OMGEVINGSVERGUNNING. realisatie van een inrichting bedoeld voor de torrefactie en vergassing van schone biomassa

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "OMGEVINGSVERGUNNING. realisatie van een inrichting bedoeld voor de torrefactie en vergassing van schone biomassa"

Transcriptie

1 OMGEVINGSVERGUNNING verleend aan: Torrgas Delfzijl B.V. voor: realisatie van een inrichting bedoeld voor de torrefactie en vergassing van schone biomassa activiteiten: het oprichten en in werking hebben van een inrichting het bouwen van een bouwwerk het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een voorbereidingsbesluit locatie: Metaalpark 19a, 9936 BV, Farmsum vth-nummer: GR-VERG zaaknummer: Z datum besluit: 13 maart

2 2

3 Inhoudsopgave 1 Besluit Aanvraag omgevingsvergunning Besluit Kennisgeving en terinzagelegging Beroep Wijzigingen ten aanzien van de ontwerpbeschikking Ondertekening Verzending Procedure Uitgebreide procedure Volledigheid aanvraag Projectbeschrijving Bevoegd gezag Aanhouding van de aanvraag Adviezen Verklaring van geen bedenkingen Zienswijzen Publicatie besluit In werking hebben en veranderen in werking hebben inrichting Samenhang met overige wet- en regelgeving Toetsingskader Beste Beschikbare Technieken Nationale milieubeleidsplan Provinciaal omgevingsbeleid Groene wetten Milieuzorg Acceptatie en be-/verwerking van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen Afvalstoffen die binnen de inrichting vrijkomen Afvalwater Emissie lucht Geur Geluid Bodem

4 3.15 Energie Waterverbruik en grondstoffen Verkeer en vervoer Installaties Veiligheid Overige aspecten Bouwen van een bouwwerk Algemeen Aangevraagde bouwwerken Toetsing aan het bestemmingsplan Toetsing voorbereidingsbesluit Toetsing aan redelijke eisen van welstand Toetsing aan het Bouwbesluit Toetsing aan de bouwverordening Conclusie Het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een voorbereidingsbesluit Inleiding Strijdigheid Afwijkingsmogelijkheid Motivering Conclusie Voorschriften milieu Algemeen Terrein van de inrichting en toegankelijkheid Instructies Melding contactpersoon en wijziging vergunninghouder Registratiesysteem Inspectie, keuringen en onderhoud van installaties Proefnemingen Bijzondere werkzaamheden Bedrijfsbeëindiging Milieuzorg Ingangsmaterialen Acceptatie ingangsmaterialen Bedrijfsvoering Rest- en afvalstoffen Opslag en behandeling van rest- en afvalstoffen

5 3.2 Minerale stromen uit rookgasreiniging en vergassing Afvoer van rest- en afvalstoffen Afvalwater Algemeen Indirecte lozingen op de ZAWZI Onderzoek proceswater methanisering Ongewoon voorval buiten de inrichting Slibvanger Geluid Lucht en geur Algemeen Verbrandingsinstallatie torrefactiegas Drooginstallatie en verdringingslucht torreficaatsilo's Fakkelinstallatie Doekfilterinstallaties torrefactiegas en rookgas Monitoring van luchtemissies verbrandingsinstallatie Geur Grond- en hulpstoffen Algemeen Opslag van gevaarlijke stoffen in emballage Opslag van gasflessen Aflevering gasolie (< 25 m 3 per jaar) Opslag van ureum(oplossing) Opslag van kalk Opslag van zuurstof en stikstof Energie- en waterverbruik Energieverbruik Waterverbruik Veiligheid Brandveiligheid Preventieve maatregelen Gasdetectiesysteem Stofexplosiegevaar Bedrijfsnoodplan Informatievoorziening gevaarzetting inrichting Installaties Elektrische installaties

6 10.2 Noodstroomvoorziening Torrefactie- en vergassingsinstallatie Gasinstallatie Bodem Bodemonderzoek Voorschriften bouw Bouwen van een bouwwerk Werken met verontreinigde grond Bijlage: Begrippen Bijlage: Verklaring van geen bedenkingen

7 1 Besluit 1.1 Aanvraag omgevingsvergunning Het college van Gedeputeerde Staten heeft op 17 oktober 2016 een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ontvangen voor de realisatie van een inrichting bedoeld voor de torrefactie en vergassing van schone biomassa. De aanvraag is namens Torrgas Delfzijl B.V. (hierna Torrgas) ingediend door M-tech Nederland B.V. De aanvraag is geregistreerd onder OLO nr Op 28 december 2016 en 13 januari 2017 hebben wij op ons verzoek aanvullingen op de aanvraag ontvangen. De aanvraag heeft betrekking op de locatie Metaalpark 19a, 9936 BV te Farmsum, kadastraal bekend gemeente Delfzijl, sectie O, nummer 910 (ged.). De volgende activiteiten zijn aangevraagd: het oprichten en in werking hebben van een inrichting; het bouwen van een bouwwerk; het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een voorbereidingsbesluit. 1.2 Besluit Het college van Gedeputeerde Staten besluit: 1. gelet op artikel 2.1 Wabo, de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen overeenkomstig de aanvraag en de bij de aanvraag behorende bescheiden; 2. de vergunning te verlenen voor: het oprichten en in werking hebben van een inrichting (artikel 2.1, lid 1 onder e, sub 1 en 3 Wabo); het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, lid 1 onder a Wabo); het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een voorbereidingsbesluit (artikel 2.1, lid 1 onder c Wabo). 3. de gehele aanvraag, exclusief de bij de aanvraag gevoegde bijlagen 2, 5, 10a, 10b, 15 en 16, deel uit te laten maken van de vergunning; 4. de door gemeente Delfzijl afgegeven verklaring van geen bedenkingen deel uit te laten maken van de vergunning; 5. voor zover de vergunningaanvraag niet in overeenstemming is met de gestelde voorschriften, de voorschriften bepalend te laten zijn; 6. de vergunning te verlenen voor onbepaalde tijd. 1.3 Kennisgeving en terinzagelegging Van dit besluit wordt kennisgegeven door middel van publicatie in het Dagblad van het Noorden (editie Noord) van 18 maart 2017 en de provinciale website. Het besluit met de daarbij behorende stukken liggen bij de gemeente Delfzijl en in het provinciehuis gedurende zes weken ter inzage. De stukken zullen met ingang van 21 maart 2017 ter inzage worden gelegd. 7

8 1.4 Beroep Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Rechtbank Noord-Nederland binnen zes weken vanaf de dag dat het ter inzage is gelegd. 1.5 Wijzigingen ten aanzien van de ontwerpbeschikking Ten aanzien van de ontwerpbeschikking zijn een paar kleine onvolkomenheden met betrekking tot de emissie van stof uit de verbrandingsinstallatie naar voren gekomen. Dit heeft geleid tot enkele, in het definitieve besluit vastgelegde, aanpassingen in het onderdeel 'stof' van paragraaf 3.11 van de considerans en voorschrift Ondertekening Gedeputeerde Staten van Groningen namens dezen, De heer A.J. Klijn Afdelingshoofd Primair Proces Omgevingsdienst Groningen 1.7 Verzending Verzonden op: 17 maart 2017 Een exemplaar van dit besluit is verzonden aan: Torrgas Delfzijl B.V., De Cuserstraat 93, 1081 CN Amsterdam; M-tech Nederland B.V., Produktieweg 1G, 6045 JC Roermond; College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Delfzijl, Postbus , 9930 PA Delfzijl; Rijkswaterstaat Noord-Nederland, Postbus 2232, 3500 GE Utrecht; Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT), Postbus 16191, 2500 BD Den Haag; Dagelijks Bestuur van het Waterschap Hunze en Aa s, Postbus 195, 9640 AD Veendam; Veiligheidsregio Groningen, Postbus 66, 9700 AB Groningen; Groningen Seaports N.V., Postbus 20004, 9930 PA Delfzijl. 8

9 2 Procedure 2.1 Uitgebreide procedure Dit besluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Gelet hierop zijn wij niet verplicht om van de aanvraag kennis te geven, tenzij bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Aangezien bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag geen MER moet worden gemaakt hebben wij geen kennis gegeven van de aanvraag. De ontvangst van de aanvraag is op 18 november 2016 bevestigd aan de aanvrager. 2.2 Volledigheid aanvraag De aanvraag is aan de hand van de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) getoetst op volledigheid. Daarbij is gebleken dat een aantal gegevens ten aanzien van het onderdeel bouw ontbrak. De aanvrager is hierop per brief van 18 november 2016, nr , in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens te leveren. Wij hebben daarbij aangegeven dat de wettelijke proceduretermijn wordt opgeschort met maximaal zes weken. We hebben de aanvullende gegevens ontvangen op 27 december 2016 en 18 januari De beslistermijn is opgeschort met de maximale termijn die de aanvrager is gegund om zijn aanvraag aan te vullen, namelijk met 42 dagen. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag, alsmede de latere aanvullingen daarop, voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook volledig en in behandeling genomen. 2.3 Projectbeschrijving Het project waarvoor vergunning wordt aangevraagd is te omschrijven als het oprichten van een torrefactie-installatie voor het torreficeren ("verkolen") van gerede schone biomassa alsmede voor het oprichten van een vergassingsinstallatie voor het vergassen van het (in eigen beheer) geproduceerde torreficaat. Binnen deze nieuwe inrichting wil Torrgas schone biomassa (klasse A houtchips) torreficeren en vervolgens het getorreficeerde materiaal (torreficaat) - dan wel reeds elders getorreficeerd materiaal - vergassen tot een synthesegas (syngas), welke na reiniging naar elders afgezet wordt. Het geproduceerde syngas wordt, al naar gelang de marktvraag op het moment van realisatie van de inrichting, optioneel opgewerkt naar BioSNG (= Synthetic/Substitute Natural Gas geproduceerd vanuit biomassa) of waterstofgas. Daarnaast wil Torrgas de mogelijkheid hebben om zuurstof te produceren voor eigen gebruik door middel van elektrolyse van water, waarbij het waterstofgas intern gebruikt wordt voor het verrijken van het syngas dan wel als product wordt afgezet. Verder wil Torrgas de mogelijkheid hebben om zuurstof binnen de inrichting te maken met behulp van een luchtscheidingsinstallatie. Het syngas en/of het BioSNG en eventueel het waterstofgas worden via een leidingwerk onder beheer van Groningen Seaports N.V. geleverd aan derden als brandstof dan wel als grondstof. De houtchips kunnen zowel het label "afvalstof" als het label "grondstof/niet-afvalstof" dragen en betreffen in alle gevallen schone biomassa. In concrete zin worden de volgende bedrijfsmatige activiteiten aangevraagd: 9

10 opslaan, overslaan, drogen en torreficeren van maximaal ton/jaar aan biomassa, bestaande uit schoon onbehandeld hout (A-hout) met als doel de productie van ton/jaar aan getorreficeerde schone biomassa (het zgn. torreficaat, niet zijnde een afvalstof); opslaan, overslaan en vergassen van ton/jaar aan getorreficeerde schone biomassa (torreficaat) met als doel de productie van duurzaam en hoogwaardig synthesegas; het in bedrijf hebben van een luchtscheidingsinstallatie of elektrolyse-installatie voor de productie van zuurstof en waterstof; het opwerken van synthesegas naar BioSNG, dan wel waterstof door middel van een methaniseringsreactor of een water gas shift reactor; het uitvoeren van proefprojecten. Torrgas heeft de wens dat de omgevingsvergunning zo flexibel mogelijk ingevuld kan worden, zodat het bedrijf snel en eenvoudig op vraag en aanbod kan inspelen. In de aanvraag wordt een viertal mogelijke scenario s beschreven en uitgewerkt (scenario 1A, 1B, 2A en 2B). In alle scenario s zijn de activiteiten met betrekking tot het opslaan, overslaan, drogen en torreficeren van schone biomassa gelijk en wijken niet af bij de diverse beschouwde scenario s ten behoeve van de uiteindelijke productie van synthesegas en/of BioSNG of waterstof. Het verschil bij de diverse scenario s is in hoofdzaak gelegen in de uiteindelijke samenstelling van het (synthese)gas, dat zal worden geproduceerd en in de toepassing van ofwel elektrolyse of wel luchtscheiding voor onder meer de productie van zuurstof, te gebruiken door Torrgas ten behoeve van het vergassingsproces. Bij twee scenario s (1A en 2A) wordt een luchtscheidingstechniek ingezet en in de andere twee scenario s (1B en 2B) wordt elektrolyse van water toegepast. Bij alle milieu-aspecten is in aanvraag de worst-case situatie als uitgangspunt genomen voor het bepalen van de milieu-impact en bij onze besluitvorming is ook altijd de worst-case situatie getoetst aan de wet- en regelgeving. Deze worst-case milieu-impact wordt naar ons inzicht beheerst door middel van de beste beschikbare technieken en is milieuhygiënisch aanvaardbaar. Aangevraagde ondersteunende activiteiten betreffen: het uitvoeren van onderhoud, reparatie- en herstelwerkzaamheden aan installaties en materieel met bijbehorende opslag van onderhoudsmiddelen (olie, smeermiddelen, gasflessen met technische gassen); de opslag en aflevering van dieselolie ten behoeve van interne transportmiddelen; de opslag van grond- en hulpstoffen in tanks (ureum-oplossing, zuurstof en stikstof); de opslag van vaste grond- en hulpstoffen in emballage (droge kalk, actief kool en zinkoxide) het stallen van materieel, voertuigen, opslagmiddelen (containers). Een uitgebreide projectomschrijving is opgenomen in de aanvraag om omgevingsvergunning. 2.4 Bevoegd gezag De activiteiten van de inrichting vallen onder één of meerdere categorieën van bijlage I, onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht (Bor) waarvoor geldt dat Gedeputeerde Staten bevoegd gezag kunnen zijn. Aangezien de inrichting een inrichting is waartoe een IPPC-installatie behoort (bijlage I onder de categorieën 1.4 sub b en 5.3 sub b onder ii van de Richtlijn industriële emissies (RIE)), zijn op grond van artikel 2.4 Wabo jo. artikel 3.3 en bijlage I onderdeel C van het Bor, Gedeputeerde Staten bevoegd om te beslissen op de aanvraag. Wij zijn er procedureel en inhoudelijk voor verantwoordelijk dat in ons besluit alle aspecten met betrekking tot de fysieke leefomgeving aan de orde komen. Verder dienen wij ervoor zorg te dragen dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften op elkaar zijn afgestemd. 10

11 De activiteiten van de inrichting vallen onder categorie 1.1.a en c, 1.4.a, 2.1.a, 2.6.c, 28.1.a.2 en a.4, 28.4.a.6, 28.4.b.1 en 28.4.c.1 van de in Bijlage I onderdeel C van het Bor genoemde categorieën. Er is sprake van een vergunningplichtige inrichting. 2.5 Aanhouding van de aanvraag De aanvraag om omgevingsvergunning wordt aangehouden omdat er sprake is van het bouwen van een bouwwerk en er geen grond is om de omgevingsvergunning te weigeren, maar voor de dag van ontvangst van de aanvraag voor het gebied waarin de activiteit zal worden verricht, voor het gebied waarin de activiteit zal worden verricht, het voorbereidingsbesluit Oosterhorn in werking is getreden. Omdat de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, kunnen wij de aangevraagde vergunning op grond van artikel 3.3 lid 3 Wabo toch verlenen. Wij maken gebruik van deze mogelijkheid. 2.6 Adviezen In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur. Gelet op het bepaalde in artikel 2.26 Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.4 Bor, hebben wij de aanvraag ter advisering verzonden aan: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Delfzijl; Rijkswaterstaat Noord-Nederland; het dagelijks bestuur van het waterschap Hunze en Aa s; de Veiligheidsregio Groningen; de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT). Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Delfzijl heeft op 19 december 2016 geadviseerd met betrekking tot de activiteiten het bouwen van een bouwwerk. In de inhoudelijke overwegingen is aangegeven hoe wij dit advies bij onze besluitvorming hebben betrokken. Aan haar advies heeft de gemeente een voorschrift verbonden waarin zij aangeeft dat, indien onderhavige vergunning wordt verleend, aan Torrgas dient te worden opgelegd dat zij ons verzoekt de vigerende, bij besluit van 12 augustus 2014 verleende, omgevingsvergunning (kenmerk /33, ODG) voor een vergelijkbare inrichting op een naastgelegen perceel (Metaalpark 19) in te trekken. Bij brief van 6 januari 2017 hebben wij een, namens Torrgas ingediende, schriftelijke verklaring (kenmerk MR17.001) van M-tech ontvangen, waarin zij verklaard dat zodra er gebruik zal worden gemaakt van de op 12 augustus 2014 verleende omgevingsvergunning of onderhavige beoogd te verlenen omgevingsvergunning, voor de niet in gebruik te nemen vergunning een verzoek om intrekking bij ons zal worden ingediend. Wij achten deze schriftelijke toezegging afdoende om aan het advies van de gemeente Delfzijl tegemoet te komen. In haar advies van 10 november 2016 geeft ILT aan geen tekortkomingen in de aanvraag van Torrgas te hebben geconstateerd. Verder adviseert ILT ons om bij het opstellen van de vergunning, voor het vaststellen van BBT voor de luchtemissies die ontstaan bij het verbranden van torrificatiegas, aan te sluiten bij de luchtemissie-eisen in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit (zie paragraaf 3.11). Bij brief van 15 november 2016 (kenmerk Z/16/012067) heeft de Veiligheidsregio Groningen haar advies aan ons doen toekomen. Het advies heeft betrekking op het beschikbaar hebben van opstelplaatsen voor blusvoertuigen, het informeren van omwonenden omtrent de gevaarzetting van het 11

12 bedrijf, het alarmeren van omwonenden in geval van een ramp en het voor de inrichting beschikbaar hebben van een bedrijfsnoodplan en een brandveiligheidsplan (zie paragraaf 3.19). In haar advies van 25 november 2016 (kenmerk RWS-2016/48713) geeft Rijkswaterstaat aan met betrekking tot onderhavige aanvraag te volstaan met haar, ten aanzien van de voorgaande in 2014 ingediende aanvraag van Torrgas ingediende, advies van 4 juni 2014 (kenmerk RWS-2014/25315). Overeenkomstig dit advies geeft zij te kennen dat, gelet op de bepalingen van de Wm, de Wabo en de Waterwet (Wtw), gezien de in haar advies opgenomen overwegingen, de aangevraagde lozing van afvalwater onder voorschriften aanvaardbaar wordt geacht en zij geen bezwaren heeft tegen het verlenen van de gevraagde omgevingsvergunning. Met de in het advies opgenomen, aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften, worden voldaan aan de in artikel 2.1 van de Wtw genoemde doelstellingen (zie paragraaf 3.10). 2.7 Verklaring van geen bedenkingen Volgens artikel 2.27 lid 1 Wabo in samenhang met artikel 2.3 Crisis en herstelwet kan de vergunning niet worden verleend voordat burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl hebben verklaard dat zij daartegen geen bedenkingen hebben. Hierbij geldt dat de verklaring slechts kan worden geweigerd in het belang van de optimalisering van de milieugebruiksruimte binnen het desbetreffende ontwikkelingsgebied. Op 10 maart 2017 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl op ons schriftelijke verzoek van 19 oktober 2016 verklaard geen bedenkingen te hebben tegen het verlenen van onderhavige omgevingsvergunning. Een exemplaar van de definitieve verklaring van geen bedenkingen (VVGB) is bijgevoegd en maakt integraal onderdeel uit van deze beschikking. 2.8 Zienswijzen Gedurende de periode dat het ontwerpbesluit met de daarbij behorende stukken ter inzage heeft gelegen, heeft eenieder de mogelijkheid gehad om zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren te brengen. Het naar voren brengen van zienswijzen kon zowel mondeling als schriftelijk. Er zijn geen formele zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren gebracht. 2.9 Publicatie besluit Van dit besluit wordt kennis gegeven door publicatie in het Dagblad van het Noorden, editie Noord van 18 maart 2017 en op de provinciale website. 12

13 3 In werking hebben en veranderen in werking hebben inrichting 3.1 Samenhang met overige wet- en regelgeving IPPC-installaties Vanaf 1 januari 2013 is de RIE in de Nederlandse milieuwetgeving geïmplementeerd (richtlijn 201/75/EU. PbEU L334). De RIE geeft milieu-eisen voor de installaties die genoemd staan in de bij de richtlijn behorende bijlage I. Wanneer een installatie daar genoemd is, spreken we van een IPPCinstallatie. Binnen de inrichting waar deze beschikking betrekking op heeft, bevindt zich een IPPCinstallatie vallende onder categorie 1.4 sub b en 5.3 sub b onder ii van bijlage I van de RIE. Activiteitenbesluit milieubeheer: In Algemene maatregelen van bestuur (AMvB s) kunnen voor bepaalde activiteiten direct werkende eisen worden gesteld. Deze eisen mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen. In de omgevingsvergunning kan alleen van de AMvB worden afgeweken voor zover dat in de AMvB is aangegeven. In bijlage I onderdeel B of C van het Bor wordt aangegeven of voor een inrichting een vergunningplicht geldt. Op type C inrichtingen kunnen bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna Activiteitenbesluit) van toepassing zijn. Dit betekent dat bepaalde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Ministeriële regeling een rechtstreekse werking hebben en niet in de vergunning mogen worden opgenomen. Onderhavige inrichting dient te worden beoordeeld als een type C inrichting. De in deze beschikking opgenomen voorschriften zijn voorschriften voor aangevraagde activiteiten die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Ministeriële regeling. Dat houdt in dat voor volgende activiteiten moet worden voldaan aan de bepalingen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Ministeriële regeling: 1. Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; 2. Het in werking hebben van een (middelgrote) stookinstallaties; 3. Opslaan en overslaan van inerte goederen; 4. Opslaan van dieselolie in een bovengrondse opslagtank. Met betrekking tot voornoemde lozing van hemelwater is het waterschap Hunze en Aa s bevoegd gezag. Op 17 oktober 2016 is hiertoe een door M-tech Nederland B.V., namens Torrgas, een melding in het kader van het Activiteitenbesluit ingediend. Met betrekking tot de overige voornoemde activiteiten hebben wij op 17 oktober 2016 namens Torrgas een melding in het kader van het Activiteitenbesluit ontvangen. Bij brief van 26 oktober 2016 kenmerk ) hebben wij de ontvangst van de melding bevestigd. Voor voornoemde, onder het Activiteitenbesluit vallende, activiteiten zijn de in Afdeling 2.1 en 2.2 van hoofdstuk 2 - voor zover dit betrekking heeft op de genoemde activiteiten - van toepassing. Samengevat dient met betrekking tot voornoemde activiteiten - voor zover deze betrekking hebben op de genoemde (deel)activiteiten - te worden voldaan aan de volgende onderdelen van het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende bepalingen uit de Activiteitenregeling: Lozen van hemelwater niet afkomstig van bodembeschermende voorziening; In werking hebben van een stookinstallatie; Opslaan en overslaan van inerte goederen; 13

14 3.4.9 Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse opslagtank; Afdeling 2.1 Zorgplicht; Afdeling 2.2 Lozingen. Voor alle aangevraagde activiteiten dient met betrekking tot de aspecten emissies naar lucht en bodem - voor zo ver voor deze activiteiten geen bepalingen zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit en bijbehorende Regeling - te worden voldaan aan de volgende, voor zo ver van toepassing zijnde, artikelen van het Activiteitenbesluit en bijbehorende Regeling: Afdeling 2.3 Lucht; Afdeling 2.4 Bodem. Gezien de rechtstreekse werking van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling kunnen maatwerkvoorschriften worden vastgesteld voor deze activiteiten. Er worden in dit geval geen aanvullende maatwerkvoorschriften vastgesteld. Door Torrgas is hiertoe ook geen verzoek ingediend. Milieu-effectrapport De aangevraagde activiteiten vallen gedeeltelijk onder onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieu-effectrapportage. In categorie 18.1 van bijlage D van het Besluit m.e.r is bepaald dat in gevallen waarin een oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de verbranding of de chemische behandeling dan wel het in de diepe ondergrond brengen van gevaarlijke afvalstoffen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een installatie met een capaciteit van 50 ton per dag of meer, de procedure voor m.e.r.-beoordelingsplicht als bedoeld in de artikelen 7.16 en 7.17 van de Wm van toepassing is. Hiertoe hebben wij op 14 april 2014 een aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling (gedateerd 10 april 2014, kenmerk Tor.Del.14.Mr-01) overeenkomstig artikel 7.16 van de Wet milieubeheer (Wm) van Torrgas ontvangen in het kader van de omgevingsvergunning voor de locatie Metaalpark 19. Bij besluit van 15 april 2014 (kenmerk /16. OM) is vastgesteld dat voor desbetreffende inrichting geen milieueffectrapport (MER) behoeft te worden opgesteld. Bij brief van 29 augustus 2016 heeft Torrgas ons verzocht om met betrekking tot de oprichting van de thans aangevraagde inrichting geen nieuwe aanmeldingsnotitie m.e.r.-beoordeling op te hoeven stellen, gezien de geringe afstand van verplaatsing van de aangevraagde activiteiten en dat de aard en omvang van de activiteiten gelijk blijven ten opzichte van de vergunning van 12 augustus 2014 voor de locatie aan Metaalpark 19. Bij brief van 21 september 2016 (kenmerk ) hebben wij hiermee ingestemd. Voornoemd besluit m.e.r.-beoordeling wordt door ons ter inzage gelegd met onderhavig besluit. Ten opzichte van de situatie in 2014 hebben zich met betrekking tot wetgeving en het lokale omgevingsbeleid een tweetal wijzigingen voorgedaan. Met ingang van 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) van kracht en dient voor nieuwe activiteiten, die mogelijk leiden tot stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden, een berekening van deze stikstofdepositie (een zgn. Aerius-berekening) te worden uitgevoerd (zie paragraaf 3.6). De toetsing van de PAS heeft niet geleid tot andere inzichten met betrekking tot de MER-plicht. Wij hebben thans een ontwerp voor de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl vastgesteld. In deze structuurvisie worden kaders gesteld aan de cumulatieve milieuhinder (o.a. geur en geluid) van nieuwe activiteiten. Voor het industrieterrein Oosterhorn, waarop onderhavige inrichting zal worden opgericht, is thans geen bestemmingsplan vastgesteld. De gemeenteraad van Delfzijl heeft op 4 februari 2016 voor dit industrieterrein een voorbereidingsbesluit genomen (in werking getreden op 11 februari 2016) en 14

15 wacht met het nemen van een besluit over het bestemmingplan tot het moment van vaststelling van voornoemde structuurvisie. Met betrekking tot het op te stellen bestemmingsplan is reeds een concept MER opgesteld. In het kader van de structuurvisie zijn met name de geur- en geluidsemissie van Torrgas en de cumulatie hiervan met omliggende bedrijven relevant (zie paragrafen 3.12 en 3.13). 3.2 Toetsingskader Gelet op artikel 2.14, lid 1 onder a Wabo hebben wij onder meer de volgende aspecten betrokken bij de beslissing op de aanvraag voor de omgevingsvergunning: 1. de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting daarvoor gevolgen kan veroorzaken; 2. de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting kan veroorzaken, mede gezien de technische kenmerken en de geografische ligging daarvan; 3. de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu; 4. de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen; 5. het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting drijft, met betrekking tot de inrichting toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Wij beperken ons in het onderstaande tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn. Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het oprichten van onderhavige inrichting zijn wij voornemens de omgevingsvergunning te verlenen. In dit ontwerpbesluit zijn voor de te vergunnen activiteiten de voor de inrichting relevante voorschriften opgenomen. 3.3 Beste Beschikbare Technieken In het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk bij voorkeur bij de bron te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Bij het bepalen van de BBT moet rekening gehouden worden met de in de bijlage van de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) aangewezen informatiedocumenten over BBT en met de BBT-conclusies. BBT-conclusies Vanaf 1 januari 2013 moet bij het bepalen van BBT rekening worden gehouden met BBT-conclusies. BBT-conclusies zijn documenten met de conclusies over beste beschikbare technieken, vastgesteld overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid van de RIE (definitie in artikel 1.1 eerste lid van het Bor). 15

16 Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 vijfde lid worden BBT-conclusies bedoeld die worden vastgesteld op basis artikel 75 tweede lid van de RIE. Dit zijn de BBT-conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime van de RIE. Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 zevende lid worden de bestaande BREF s bedoeld. Het hoofdstuk waarin de beste beschikbare technieken (BAT hoofdstuk) op basis van deze BREF s staan, gelden als BBT-conclusies (totdat nieuwe BBT conclusies overeenkomstig artikel 75 tweede lid zijn vastgesteld). BBT-conclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (een uitvoeringsbesluit van de Europese commissie dat gericht is tot de lidstaten). Zij worden daarom niet meer apart aangewezen in de Mor. Toetsdocumenten Bij het bepalen van de BBT hebben wij voor onderhavige IPPC-inrichting rekening gehouden met de volgende van toepassing zijnde BBT-conclusies: Reference Document on Best Available Techniques for the Waste Treatments Industries, augustus 2006 (BREF Afvalbehandeling excl. verbranding), hoofdstuk BAT; Reference Document on the Best Available Techniques for Waste Incineration, augustus 2006 (BREF Afvalverbranding), hoofdstuk BAT; Reference Document on the application of Best Available Techniques to Industrial Cooling Systems, december 2001 (BREF Koelsystemen); Reference Document on Best Available Techniques for Large Combustion Plants, final draft, juli 2016 (BREF Grote stookinstallaties); Reference Document on Best Available Techniques on Emissions from Storage, juli 2006 (BREF Open overslag van bulkgoederen), hoofdstuk BAT; Reference Document on Best Available Techniques for Energy Efficiency, februari 2009 (BREF Energie efficiency), hoofdstuk BAT; Reference Document on the General Principles of Monitoring, juli 2003 (BREF Monitoring); Reference Document on Economics and Cross-Media Effects, juli 2006 (BREF Cross media). Verder hebben wij bij het bepalen van de BBT rekening gehouden met de volgende informatiedocumenten over BBT, zoals aangewezen in de bijlage van de Mor: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB, versie 2012); Richtlijn PGS 15 voor opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (versie september 2016); Richtlijn PGS 30 voor opslag van vloeibare brandstoffen in bovengrondse tankinstallaties en afleverinstallaties (versie december 2011). Met betrekking tot de bepaling van BBT, zijn de aspecten betrokken als genoemd in artikel 5.4 lid 3 van het Bor. In de aanvraag (bijlage 14) is een RIE/BBT-beoordeling opgenomen waarin een toetsing aan volgende BBT-conclusies is uitgewerkt. Bij de behandeling van de verschillende milieu-aspecten is de toetsing aan voornoemde BBT-documenten nader uitgewerkt. Aan het slot van deze considerans wordt, voor zover van toepassing, verantwoording afgelegd over de integrale afweging tussen de verschillende milieu-aspecten. BREF Afvalbehandeling (excl. verbranding): De in het BREF Afvalbehandeling opgenomen BBT-conclusies hebben (samengevat) betrekking op de 16

17 acceptie van afvalstoffen, beheer en registratie van afvalstoffen, opslag, handling en be- en verwerking van afvalstoffen, beheer van reststoffen (zie paragraaf 3.8 en 3.9) en afvalwaterbeheer (zie paragraaf 3.10). BREF Koelsystemen: De BBT-conclusies uit het BREF Koelsystemen hebben betrekking op de keuze van systemen/het soort koelinstallaties, onderhoud en inspectie van koelinstallaties, beperking van de geluidsemissie (zie paragraaf 3.13), bestrijding van legionella, toepassing biociden en energie-efficiency (zie paragraaf 3.15). Concept BREF Grote stookinstallaties: De in de nieuwe BREF Grote stookinstallaties opgenomen van toepassing zijn BBT-conclusies hebben (samengevat) betrekking op op- en overslag van toegepaste vaste biobrandstof, vloeibare brandstoffen en hulpstoffen, voorbehandeling van deze brandstoffen en het gebruik van stookinstallaties, afgasemissies, toepassing van emissiebeperkende voorzieningen en de monitoring van emissies (zie paragraaf 3.11) en energie-efficiency (paragraaf 3.15). BREF Op- en overslag van bulkgoederen: De voor onderhavige inrichting relevante BBT-maatregelen uit BREF Op- en overslag van bulkgoederen hebben betrekking op de emissies van stof als gevolg van op- en overslag van vaste stoffen in silo s, los gestorte opslag van bulkstoffen (zie paragraaf 3.11) en opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (zie paragraaf 3.19). BREF Energie efficiency: De in het BREF Energie efficiency opgenomen BBT-conclusies hebben betrekking op het implementeren van energiemanagement, het monitoren van het energieverbruik, het toepassen van energiezuinige (proces)installaties, energiebesparing door juist onderhoud van installaties (zie paragraaf 3.15). Conclusie Op basis van voornoemde, door Torrgas uitgevoerde, BBT-beoordeling concluderen wij dat voor de inrichting - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften wordt voldaan aan de BBT ter voorkoming van o.a. emissies naar de lucht, de bodem, het water en geluidemissies en de BBT met betrekking tot beheer van afvalstoffen en energiebeheer. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragrafen. 3.4 Nationale milieubeleidsplan Het algemene Rijksbeleid met betrekking tot het milieu is vastgelegd in het Nationale Milieubeleidsplan (NMP). Doel van het milieubeleid is een bijdrage te leveren aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving, te midden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. In het NMP zijn geen direct werkende bepalingen of beperkingen opgenomen voor het verlenen van omgevingsvergunningen. Wel zijn onder andere landelijke doelstellingen geformuleerd voor de emissies van NOx, SO2 en VOS. Wij zijn van mening dat de werkwijze van de Torrgas niet in strijd is met het NMP. 17

18 3.5 Provinciaal omgevingsbeleid Het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen is opgenomen in de Omgevingsvisie , die Provinciale Staten van Groningen op 1 juni 2016 hebben vastgesteld. Hierin is het beleid vastgelegd voor de inrichting en het beheer van de leefomgeving in onze provincie. Deze Omgevingsvisie is op 15 juli 2016 in werking getreden. Voor een bijdrage aan een duurzame ontwikkeling van de provincie Groningen wordt naar een goede balans tussen leefbaarheid, milieu en economie gezocht. Daarbij zullen de volgende doelstellingen worden nagestreefd: een duurzame economische structuur: concurrerend, bereikbaar en toekomstbestendig; een duurzame, aantrekkelijke, leefbare en veilige leefomgeving in sterke steden en vitale dorpen, omgeven door een mooi landschap. Bij de uitvoering van beide doelen staat duurzame ontwikkeling centraal in ons handelen. Dit gaat om de economische, sociale en ecologische domeinen, waarbij gekeken wordt naar effecten zowel in het nu als in de toekomst. Het gaat daarbij ook om begrippen als houdbaar, leefbaar en rechtvaardig. Ons beleid resulteert in een leefbare (people), aantrekkelijke en veilige (planet) en concurrerende en bereikbare (profit) provincie. In deel C Beleid, hoofdstuk 20 Tegengaan milieuhinder, blz. 122 e.v., worden de doelstellingen die specifiek van toepassing zijn op milieukwaliteit nader gedefinieerd. In de onderhavige vergunning is hiermee rekening gehouden. Voor de uitvoering hiervan is op 13 december 2016 het Milieuplan provincie Groningen (hierna MP) vastgesteld. Het plan is voor een belangrijk deel voortzetting van bestaand beleid. Nieuwe elementen zijn overgenomen uit de adviezen uit het Evaluatie Rapport (ER), de Noordelijke Rekenkamer en de evaluatie van het Vergunnings-, Toezicht- en Handhavingskader (VTH-kader). Daarnaast zijn de onderstaande zaken nieuw in het MP: Voor meerdere milieuthema s verwijst het MP naar andere uitvoeringsprogramma s: (1) energie en klimaat, (2) bodem en ondergrond, (3) water, (4) duurzame ontwikkeling en (5) veiligheid. Het programma Strategie Gezondheid en Milieu is afgelopen. Het beleid wordt evenwel voortgezet en is opgenomen in het MP. Het MP geeft het startschot voor een milieumonitor. Hierin worden bestaande milieu-gerelateerde rapportages geïntegreerd. Hiertoe zijn specifieke indicatoren ten behoeve van de Structuurvisie Eemshaven- Delfzijl opgenomen. In het MP is het operationele VTH-beleid opgenomen voor de grote industriële- en afvalbedrijven. Hiermee vervalt een groot deel van de huidige, aparte beleidsregel Vergunningen, Toezicht en handhaving Bijlage 1 van het MP bevat onze Vergunningenstrategie Wabo (Milieu). Hiermee wordt deels voldaan aan de toekomstige landelijke verplichting uit het Besluit VTH. Milieuklachten gaan wij sneller afhandelen en wij zorgen dat de klacht sneller terecht komt bij het bedrijf dat de (vermoedelijke) bron is van de milieuhinder. De geur-app die wordt ontwikkeld en uitgerold samen met stakeholders met het oog op gezondheid en milieu, past hierbij. Voor het plangebied van de Structuurvisie Eemshaven - Delfzijl is gebiedspecifiek beleid opgesteld voor geur, geluid en omgevingsveiligheid. Dat beleid is opgenomen in het MP. In het gebiedsgerichte milieubeleid richten wij ons op een faciliterende en regisserende rol richting gemeenten. Aanleiding is de herindeling tot feitelijke gebieden en de komst van de Omgevingswet in Wij bereiden de overdracht voor naar de gemeenten van een aantal taken en bevoegdheden, waaronder voor bodembeheer. Daar waar wij sturing of invloed hebben op afval en input voor industriële productie, stimuleren wij naast - preventie - nadrukkelijk de overgang naar een circulaire en bio-based economie binnen het thema afval. 18

19 Met dit MP dragen wij bij aan een schoon en veilig Groningen. De provincie Groningen stimuleert de overgang naar een circulaire economie en draagt zorg voor haar rol als bevoegd gezag voor Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving. Bij het bepalen van milieunormen wordt vooral uitgegaan van gezondheidseffecten voor bewoners. De toestand van het milieu in Groningen wordt beter gemonitord. Een belangrijk speerpunt is het verminderen van hinder door stank, lawaai en veiligheidsrisico s en het zetten van stappen naar een duurzame leefomgeving. 3.6 Groene wetten Wet natuurbescherming Op 1 januari 2017 zijn de Wet natuurbescherming, het Besluit natuurbescherming en de Regeling natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt onder andere de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet. In samenhang met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming is ook het Bor gewijzigd. Op grond van het overgangsrecht van hoofdstuk 9 van de Wet natuurbescherming worden de op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige procedures tot het nemen van een besluit krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw), de Flora- en faunawet en de Boswet vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens deze wet behandeld. Dit betekent dat wij hiermee bij deze omgevingsvergunning rekening dienen te houden. Op grond van de Wet natuurbescherming is voor het verrichten van handelingen met gevolgen voor Natura 2000-gebieden en voor het verrichten van handelingen met gevolgen voor beschermde planten diersoorten een vergunning respectievelijk ontheffing op grond de Wet natuurbescherming vereist. De vergunning en/of ontheffing kunnen afzonderlijk, voordat de aanvraag voor de omgevingsvergunning wordt ingediend, worden aangevraagd bij de provincie of gelijktijdig met de aanvraag voor de omgevingsvergunning. Wordt de aanvraag gelijktijdig met de aanvraag voor de omgevingsvergunning ingediend dan moet voor het verrichten van handelingen met gevolgen voor Natura 2000-gebieden en voor het verrichten van handelingen met gevolgen voor beschermde planten diersoorten een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (hierna: OBM) worden verleend. De OBM-plicht vloeit voort uit artikel 2.1, lid 1, onder i van de Wabo in samenhang met artikel 2.2aa van het Bor. Op grond van artikel 6.10a van het Bor mag de OBM niet worden verleend zonder verklaring van geen bedenkingen van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen. Natura 2000-gebieden Natura 2000-gebieden worden aangewezen middels een aanwijzingsbesluit van de Minister van Economische Zaken (EZ). De inhoud van de aanwijzingsbesluiten is voor Natura 2000-gebieden van groot belang, omdat het onder meer het referentiekader biedt voor het beheerplan, de beoordeling van projecten en de vergunningverlening. Op 25 februari 2009 heeft de Minister van EZ o.a. het gebied Waddenzee aangewezen als Natura 2000-gebied. Het Eems-Dollard estuarium valt, voor zover het de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied betreft, binnen de begrenzing van de Waddenzee. De Eems-Dollard is voor het Habitatrichtlijngebied op 14 september 2007 aangemeld als Natura 2000-gebied en is op 12 december 2008 door de Europese Commissie op de communautaire lijst geplaatst. De Dollard betreft in het kader van de Vogelrichtlijn een Speciale BeschermingsZone (SBZ). Onderhavige inrichting bevindt zich in nabijheid van het voornoemde Natura 2000-gebied en SBZ. In de procedure voor de m.e.r.-beoordelingsplicht ten aanzien van de verleende omgevingsvergunning voor de vestiging van de gelijksoortige inrichting op de locatie Metaalpark 19 is in 2014 een 19

20 aanmeldingsnotitie door ons beoordeeld, die een (toen nog) Nbw-voortoets bevatte. Gezien de geringe wijzigingen ten opzichte van de in 2014 vergunde inrichting, achten wij deze Nbwvoortoets geschikt om bij de beoordeling van onderhavig initiatief te betrekken. In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) heeft er een beoordeling van de stikstofemissie van de inrichting van Torrgas plaatsgevonden en is de bijdrage van de stikstofdepositie van de inrichting voor nabijgelegen stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden bepaald. Uit de beoordeling volgt dat er met betrekking tot onderhavig initiatief geen sprake is van activiteiten die gevolgen hebben voor Natura 2000-gebieden. Flora en fauna De bepalingen ten aanzien van flora- en fauna in de Wet natuurbescherming hebben betrekking op de individuele beschermde plant- en diersoorten. In de Wet natuurbescherming is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplantingsen rustplaatsen van beschermde dieren. Ingeval een activiteit effecten heeft op beschermde dier- of plantsoorten en er kunnen geen mitigerende maatregelen worden getroffen om de functionaliteit van de vaste verblijfplaats of groeiplaats te garanderen is een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming vereist. Op grond van de ingediende aanvraag en het feit dat sprake is van een voormalig parkeerterrein voor bouwwerkzaamheden bij Eneco, kan naar ons inzicht worden geconcludeerd dat er voor de aangevraagde activiteiten geen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is vereist. Daarnaast wordt in de voornoemde Nbw-voortoets gesteld dat de terreinuitbreiding sowieso buiten het broedseizoen zal plaatsvinden. Deze eis wordt thans ook ten aanzien van de start van de bouw van onderhavige inrichting gesteld. 3.7 Milieuzorg In het huidige milieubeleid wordt de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voorop gesteld. Hieruit volgt de behoefte dat bedrijven beschikken over een intern milieuzorgsysteem. Op basis van het BREF Grote stookinstallaties en het BREF Afvalbehandeling dient het hebben van een milieuzorgsysteem als BBT te worden beoordeeld. Torrgas zal na realisatie c.q. oprichting van de inrichting een zorgsysteem opstellen en implementeren binnen de organisatie. In dit zorgsysteem zullen procedures, werkinstructies en dergelijke opgenomen worden. Aangezien Torrgas ten tijde van de onderhavige aanvraag nog niet over een milieuzorgsysteem voor de operationele fase beschikt, is hiermee geen rekening gehouden bij - en heeft dit geen invloed gehad op - de aan deze vergunning te verbinden voorschriften. Met betrekking tot het opstellen en implementeren van het milieuzorgsysteem hebben wij wel voorschriften aan deze vergunning verbonden (voorschriften paragraaf 1.9). 3.8 Acceptatie en be-/verwerking van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen Toetsingskader doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 2.14 van de Wabo kan de omgevingsvergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 van de Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheerplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en

21 van de Wm (en artikel van de Wm). Het in Nederland geldende afvalstoffenbeleid is in het Landelijke afvalbeheerplan (LAP) neergelegd. Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de prioriteitsvolgorde in de afvalhiërarchie zoals die, op basis van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen, in het huidige artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: a. preventie; b. voorbereiding voor hergebruik; c. recycling; d. andere nuttige toepassing, waaronder energieterugwinning; e. veilige verwijdering. In het ten tijde van de vaststelling van het huidige, voor de periode geldende, LAP2 van kracht zijnde artikel 10.4 van de Wm is de volgende, in de sectorplannen als minimumstandaard opgenomen, prioriteitsvolgorde verwoord: a. het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen of beperkt (preventie); b. bij het vervaardigen van stoffen, preparaten of andere producten wordt gebruik gemaakt van stoffen en materialen die na gebruik van het product geen of zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken (ontwerp voor preventie en ontwerp voor nuttige toepassing); c. stoffen, preparaten of andere producten worden na gebruik als zodanig opnieuw gebruikt (nuttige toepassing door producthergebruik); d. stoffen en materialen waaruit een product bestaat, worden na gebruik van het product opnieuw e. gebruikt (nuttige toepassing door materiaalhergebruik); f. afvalstoffen worden toegepast met een hoofdgebruik als brandstof of voor een andere wijze van energieopwekking (nuttige toepassing als brandstof); g. afvalstoffen worden verwijderd door deze te verbranden op land (verbranden als vorm van verwijdering); h. afvalstoffen worden gestort (verwijdering: storten). Bij de vaststelling van het LAP is ook rekening gehouden met de in artikel 10.5 van de Wm vermelde aspecten van doelmatig afvalbeheer. Bijlage 4 bij het LAP bevat een invulling van het beleid voor specifieke afvalstoffen (de sectorplannen). In het LAP is aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be-/verwerken van afvalstoffen rekening moet houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van desbetreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Als de minimumstandaard bestaat uit verschillende be- en verwerkingshandelingen bij diverse inrichtingen kan voor de afzonderlijke be- /verwerkingsstappen een vergunning worden verleend. Voor de op basis van onderhavige aanvraag te beoordelen, binnen de inrichting te be-/verwerken afvalstromen zijn de volgende sectorplannen in bijlage 4 van het LAP van toepassing: sectorplan 8: Gescheiden ingezameld groenafval; sectorplan 36: Hout. 21