevorderen. Het overleg speelt zich af op het uitvoerende niveau en omvat vaste ontmoetingen tussen de Europese Commissie, in het bijzonder DG ENER, en de Noorse overheid, meer bepaald het Ministerie voor Olie en Energie. De zaken die hierbij aan bod komen gaan zowel over de internationale energieontwikkelingen als de beleidsontwikkelingen in beide actoren. Verder wordt ook de implementatie van de Europese energieregelgeving in Noorwegen behandeld, net zoals samenwerking op technologisch vlak. CCS, waar we later nog op zullen terugkomen, figureert ook prominent in deze gesprekken. Deze dialoog heeft voornamelijk wederzijds begrip en kennisoverdracht als doel (Jevnaker, Lunde, & Skjærseth, 2015, pp ; Europese Commissie, 2019) Structureel energieoverleg: EU-Norway Energy Conference Een andere gestructureerde overlegvorm is de EU-Norway Energy Conference. Die conferentie behandelt ook de energiesamenwerking en gast belangrijke stakeholders uit de energiesector. De Noorse minister voor Petroleum en Energie en de Europese Commissaris voor energiebeleid tekenden telkens present. De eerste editie vond plaats in 2013 en de meest recente en vierde editie vond plaats in De onderwerpen die doorheen de jaren aan bod zijn gekomen, zijn de rol van gas in het Europese energiesysteem van de toekomst, de Noordse elektriciteitsmarkt als model van regionale integratie. Tijdens de vierde conferentie lag de focus voornamelijk op CCS. In bijlage werd een overzicht van de onderwerpen opgenomen Structureel energieoverleg: Bilaterale contacten Noorwegen is niet alleen op EU-niveau aan het lobbyen in Brussel, maar houdt ook nauwe contacten met de lidstaten, zeker met de belangrijkste energieconsumenten. Zo bestaat onder meer een zeer actief Duits-Noorse Energieforum dat de mogelijkheid bied om gedachten uit te wisselen over diverse prioriteiten van beide staten (Godzimirski, 2019, p. 125). Deze contacten verschillen van dossier tot dossier uiteraard en de coalities wijzigen naargelang de belangen rond bepaalde onderwerpen gelijklopen. In het kader van de Energiedialoog met de Europese Unie wordt zo ook telkens ruimte gemaakt voor bilaterale gesprekken met lidstaten. Ook kunnen via side-events bepaalde onderwerpen extra in de verf worden gezet (Interview met Marius Fuglerud en Lisa Maria Løvold, 2018). 19